Wisselwerking tussen religie en cultuur In groepen of samenlevingen bestaan collectieve normen ‘omtrent de wijze waarop de wereld en alles wat daarin is gedefinieerd moeten worden, de manier waarop we ons mogen of moeten uitdrukken, de waarden of algemene levensdoelen waarnaar we te streven en aan de hand waarvan we ons eigen gedrag en dat van anderen te beoordelen hebben, alsook de richtingen waarin we naar verklaringen en legitimaties van al die standaarden kunnen of moeten zoeken.’ 1 Tussen dit geheel van cognitieve, expressieve, evaluatieve en interpretatieve standaarden (dat ik kortweg aanduid met het woord cultuur) en religie bestaat een dynamische wisselwerking. Religie is de vorm waarin geloof cultureel en maatschappelijk gestalte krijgt. Geloofsvoorstellingen die mensen hebben over hun god(en), zichzelf en de wereld, hun riten en moraal, worden sterk bepaald door de sociale structuur waarin ze leven. Dat zien we ook in het christendom. Bij de verspreiding van het christelijk geloof werd op creatieve wijze gebruik gemaakt van de mythes, riten en symbolen van de religies en culturen in het verspreidingsgebied. Het Afrikaanse en het Aziatische christendom zien er dan ook anders uit dan het West-Europese. Geloof is altijd gehuld in het gewaad van een cultuur. Het is niet los verkrijgbaar als een vaste inhoud in een wisselende vorm, omdat het onlosmakelijk vervlochten is met de normen, waarden en symbolen van een gegeven cultuur. Er is dus altijd een zekere aanpassing van een religie aan de cultuur waarin ze haar waarde of invloed heeft. Deze aanpassing kan zover gaan, dat alle denkbare politieke, religieuze en sociale opvattingen en gewoonten onder haar vlag worden verzameld. Er zijn natuurlijk grenzen aan aanpassing. De brede stroom van een religie kan niet alle mogelijke zijrivieren in zich blijven opnemen, zonder het water van de bron te laten vervuilen. Een cultuur stempelt de religie die in die cultuur een plek heeft en omgekeerd.2 Er is een voortdurende wisselwerking tussen religie en cultuur. Mensen geven via symbolen uiting aan waar ze tegenaan lopen. Ze doen dat in de vorm van filosofische en theologische systemen, verhalen en mythes, beeldende kunst, dans en muziek, liederen en rituelen. De symbolische betekenissen bieden hen op hun beurt oriëntatie en geven vorm aan hun emoties, voorkeuren, mentaliteit en karakter. Welke symbolische voorstellingen mensen vinden, is afhankelijk van de bestaande sociale structuren waarin ze leven. Het reservoir van symbolen (dat ontstaat en voortkomt uit reflectie op ingrijpende ervaringen van individuen en gemeenschappen) drukt op zijn beurt een stempel op de bestaande sociale structuren. 1 Schreuder 1994, 38. Volgens de Amerikaanse cultureel-antropoloog Clifford Geertz (1926-2006) is religie, net als kunst, ideologie en gezond verstand verbonden met cultuur. Hij definieerde cultuur als een symbolisch systeem dat betekenis geeft aan de bekende wereld en deze begrijpelijk maakt, een verzameling symbolische middelen door middel waarvan individuen zichzelf zien als deelnemers aan een manier van leven. Dragers en verleners van betekenis zijn bijvoorbeeld gemeenschapsfeesten, gezamenlijke gebeden, huwelijkssluitingen, geestuitdrijvingen, begrafenissen en volksverhalen. Cultuur is publiek, want symbolische systemen zijn eigendom van een groep. Religie is een ‘cultureel systeem’: een stelsel van symbolen, dat krachtige, diepgaande en duurzame stemmingen en motivaties in mensen oproept door voorstellingen te scheppen omtrent een algemene bestaansorde en deze voorstellingen met zo’n aura van feitelijkheid te omgeven dat de modellen en motivaties opmerkelijk realistisch lijken. Met andere woorden: Religie objectiveert en verwoordt gevoelens, overtuigingen, esthetische en morele voorkeuren; ze legt de verbinding tussen de kosmos en de menselijke beleving door in symbolen het diepgevoelde culturele model van kosmos en mens-natuur-relatie te benadrukken; ze geeft mensen een wereldbeeld (religie als model van de werkelijkheid); ze verschaft mensen een geheel van richtlijnen om zich in de wereld te oriënteren en antwoord te krijgen op de fundamentele problemen van het bestaan (religie als model voor de werkelijkheid); en ze geeft mensen een model mee voor cultureel gedrag en gevoel. In een religie spelen opvattingen over mens en wereld een belangrijke rol. Ze worden slechts als authentiek en werkelijk ervaren in religieuze riten. Geertz benadrukte de interne redelijkheid van religies en achtte ze onontbeerlijk voor de samenhang en geestelijke gezondheid van een cultuur (Geertz 1966, 1-47). 2 1 Een duidelijk voorbeeld van de wisselwerking tussen religie en cultuur zien we als we letten op de centrale figuur van het christendom: de Jood Jezus uit Nazareth die tweeduizend jaar geleden leefde. Hij behoorde tot een lage sociale klasse, bekleedde nooit een ambt, droeg nooit officiële verantwoordelijkheid voor materiële of geestelijke waarden en bezette nooit een leidinggevende post. Hij was niet gehuwd en had geen vast werk. Hij leefde binnen de godsdienst van zijn volk en trok als prediker met een groepje leerlingen rond. Zijn ongewoon barmhartige houding tegenover armen en eenvoudigen, marginalen en zondaars wekte verbazing en hoop. Zelf zag hij zijn handelswijze als een afspiegeling van de onvoorwaardelijke liefde en gerechtigheid van God (die hij aansprak met het intieme woord pappa, vader). Jezus werd door politieke en religieuze leiders gezien als verstoorder van de goede orde, als een subversief element, en werd daarom gekruisigd. Na zijn dood begonnen zijn leerlingen te zoeken naar een taal waarin ze de betekenis van hun ervaringen met hem konden verwoorden. Ze vonden die taal in hun eigen geloofstraditie. Met beelden en woorden uit die traditie spraken ze over hem. Dit spreken was geen neutrale verslaggeving, maar een geloofsgetuigenis: ze verkondigden dat God hem uit de dood had opgewekt en dat hij dus moest worden erkend als de langverwachte messias (Grieks: Christos).3 Ze trokken er op uit om het ‘goede nieuws’ (= evangelie, van het Griekse euangelion) aan alle volken te brengen dat hij de levende Heer is, het ultieme teken van Gods totale zelfovergave uit liefde voor de mensen. Hun getuigenis sloeg aan, eerst bij een aantal Joden dat zich aansloot bij de reeds bestaande beweging rond Jezus en al snel ook bij velen buiten het jodendom die op de een of andere manier naar bevrijding van al hun ellende hunkerden. Jezus werd als Christus voorwerp van geloof. Hij kreeg steeds meer hoogheidtitels: redder van mensen, mensenzoon, zoon van David, woord van God, zoon van God. Al gauw werd hij, onder invloed van de hellenistische cultuur, tot een goddelijk symbool dat aanspraak maakte op universaliteit. Een geliefde titel werd albeheerser (pantocrator). Een heel toegewijd gebouw werd boven hem opgetrokken, bestaande uit geloofsbelijdenissen, rituelen, theologische systemen en gebeden. De traditie rondom hem raakte overgroeid door ontelbare lagen van gelovige interpretatie. In de loop van de eeuwen vormde zich rond hem, ‘als een parel rond een kleine zandkorrel, laag na laag de ene theorie na de andere, het ene beeld na het andere. Hij werd langzamerhand de basis van alle weten, van alle ethiek, kunst, politiek enzovoort. Hij werd het model van keizers, koningen, feodale heren, kruisvaarders, kleine mensen, monniken, bisschoppen, magistraten en filosofen. Hij groeide uit tot referentiepunt en katalysator van een hele beschaving: horizon van alle waarheid, verklaarder van alle problemen, oplosser van alle moeilijkheden, gezel en redder, heerser over alle heersers, straf voor de boeven, beloning voor de goeden, sluitsteen van het maatschappelijk leven.4 Op alle aspecten van de cultuur rond de Middellandse Zee en in Europa zette hij zijn stempel. Via westerse en Slavische beschavingen is hij zelfs een hoeksteen van de wereldcultuur geworden. Geloofsvoorstellingen en rituelen van religies – en dus ook die van het christendom - zijn gevormd door een lange traditie. Ze dragen het stempel van mensen uit lang vervlogen tijden en culturen. Ze zijn expressie, emotionele uiting van hun ontroering en vervoering. ‘Ze gaan terug op ervaringen die mensen hadden en waarover ze vertelden in termen van taal, woorden, beelden, verhalen, die hun 3 Het Hebreeuwse woord messias (masjiach) betekent gezalfde. Het verwijst naar de koningen van Israël die door zalving in hun ambt gesteld werden. Veel volksgenoten van Jezus geloofden dat God in de geschiedenis reddend zou ingrijpen door een messias te sturen die het politiek onderdrukte en religieus verdeelde Israël zou herstellen. 4 Schmidt 2000, 30. 2 ter beschikking stonden en die ze veelal weer van mensen overnamen die hun waren voorgegaan.’ 5 Wat ze oorspronkelijk waren en bedoelden te zeggen is moeilijk te achterhalen. Van het begin af aan gingen ze door ‘talloze sluizen van betekenisveranderingen’ 6 heen. En telkens weer gingen ze nieuwe tijden, nieuwe werelden, nieuwe culturen in en veranderden navenant: nieuwe voorstellingen en rituelen werden aan de oude toegevoegd en soms ook oude ingewisseld voor nieuwe. 7 In elke religie zien we dat de wijze en inhoud van geloven telkens wordt herschapen, dat nieuwe woorden groeien en oude afsterven, en dat er geen blijvende onderstroom is van hetzelfde religieuze gevoel of zelfs dezelfde religieuze taal. Verandert de tijd of de context waarin mensen leven, dan veranderen ook hun behoeften en ervaringen en daarmee hun geloofsvoorstellingen, rituelen, fundamentele inzichten, morele opvattingen, symbolen en praktijken. Nieuwe lossen oude af, restanten van oude ‘blijven bestaan of leiden een kwijnend leven, om dan opeens weer over nieuwe vitaliteit te beschikken, nog weer andere verdampen om nooit meer terug te keren, enzovoorts.’8 Elke religie vertoont een grote verscheidenheid aan opvattingen, symbolen, riten, organisatievormen en ervaringen. Deze diversiteit vloeit voort uit de uiteenlopende ecologische, economische en politieke omstandigheden waarin betreffende religie tot ontwikkeling kwam en ‘waaraan hij zich heeft moeten aanpassen, uit verschillen in inzicht in de interpretatie van doctrine en ritueel, vaak in samenhang met de machtsstrijd binnen de religieuze organisatie zelf of in de wijdere samenleving.’9 Sommige tendenties in een religie zijn meer universeel, andere zijn meer tijd- en plaatsgebonden. De diverse tendenties staan soms op gespannen voet met elkaar en worden soms ook in de geloofspraktijk met elkaar verzoend. Hoe dan ook, ze werken altijd op elkaar in. Ook zijn ze steeds betrokken in een voortdurend proces van verandering in wisselwerking met veranderingen in het sociale, politieke en economische leven. © Leen den Besten, Zevenaar, 25 maart 2013. Zie: Leen den Besten, Van animisme tot ietsisme. Religie in de westerse cultuur, Amsterdam: Boom 2007, 23-28. Geraadpleegde literatuur Driessen, Henk, In het huis van de islam. Geografie, geschiedenis, geloofsleer, cultuur, economie, politiek, Nijmegen: Sun 2001. Geertz, C., ‘Religion as a Culturul System’, in: Banton, M., ed., Anthropological Approaches to the Study of Religion, London 1966, 1-47. Kuitert, H.M., Over religie. Aan de liefhebbers onder haar beoefenaars, Baarn: Ten Have 2000. Schmidt, Peter, In de handen van mensen. 2000 jaar Christus in kunst en cultuur, Kampen: Kok 2000. Schreuder, O., ‘Culturele individualisering’, in: Ven, J. A. van der, red., Individualisering en religie, Baarn: Ambo 1994, 37-60. 5 6 7 8 9 Kuitert 2000, 206. Kuitert 2000, 144-145. Kuitert 2000, 136. Kuitert 2000, 241. Driessen 2001, 25. 3