Practicum bacteriologie 1. Wat is een reincultuur? Een cultuur bestaande uit 1 afzonderlijke kiem Het afzonderen van een reincultuur gebeurt dr het afnemen van een afzonderlijk liggende kolonie uit een mengcultuur en uitgestreken op een voedingsbodem. Dikwijls gebeurt het ook dr kweek op een selectieve voedingsbodem. 2. Waarom is een reincultuur van belang bij de identificatie van een micro-organisme? Een klinisch monster bevat verschillende soorten micro-organismen, dit levert problemen bij de identificatie. Als de identificatie gebeurt aan de hand van biochemische eigenschappen, leidt het samengaan van verschillende eigenschappen tot de bepaling van het mogelijk organisme. Indien die biochem eig veroorzaakt worden door verschillende organisme in het monster is een identificatie onmogelijk. 3. Wat is een bloedagar en waarvoor kan deze gebruikt worden? Een bloedagar is een rijke voedingsbodem (TSA) aangerijkt met 5% gedefribrineerd paarde- of schapebloed. Deze voedingsbodem is geschikt voor het kweken van allerlei kiemen. Deze bodem is rood met een nt-doorzichtige bodem. Aan de hand van deze bodem kunnen de hemolytische eigenschappen van de micro-organismen (universele bodem) bepaald worden. Alfa groen: gedeeltelijke hemolyse Beta heldere halo: volledige hemolyse Gamma gn hemolyse Catalase-vorming kan nagegaan worden door een druppel H2O2 oplossing aan te brengen op de groei. Een duidelijke en onmiddellijke opbruising van O2 wijst op een positieve reactie. Deze platen knn aëroob of anaëroob geïncubeerd worden. In het practicum is deze voedingsbodem gebruikt voor het nagaan van microbiële contaminatie op vingers. 4. Waarvoor wordt agar gebruikt? Agar is een stollingsagens. Door aan een voedingsbodem agar toe te voegen, verkrijgt men een vaste voedingsvodem. Dit is noodzakelijk voor de isolatie van een specifieke kiem. Agar wordt niet afgebroken dr medisch belangrijke kiemen. Het heeft merkwaardige thermische eigenschappen van surfusie. Smelt slechts bij t°> 95° Blijft vloeibaar tot +/- 40° het is mogelijk bacteriën in de gesmolten bodem te mengen vooraleer deze uit te gieten men kan deze als vaste gel incuberen bij hogere temperaturen (thermofiele bact) 5. Waarom is agar een interessant stollingsagens? Agar wordt niet afgebroken dr medisch belangrijke kiemen. Het heeft merkwaardige thermische eigenschappen van surfusie. Smelt slechts bij t°> 95° Blijft vloeibaar tot +/- 40° het is mogelijk bacteriën in de gesmolten bodem te mengen vooraleer deze uit te gieten men kan deze als vaste gel incuberen bij hogere temperaturen (thermofiele bact) Het is commercieel verkrijgbaar in poedervorm. 6. Welk algemeen schema dient men te volgen voor bacteriologisch onderzoek van een klinisch staal? 1 staalname 2 transport 3 ontvangst 4 testen A rechtstreeks aantonen vd causale kiem 1 Een eerste microscopisch onderzoek - kiemen alsook andere elementen visualiseren - voorlopige diagnose te stellen - microbiologische diagnose te oriënteren & te evalueren 2 kweek: isolatie ve kiem identificatie macroscopisch onderzoek microscopisch onderzoek biochemische identificatie serologische of immunologische identificatie 3 antigeendetectie (gn kweek nodig) 4 moleculair-biologische technieken DNA hybridisatietechnieken PCR B onrechtstreeks aantonen causale kiem met serologische kiemen (AB opsporen) 7. Wat is een selectieve voedingsbodem? Geef enkele voorbeelden. Een selectieve voedingsbodem is een bodem die selectief werd gemaakt dr het toevoegen van selectieve inhibitoren (vb antibiotica & galzouten) hierdoor zullen slechts 1 of enkele welbepaalde soorten microörganismen op deze voedingsbodem groeien MacConkey agar (Mc) selectief voor gram –, aerobe staafjes (= meest voorkomende urinaire pathogenen) W rood bij lactose fermentatie (dr aanw lactose en pH indicator) Lactose-neg kolonies zijn kleurloos bevat galzouten en kristalviolet coprocultuur MSA = mannitol salt agar: rode doorzichtige bodem selectief voor stafylokokken dr hoge zoutconcentratie mannitol met fenolrood als indicator Vergisting mannitol: pH daalt geel Gn mannitol vergisting: roze Lowensteïn bodem mycobacteriën Differentiatie tss M tuberculosis & atypische mycobacteriën 8. Wat is een differentiële voedingsbodem? Geef een voorbeeld. 9. Waarvoor wordt een MSA bodem gebruikt? MSA = mannitol salt agar: rode doorzichtige bodem selectief voor stafylokokken dr hoge zoutconcentratie mannitol met fenolrood als indicator Vergisting mannitol: pH daalt geel S aureus Gn mannitol vergisting: roze S epidermis 10. Wat is een pseudomycelium? Sommige fungi nemen een pseudo-hyphae structuur aan. Wanneer deze in een massa bijeenliggen krijg je een pseudomycelium. In feite zijn dit geëlongeerde cellen als gevolg van een extreme vorm van budding. Een voorbeeld hiervan is Candida Albicans. 11. Hoe kan men beweeglijke bacteriën herkennen? microscopisch onderzoek van een vers preparaat actieve beweging onderscheidt zich van passieve beweging omdat de levende cellen in alle richtingen bewegingen flagella-kleuring omgeeft de flagellen zodanig met kleurstof dat ze binnen het oplossend vermogen van de lichtmicroscoop vallen flagellen zijn zichtbaar onder EM indol-mobiliteits bodem diffuse groei (dus nt enkel steeklijn): licht troebel in gans de bodem: beweeglijk 12. Wat is een differentiatiekleuring? Geef een voorbeeld. Differentiatie bacteriën naargelang hun reactie op kleuring gram-kleuring o paars: gram+ o rood: gramonderscheiden dikwandige (veel peptidoglycaan) van dunwandige bacteriën Ziehl-Neelsen kleuring o Rood: zuurvaste bacterie o Blauw: nt-zuurvaste cellen (geassocieerde flora & ontstekingscellen) 13. Waarvoor wordt de Ziehl–kleuring gebruikt? Gebruikt om zuurvaste cellen van nt-zuurvaste te onderscheiden Zuurvast: - mycobacteriën M tuberculosis M leprae - Nocardia - sommige corynebacteriën 14. Hoe kan men Gram–positieve bacteriën onderscheiden van Gram–negatieve? gram kleuring 1 uitstrijken inoculum in druppeltje water 2 drogen en fiweren 3 kleuring 1 kristalviolet 1min 2 spoel met water 3 lugol 1min 4 spoel met water 5 ontkleur met ethanol (10tal s) 6 spoel onmiddellijk met water 7 eosine 30s 8 spoel met water 9 droog 4 onderzoek met microscoop Immersie-olie paars + rood groei op MacConcey agar (enkel gram-) 15. Hoe kan men sporulatie nagaan? Opsporen keratine-achtige proteïne laag? maar bacteriën in omstandigheden brengen die tot sporulatie leiden (arme voedingsbodem) daarna een bactericiede behandeling doorvoeren die nt sporocide werkt en je 'sporen' dan terug in een gunstige omgeving brengen en kijken of je terug kolonie'tjes krijgt? 16. Hoe kan men Mycobacterium tuberculosis onderscheiden van andere Mycobacteriën? Door groei op Lowensteïnbodem M tuberculosis atypische mycobacteriën Groeisnelheid 10-14 dagen soms op enkele dagen Pigment ivoor-kleurig soms oranje-geel Microscopisch uitzicht koord-vorming onregelmatig geordenende staafjes 17. Staphylococcus aureus is te onderscheiden van Staphylococcus epidermis. Hoe? Bloedplaat: S aureus: goudgele kolonies beta hemolyse op bloedagar S epidermis: porceleinwitte kolonies MSA: S aureus: vergist mannitol gele bodem S epidermis: vergist mannitol nt roze bodem DNA-plaat: S aureus: + HCl: heldere halo rond bact: bezit DNase S epidermis: + HCl: volledig troebel: gn DNase Tube-test: Plasma + stafylococcen cultuur: incubatie S aureus: verstijving plasma dr aanw coagulase S epidermis: gn verstijving Slide test: coagulase bepaling Dr FW op draagglas; hierin groei van cultuur meng een entoog met plasma in de suspensie S aureus: klompvorming (<30s) S epidermis: gn klompvorming: CNS 18. Wat is coagulase? Welke bacterie kan men met behulp van deze test identificeren? Identificatie stafylococcys aureus: onderscheiden pathogene en nt-pathogene (CNS) stafylococcen enzyme dat zorgt voor verstijving plasma Tube-test: Plasma + stafylococcen cultuur: incubatie S aureus: verstijving plasma dr aanw coagulase S epidermis: gn verstijving Slide test: coagulase bepaling clumping test Dr FW op draagglas; hierin groei van cultuur meng een entoog met plasma in de suspensie S aureus: klompvorming (<30s) S epidermis: gn klompvorming: CNS 19. Noem een snelle test om Stafylococcen te onderscheiden van Streptococcen. microscopie Voorkomen als keten of als tros 20. Welk gas wordt er gevormd wanneer men waterstofperoxide in contact brengt met catalase? 2H2O2 2H2O + O2 zuurstof 21. Wat is een MIC? Op welke wijze kan deze worden bepaald? Minimale inhiberende concentratie Bepaling aan de hand van een antibiogram (vgl diffusie of vgl dilutiemethode): laatste buisje dat gn groei meer vertoont 22. Wat is een titer? Hoe wordt deze bepaald? Titer bepaald ahv complement fixatie reactie (nt gedaan bij pract bact) AB + AG vormt complex Op dit complex kan complement binden 1 2 3 4 5 6 serum verwarmen zodat eigen complement geïnactiveerd w serum + antigeen toevoegen gekende hoeveelheid complement op laten gaan reactie met Ag & fixatie complement toevoegen hemolytische systeem (SRBC + hemolysine/anti-rbc-IgG) hemolyse: nog ongebonden complement aanw: gn CF AB gn hemolyse: alle complement op: aanw CF AB Laatste conc met volledige inhibitie hemagglutinatie = titer 23. Volgens welke twee methoden kan men de gevoeligheid testen van een bacterie voor antibiotica? Uitvoering antibiogram volgens diffusie methode Diffusie antibioticum vanaf schijfjes Conc > MIC: heldere halo Conc = MIC: rand halo Conc < MIC: volgroeid Uitvoering antibiogram volgens dilutie methode Glc bouillon met fenolindicator & dalende hoeveelheden antibioticum MIC = laatste buisje z groei & verzuring 24. Hoe ontstaat een inhibitiezone? Hoe interpreteert men deze? De inhibitiezone is de zone rond het antibioticum plaatje waar gn bact gegroeid zijn. Zijn doormeter geeft samen met het gebruikte antibioticum ahv regressiecurve een idee van de gevoeligheid van de bact voor het antibioticum MIC < GPC: gevoelig GPC < MIC < HPC: intermediair HPC < MIC: resistent 25. Wat is een serologische identificatie? Waarom kan deze belangrijk zijn? Identificatie ahv specifieke antistoffen tegen antigenen van bact. Dergelijke antistoffen w gebruikt om binnen een zelfde soort “serotypes” te onderscheiden. Vb identificatie E coli serotype dr agglutinatie met gekende antistoggen Meeste enterobacteriaceae knn onderscheiden w in verschillende serotypen.. (belangrijke antigenen: O, B/K, H) bep serotypen speciale pathogene eigenschappen: Belang antigenische analyse 26. Geef enkele voorbeelden van biochemische identificatiemethoden. 1 Glucose-fenolrood bouillon Geel glucose vergist Rood glucose nt vergist Gasbel in Durhambuisje vergist met gasvorming 2 Lactose-fenolrood-bouillon Geel glucose vergist Rood glucose nt vergist 3 Ureum-fenolrood bouillon Paars urease pos Geel urease neg 4 Fenylalanine-malonaat-bouillon A malonaat-assimilatie Malonaat als E bron: pH stijgt: broomthymolblauw: groen blauw B fenylalanine-deaminatie Deaminatie fenylala vorming fenylpyrodruivenzuur Fenylpyrodruivenzuur + ferri-ionen in zuur midden: groene verkleuring Diepgroen pos Geel neg 5 Indol-mobiliteitsbodem A H2S: zwarte verkleuring loodacetaat papier B mobiliteit C indol-productie vanaf tryptofaan Indol + Kovacs Resindol Rood pos Geel neg 6 Kligler-bodem A stomp geel glc vergisting B gasproductie: gasbellen of barsten C helling geel lactose vergisting D zwarte neerslag: H2S productie 27. Bij de identificatie van welke bacteriën wordt een Kligler–bodem gebruikt? Welke biochemische eigenschappen kan met deze bodem nagaan? * glucose vergisting * gasproductie (CO2) * lactose vergisting * H2S differentiatie enterobacteriën 28. Wat is een enteropathogene coli–bacil? Hoe wordt deze geïdentificeerd? EPEC = enteropathogene escherichia coli epidemische diarree bij zuigelingen in ziekenhuizen ontwikkelingslanden belangrijke oorzaak van mortaliteit Serologische identificatie agglutinatie bij toevoeging anti-E coli van bepaald serotype 29. Wat is een Durham–buis? Buisje in bodem glucose-fenolrood-bouillon voor aantonen gasproductie) 30. Hoe stelt men de laboratoriumdiagnose voor buiktyfus? Widal reactie nt adequaat Coprocultuur, hemocultuur & urinecultuur titerbepaling AB tegen S typhi Verdunningsreeks serum + gekende hoeveelheid antigeen: kijk nr agglutinatie Tegen O-antigeen (sterke binding): fijnkorrelig Tegen H-antigeen: grofvlokkig 31. Waarvoor wordt de Widal–reactie gebruikt? Hoe moet men deze interpreteren? Widal reactie nt adequaat Coprocultuur, hemocultuur & urinecultuur titerbepaling AB tegen S typhi Verdunningsreeks serum + gekende hoeveelheid antigeen: kijk nr agglutinatie Tegen O-antigeen (sterke binding): fijnkorrelig Tegen H-antigeen: grofvlokkig Titer: laatste serumverdeling met nog een zichtbare agglutinatie O antistoffen: groter diagnostisch belang, volgen beter klinisch verloop ziekte H antistoffen: blijven langer aantoonbaar Widal reactie moet tweemaal uitgevoerd w met 7à10d tss 32. Hoe wordt de Dnase en coagulasetest uitgevoerd? COAGULASE enzyme dat zorgt voor verstijving plasma Tube-test: Plasma + stafylococcen cultuur: incubatie Coagulase+ verstijving Coagulase-: gn verstijving Slide test: coagulase bepaling clumping test Dr FW op draagglas; hierin groei van cultuur meng een entoog met plasma in de suspensie Coagulase+ klompvorming (<30s) Coagulase-: gn klompvorming DNA-ASE DNA-plaat: overnacht bact op gegroei Bact met DNase breek aanw DNA in bodem af (depolymeriseert) gn neerslag DNA meer mog DNase+: + HCl: heldere halo rond bact gn DNA neerslag DNase-: + HCl: volledig troebel DNA neerslag 33. Door een eenvoudige enting kan men aërobe bacteriën onderscheiden. Verklaar. Enting in vloeibare thioglycolaat bodem Bovenaan: rose zone (resazurine) O2 aanw Eronder: gn O2 aanw Thioglycolaatmedium bevat thioglycollaat als reducerende stof O2 verwijder dr opkoken Terugdiffusie O2 vermeden dr viscositeit medium (agar O,5%) Lokatie groei bacterie vertelt zijn verhouding met O2 Enkel bovenaan: aëroob Overal: facultatief anaëroob Enkel onderaan: anaëroob 34. Waarvoor wordt de Coombs–test aangewend? Geef het principe van deze test. = directe antiglobuline test Opsporen incomplete antistoffen 1 meng in hemolysebuisje 2druppels antiglobulineserum met 1dr ve driemaal gewassen erythrocytensuspensie 2 centrifugeer 1min 3 macroscopische aflezing dr lostikken sediment Rhesus factor 35. Hoe kan de aanwezigheid van antistoffen in een serum worden nagegaan door een complement–fixatie reactie? AB + AG vormt complex Op dit complex kan complement binden 1 2 3 4 5 6 serum verwarmen zodat eigen complement geïnactiveerd w serum + antigeen toevoegen gekende hoeveelheid complement op laten gaan reactie met Ag & fixatie complement toevoegen hemolytische systeem (SRBC + hemolysine/anti-rbc-IgG) hemolyse: nog ongebonden complement aanw: gn CF AB gn hemolyse: alle complement op: aanw CF AB 36. Waaruit bestaat een hemolytisch systeem bij de complementfixatiereactie? Schapen RBC en hemolysine (anti-rbc-IgG) (complement ontbreekt) 37. Wat betekent de inactivatie van een serum? Wat is het belang hiervan bij de complement–fixatie reactie? 30min aan 56° (dacht ik) 38. Hoe kweekt men anaërobe bacteriën? enten op bloedagar in anaërobe container + O2 verwijderend systeem (Gaspak (Becton Dickinson)) Voldoende water bij Natriumborohydride + H2O H2 2H2 + O2 2H20 (palladium katalysator) onmiddellijk sluiten container Controle: methyleenblauw indicatorstrip