Samenvatting Economie MP 4 MODULE 10 (BELEGGEN) Begrip Aandelen Uitleg Aandelen zijn eigendomsbewijzen van een onderneming. Als aandeelhouder is men voor een stukje eigenaar van het bedrijf, waarvan men de aandelen heeft. Het is eigen vermogen dat permanent aan het bedrijf ter beschikking wordt gesteld. Op het eigendomsbewijs staan de volgende kenmerken vermeld: Aandelenindex Een aandelenindex geeft aan hoe de aandelenmarkt het als geheel heeft gedaan. 1. De aandelen worden bij elkaar opgeteld. Bijvoorbeeld: koers aandeel Banken € 60, koers Olie € 100, koers Bier € 35. De stand van de index is dan € 60 + € 100 + € 35 = € 195. 2. Alle aandelen worden gewogen met een bepaald vast gewicht. (AEX) Bijvoorbeeld 15 aandelen Banken, 10 aandelen Olie, 20 aandelen Bier enzovoort. De index is dan een aandelenportefeuille. De index ziet er als volgt uit : 15 Banken * € 60 (koers) = € 900 10 Olie * € 100 = € 1.000 20 Bier * € 35 = € 700 = € 2.600 AEX Afkorting voor Amsterdam Exchange, aandelen index van de belangrijkste en grootste aandelen in Nederland. O.a. Randstad, Heineken, Ahold. Beleggen Waarom beleggen? - Omdat het leuk en heel erg leerzaam is. - Omdat je over het algemeen meer rendement uit geld kan behalen dan je geld te storten op een spaarrekening. Je moet wel bereid zijn de zekerheid op te geven dat een belegging nooit in waarde zal dalen: geen rendement zonder risico! Waarom niet beleggen? - Gebrek aan kennis. - Hoge kosten die hiermee gepaard kunnen gaan. - Geen geduld: geduld is een schone zaak en dat geldt zeker voor beleggen. Veel beleggers laten een mooie winst lopen, omdat ze te vroeg verkopen. - Kans op verlies: veel beleggers kunnen een verlies moeilijk verkroppen. Natuurlijk is het niet de bedoeling om geld te verliezen, maar het is onvermijdelijk dat een belegger wel eens tegen verlies aanloopt. Bedrijven kunnen zelfs failliet gaan, zodat de aandelen waardeloos worden. - Laag rendement: beleggen in aandelen levert niet altijd een hoger rendement op dan een spaarrekening of deposito. Beleggingsfon Een beleggingsfonds is een verzameling beleggingen (aandelen, obligaties) met ds meerdere eigenaren. De voordelen van beleggingsfondsen ten opzichte van zelf beleggen zijn : - De kosten zijn over het algemeen lager. - De risicospreiding is veel groter (zie stap 2). - Doordat de fondsbeheerders niet met eigen geld beleggen, zijn ze beter in staat koelbloedig te blijven. - Door middel van een beleggingsfonds kan men in landen investeren (India, China), die voor de particuliere belegger nauwelijks toegankelijk zijn. - Gemakkelijk en ideaal voor een rustige vermogensopbouw. De nadelen: - Zelf geen invloed op de beleggingen kunt uitoefenen - Daarnaast weet een belegger in beleggingsfondsen niet wie er voor hem belegt. - Voor sommige mensen is het veel interessanter om op een verjaardag te vertellen met welk aandeel ze nu weer hebben ‘gescoord’. Beleggers die in beleggingsfondsen beleggen, hebben op langere termijn vaak een veel hoger rendement. Belegginsporte Alle beleggingen van een particulier, professionele handelaar of vermogensbeheerder. feuille In een portefeuille kunnen bijvoorbeeld aandelen, obligaties, vastgoed en grondstoffen zitten. Over het algemeen geldt: spreiding over verschillende beleggingssoorten beperkt het risico. Causale Verband tussen oorzaak en gevolg. Aandeelstijgingen en dalingen zijn vaak gevolg verbanden van oorzaken in het klimaat (mislukte oogst), overnames, wisselkoersen. Centrale bank In Nederland heet de centrale bank “de Nederlandsche bank”. Deze heeft de volgende taken: - Het uitvoeren van het monetair beleid van het betreffende land (of landen) - Het bevorderen van de prijsstabiliteit (beheersen van inflatie) - Het bevorderen van het betalingsverkeer - Het in circulatie brengen van bankbiljetten en het bestrijden van falsificaties - Het toezicht op financiële instellingen Dividend Dividend is het gedeelte van de winst dat wordt uitgekeerd. Vanzelfsprekend is deze winstuitkering afhankelijk van de hoogte van de winst. Het percentage van de winst dat wordt uitgekeerd heet 'pay-out ratio'. Stel: een bedrijf maakt € 10 winst per aandeel en het keert € 4 uit als dividend, dan is de pay-out ratio 40%. Het dividend wordt automatische op jouw effectenrekening gestort. Koopkracht Het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen gedefleerd met behulp van de consumentenprijsindex, waardoor inkomens in de tijd vergelijkbaar worden. Indien het gestandaardiseerde inkomen sterker stijgt dan de prijzen, neemt de koopkracht toe. Midkap Ook wel AMX index genoemd. Hier worden de middelgrote aandelen verhandeld, welke niet op de AEX index voorkomen. Nikkei Nikkei stock index. Index van 225 hoofdaandelen die genoteerd staan op de beurs van Tokio. Nominale Nominale waarde: dit is het bedrag dat oorspronkelijk is betaald voor de aandelen van waarde het bedrijf. Tegenwoordig stelt deze waarde weinig meer voor. Bijvoorbeeld de nominale waarde van een aandeel AEGON is € 0,12 terwijl het aandeel op de beurs ca. € 30 waard is! NV Naamloos Vennootschap Obligaties Obligaties zijn schuldbekentenissen, oftewel leningen. Het is vreemd vermogen dat tijdelijk aan het bedrijf ter beschikking is gesteld. Als een belegger inschrijft op een obligatielening leent hij in feite geld uit aan degene die de obligatie heeft uitgeschreven. Het desbetreffende bedrijf of instelling moet dit geld aan het einde van de looptijd ook weer terug betalen. De looptijd van een obligatie bij uitgifte is langer dan twee jaar. Rationaliteit Met het verstand. Taxatie Waardebepaling. MODULE 11 Markten kunnen efficiënt werken. De prijs op de markt past zich zo aan dat vraag en aanbod in evenwicht zijn en dit evenwicht zorgt voor een maximum van het totale surplus. Afhankelijk van het product of de marktvorm is de markt wel of niet in staat om efficiënt te werken. In sommige gevallen is sprake van een gevangendilemma: individuele rationaliteit leidt tot collectieve irrationaliteit. Doordat individuen kiezen voor hun dominante strategie ontstaat een niet-optimale situatie voor het collectief. Dit geldt vooral voor collectieve goederen en gemeenschappelijke middelen. Er zijn vier typen goederen (in te delen op basis van de criteria wel of niet rivaliserend en wel of niet uitsluitbaar): collectieve goederen, gemeenschappelijke middelen, clubgoederen en individuele goederen. Collectieve goederen zijn niet-rivaliserende, nietdeelbare goederen, voorbeelden zijn dijken en defensie. Het zijn goederen die daarom door de overheid worden verstrekt. Daarnaast wordt ook het begrip quasi-collectieve goederen onderscheiden. Dit zijn goederen die door particuliere sector geleverd zouden kunnen worden, maar vanwege een maatschappelijk belang door de overheid worden geleverd. Bij collectieve goederen speelt vaak het free rider probleem. Omdat mensen niet van het profijt van een goed uitgesloten kunnen worden, zijn ze niet bereid ervoor te betalen. Daarom produceert de overheid deze goederen en dwingt iedereen tot betalen. Voor gemeenschappelijke middelen geldt dat ze niet-uitsluitbaar zijn, maar wel rivaliserend: door het gebruik door een persoon neemt de beschikbaarheid van het goed voor de anderen af. Dit kan leiden tot de tragedie van de commons genoemd. De tragedie van de commons komt op vele manieren voor: doordat niemand eigenaar is van gemeenschappelijke middelen zijn de gemeenschappelijke middelen gedoemd tot uitputting. Het probleem van het niet-eigenaar zijn van gemeenschappelijke middelen kan worden opgelost door het verstrekken van eigendomsrechten. Soms neemt de overheid het eigendom en zeggenschap van particuliere bedrijven over: dat heet nationaliseren. Het tegenovergestelde is privatiseren. In beide gevallen geldt dat de overheid garant moet staan voor bindende afspraken. Veel activiteiten genereren kosten of opbrengsten die toekomen aan mensen die niet direct bij de activiteit betrokken zijn. Dit zijn positieve of negatieve externe effecten Negatieve externe effecten brengen markten ertoe een grotere hoeveelheid te produceren dan sociaal wenselijk is. Positieve externe effecten brengen markten ertoe een kleinere hoeveelheid te produceren dan sociaal wenselijk is. Externe effecten is de inpact een handeling van een persoon of een bedrijf heeft op zijn omgeveing. Dit kannatuurlijk positief of negatief zijn. Voorbeeld: Als de bijenhouder naast een appelteler is gevestigd dan kan er sprake zijn van wederzijdse positieve externe effecten. De appelteler profiteert ervan dat de bijen bij het zoeken van nectar de vruchtbomen bestuiven waardoor zijn appeloogst groter wordt. De bijenhouder ziet zijn productie van honing stijgen omdat de bijen nectar voor hun honing halen uit de bloesems van de appelbomen. Als de bijenhouder zou besluiten meer korven te nemen, vergelijkt hij alleen zijn eigen extra opbrengsten en kosten. De extra appeloogst van zijn buurman is voor hem géén argument om het aantal korven uit te breiden. Uit een maatschappelijk oogpunt houdt hij dan te weinig bijen omdat hij het positieve externe effect negeert. Een sociaal optimum is die productieomvang waarbij de voordelen voor de samenleving zo groot mogelijk zijn. Uit het volgende voorbeeld blijkt dat de beste keuze voor het individu niet altijd samenvalt met de keuze die voor de maatschappij de beste oplossing biedt (het maatschappelijk of sociaal optimum). Er is een elektriciteitsfabriek die een bepaalde hoeveelheid energie produceert door middel van waterkracht, waarbij geen vervuiling optreedt. Situatie A geeft de collectieve vraaglijn en de marginale kostenlijn weer van een product zonder externe effecten. Als de fabriek een prijs vaststelt van € 1.300 per ton, waarbij 10.000 ton energie per jaar wordt geproduceerd, resulteert een privaat optimum dat tegelijk een maatschappelijk optimum is. De som van het producenten- en consumentensurplus is hier maximaal. € / ton mk sociaal optimum Situatie B € / ton Situatie A maatschappelijke mk Kosten vervuiling = € 1.000/ ton 2.300 2.000 privaat optimum 1.300 mk 1.300 vraag 10.000 Hoeveelheid (ton per jaar) vraag 8.000 10.000 Hoeveelheid (ton per jaar) Het maatschappelijk optimum ligt bij het snijpunt van de sociale marginale kostenlijn en de vraaglijn. Dit betekent dat het maatschappelijk beter is om minder eenheden te produceren, namelijk 8.000 ton per jaar. De prijs die betaald wordt voor een extra eenheid is nu gelijk aan de sociale marginale kosten. Alleen in die situatie kan geen voordeel behaald worden zonder dat het ten koste gaat van het voordeel van de andere partij. De omvang van de externe effecten is terug gedrongen maar ze hebben in dit voorbeeld nog steeds een “waarde” van € 8 mln. Het verder verkleinen van de productie zou echter betekenen dat producten waarvoor de betalingsbereidheid groter is dan de marginale productiekosten niet zouden worden geproduceerd. De productie zou dan niet (maatschappelijk) optimaal zijn en dus niet efficiënt. In situatie C spelen positieve externe effecten een rol. Het positieve externe effect heeft als gevolg dat de lijn die de maatschappelijke vraag weergeeft boven de vraaglijn loopt die de betalingsbereidheid van de individuele vragers in beeld brengt. Het marktevenwicht is dan kleiner dan het gewenste maatschappelijke evenwicht. De maatschappelijke waarde van dit product of deze dienst is groter dan de waarde die door de gebruikers wordt ervaren. Prijs Situatie C positief extern effect sociaal optimum mk maatschappelijke vraag privaat optimum vraag Hoeveelheid Om tot een sociaal wenselijk optimum te komen zijn er meerdere oplossingen. De particuliere oplossingen bestaan uit het opleggen van moraalcodes of sociale sancties. Dit kan helpen om tot het optimum te komen. Een andere particuliere oplossing is partijen te laten onderhandelen. Het Coase Theorema zegt dat als mensen kunnen onderhandelen over activiteiten die externe effecten veroorzaken er onder bepaalde voorwaarden een betere uitkomst kan ontstaan. Als particuliere oplossingen niet werken zal de overheid moeten ingrijpen. De overheid kan dit doen door het bepalen van de eigendomsrechten, door regulering van externe effecten en het heffen van Pigovian-belasting. MODULE 12 (DE VERZEKERINGSMARKT) Assymmetrische informatie, averechtse selectie en moreel wangedrag. Er zijn markten waarin de ene partij meer informatie bezit dan de andere: er is dan sprake van asymmetrische informatie. Meestal is er sprake van een informatievoorsprong van de verkoper ten opzichte van de koper. In de verzekeringsmarkt bijvoorbeeld, geldt dat de verzekerde, die zijn “risico” wil verkopen (hij koopt een verzekering) meer weet van het risico dan de verzekeraar (de koper van het risico). Het bestaan van deze asymmetrische informatie kan leiden tot het verschijnsel van averechtse selectie, ook wel negatieve selectie. Averechtse selectie doet zich voor, indien het - binnen een in de ogen van de verzekeraar homogene groep verzekerden - voor hoge risico´s aantrekkelijker is een verzekering af te sluiten dan voor lage risico´s. De voor de verzekeraar zo belangrijke kenmerken van de verzekerde zijn voor hem verborgen. Averechtse selectie leidt er dan toe dat er meer schade-uitkeringen gedaan moeten worden en de verzekeringspremies moeten stijgen, waardoor het vervolgens ook voor minder lage risico´s minder aantrekkelijk wordt een verzekering af te sluiten, etc. Zonder aanvullende informatie ten aanzien van het risico, kan de verzekeringsmarkt uiteindelijk verdwijnen. Ook op andere dan verzekeringsmarkten doet zich dit verschijnsel van averechtse selectie voor. Moreel wangedrag ontstaat wanneer de verzekerde – nu zijn risico is verzekerd – roekeloos en voor de verzekeraar verborgen gedrag gaat vertonen. Ook nu geldt: meer schade-uitkeringen en hogere premies. Het gevolg van beide verschijnselen is dat de markt niet of niet optimaal werkt en dus faalt. Averechtse selectie en moreel wangedrag leiden dus marktfalen op verzekeringsmarkten. In beide gevallen zie je het volgende proces, zoals hierboven beschreven en hieronder is samengevat: De beste risico’s verzekeren zich niet → Het aantal uitkeringen is hoger dan verwacht → De premie moet omhoog→ De iets minder goede risico’s verzekeren zich nu ook niet meer→ De premie moet verder omhoog→ Etc. Akerloff, Amerikaans econoom laat zien dat ook op niet verzekeringsmarkten het bestaan van asymmetrische informatie (hier de onzekerheid over de kwaliteit van het product) ertoe kan leiden dat - via averechtse selectie - een markt uiteindelijk verdwijnt. Er is sprake van marktfalen, omdat in de behoefte aan een product niet of onvoldoende kan worden voldaan. Ook de onvolledigheid van informatie leidt tot marktfalen.