Politiek Manifest 2013 in word

advertisement
Politiek Manifest
Oktober 2013
Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een handicap (GRIP) vzw is een
burgerrechtenbeweging die streeft naar gelijke rechten en gelijke kansen voor
iedere persoon.
In een inclusieve samenstelling staan zelf-beschikking, evenwaardige
behandeling en participatie voorop. Met dit politiek manifest roept GRIP de
politieke partijen op om zich uit te spreken voor deze doelstelling, en de nodige
beleidsvoorstellen op te nemen in hun partijprogramma voor de Vlaamse
verkiezingen van 2014.
Het verhaal van Marc
Marc is 27 en heeft het label “Syndroom van Down”. Hij wil actief deelnemen aan
de maatschappij. Zijn ouders kozen ervoor hem zo inclusief mogelijk te laten
leven. Hij ging naar een gewone school. Marc werkt nu 34 uur onbetaald in de
tuindienst van een ziekenhuis. Een coach, betaald door het VAPH, ondersteunt
hem. Hij is een betrouwbare, harde werker.
Marc voelt de waardering in zijn werk en ontmoet er veel mensen. Het ziekenhuis
bood hem een vast en betaald contract aan, maar hij heeft dit moeten weigeren.
Het VAPH zou dan oordelen dat hij die coach niet meer nodig heeft. Nochtans
verandert de handicap van Marc niet met het contract dat hij tekent.
Marc moest een betaalde
job weigeren omdat hij dan
zijn ondersteuning zou
verliezen.
Geen contract betekent geen centen. Geen centen betekent geen zelfstandig
leven. Net als alle twintigers wil Marc zelfstandig gaan wonen. Ook zijn ouders
steunen dit en zouden gerust zijn als hij op eigen benen zou staan. Maar met zijn
uitkering alleen redt Marc dat niet.
Om zelfstandig te wonen heeft Marc ook ondersteuning nodig. Diensten als
thuiszorg, familiehulp en het OCMW kunnen hem geen passende ondersteuning
bieden. Al 13 jaar staat hij op de wachtlijst voor een persoonlijke
assistentiebudget (PAB). Bij de verdeling van de budgetten wordt zijn situatie elk
jaar ‘niet schrijnend genoeg’ gevonden. Dat er mensen zijn in een nog
moeilijkere situatie, daar heeft Marc geen boodschap aan.
GRIP vzw | Koningsstraat 136 | 1000 Brussel |  02/214.27.60
 02/214.27.65 |  [email protected] | www.gripvzw.be
1
Kan Marc pas
zelfstandig gaan
wonen met assistentie
als zijn ouders
wegvallen?
Krijgt Marc pas een PAB als één of beide ouders wegvallen? Betalen hij en zijn
ouders de prijs voor hun dagelijkse betrokkenheid? Het is nu dat Marc zijn leven
en zijn netwerk moet kunnen uitbouwen. Want als het misgaat, moet er iemand
staan.
Het verhaal van Liesbeth
Liesbeth is 30 en heeft een aangeboren stofwisselingsziekte. Haar ouders
zochten een gewone school, maar Liesbeth werd nergens toegelaten. Er restte
hen niets anders dan Liesbeth in een school voor buitengewoon onderwijs in te
schrijven, maar liefst 75 km verderop. Liesbeth moest daardoor op internaat en
raakte geïsoleerd van haar buurt. Na haar studies was een tehuis voor
volwassenen de enige optie. Er was geen toegang tot ondersteuning om Liesbeth
weer thuis te laten wonen.
Liesbeth kon niet naar
een school in de buurt en raakte geïsoleerd.
In de weekends komt Liesbeth naar huis. Voor haar ouders zijn dit blije maar
afmattende weekends. Die dagen is er geen ondersteuning. Er is geen tijd of
energie over om leuke dingen te doen, laat staan met mensen uit de buurt.
Van drempel op drempel
Marc en Liesbeth lopen tegen barrières aan. Drempels die hen verhinderen een
evenwaardig leven uit te bouwen. Evenwaardig aan dat van hun vrienden, broers
en zussen.
• Geen inschrijvingsrecht en ondersteuning zorgen ervoor dat er geen recht is
op inclusief onderwijs.
• Geen integraal ondersteuningsbeleid over de domeinen heen zorgt ervoor dat
mensen niet kunnen wonen waar en met wie ze willen, niet kunnen gaan
werken zoals andere mensen.
• Afhankelijkheid van een (lage) uitkering zorgt voor een te zwakke
economische positie om een leven uit te bouwen en volwaardig te
participeren.
Marc en Liesbeth zijn niet de enigen die in hun levensloop van de ene drempel
automatisch op de andere stoten. Vind maar eens werk op de reguliere
2
arbeidsmarkt met een diploma buitengewoon onderwijs. Vind maar eens
voldoende steun bij het uitbouwen van een zelfstandig leven als de banden met
je netwerk van jongs af aan werden doorgeknipt.
En er zijn natuurlijk nog andere belangrijke drempels die we hier niet vernoemd
hebben. Denk maar aan het openbaar vervoer waar je niet op geraakt en waardoor
je veel kansen op werk moet laten schieten. Of wat te denken van de
ontoegankelijkheid van bestaande gebouwen waardoor je bij een teamdag van je
werk aan de voordeur van het museum moet blijven wachten?
Het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap schrijft voor
dat iedere persoon met een handicap recht heeft op een leven midden in de
samenleving, niet aan de rand ervan. Het stelt dat mensen met een handicap
kansen moeten krijgen om autonoom - met de ondersteuning die ze nodig
hebben -, hun leven te leiden. Het VN-Verdrag vormt een bindend juridisch kader
voor nieuw en bestaand beleid in België, op alle niveaus.
Met dit Politiek Manifest wil GRIP beleidsmakers ondersteunen die het VNVerdrag willen waarmaken. We doen dit vanuit vijf overkoepelende thema’s:
1/ horizontaal gelijkekansenbeleid;
2/ inclusief beleid op alle domeinen;
3/ recht op ondersteuning op maat en directe financiering;
4/ antidiscriminatie en mensenrechten;
5/ beleidsparticipatie.
In 5 jaar kunnen we geen inclusieve samenleving realiseren… maar we moeten
er wel serieus aan werken!
1. Horizontaal gelijkekansenbeleid
In de aflopende regeertermijn werd voor het eerst een echt gelijkekansenbeleid
voor personen met een handicap opgezet, voorheen maakte alleen
toegankelijkheid daar onderwerp van uit. GRIP vindt dat het huidige
gelijkekansenbeleid voor personen met een handicap een goede basis heeft. Het
werd op politiek en administratief niveau gescheiden van het welzijnsbeleid.
Dit is noodzakelijk om het ‘zorgen voor’ personen met een handicap te verlaten
voor een ‘mogelijk maken van gelijke kansen’ van personen met een handicap.
De Open CoördinatieMethode (OCM) zorgt voor een gesprek tussen de
horizontale gelijkekansenminister en alle andere ministers en domeinen. Het
steunpunt gelijkekansenbeleid werkt een indicatorenset uit om (de voortgang
van) het inclusie(proces) te meten en de minister van bestuurszaken voegde een
‘quick scan‘ op inclusie-effecten van gepland beleid toe aan de
reguleringsimpactanalyse.
3
GRIP stelt echter vast dat het huidige gelijkekansenbeleid nog onvoldoende
kracht heeft om op middellange termijn een fundamentele omslag op alle
domeinen te verkrijgen. Wetgeving gaat niet ver genoeg, en er zijn te weinig
middelen om inclusie op alle domeinen waar te maken. De OCM is een goed
instrument, maar nog te fragmentair en te weinig afgestemd op het VN-Verdrag.
Nu een nieuwe OCM-cyclus en een nieuwe regeerperiode samenvallen, liggen er
kansen om het horizontale beleid te versterken.
Voorstellen:
1. Behoud en versterk het huidige gelijkekansenbeleid voor personen met een
handicap. Maak het nog doortastender en krachtiger, zodat alle
beleidsdomeinen ervan doordrongen raken en elk politiek departement werk
maakt van inclusie en gelijke kansen. Zorg voor een sterke coördinatie vanuit
het ministerie van Gelijke Kansen om expertise over het VN-Verdrag een
belangrijke plaats te geven.
2. Houd voldoende afstand op administratief en politiek niveau tot het
zorgdenken en het beleid rond gespecialiseerde voorzieningen. Dat betekent
dat de minister en de administratie van welzijn niet ook voor het horizontale
gelijkekansenbeleid bevoegd zijn. Vorm de OCM om tot een globaal
masterplan voor inclusie, met een duidelijke koppeling aan het VN-Verdrag.
Teken daarbij op elk beleidsdomein plannen uit waarbij full inclusion het
uitgangspunt is. Formuleer duidelijke doelstellingen, acties, meetindicatoren,
gewenste afstemming met andere ministers én streefcijfers voor
macrobudgetten. Zowel heroriëntering van al bestaande budgetten als
vrijmaken van nieuwe budgetten passen hier in. Neem ook afstemming met
het federale niveau en het lokale beleid op.
Een masterplan inclusie met het VN-Verdrag als richting en
aangestuurd door een krachtig gelijkekansenbeleid.
“De verschillende
ministers zouden hun
beleid meer op elkaar moeten afstemmen”
3. Plan een evaluatie van het huidige instrumentarium voor gegevensverzameling
en de inschatting van inclusie-effecten van gepland beleid. Ga na hoe men
deze instrumenten nog kan optimaliseren in functie van de principes en
artikels van het VN-Verdrag.
2. Inclusief beleid op alle domeinen
Elk verticaal beleidsdomein heeft zijn verantwoordelijkheid om het VN-Verdrag
uit te voeren. We zijn er echter nog lang niet. GRIP vindt dat de overheid wel
4
inspanningen doet, maar dat met de middelen te weinig inclusie wordt
ondersteund.
Zo zien we dat inzake wonen (artikel 19 van het VN-Verdrag) de regering blijft
kiezen voor investeringen in de bouw van nieuwe collectieve wooninstellingen,
terwijl die wooninstellingen geen “choice & control” voor de persoon garanderen.
Daar tegenover merken we een tekort aan maatregelen waardoor personen met
een handicap geen toegankelijke en betaalbare woningen kunnen kopen of
huren.
Op vlak van onderwijs (artikel 24 van het VN-Verdrag) gaat nog steeds veel geld
naar het aparte circuit van het buitengewoon onderwijs. Het rugzakprincipe,
waarbij een persoonlijk budget voor ondersteuning de persoon volgt, naar welke
school deze ook gaat, blijft uit. Ook van een directe financiering is nog geen
sprake. Die zou de persoon en zijn ouders toelaten om zelf te beslissen waarvoor
het ondersteuningsbudget wordt ingezet.
“De meeste scholen
zeggen ons meteen
dat het niet gaat.
Daar sta je dan.”
Ook op vlak van werk (artikel 27 van het VN-Verdrag) bestaan er nog geen
ondersteuningsbudgetten op maat die de persoon kan inzetten voor zijn of haar
ondersteuning op de werkvloer. De overheid investeert nog steeds veel meer in
de verdere uitbouw van een apart gespecialiseerd circuit en structuren - de
sociale economie - in plaats van in redelijke aanpassingen voor de persoon.
“Ik wil gaan werken
maar kom dan op
termijn misschien in
een nog slechtere
financiële situatie”
Ondanks de gedane financiële inspanningen is er nog te weinig macrobudget om
het VN-Verdrag uit te voeren. De wachtlijsten voor ondersteuning en in het
bijzonder voor het PAB zijn wellicht het meest in het oog springende voorbeeld.
Door te weinig inclusief beleid belanden personen met een handicap én mensen
uit hun netwerk vaak voor langere tijd in passieve bijstandssystemen in plaats
van dat ze actief bijdragen. Ze komen bovendien niet zelden in armoede terecht.
Dit is uiteindelijk ook niet goed voor de samenleving. Tienduizenden mensen
zouden mits de juiste ondersteuning kunnen participeren aan de samenleving,
wonen en werken en fiscaal bijdragen. Op die manier zijn er terugverdieneffecten
voor de samenleving.
5
Uitgangspunt is een
inclusieve samenleving waar elke persoon
vanuit zijn eigen
keuzevrijheid gelijke
kansen heeft op werk,
onderwijs, wonen en
leven in de
samenleving.
Voorstellen:
1. Breid de budgetten voor ondersteuningsmaatregelen uit, in overeenstemming
met de maatschappelijke nood. Investeer in een inclusief beleid voor personen
met een handicap, op alle domeinen en doorbreek aldus de Europese tendens
naar besparingen.
2. Vertaal een keuze voor het VN-Verdrag in een besteding van
overheidsmiddelen die de keuze voor een inclusief en autonoom leven ook
echt mogelijk maakt. Neem hiervoor de aanbevelingen van (inter)nationale
deskundige instanties als leidraad. GRIP stelt onder meer volgende
maatregelen voorop:
a) Maak inclusief onderwijs mogelijk door onder meer een decretaal kader uit
te bouwen dat het inschrijvingsrecht waarborgt en in de nodige
ondersteuning aan scholen en kinderen/ouders voorziet.
b) Maak een globaal plan dat van regulier werk de regel maakt en van sociale
economie de uitzondering. De uitvoering van het maatwerkdecreet moet
daar deel van uitmaken. Daardoor zal een persoon met een handicap
evenveel gepaste ondersteuning krijgen voor werk in het reguliere circuit
als hij zou krijgen in de sociale economie. Zorg daarenboven voor een PGB
waarmee de persoon de regie over zijn arbeid nog meer in handen kan
nemen. Samenwerkingsverbanden met het federale niveau zodat er onder
meer een betere afstemming komt tussen ‘werk’ en ‘uitkeringen’ en een
aanpassing van het uitkeringsstelsel.
c) Maak een globaal plan met maatregelen waardoor mensen met een
handicap kunnen kiezen waar en met wie zij wonen en leven. Denk daarbij
aan de nodige randvoorwaarden, zoals ondersteuning op maat, inclusie
binnen lokale netwerken en maatregelen voor een sterkere economische
positie.
3. Recht op ondersteuning op maat en directe financiering
Mensen met een handicap hebben ondersteuning nodig om hun rechten waar te
maken en volwaardig te participeren. De huidige wachtlijsten in het domein
welzijn maken duidelijk dat Vlaanderen het recht op ondersteuning nog moet
waarmaken. Ook op federaal vlak faalt het beleid nog. Zo bijvoorbeeld valt de
integratietegemoetkoming, die niet-becijferbare meerkosten moet opvangen,
6
weg als je gaat werken.
Dit maakt duidelijk dat op verschillende niveaus het beleid nog niet is aangepast
aan de maatschappelijke realiteit van stijgende noden en verwachtingen van
mensen met een handicap. Een van de nefaste gevolgen is dat de
inkomenspositie van personen met een handicap sterk verzwakt.
“Al drie jaar wil ik
dichter bij mijn familie gaan wonen, maar
ik vind geen
toegankelijke woning”.
De juiste ondersteuning moet niet alleen volwaardige participatie mogelijk
maken. Ze kan er ook voor zorgen dat mensen met een handicap minder
afhankelijk zijn van andere mensen en dienstverleners. Wie geboren wordt met
een handicap of een handicap verwerft, ziet zich snel genoodzaakt hulp te vragen
aan familie, vrienden, collega’s, enz. Mensen met een handicap zijn voor hun
ondersteuning ook sterk afhankelijk van dienstverlenende organisaties. Die
afhankelijkheid maakt het moeilijk een eigen leven uit te bouwen. Men heeft de
ondersteuning namelijk niet in eigen handen. Het persoonlijke assistentiebudget
bracht hier verandering in. Vanuit de rol van werkgever kunnen PAB-houders zelf
kiezen wie hen ondersteunt, waar, wanneer, voor welke taken en op welke
manier. Het PGB-decreet en PGB-experiment waren essentieel om dit systeem
ook open te trekken naar VAPH-voorzieningen.
“Sinds mijn ongeluk
zijn al mijn sociale
relaties bezoedeld
doordat ik hen steeds
hulp moet vragen”
De regelgeving rond PAB en PGB wordt door het decreet Persoonsvolgende
financiering vervangen door een nieuw systeem met twee trappen: een
‘basisondersteuningsbudget’ voor mensen met een lichtere ondersteuningsnood,
en een ‘persoonsvolgend budget’ voor mensen met de dringendste noden waarbij
netwerk en reguliere diensten niet voldoen om de noden te dekken.
GRIP heeft dit decreet bekeken en concludeert onder meer:
• dat de sturingsmogelijkheden van PAB en PGB niet worden meegenomen.
• dat het systeem de afhankelijkheid van vrijwilligers en het sociale netwerk en
de organisatiestructuren van diensten (reguliere en VAPH-diensten) zal
vergroten.
• dat mensen zullen worden uitgesloten van het recht op ondersteuning.
• dat de systemen voor inschaling en budgetbepaling zullen zorgen voor te lage
7
budgetten om een inclusief leven te leiden en volwaardig te participeren.
Voor GRIP staat dit decreet veel verder af van het VN-Verdrag.
Voorstellen:
1. Geen uitvoering van het decreet persoonsvolgende financiering.
Uitvoeringsbesluiten zullen immers een achteruitgang betekenen voor
personen met een handicap in plaats van een verbetering ten opzichte van de
huidige mogelijkheden binnen PAB en PGB.
Geen uitvoering van
het decreet persoons-volgende financiering
2. Toewerken naar een systeem van één integraal PGB met voldoende hoge
budgetten die domeinoverschrijdend kunnen worden ingezet en waarbij een
persoon slechts één aanvraag moet doen om zijn recht op ondersteuning over
de verschillende domeinen te verwerven. Een aanvraag mondt uit in één
dossier waarin de persoon inzagerecht heeft.
“Een budget waarmee
ik zelf kan beslissen
wie me ondersteunt, waar, wanneer, voor
welke taken en op
welke manier”
3. Geen overheveling van de integratietegemoetkoming naar het regionale
niveau bij eventuele staatshervormingen. Wel een hervorming van het
uitkeringsstelsel op federaal niveau om vanuit dat niveau beter aan de noden
tegemoet te komen. Op Vlaams niveau moet men bijkomende budgetten
zoeken en een andere aanwending van bestaande budgetten vooropstellen.
Afstemming tussen beide niveaus en de garantie dat de financiële positie voor
personen met een handicap er niet op achteruit gaat, moeten helpen om de
nodige budgetten te creëren.
Geen 10 dossiers,
geen tienkoppig
monster en kindjes
die 10 (professionele) handen per dag
passeren. Wel 1 budget dat flexibel en
domeinoverstijgend
kan worden besteed.
4. Antidiscriminatie en mensenrechten
Met de interfederalisering van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor
Racismebestrijding (CGKR) en de inkapseling van de meldpunten discriminatie
over verschillende steden en gemeenten in Vlaanderen, zet men binnen de
8
aflopende regeertermijn nog een grote stap vooruit voor een krachtiger
antidiscriminatiebeleid.
Er blijven evenwel twee decreten bestaan die klachten m.b.t. discriminatie
regelen, met name het gelijkekansendecreet van 2008 en het decreet evenredige
arbeidsdeelname en diversiteit van 2002 (over het domein ‘werk’). Dat schept
onduidelijkheid voor wie discriminatie op grond van handicap wil aankaarten.
Er bestaat in België nog altijd geen nationaal mensenrechteninstituut dat voor
alle mensenrechtengroepen bevoegd is. Ons land is daarmee niet in orde met de
Principes van Parijs, die een mensenrechteninstelling met een A-label
voorschrijven. Nochtans dringen de Verenigde Naties hier op aan, specifiek ook
voor de uitvoering van artikel 33.2 (onafhankelijk monitororgaan) van het VNVerdrag.
Nog zeer vaak stoten personen met een handicap op problemen qua
toegankelijkheid en mobiliteit (artikels 9, 20 en 21 van het VN-Verdrag). Het
ontbreekt ons land aan een afdoende beleid om tot een integraal toegankelijke
samenleving te komen. Striktere wetgeving is noodzakelijk om qua toega
nkelijkheid de stap van ‘goodwill’ naar mensenrechten te zetten.
Bovendien is er nauwelijks evolutie naar meer toegankelijkheid van bestaande
infrastructuur, goederen en diensten. De bestaande verordening toegankelijkheid
schiet hiervoor nog te kort.
“Wij ervaringsdeskundigen zijn de enigen die dit niet voor onze job doen”
Voorstellen:
1. Richt een nationaal mensenrechteninstituut op dat over alle
mensenrechtengroepen bevoegd is. Zo kunnen mensenrechten op een
krachtiger en meer onafhankelijke wijze beschermd en bevorderd worden.
2. Voeg het decreet evenredige arbeidsdeelname en diversiteit samen met het
gelijkekansendecreet.
Een decreet dat van
ontoegankelijkheid een zaak van discriminatie maakt
3. Veranker toegankelijkheid juridisch. Maak een decreet toegankelijkheid dat
van ontoegankelijkheid op eender welk vlak (alle publieke toegankelijke
gebouwen, goederen, diensten waaronder informatie en communicatie of
openbare ruimte) een zaak van discriminatie maakt. Hierdoor zouden
bijvoorbeeld een bioscoop, een winkeluitbater of een café bij een klacht rond
ontoegankelijkheid aangepast moeten worden, tenzij de zaak kan aantonen
9
dat dit een onredelijke kost zou vergen.
4. Stel een globaal plan op om publieke infrastructuur, goederen, diensten
(waaronder informatie en communicatie) en de openbare ruimte toegankelijk
te maken. Leg hierbij streefcijfers vast voor een gefaseerde aanpak. Zo
moeten bijvoorbeeld oude, niet toegankelijke gebouwen een deadline krijgen
waarop ze moeten zijn aangepast.
5. Beleidsparticipatie
Een inclusief beleid uitwerken en het VN-Verdrag uitvoeren veronderstelt
aanwezigheid van personen met een handicap en hun vertegenwoordigers in
adviesorganen, commissies en raden van bestuur van verschillende overheden
(artikel 4.3 van het VN-Verdrag).
Succesvolle voorbeelden van structureel ingebedde en goed ondersteunde
beleidsparticipatie (zoals de werking van het Gebruikersoverleg Handicap en
Arbeid) tonen aan dat dit ook voor de kwaliteit en efficiëntie van beleid een
meerwaarde is. Op tal van beleidsdomeinen is deze participatie momenteel
echter niet verzekerd.
Ook is er nog geen overlegorgaan van personen met een handicap dat vanuit
haar ervaringsdeskundigheid beleidsadviezen kan geven aan de Vlaamse
overheid. De Vlaamse Regering wil hiervoor deze legislatuur een eerste stap
zetten met de goedkeuring van een conceptnota voor de oprichting en
structurele subsidiëring van zo’n raad. Die raad zou adviezen moeten kunnen
geven over materies op alle beleidsdomeinen, onafhankelijk van andere
middenveldorganisaties, bedrijven en de overheid. De conceptnota zou nog
binnen deze regeertermijn moeten uitmonden in een decreet en
uitvoeringsbesluiten.
Voorstellen:
1. Behoud goed ingebedde structuren zoals het Gebruikersoverleg Handicap en
Arbeid en het Vlaams Gebruikersoverleg voor Personen met een Handicap.
Installeer een vertegenwoordiging van personen met een handicap in
belangrijke adviesorganen waar momenteel nog geen ervaringsdeskundige
vertegenwoordiging is.
Voorbeelden zijn de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), de Mobiliteitsraad van
Vlaanderen (MORA), de Vlaamse Woonraad en de Strategische Adviesraad
Welzijn, Gezondheid en Gezin (SAR WGG). Ook de Extern verzelfstandigde
Agentschappen zijn op beleidsontwikkelend vlak organen van betekenis.
Randvoorwaarde voor participatie is dat deze instanties openstaan voor
redelijke aanpassingen.
2. Erken en ondersteun daarnaast de geplande autonome advies- en
participatieraad van organisaties van personen met een handicap en
10
individuele ervaringsdeskundigen in zijn werking. Verwelkom adviezen en
voorstellen tot samenwerking.
3. Behoud de middelen voor bestaande platformen en voorzie voldoende
middelen om een nieuwe autonome adviesraad te doen functioneren.
Erkenning en
subsidiëring van een
autonome adviesraad handicap versterkt
de huidige beleids-participatie
11
Download