Commissie voor cultuur, onderwijs en stedelijke vernieuwing Datum commissievergadering: invoer tekst ==> <F11> DIS-stuknummer Secretaris Doorkiesnummer Behandelend ambtenaar Dienst/afdeling Nummer commissiestuk Status Datum Bijlagen : : : : : : : : : : : : 693574 M.A.W. Verberk 073 6812242 T. van Gorkom MCO/Financiën COS-0138 ter advisering ter bespreking ter kennisneming ter vaststelling 27 juni 2000 1 Onderwerp: Beleidsregels Algemeen Subsidiebeleid 2000 Voorstel aan commissie: Kennisnemen van de (aangepaste) beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000. De beleidsregels algemeen subsidiebeleid 1998 zijn aangepast. De aanpassingen hebben betrekking op de te onderscheiden vormen van subsidiëring en de mate waarin gesubsidieerde instellingen financiële verantwoording moeten afleggen. Eventuele nadere opmerkingen: De beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000 zijn ook ter kennisneming gezonden aan de commissies voor Volksgezondheid, Ouderen en Jeugd; Milieu, Natuur en Landschap; Economische Zaken en Arbeidsmarktbeleid en de rekeningcommissie. Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant genomen besluit, namens deze, M.A.W. Verberk, secretaris Commissie voor cultuur, onderwijs en stedelijke vernieuwing 1. Bijlage 1: Beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000 2. Notitie voor de commissie COS Notitie ten behoeve van de commissie voor Cultuur Onderwijs en Stedelijke vernieuwing, Volksgezondheid Ouderen en Jeugd en de rekeningcommissie inzake de beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000. INLEIDING Met de vaststelling van de Algemene Subsidieverordening 1994 is een nieuw subsidiebeleid van de provincie Noord-Brabant, per 1 januari 1995, in werking getreden. De basis voor dit nieuwe subsidiebeleid ligt in de nota "Budgetsubsidiëring" welke door Provinciale Staten op 17 december 1993 is aanvaard. Met ingang van 1 januari 1998 zijn enkele beleidswijzigingen van toepassing geworden. Deze beleidswijzigingen hadden betrekking op de beleidsregels ten aanzien van de vorming van reserves door gesubsidieerde instellingen en de systematiek van bevoorschotting van subsidiegelden. Deze beleidswijzigingen zijn door PS vastgesteld op 3 april 1998. HUIDIGE SITUATIE De beleidsregels algemeen subsidiebeleid 1998 zijn aangepast. De aanpassingen hebben betrekking op de te onderscheiden vormen van subsidiëring en de mate waarin gesubsidieërde instellingen finaniële verantwoording moeten afleggen. In de beleidsregels algemeen subsidiebeleid 1998 is sprake van budgetsubsidiëring met een drietal vormen: 1: exploitatiesubsidiering; 2: activiteitensubsidiëring; 3: produktsubsidiëring. Binnen de provinciale subsidiepraktijk wordt, met de vaststelling van de beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000, dit onderscheid losgelaten en is er sprake van een tweetal soorten subsidiëring; exploitatiesubsidiëring en budgetsubsidiëring. Binnen budgetsubsidiëring zijn er twee vormen: 1: activititensubsidiëring; 2: produktsubsidiëring. In de praktijk is gebleken dat exploitatiesubsidiëring een vorm van subsidiëring is, waarbij geen exacte, meetbare relatie te leggen is tussen de subsidie en de te ontplooien actviteiten dan wel te leveren prestaties. Bij deze vorm van subsidiëring kunnen prestaties niet gekwantificeerd worden. Binnen het aandachtsveld zorg is in september 1999 de verordening zorgsubsidies aangepast. Deze verordening is door PS vastgesteld op 17 december 1999. Een belangrijke wijziging in deze verordening is dat exploitatie-subsidiëring geen deel meer uitmaakt van budgetsubsidiëring. Deze wijziging moet in de beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000 worden aangepast. Daarnaast is er door VB accountants een advies uitgebracht inzake het traject budgetsubsidiëring. De belangrijkste adviezen uit dit rapport worden meegenomen in de aanpassingen van de beleidsregels algemeen subsidiebeleid. De aanpassing betreft onder andere het van toepassing maken van bedrijfseconomische grondslagen voor waardering, resultaatbepaling, kostentoerekening en verslaglegging. Daarnaast wordt een controleprotocol opgesteld dat, middels de vaststelling van de beleidsregels algemeen subsidiebeleid, van toepassing wordt verklaard. 's-Hertogenbosch, juli 2000 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. BELEIDSREGELS ALGEMEEN SUBSIDIEBELEID 2000 1. Inleiding Met de vaststelling van de Algemene Subsidieverordening 1994 is een nieuw subsidiebeleid van de provincie NoordBrabant per 1 januari 1995 in werking getreden. De basis voor dit nieuwe subsidiestelsel ligt in de nota “Budgetsubsidiëring” welke door Provinciale Staten op 17 december 1993 is aanvaard. Met ingang van 1 januari 1998 zijn enkele beleidswijzigingen van toepassing geworden. Deze beleidswijzigingen hadden betrekking op de beleidsregels ten aanzien van de vorming van reserves door gesubsidieërde instellingen en de systematiek van bevoorschotting van subsidiegelden. Deze beleidswijzigingen zijn, middels de vaststelling van de beleidsregels algemeen subsidiebeleid 1998, door PS vastgesteld op 3 april 1998. Uitgangspunt van het subsidiebeleid is een resultaatgeoriënteerd (budget)subsidiesysteem. Op basis van overeenstemming tussen provincie en gesubsidieerde instelling wordt een vaststaand en vrij te besteden budget verleend in ruil voor een pakket van tevoren omschreven taken. Het subsidiesysteem beoogt een grotere zelfstandigheid en verantwoordelijkheid inzake de eigen bedrijfsvoering binnen het particulier initiatief. De overheid beperkt zich daarbij tot het sturen op hoofdlijnen. Als gevolg van de inwerkingtreding van titel 4.2 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) per 1 januari 1998 is de Algemene Subsidieverordening 1994 komen te vervallen. Het provinciale (budget)subsidiebeleid blijft echter onverminderd van kracht. Het enige gevolg is dat de wet in de plaats is gekomen van de Algemene Subsidieverordening / beleidsregels algemeen subsidiebeleid. De beleidsregels algemeen subsidiebeleid behouden echter volledig haar betekenis voorzover daarin beleidsregels zijn verwoord die specifiek voor de provinciale subsidieverstrekking gelden. Eén en ander maakt het noodzakelijk dat de beleidsregels algemeen subsidiebeleid regelmatig worden aangescherpt door veranderende omstandigheden en daarna opnieuw worden vastgesteld en gepubliceerd. In 2000 zijn de bestaande beleidsregels opnieuw aangepast. De aanpassingen hebben betrekking op de te onderscheiden vormen van subsidiëring en de mate waarin gesubsidieerde instellingen financiële verantwoording moeten afleggen. 2. Vormen van (budget)subsidiëring Voor wat betreft de definitie van subsidie is aangesloten bij de definitie zoals omschreven in de Memorie van Toelichting bij Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht. In de beleidsregels algemeen subsidiebeleid 1998 is er sprake van budgetsubsidiëring, met een drietal te onderscheiden vormen; exploitatiesubsidiëring, activiteitensubsidiëring en produktsubsidiëring. Binnen de provinciale subsidiepraktijk wordt, met de vaststelling van de beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000, een onderscheid gemaakt tussen exploitatiesubsidiëring en budgetsubsidiëring. 2.1 Exploitatiesubsidiëring Een exploitatiesubsidie is een subsidievorm, waarbij de te verlenen subsidie bestaat uit een deel van de exploitatielasten van de instelling of organisatie en waarbij geen meetbare relatie bestaat tussen de verleende subsidie en de te ontplooide activiteiten of te leveren prestaties. Met name bij instellingen van wie het bestaan wordt gelegitimeerd door het motief van het instandhouden van een voorziening, waarbij het presteren door autonome factoren wordt bepaald en/of waarbij het te leveren produkt niet te meten is door het ontbreken van een representatieve meeteenheid, zal aansturing middels de exploitatiekosten (“input”) de enige wijze zijn. 2.2 Budgetsubsidiëring Budgetsubsidiëring is een subsidievorm, waarbij de te verlenen subsidie wordt gekoppeld aan meetbare activiteiten en/of prestaties. Een drietal kenmerken van het budgetsubsidiëringssysteem zijn: een vaststaand budget; van tevoren omschreven taken, uitgewerkt in aktiviteiten en/of prestaties/produkten; vrijheid van budgetbesteding. Binnen het stelsel van budgetsubsidiëring onderscheidt de provincie een tweetal vormen, welke hieronder nader worden toegelicht. 1. Produktsubsidiëring: Bij produktsubsidiëring wordt er een direkte relatie gelegd tussen de subsidie en het na te streven resultaat (“output”). Invoering van produktsubsidiëring is afhankelijk van de mogelijkheid om resultaten duidelijk en verifieerbaar te formuleren. Onder resultaat dient men hier te verstaan, de prestaties in de vorm van goederen en diensten, uitgedrukt in eenheden produkt, die een subsidie-ontvanger in ruil voor de subsidie realiseert. Inzicht in de produktprijs kan worden verkregen via een kostenverdeelstaat. 2. Aktiviteitensubsidiëring: Aktiviteitensubsidiëring is een vorm van budgetsubsidiëring waarbij een subsidie wordt verleend in ruil voor te ontplooien aktiviteiten teneinde een beoogd extern effect te realiseren. Niet het resultaat maar het werkproces (“throughput”) is voorwerp van subsidie. Anders dan bij produktsubsidiëring is het voorwerp van subsidiëring niet uit te drukken in eenheden produkt zodat er dus geen afspraken worden gemaakt ten aanzien van prestaties en resultaten. De instelling is gehouden tot het uitvoeren van de aktiviteiten maar wordt niet afgerekend op het resultaat hiervan. De invoering van dit type budgetsubsidiëring is afhankelijk van de mogelijkheid om aktiviteiten duidelijk en verifieerbaar te formuleren. Veelal krijgt dit gestalte in de vorm van afgeronde werkplannen, waarbij een prijs voor de activiteiten moet worden bepaald, bijvoorbeeld aan de hand van beschikbare uren. Inzicht in de activiteitenprijs kan worden verkregen via een kosten-verdeelstaat. In deze beleidsregels algemeen subsidiebeleid zullen de drie vormen door elkaar heen worden gebruikt. De hierbovengenoemde uitsplitsing is gemaakt om een duidelijk beeld te krijgen van subsidiëring, waarbij een relatie kan worden gelegd met afrekenbare eenheden (activiteiten of prestaties/produkten) enerzijds en subsidiëring, waarbij geen exacte, meetbare relatie kan worden gelegd, anderzijds (exploitatiesubsidiring). 3. Substitutievrijheid binnen het subsidiebudget Het principe van budgetsubsidiëring impliceert dat bij voorkeur één budget wordt verschaft. Het aangegeven budgettaire kader is bindend. Budgetsubsidiëring legt een belangrijk accent bij de autonomie en verantwoordelijkheid van de instellingen zelf. Eén en ander is afhankelijk van de gekozen subsidievorm. Produkt- en aktiviteitengesubsidieerde instellingen mogen naar eigen inzicht schuiven tussen kostensoorten zolang dit geen consequenties heeft voor de afgesproken “prijs” van de uit te voeren aktiviteiten of te leveren prestaties. Substitutievrijheid is bij exploitatiesubsidiëring beperkt tot elk van de vier volgende (hoofd-)kostensoorten afzonderlijk (waarbij substitutie tussen deze (hoofd)kostensoorten onderling niet is toegestaan): personele kosten; kosten van de huisvesting; organisatiekosten; aktiviteitskosten. 4. Inkomsten van derden / cofinanciering Zolang wordt voldaan aan de gemaakte subsidie-afspraken worden de inkomsten van derden niet in mindering gebracht op de subsidie, tenzij bovengenoemde inkomsten zijn ontvangen voor niet-subsidiabele taken (vallend buiten de afspraken) terwijl daarvoor reguliere capaciteit of middelen zijn ingezet. Eigen bijdragen, contributies, rente-ontvangsten etc. dienen wel te worden geraamd en in de jaarlijkse afrekening te worden opgenomen. Bijdragen of inkomsten voor een bepaald doel mogen voor dat doel worden gereserveerd (bestemmingsreserve). Bij co-financiering van door de provincie gesubsidieerde taken dient vooraf te worden bezien in hoeverre er niet dubbel wordt gesubsidieerd. Bij de subsidievaststelling (achteraf) worden maximale reserve, exploitatie-overschot e.d. vastgesteld met inachtnemning van het provinciale aandeel. Er wordt zodoende rekening gehouden met de totale subsidiebehoeften in relatie tot de provinciale subsidie en subsidies van derden. 5. Wijze van indiening van aanvragen 1. Bij de indiening van de aanvragen dienen de volgende bescheiden overlegd te worden: a. een projectvoorstel met toelichting en bijbehorende begroting; Onder projectvoorstel met toelichting kan worden verstaan een werkprogramma van de door de instelling voorgenomen aktiviteiten dan wel te realiseren prestaties, uitgedrukt in meetbare criteria, alsmede van de relatie hiervan met het provinciaal beleid. In voorkomende gevallen behoeft het voorstel niet meer in te houden dan een “eenvoudige” omschrijving van hetgeen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Bij produkt- en aktiviteitensubsidiëring dient de instelling een begroting in op basis van prestaties (kostendragers) of aktiviteiten (kostenplaatsen) in plaats van of naast een begroting op kostensoorten. Een en ander onverlet de noodzaak dat de kostentoerekening overzichtelijk dient te blijven. Een instelling met een exploitatiesubsidie dient een begroting in op basis van kostensoorten. b. een begroting van het lopende jaar en het eventueel daaraan gekoppelde werkplan; c. een laatst opgemaakte jaarrekening voorzien van een accountantsverklaring, indien de subsidie-aanvraag een bedrag van ƒ 50.000,- te boven gaat. Deze accountantsverklaring (zie bijlage 1) dient te zijn opgemaakt met inachtneming van het “controleprotocol” (zie bijlage 2), dat uitgaat van de uitgangspunten en grondslagen voor verslaglegging uit boek 2 BW, titel 9; d. een verslag van de verrichte werkzaamheden van de instelling over het afgelopen jaar, welk verslag moet vermelden al hetgeen een juiste beoordeling van de werkzaamheden kan bevorderen. 2. Bij de indiening van een eerste subsidie-aanvrager voor een meerjarige subsidie legt de instelling tevens de statuten of het reglement van de instelling over. 3. Bij de indiening van een vervolgaanvraag voor een meerjarige subsidie dienen de volgende bescheiden overlegd te worden: a. de begroting voor het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, voorzien van een duidelijke en volledige toelichting op de begrotingsposten; b. 4. laatst opgemaakte jaarrekening voorzien van een accountantsverklaring, indien de subsidie-aanvraag een bedrag van ƒ 50.000,- te boven gaat. Deze accountantsverklaring (zie bijlage 1) dient te zijn opgemaakt met inachtneming van het controleprotocol (zie bijlage 2), dat uitgaat van de uitgangspunten en grondslagen uit boek 2 BW, titel 9; c. een verslag van de verrichte werkzaamheden van de instelling over het afgelopen jaar, welk verslag moet vermelden al hetgeen een juiste beoordeling van de werkzaamheden kan bevorderen. Gedeputeerde Staten kunnen modellen/richtlijnen vaststellen voor de bescheiden hiervoor bedoeld onder 1 t/m 3. - Toelichting: 5.1 (c en d) en 5.3 (b en c) – Binnen het meerjarige perspectief, waarvoor een subsidierelatie is aangegaan, wordt jaarlijks door de instelling rekening en verantwoording afgelegd. Voor het merendeel van de instellingen zal dit overigens een wettelijke vereiste zijn. De rapportage dient gericht te zijn op de verantwoording achteraf en volgens het principe van duidelijkheid, getrouwheid en stelselmatigheid. Er dient een duidelijke relatie te worden aangegeven tussen de aan de instelling verstrekte subsidie en de geleverde prestaties/produkten danwel verrichte aktiviteiten alsmede de kosten daarvan. De verstrekte jaarrekening (met accountantsverklaring, dat wil zeggen een verklaring welke wordt afgegeven dor een registeraccountant of door een Accountant-Administratieconsulenten t.a.v. wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde registeraantekening is geplaatst, als bedoeld in artikel 36, derde lid van die wet) geeft inzicht of de besteding van de middelen correct is geweest. Als uitgangspunt geldt dat de jaarrekening over het aan de aanvraag voorafgaande jaar dient te worden overlegd. De accountantsverklaring (zie bijlage 1) moet worden opgesteld met inachtnemning van het controleprotocol (zie bijlage 2). 6. Overleg Gedeputeerde Staten treden zonodig in overleg met de instelling teneinde tot overeenstemming te komen omtrent de van de instelling te verlangen aktiviteiten of prestaties, de muaties inzake een voorziening en de door de provincie ter beschikking te stellen middelen. Onder meer bij budgetsubsidiëring is het van belang dat tussen de provincie en het particulier initiatief consensus bestaat t.a.v. de beleidsdoelstellingen en dat er overeenstemming bestaat inzake de te realiseren produkten dan wel prestaties, te ontplooien aktiviteiten en in te zetten subsidiegelden. Hiertoe dient mede op basis van de voorgelegde projektvoorstel(len) tijdig overleg plaats te vinden tussen Gedeputeerde Staten met de instellingen. De budgetafspraken tussen partijen inzake de wederzijdse rechten en plichten welke uit dit overleg voortvloeien, worden vervolgens neergelegd in de subsidiebeschikking zelf. Het formeel eenzijdige juridische karakter van de subsidiebeschikking blijft onverlet. Overigens laat dit overleg evenzeer onverlet de vereisten die de Algemene wet bestuursrecht stelt - onder meer de artikelen 4:7/4:8 - ten aanzien van de gelegenheid die subsidie-aanvragers moeten krijgen om hun zienswijze kenbaar te maken. Het bestuur kan hiertoe aanleiding zien in die gevallen dat niet van een vorm van budgetsubsidiëring of exploitatiesubsidiëring sprake is. 7: Toelichtingen inzake de AWB 7a: Artikel 4:29 Awb Indien de subsidie een “incidenteel” karakter heeft en daarom niet op een wettelijk voorschrift berust, zal in het concrete geval moeten worden beslist of al dan niet met een subsidievaststelling kan worden volstaan. Artikel 4:29 Awb laat daartoe ruimte. De enige beperking is, dat in dat geval na afloop van de aktiviteit c.q. het realiseren van de prestatie/produkt of het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd geen beschikking omtrent subsidie-verlening meer kan worden gegeven. Dat spreekt natuurlijk voor zich. Na afloop van de activiteit c.q. het realiseren van de prestatie/produkt of het tijdvak zijn in beginsel de gegevens beschikbaar aan de hand waarvan de subsidie kan worden vastgesteld. 7b: Artikel 4:30 Awb Het is gewenst dat reeds bij de subsidieverlening zoveel mogelijk duidelijkheid wordt geboden over de wederzijdse rechten en plichten van subsidieverlener en subsidie-ontvanger. Daartoe dient de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval een omschrijving te bevatten van de aktiviteiten danwel produkten of prestaties waarvoor de subsidie wordt verleend, zodat duidelijk is voor welke aktiviteiten dan wel produkten of prestaties de subsidiegelden bedoeld zijn en dus mogen worden aangewend. In voorkomende gevallen mag uiteraard ook worden volstaan met verwijzing naar de ter zake bij de subsidie-aanvraag overlegde bescheiden. 7c: Artikel 4:35 Awb Om een doelmatig subsidiebeleid mogelijk te maken en misbruik van de subsidiegelden tegen te gaan is het gewenst dat het bestuursorgaan beschikt over de bevoegdheid om preventief op te treden, in die zin dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd indien met een grote mate van waarschijnlijkheid vast staat dat zich later een intrekkingsgrond zal voordoen. Dit artikel stelt de eis dat gegronde vrees bestaat dat de daar bedoelde situaties zich zullen voordoen. Om een subsidie te kunnen weigeren zal het bestuursorgaan derhalve moeten beschikken over concrete, op de individuele subsidie-ontvanger betrekking hebbende aanwijzingen, die het oordeel kunnen dragen dat zich waarschijnlijk een intrekkingsgrond zal voordoen. De in artikel 4:35 Awb lid 2 genoemde weigeringsgronden hebben, anders dan die in lid 1, geen preventief karakter. Het gaat om gebeurtenissen, die zich reeds hebben voorgedaan en nog voor de beslissing op de aanvraag bekend worden. 7d: Artikel 4:46 Awb Dit artikel geeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om in een aantal gevallen de subsidie lager vast te stellen dan uit de subsidieverlening zou volgen. De genoemde gronden zijn vergelijkbaar met die, waarop de subsidie kan worden geweigerd (artikel 4:35 Awb). De functie van intrekking wordt in het stelsel van de Awb in belangrijke mate overgenomen door de lagere vaststelling van de subsidie. In de meeste gevallen is de subsidievaststelling immers het eerste en enige moment waarop het bestuursorgaan de gelegenheid krijgt de gesubsidieerde aktiviteit of de prestatie/produkt te beoordelen. Slechts in een beperkt aantal gevallen is daarnaast nog intrekking nodig, namelijk wanneer het bestuursorgaan reeds voor het tijdstip waarop de subsidie normaliter zou worden vastgesteld, constateert dat er iets zodanig mis gaat dat er ingegrepen moet worden (artikel 4:48 Awb). 7e: Artikel 4:48 Awb Alvorens de subsidie wordt vastgesteld, dient de aanvrager of ontvanger van de subsidie aan het bestuursorgaan verantwoording af te leggen over de verrichte aktiviteiten of de gerealiseerde prestaties/produkten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De aanvraag tot subsidievaststelling is daartoe het geschikte moment. Aan de hand van het jaarverslag wordt de subsidie vastgesteld met inachtneming van de voor de desbetreffende subsidievorm geldende criteria en reserveringsmogelijkheden. Bij produkt- en aktiviteitensubsidiëring kunnen niet-gerealiseerde prestaties of aktiviteiten met de hieraan verbonden niet-bestede middelen, gemotiveerd worden “doorgeschoven” naar het volgende subsidiejaar. Dit “doorschuiven” is overigens alleen geoorloofd met instemming van Gedeputeerde Staten. Met “doorschuiven” wordt bedoeld dat een niet gerealiseerde deeltaak in het volgende jaar dient te worden uitgevoerd en verantwoord. De hieraan verbonden financiën worden derhalve pas in het volgende boekjaar in de exploitatie opgenomen en in het lopende boekjaar worden ze in de balans zichtbaar gemaakt als niet-aangewende en zodoende doorgeschoven subsidie. De aanvrager dient aan te tonen dat ook daadwerkelijk de budgetafspraken zijn nagekomen die de overheid beoogt te subsidiëren. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, is daarvoor maatgevend de omschrijving van de aktiviteiten of prestaties/produkten in de beschikking tot subsidieverlening. Indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, is maatgevend de omschrijving van de te subsidiëren aktiviteit of prestatie. De aanvrager moet in het kader van de financiële verantwoording aangeven welke uitgaven voor de gesubsidieerde, of te subsidiëren, aktiviteit of prestatie/produkt zijn gedaan, alsmede of daaruit inkomsten zijn voortgevloeid en zo ja, welke, uiteraard voor zover deze inkomsten en uitgaven voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. 8: Reserveringsmogelijkheden (Artikel 4:41, 4:71, 4:72 Awb) Er wordt bij het provinciale budgetsubsidiebeleid gedifferentieerd omgegaan met de reserveringsmogelijkheden ten behoeve van gesubsidieerde instellingen. Een en ander is mede afhankelijk van het soort subsidie, waarbij moet worden aangetekend dat bij produktsubsidiëring geen provinciale bemoeienis past omtrent het beschikken (toevoegen en onttrekken) over reserves en voorzieningen. Instellingen zijn hierin geheel vrij. De aard van aktiviteiten- en exploitatiesubsidiëring kan provinciale bemoeienis met vermogensvorming en reservering bij instellingen met zich meebrengen. Het provinciale budgetsubsidiebeleid kent de volgende vormen van reservering: a. de risico-/egalisatiereserve; b. de bestemmingsreserve. 8a: De risico-/en egalisatiereserve Jaarlijkse schommelingen in de exploitatie kunnen in belangrijke mate door de gesubsidieerde instellingen zelf met behulp van een risico-/egalisatiereserve worden opgevangen. Eventuele overschotten en tekorten op bepaalde kosten kunnen zodoende gedurende de jaren worden geëgaliseerd. Binnen de reserve bestaat substitutievrijheid. Gedeputeerde Staten stellen een maximaal te vormen omvang (plafond) vast welke wordt bepaald aan de hand van uniform toe te passen normen. Overschrijdingen van dit maximum vloeien terug naar de provincie. Het doen van uitgaven met middelen uit deze reserve dient altijd binnen de doelstellingen van het provinciale beleid ter zake en gemaakte budgetafspraken plaats te hebben. Bij aktiviteitensubsidiëring kunnen positieve exploitatiesaldi tot een bepaald plafond zonder specifieke toestemming van de provincie ten gunste van de zogeheten risico-/egalisatiereserve worden gebracht. Het plafond van de risico/egalisatiereserve wordt bij aktiviteitensubsidiëring vastgesteld op 10% van de exploitatie uitgaven met een maximum van ƒ 250.000,-. In een historisch gegroeide situatie, waarbij de reserve hoger is dan ƒ 250.000,- zijn er geen redenen om additioneel extra middelen toe te voegen aan de reservepositie. Bij activiteitensubsidiëring wordt de mogelijkheid geboden om middelen extra aan de risico-/egalisatiereserve toe te voegen. Deze mogelijkheid houdt in dat positieve exploitatiesaldi die direct voortvloeien uit andere inkomsten dan provinciale subsidies zonder specifieke toestemming van de provincie tot een bepaald plafond extra toegevoegd kunnen worden aan de risico-/egalisatiereserve tot een bepaald plafond in de reserve is bereikt. Dit plafond is bereikt indien 10% van de genoemde inkomsten over enig jaar zijn toegevoegd aan de risico-/egalisatiereserve. De extra toevoegingen van 10% worden niet van jaar op jaar cumulatief toegestaan. Indien in enig jaar 10% van de genoemde extra inkomsten extra zijn toegevoegd aan de risico-/egalisatiereserve zijn de toevoegingen in de jaren daarna uitsluitend nog toegestaan over het gedeelte waarmee de genoemde andere inkomsten in de tussentijd zijn toegenomen. Deze regelgeving wordt verduidelijkt met het volgende voorbeeld: Instelling X heeft op 1 januari van jaar Y een risico-/egalisatiereserve van ƒ 250.000,-. Jaar Y wordt afgesloten met een positief exploitatiesaldo van ƒ 50.000,-. In jaar Y heeft instelling X een bedrag van ƒ 100.000,- aan eigen, niet provinciale, inkomsten. Op basis van deze eigen inkomsten kan instelling X een bedrag van ƒ 10.000,- aan de risico/egalisatiereserve toevoegen. Een bedrag van ƒ 40.000,- vloeit terug naar de provincie. De risico-/egalisatiereserve bereikt hiermee een stand van ƒ 260.000,- op 31 december van jaar Y. In jaar Y+1 sluit instelling X af met opnieuw een positief exploitatiesaldo van ƒ 50.000,- en een bestaande reservepositie van ƒ 260.000,-. De eigen inkomsten bedroegen een bedrag van ƒ 250.000,-. Op basis van dit bedrag en de regelgeving mag instelling X een bedrag van ƒ 15.000,- (10% van (ƒ 250.000,- minus ƒ 100.000,-)) aan de risico-/egalisatiereserve toevoegen. Het restantbedrag van ƒ 35.000,- vloeit terug naar de provincie. De nieuwe reservepositie bedraagt ƒ 275.000,-. Bij exploitatiesubsidiëring dienen voorstellen inzake het toevoegen van eventuele overschotten aan de risico/egalisatiereserve bij de jaarlijkse verantwoording ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten te worden voorgelegd. Het gaat hierbij om de volgende kosten: a. b. c. d. gewoon onderhoud; materiële apparaatskosten; energie (stook, elektriciteit en water); vervanging bij ziekte. De systematiek van exploitatiesubsidiëring brengt met zich mee dat met uniforme normen, toe te passen op de hierboven genoemde kosten, de maximaal gewenste omvang van de risico-/egalisatiereserve wordt bepaald. Het plafond wordt vastgesteld door een bepaald percentage toe te passen op de hierboven genoemde kosten en wel 25% van het onder a, b en c genoemde en 7% van de bruto salariskosten ten behoeve van vervanging bij ziekte, voor zover deze niet verzekerd zijn. Voor zowel aktiviteiten- als exploitatiesubsidiëring geldt dat indien het maximum van de risico-/egalisatiereserve is bereikt, of voor zover reservering ontoelaatbaar wordt geacht, het surplus (in zijn geheel dan wel naar rato van het provinciale aandeel in de inkomsten) door de provincie wordt teruggevorderd. 8d: De bestemmingsreserve Naast de risico-/egalisatiereserve bestaat, als onderdeel van de subsidieaanvraag, de mogelijkheid tot het vormen van bestemmingsreserves. Het vormen van een dergelijke reserve, bijvoorbeeld een onderhoudsreserve, wordt toegestaan indien bij geen gebruikmaking van dit instrument gedurende een aantal jaren belangrijke afwijkingen zouden ontstaan bij de belasting van verschillende budgetten. Dit impliceert dat de vorming en voeding van dergelijke reserves onderdeel dient uit te maken van een goed doordacht beleids- en beheersplan van de instelling en derhalve bij indiening van de begroting aangekaart behoort te worden. Vorming en voeding op grond van incidenteel voorkomende positieve exploitatiesaldi wordt afgewezen. Voor bestemmingsreserves kan een plafond worden vastgesteld. Bestedingen uit reserves moeten passen binnen het kader van de budgetafspraken. Indien de noodzaak tot het hebben van een reserve vervalt kunnen gereserveerde middelen terugvloeien naar de provincie. 9: Subsidieverlening, beschikking, stopzetting en intrekking 9a: Artikel 4:48 Deze bepaling regelt de gronden, waarop de subsidieverlening met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken. Zoals ook al opgemerkt onder artikel 4:46 Awb bestaat slechts in beperkte mate behoefte aan een dergelijke intrekkingsmogelijkheid, omdat de functie daarvan in belangrijke mate wordt vervuld door de mogelijkheid de subsidie lager vast te stellen dan overeenkomstig de subsidieverlening. Een aanvullende mogelijkheid – via lid 2 – tot intrekking “ex tunc” van de subsidieverlening is echter noodzakelijk, om te voorkomen dat het bestuursorgaan in geval van onregelmatigheden pas zou kunnen ingrijpen op het moment waarop normaal gesproken de subsidievaststelling zou plaatsvinden. In plaats daarvan is gekozen voor het systeem, dat het bestuursorgaan bij tussentijdse constatering van onregelmatigheden de subsidieverlening kan intrekken en daarna zonodig tot vaststelling kan overgaan. De gronden waarop de subsidieverlening kan worden ingetrokken zijn dezelfde als die, waarop de subsidie lager kan worden vastgesteld. 9b: Artikel 4:49 Awb Omdat de beschikking tot subsidievaststelling een onvoorwaardelijke aanspraak op financiële middelen vestigt, dient zij in beperkte mate intrekbaar te zijn dan een beschikking tot subsidieverlening. Aan intrekking bestaat ook minder behoefte, omdat de vaststelling veelal na afloop plaatsvindt. Dat betekent, dat ten tijde van de vaststelling reeds kan worden beoordeeld of de aktiviteiten c.q. de prestaties/produkten hebben plaatsgevonden, de verplichtingen zijn nagekomen, de reserves volgens vastgelegde regels zijn ingevuld e.d.. 9c: Artikel 4:50 Awb Het betreft hier het geval, dat een bestuursorgaan gedurende het tijdvak waarvoor een subsidie is verleend de subsidie wil stopzetten, dan wel het bedrag daarvan wil verlagen of een wijziging wil aanbrengen in de verplichtingen van de ontvanger. Juridisch gezien komt dit neer op een intrekking of wijziging “ex nunc” van de beschikking tot subsidieverlening. Aangezien een dergelijke intrekking of wijziging in beginsel een inbreuk betekent op het gerechtvaardigd vertrouwen van de subsidie-ontvanger dat, zolang hij zijnerzijds zijn verplichtingen nakomt, de subsidiëring overeenkomstig de subsidieverlening zal plaatsvinden, ligt het voor de hand dat daaraan vrij zware eisen worden gesteld. 9d: Artikel 4:51 Awb - lid 1Het betreft het geval, dat het bestuursorgaan na afloop van het tijdvak waarvoor een subsidie is verleend de subsidie wil stopzetten of het bedrag daarvan wil verlagen. Er is dan geen sprake van intrekking of wijziging van een beschikking; het gaat immers om de situatie waarin de beschikking reeds door het verstrijken van het tijdvak waarvoor zij is gegeven haar werking heeft verloren. Het gaat in dit geval om het al of niet geven van een nieuwe beschikking voor een aansluitende periode. Hierbij is van belang dat een belanghebbende aan een lopende beschikking, doch ook aan subsidiëring gedurende een aantal opeenvolgende jaren een zeker vertrouwen op voortzetting kan ontlenen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat aan het in artikel 4:51 Awb genoemde tijdvak van 3 jaren zowel één als meerdere achtereenvolgende subsidiebeschikkingen ten grondslag kunnen liggen. - lid 2 – Hierin is aangegeven wat dient te geschieden indien de aankondiging van de weigering voor een volgend tijdvak te laat heeft plaatsgevonden. Het zou te ver voeren als weigering dan in het geheel niet meer mogelijk zou zijn. In plaats daarvan is bepaald, dat in dat geval de aanvraag moet worden toegewezen voor een zodanige periode, dat tussen de aankondiging en het einde van de subsidieverhouding een redelijke termijn is verstreken. 10: Bevoorschotting 10a: Artikel 4:52 Awb Bevoorschotting is onbeperkt mogelijk dan wel overeenkomstig het schema in het besluit tot subsidieverlening. Daar waar het besluit geen regeling bevat is uitgangspunt te bevoorschotten tot 80% van het verleende subsidiebedrag. Voor structurele termijnsubsidies geldt, ingeval dat de subsidie substantieel is, een bevoorschotting van 95% van het verleende subsidiebedrag. Is er echter sprake van een achterstand in de af te leggen financiële verantwoording dan geldt ook in deze situatie een bevoorschotting van 80% van het verleende subsidiebedrag. Bij de verlening van structurele termijnsubsidies kan een voorschot verstrekt worden van 95% van het verleende subsidiebedrag met een restant-bedrag van 5%. Dit restant-bedrag kan ten hoogste f 100.000.- bedragen. In bijzondere omstandigheden blijft er ruimte voor afwijking (ten gunste van de instelling). Voorschotten worden met de subsidie verrekend. Het voor de hand liggende moment om die verrekening te doen plaatsvinden is de vaststelling van de subsidie. Het is niet juist de subsidie vast te stellen op het bedrag dat overeenkomt met de subsidieverlening minus de verleende voorschotten. De vaststelling dient te geschieden op het met de verlening overeenkomende bedrag. Pas bij de uitbetaling worden de reeds betaalde voorschotten op het bedrag in mindering gebracht. Het is ook mogelijk dat het bedrag van de betaalde voorschotten het bedrag van de vastgestelde subsidie te boven gaat. In dat geval kan het saldo, als zijnde onverschuldigd betaald, van de subsidie-ontvanger worden teruggevorderd. 10b: Artikel 4:57 Awb De terugvordering geschiedt langs de normale weg, zonodig door het instellen van een vordering bij de burgerlijke rechter. Bijlage 1: MODEL VOOR DE ACCOUNTANTSVERKLARING Accountantsverklaring Wij hebben de jaarrekening (balans, verlies- en winstrekening en een toelichting) met een eindrapportage van een door u (provincie Noord-Brabant) gesubsidieerde instelling ontvangen. Dit financiële verslag is bestemd voor het afleggen van verantwoording door ………………………… …………………….. (naam subsidieontvanger) aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant over de uitvoering van de offerte / contract in het kader van de subsidieverlening over het jaar …… Op grond van ons onderzoek, dat is verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde controlegrondslagen en met inachtneming van de beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000, zijn wij van oordeel dat de eerdergenoemde jaarrekening / eindrapportage een juist, getrouw en volledig beeld geeft van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten en dat overigens voldaan is aan de bepalingen zoals gesteld in de verleningsbeschikking d.d. ………….… met kenmerk ………………………………………… Plaats en datum; Naam accountantskantoor; Naam en handtekening van de accountant; Bijlage 2: CONTROLEPROTOCOL 1: Algemeen Het doel van het controleprotocol is het voorkomen van discrepanties tussen de verwachtingen en de eisen van de provincie Noord-Brabant inzake de reikwijdte en de diepgang van de door de accountant uit te voeren accountantscontrole en de in aansluiting daarop af te geven accountantsverklaring en de door de accountant daaraan gegeven invulling. De aanpak van de controle wordt overigens door de accountant zelf bepaald. 2: Controle Bij de controle dient, naast de reeds genoemde beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000, aandacht te worden besteed aan de volgende artikelen van Boek 2 BW Titel 9 (zie artikel 5.1 lid c van de beleidsregels algemeen subsidiebeleid 2000). Artikel Soort aandacht Beleidsregels Algemeen Subsidiebeleid Speciale aandacht 2000 Artikel 361 t/m 377 Speciale aandacht Artikel 378 t/m 383a Normale aandacht Artikel 384 t/m 395 Speciale aandacht Met normale aandacht wordt bedoeld de controle zoals gebruikelijk is voor het afgeven van een accountantsverklaring bij een jaarverslag. De artikelen 378 t/m 383a, die betrekking hebben op de winst- en verliesrekening, komen voor normale aandacht in aanmerking, omdat controle daarop gebruikelijk is. Met speciale aandacht wordt bedoeld de controle die zich uitstrekt tot de beoordeling van de feitelijk gehanteerde waarderingsgrondslagen, van de resultaatbepaling en van de financiële verslaglegging. In het kader van de verdere implementatie van het budgetsubsidiëringsbeleid wordt deze te geven speciale aandacht noodzakelijk geacht.