Schrift en ethiek 20..

advertisement
Schrift en ethiek
1. Inleiding
Aan tafel lazen we uit Exodus 21. Wat te doen als iemand zijn slaaf slaat en deze sterft. Dan moet er
vergelding plaatsvinden. Tenzij de slaaf niet gelijk sterft, maar een dag of wat later. Dan gaat de
eigenaar vrijuit, maar hoeft niet gestraft. Het is al erg genoeg dat hij zijn eigendom kwijt is ( Ex 21:20,
21). Op de een of andere manier triggerde dat mijn dochter, ze raakte verontwaardigd. Zo ga je toch
niet met elkaar om. Ik had er een hele kluif aan om met een verklaring te komen waar ze mee kon
leven. In ieder geval was het geen Bijbeltekst waar zij zich bij kon voorstellen dat het humaan was en
dat deze paste bij het leven met God. Ze vond het maar vreemd.
Vanavond gaan we het daar over hebben, over die vreemdheid van de Bijbel en wat wij ons daarbij
kunnen voorstellen. Over de hermeneutische vraag hoe we de Bijbel moeten verstaan en toepassen in
ons eigen leven. Onder de titel Schrift en ethiek.
Voor de vraagstelling kunnen we terecht in het boek van Brian Brock, Singing the Ethos of God. 1 Brock
stelt in zijn boek de vraag naar de rol van de Bijbel in christelijke ethiek (xi). Op een andere plaats, met
andere woorden, wat is de rol die de Bijbel speelt in het voortbrengen van een heilig volk door God en
hoe kunnen wij in deze herschepping participeren (xvii).
Voorafgaand aan de bespreking van de vijf alternatieven die Brock aanreikt wil ik een enkele
opmerking maken met betrekking tot de invulling van ethiek. Vervolgens zal in de bespreking van de
vijf alternatieven blijken dat er elementen naar voren komen die van belang zijn voor onze visie op de
Schrift, deze komen terug in het groepsgesprek. De inleiding zelf rond ik af met een enkele evaluerende
opmerking.
2. Opvatting van ethiek
Op welke manier geven wij invulling aan ethiek? De aanleiding voor ons jaarthema verraadt daar
mogelijk iets over. We zijn tot het jaarthema gekomen, omdat mensen, die de Bijbel als gezaghebbend
zien, toch tot verschillende uitkomsten komen in aangelegen thema’s en dus ook verschillende wegen
gaan. Opvallend aan die aangelegen thema’s is dat niet meteen duidelijk is dat ze ook ons eigen
persoonlijke leven raken en dat we het liefst zoeken naar oplossingen waar de hele kerk mee kan leven,
liefst de wereldkerk. Thema’s ook waarin het lastig kiezen is, we worden gesteld dilemma’s.
Bij deze ethiek lijkt het dus te gaan om dilemma-ethiek, we moeten een oordeel geven, terwijl de
relevantie voor het eigen persoonlijke leven niet altijd evident is.
Spiegelen we dit met de vragen waar iemand als Paul van Tongeren2 zich mee bezig houdt als hij het
over ethiek heeft, dan komen we op een heel ander terrein. Het gaat hem om vragen als ‘hoe
interpreteer je een situatie’, ‘hoe ben je geworden wie je bent’, ‘hoe vorm je jezelf door wat je doet’.3
Ethiek gaat dus primair over context, over een wordings- en vormingsproces.
1
B. Brock, Singing the Ethos of God, On the Place of Christian Ethics in Scripture, Grand Rapids: William B.
Eerdmans Publishing Company, 2007; in deze inleiding verwijzen alle paginanummers tussen haakjes naar dit
boek.
2
Winnaar Socratesbeker, 2013
3
P. van Tongeren, Leven is een kunst. Over morele ervaring, deugdethiek en levenskunst, Zoetermeer:
Uitgeverij Klement, 2013, pp. 20, 24
1
Ik kan mij voorstellen dat het nogal uitmaakt voor de omgang met de Bijbel welke invulling je geeft
aan ethiek. Moet ik een oordeel geven of keuze maken, dan zoek ik naar criteria en een zorgvuldig
proces waarin ik criteria tegen elkaar afweeg. Gaat ethiek over mijzelf en mijn geschiedenis, dan ben
ik op zoek naar het fundament van mijn identiteit, dan zoek ik hoe ik geworden ben en gevormd zou
kunnen worden, ik zoek deel uit te maken van een proces, een verhaal.
Het leek me goed ons hiervan bewust te zijn, voordat we verder kijken naar het boek van Brock,
waarvan nu in hoofdlijnen een bespreking volgt.
3. Vijf alternatieven
a. Lezen met bewustzijn
Centraal in het eerste hoofdstuk staat de benadering van Elisabeth Schüssler Fiorenza. Interpretatie
van de Bijbel is volgens haar altijd een retorische handeling die effect heeft op socio-politieke
dynamiek in het scheppen of vormen van machtsverhoudingen.
Daarnaast kent elke Bijbelse interpretatie belangen, waarden en visies. In haar denken zijn die
feministisch, ze vraagt haar gesprekspartners eveneens te erkennen dat ze vooronderstellingen
hebben, namelijk die van de moderne wetenschappelijke objectiviteit (4-6).
Ze pleit voor een retorisch kritische benadering van de Bijbel, die twee verantwoordelijkheden kent. De verantwoordelijkheid
naar de tekst bestaat uit het besef van pluraliteit van duiding en de tekst als vreemde eenheid die ons uitdaagt. De tweede
verantwoordelijkheid richt zich op de ander in zorg voor gelijkheid (4-6).
Ethiek staat voor haar in het teken van gerechtigheid en gelijkheid, ze zoekt in de exegese naar plaatsen waar sprake is van
onderdrukking (3).
Brock signaleert dat de benadering van de Bijbel door Fiorenza en haar leerlingen meer procedureel is
dan inhoudelijk. Wat het werk van Fiorenza betreft, geldt dat zij haar terminologie niet Bijbels invult,
maar seculier en onder de invloed van het Verlichtingsdenken. Daarmee lijkt zij zich buiten de Schrift
te plaatsen (4, 24).
Charles Cosgrove zoekt het in logische verenigbaarheid van keuzes en haalbaarheid (12). Het probleem is niet alleen dat dit
een beroep doet op een objectieve, kritische neutraliteit, maar ook dat het concrete uit het oog verloren wordt. Als
consistentie een criterium is, is een consistent verhaal van een zelfmoordterrorist daarmee dan dus goed (14, 16)?
Brock waardeert positief dat deze denkers ons bewust maken van het feit dat de Bijbel in context is
geschreven, dus voor of tegen andere lezers. Exegese is altijd retorisch, ze gebruikt taal om sociale
percepties en gedrag te hervormen. De roep om meer publiek verantwoordelijkheidsgevoel en politiek
bewustzijn is welkom wat hem betreft (16).
Daarnaast laat deze benadering zien dat onze hermeneutiek niet losgemaakt kan worden van het
dominante denken dat onze morele perceptie bepaalt. De Bijbel is een artefact dat ons dwingt expliciet
te maken hoe onze ethische en theologische vragen ons interpretatieproces blootleggen en datgene
waar wij ons door laten leiden (17). Zie ook paragraaf 2 van deze inleiding.
Interessant in dit hoofdstuk is nog het onderscheid dat Daniel Patte maakt tussen Bijbel en Schrift. De
Bijbel is een tekst die als geleerde geïnterpreteerd kan worden. In dat interpretatieproces doen geloofsclaims er niet toe. De
Schrift vervolgens is de Bijbel gelezen in het geheel van dogma’s, traditie en gemeenschapspraktijk, voor wie haar als
gezaghebbend ziet. Patte wil de Schrift als Bijbel blijven lezen en de opbrengsten daarvan ten dienste stellen aan hen die de
Bijbel als Schrift lezen.
Zijn angst is dat de kritische manier van Bijbellezen anders verloren gaat door de nadruk op de retorische kritiek. Daarbij
beseft hij dat hij nou eenmaal onderdeel is van de beroepsgroep theologen die de Bijbel kritisch lezen (10, 11).
Patte laat volgens Brock zien dat de worsteling met de Schrift een kwestie is van vernieuwd zijn. De
gelovige is onderweg met de Schrift, op een weg van vernieuwing. De Schrift speelt een rol in die
vernieuwing, ze heeft een vernieuwend karakter (10-11, 17).
2
b. Lezen in gemeenschap
In deze benadering is het lezen van de Schrift een zaak van de gemeenschap en de Bijbel een boek van
de kerk, ze moet normatief, biddend en in morele ernst gelezen worden (33).
Een andere opvatting dus dan bij Daniel Patte. Eigenlijk is alleen in hoofdstuk 1 zo’n duidelijke scheiding van geloof en
wetenschap als bij Patte aanwijsbaar (19).
Het gaat in dit hoofdstuk om deugdethiek waarin volgens Brock de nadruk ligt op gewoonten en
handelingen als performance. Gewoontes worden gevormd in traditie, karaktervorming vindt plaats in
gemeenschap. De gemeenschap vormt het karakter, het karakter de beslissingen (20-22). De
gemeenschap voedt dus bepaalde karaktereigenschappen in gelovigen en is drager van de traditie4
(23).
De Bijbel heeft een tweevoudige rol in de gemeenschap. Ze moet de centrale plek innemen in het
morele gesprek. Daarnaast reikt ze de inhoud van de moraal aan, bestaande uit het narratief van
Christus (21, 22). Schriftinterpretatie speelt een rol in de overdracht van deugden en vaardigheden
(25).
Ons leven moet bepaald worden door het narratief van Christus dat in haar basisvorm bestaat uit God, geopenbaard in Jezus,
als bron van het zijnde aan de kant van het goede. Het narratief van Jezus in de Evangeliën kadert christelijke morele
oordeelsvorming, voorziet in een eenheidspunt voor sociale kritiek, vorming van identiteit en het morele gesprek (21, 22).
Brock wijst erop dat in deze benadering de Bijbel als narratief wordt gezien. Het narratief voorziet in beelden
en verhalen, waardoor de kritische relatie van christelijke gemeenschap tot zichzelf mogelijk wordt gemaakt. Volgens hem
is de consequentie daarvan dat morele aanspraken altijd in een versmelting staan van narratief en
verhaal (20, 24).5
Brock ziet als gevaar van de nadruk op het narratief dat traditionele vragen met betrekking tot de
historische waarheid van Bijbelse verhalen worden gemarginaliseerd en dat er een ethische ‘canon in
de canon’ ontstaat, vanwege de nadruk op de verhalen in de Bijbel (32, 33).
De vreemdheid van de Schrift wordt door Bruce Birch en Larry Rasmussen geweten aan de historische kloof, die primair te
verstaan is als afstand in tijd (21). Daarentegen wijzen Stephen Fowl en L. Gregory Jones wijzen ook op de afstand tussen ons
en de Bijbel als morele afstand. Het is ons onvermogen ons in te leven in de ernst in het geloof en de moraal van Bijbelse
personages (24).
Brock noemt als positief dat in hoofdstuk 2 nadrukkelijk het belang van het goddelijk handelen
verdisconteerd (31). Maar stelt hij, we worden door Fowl en Jones in hoofdstuk 2 opgezadeld worden
met een antropocentrische benadering. Al wordt het werk van de Geest van belang geacht, ‘we need
to reorient our lives toward God’, praktische wijsheid is van belang het werk van de Geest te
onderscheiden, het kunnen horen van de Geest is een eigenschap van het karakter geworden (26).
De uitwerking van Fowls aan de hand van het apostelconvent vindt Brock niet overtuigend. Volgens Fowls laat het
apostelconvent zien dat de Geest gemeenschappen (in hun praktische sociale structuren, praktijken, gewoontes) in staat stelt
in Christus te blijven door hen zich te laten herinneren wat de daden van God zijn op een wijze die morele kracht heeft. De
Geest leidt dus en geeft richting aan. Voor Brock is het echter de vraag of dit niet simpelweg een subtielere manier is van het
achteraf omdopen van menselijke handelingen (29).
Er is dus sprake van een pneumatologisch deficit, de ecclesiologie komt in de plaats van de
pneumatologie. Bij Birch en Rasmussen is dat zichtbaar doordat de gemeenschap haar eigen identiteit bevordert in
dialoog met Schrift, door groepsdiscussie. Dit staat in de plaats van een pneumatologie waarin het openbarende werk van
God centraal staat. Dit levert een antropocentrische definitie op van de Schrift als het boek waarvan het gezag bepaald wordt
door de behoefte van de kerk (31,32).
4
Traditie moet hier niet opgevat worden in de zin van traditioneel, conservatief, maar als een open gesprek
over en een zoektocht naar het goede in de eigen praktijken van de gemeenschap, A. MacIntyre, After Virtue,
London: Bloomsbury, 2007 (1981), pp. 257, 258
5
N.B. ik ben hier niet helemaal zeker van mijn vertaling van ‘flux’, ik heb gekozen voor versmelting.
3
Brock waardeert verder dat het denkers als Fowl en Jones het niet te doen is om de Bijbel te gebruiken
ten behoeve van het morele gesprek, maar dat het ze erom gaat de Schrift te belichamen (26).
c. Bijbelse ethiek
Het derde hoofdstuk kenmerkt zich door de zoektocht naar een samenvatting of synthese van de
ethische leer van de Bijbel.
Zo komt Frank Matera, al zoekend naar een toekomstige synthese van het Nieuwe Testament uit bij
een aantal voorlopige, generaliserende thesen.
Matera vat de ethische leer van Galaten bijvoorbeeld samen door te spreken over de realiteit van het vlees, de Geest en het
bestaan als kruisvormig, het is gave en taak tegelijk (draagt elkanders lasten en vervul alzo de wet van Christus) (36, 37).
Brock merkt op dat Matera zijn eigen poging te willen luisteren naar het eigene van de Bijbel
ondergraaft door zijn streven naar synthese (36-38).
Richard Hays maakt gebruik van ‘focal images’, beelden die fungeren als brandpunten. Deze dragen de
uitwisseling tussen hedendaagse, morele vragen en een beschrijving van het morele onderwijs van de
Bijbel. Ze omvatten voor hem de eenheid van het Nieuwe Testament (39, 40).
Het zijn de beelden geloofsgemeenschap (als primair adres van Gods spreken, geroepen tot het zijn van een
tegengemeenschap), het kruis (als paradigma voor menselijk rechtvaardig handelen) en de nieuwe schepping (de
gemeenschap als belichaming van de Opstanding te midden van een nog niet verloste wereld). (39, 40).
Eenheid in de Schrift is er volgens Richard Hays, omdat het gaat om geschriften die het ene,
fundamentele verhaal vertellen van de Schepper, de God van Israël, Jezus en de kerk. Dit is overigens
een eenheid op het niveau van de beelden, niet op het niveau van concepten of begrippen (40).
Waar het werk van de Geest in de Schrift ons leven raakt wordt de Bijbel Schrift. We ontdekken dan
analogieën tussen de tekst en onze ervaring. De beelden die de Bijbel ons aanreikt helpen ons om ons leven te structureren
overeenkomstig het Bijbels narratief. Christelijke ethiek plaatst onze actuele ervaringen in het patroon van
het verhaal van het Nieuwe Testament over Jezus. Waarbij de Schrift zelf daadwerkelijk kracht heeft
om mensenlevens te veranderen (41).
Hays slaagt er overigens volgens Brock niet in uit te werken hoe dit concreet zou kunnen worden (48).
John Howard Yoder is tenslotte de derde denker die Brock bespreekt. Yoder komt tot een synthetische
visie op het geheel van de leer van het Nieuwe Testament door deze in moeilijke passages op het spoor
te komen, zoals de huistafels uit het Nieuwe Testament (43-47).
Zijn uitwerking van de huistafels waarbij hij deze plaats in de context van de toenmalige cultuur is daar een voorbeeld van.
Ze laten zien hoe de menswording van Christus impact heeft op sociale relaties, hoe de messianistische bevrijding botst op
een patriarchale structuur (43-47).
Brock concludeert naar aanleiding van het werk van Hays en Yoder dat de christelijke ethiek zich niet
noodzakelijkerwijs bezig moet houden met het zoeken van samenvattingen. Eerder moet ze steeds
dieper graven. Yoders werkwijze laat zien dat ethiek ook gediend kan zijn met het onderzoeken van
een enkele Schriftplaats en dat het niet nodig is de hele Schrift er op na te slaan. Al laten alle schrijvers
uit dit hoofdstuk zien dat ze vertrouwd zijn met de Schrift zien (49).
In zijn evaluatie merkt Brock op dat in dit hoofdstuk vooral het Nieuwe Testament van belang lijkt te
zijn, zoals deze wordt benaderd als het meest belangrijk en geschikt voor ethisch onderzoek. Brock ziet
daar een Marcionistisch trekje in (50).
Brock merkt op dat bij Yoder en Hays ethische hermeneutiek het risico van handelen in zich draagt. De
juiste belijdenis van een interpratie van de Schrift vindt plaats door te handelen (50).
4
d. Bijbelse theologie
In het vierde hoofdstuk staat de relatie dogma en ethiek centraal. De dogma’s zijn bepalend voor de
invulling van de ethiek.
Brevard Childs gaat uit van het concept van ‘canon-consciousness’.
De Bijbel vertelt over de reis van een geloofsgemeenschap, over groeiend zelf-verstaan onder God door de generaties heen.
Over een voortdurende dialoog die zijn neerslag heeft gekregen in de Bijbel als een stuk literatuur.
Er is een ontwikkeling in de canon aan te wijzen die leidt tot dogma’s. Ethiek is voor Childs één van die
dogma’s.
Vanuit het perspectief van de ethiek ziet hij de Schrift als reflectie van de gemeenschap op de wil van
God voor de Schepping. Dit wordt naar voren gebracht in verschillende genres die echter allen
hetzelfde zeggen: houdt mijn geboden en leef (wat Childs tot voorkeur voor gebodsethiek brengt).
Omdat er één diachroon ontwikkelende geloofsgemeenschap is, kan getraceerd worden hoe de
gemeenschap van het lezen van de Schrift tot dogma’s komt. Bijbelse theologie begint daarom met de vraag
naar de functie van de Bijbelse tekst in relatie met een geloofsgemeenschap en praktijk op een bepaalde plaats. Toen en daar
diende de tekst in een specifieke theologische rol met goddelijk gezag, en welke was dat dan (54-56).
Hier is sprake van een seculiere geschiedenisopvatting (56). Francis Watson bekritiseert hierom het
denken van Childs, zijn concepten van canon, geschiedenis en vooruitgang zijn volgens hem gebaseerd
op niet-theologische concepten (58).
De Schrift is voor Childs de geschiedenis van het spreken van God. De eenheid van de Schrift ligt erin
dat het verschillende getuigenissen zijn, met betrekking tot één enkel subject, de Drie-ene God. Waar
het Oude en Nieuwe Testament beiden naar wijzen. (54, 55).
Waar Childs alleen luistert naar de traditie van de eigen gemeenschap waarmee we diachroon
verbonden zijn, wil Watson ook luisteren naar de stemmen uit de wereld, waarmee we synchroon
verbonden zijn. De wereld kan de kerk helpen de Schrift beter te verstaan (58). Voor hem is ter
onderbouwing hiervan het dogma van Jezus Christus Die God en mens is van wezenlijk belang (60, 61).
De belijdenis van Christus laat Zijn verbondenheid aan God zien, maar ook de bevestiging van het menszijn. De verbondenheid
van God met mensen gaat voorop (met Barth), en is zo bron van geloofstraditie. Het optreden van Jezus laat zien dat Jezus
ook gericht was op de wereld, het roept de hele wereld op tot handelen (met Yoder) (60).
Watson omschrijft ethiek vervolgens als de discipline die leert verstaan hoe het wezen van Christus en Zijn werk de menselijke
liefde tot de naaste en de heiliging van de menselijke gemeenschap definieert. De positie van de kerk als werelds en in de
wereld houdt een belofte in. We bewegen ons richting een uitkomst. Omdat in Christus het goddelijke beeld hersteld is, wat
alle beperkingen van onze gemeenschappen zal heiligen. Een heiliging die niet echt anders is dan handelen van menselijke
solidariteit vanuit christelijke liefde (60, 61).
John Webster tenslotte is de derde denker die in dit hoofdstuk besproken wordt. Hij mist in de huidige
moderne theologie geloof in de eschatologische aanwezigheid van Christus. Actuele benaderingen
gaan ook niet in op wat het werkelijke, geestelijke en ethische probleem is, ze laten onbesproken dat
we weigeren als zondaren toegesproken te worden.
Ook mist hij de noties van de onfeilbaarheid, doorzichtigheid, genoegzaamheid en inspiratie van de
Schrift. Er is sprake van een dogmatische onderontwikkeling, een verlies aan pneumatologie en
ecclesiologie (63, 64).
Brock waardeert het positief aan Webster en de anderen hoe het dogma het mogelijk maakt in de
ethiek te spreken over God. Bezwaarlijk is dat het meer dogmatisch dan exegetisch onderbouwd is
(68). Daarnaast doet het een sterk appel doet op rationele en expliciet theologische kennis. De focus
op concepten maakt het moeilijk om je een begrip te vormen van het goede te leren door handelen
(69).
5
Verder ziet Brock het als een kracht van Webster hoe hij laat zien dat het geloof in de presentie van
Jezus het probleem van de toegang tot de Schrift omkeert in de Bijbel als middel voor God om in
Christus een verlost volk te scheppen (68).
e. Exegetische theologie
In dit vijfde hoofdstuk staat met name de ethiek van Dietrich Bonhoeffer centraal. Voor hem is er geen
scheiding tussen exegese en de wereld van de academie (71) en zijn vorm en inhoud van de christelijke
ethiek aan elkaar verbonden (94).
Dietrich Bonhoeffer is met Karl Barth verwant aan de traditie van Martin Buber en Emmanuel Levinas. Ze richten zich op die
momenten waar tussen Schrift traditie en lezer ‘vreemde’ conceptuele en hermeneutische structuren ingevoegd worden. En
gaan in op de dominantie van kaders die geïnspireerd zijn door het Idealisme vanuit de Verlichting die ernaar streven de
universele inhoud van specifieke, historisch bepaalde teksten eruit te lichten. Ze willen de gedachte tegengaan dat het
Judaïsme of christendom enkel een deel van een universele geschiedenis is die hen en hun teksten overstijgt (72).
Er zijn drie belangrijke gedachten vanuit de Psalmen die begrepen moeten worden om inzicht te
verkrijgen in de ethiek van Bonhoeffer.
De eerste is het belang van het verbale mediteren van de Schrift in de ethiek. De gelukkigen
overdenken de Wet van de Heere met vreugde in het hart, de zondaren morren erover. Filosofische
ethiek vraagt naar goede daden, de Torah vraagt naar fysieke betrokkenheid, het onderzoek van de
Torah is een aangelegenheid van de zintuigen. De verhouding met de Torah is een kwestie van liefde,
al mediterend (murmelend) wordt ze in al haar verscheidenheid eigen gemaakt (75, 76).
De tweede gedachte is de invulling van de verordeningen van God. Er zijn zeven synoniemen gegeven
voor de Torah. Deze diversiteit benadrukt de voortgaande liefdesrelatie met de Torah waartoe Psalm
119 ons oproept. De Torah kan niet vastgelegd worden in één enkele term, de liefhebber heeft
meerdere koosnamen in petto (76, 77).
De derde gedachte is dat het concept van onderwijs of gebod door de Psalmen in een dynamisch
verstaan van het menselijk gedrag wordt geplaatst. De verordeningen markeren een pad dat
voortdurend en doorgaand is. Het gebod moet dus niet in de moderne zin verstaan worden als een
gelegenheidsinterventie in een normale gang van zaken (77).
In een behandeling van Psalm 119 (77-88) komen dan verschillende inzichten aan de orde. Ik licht er een paar uit. Al
genoemd is dat we als geloofsgemeenschap onderweg zijn (bij vers 1). Op de weg van het Shema (Dt 6:20-25), dat spreekt
van Gods daden, geboden en beloften. Vragen naar de Wet is dus horen van Gods bevrijdend handelen. Het idee van weg
komt terug in de behandeling van vers 3, met God arriveer je niet op vastgelegde posities. Gods geboden zijn geen eeuwige
morele geboden. Het is de plaats waar we God ontmoeten. In het Hebreeuws is de relatie zichtbaar met het woord zoeken,
het gebod is datgene wat God zoekt en waarmee Hij bezoekt. Zijn een reflectie van de weg van God naar de mens (vers 3).
Het woord getuigenis uit vers 2 wijst ons op het samengaan van lippen en handen in het zoeken van de Ene van Wie de
Schrift getuigt. Vers 5 wijst op het belang van het gebed, vers 7 en 8 wijzen op de onmisbaarheid van Gods aanwezigheid in
ons leven.
In de behandeling van ‘ethiek als pad’ citeert Brock Bonhoeffer die zegt dat het christelijk leven als pad
betrekking heeft op het proces waardoor Christus gestalte in ons kan krijgen. Het pad is de weg van
Christus in ons, en het hart van de christelijke ethiek is het verlangen een weg voor Christus te bereiden
in een voortdurend proces van theologische exegese van Schrift en cultuur (89).
Christelijk handelen vindt dan plaats in contexten waarin criteria voor goed en kwaad niet zomaar voor
het oprapen liggen. Het gaat dan ook niet om het doen van het absoluut goede, maar om een volgende
stap op het pad van gehoorzaamheid, om het voorlaatste (90).
6
4. Een enkele evaluerende opmerking
(1) Het boek van Brock geeft een gevoel van ‘thuiskomen’.
Waar het gaat over de vragen van hermeneutiek en ethiek, over de rol van de Schrift in het leven voor
Gods aangezicht, daar is het lezen van de Schrift als enkel oude tekst waardevol, maar niet toereikend.
Al in de introductie lezen we over de onmisbaarheid van het spreken van God Zelf, de morele
vervreemding, het genieten van God, de vreugde in de Schrift (x).
Dit zijn niet alleen noties die als zodanig in de Bijbel terug te vinden zijn, ze doen ook recht aan de
ervaring van het leven met God, met Zijn Schrift.
Hermeneutiek van de Schrift is dus niet enkel hermeneutiek van een tekst, maar ook hermeneutiek
van een morele ervaring. Hoofdstuk 5 gaat daar op in, als ik het goed zie.
(2) Het boek van Brock vestigt de aandacht op elementen waar we ons blijvend in mogen oefenen.
Daarbij denk ik aan elementen als kritisch zelfonderzoek en integratie van geloof en wetenschap
waardoor we beter het Woord van God zouden kunnen leren verstaan.
Verder denk ik aan lezen in gemeenschap, de Bijbel lezen als Boek van een geloofsgemeenschap
onderweg. Ik ben er nog niet uit hoe dat concreet vorm zou krijgen en wat er dan verandert in de
omgang met de Schrift. Mogelijk wordt het minder leerstellig en universalistisch, meer dynamisch en
contextueel.
Tenslotte denk ik aan handelen als belijden. De ethische thema’s, zoals aangehaald in de inleiding doen
meer denken aan oordelend belijden, dan aan handelend belijden. Is dat wat van ons gevraagd wordt?
Vanuit het ‘risico op handelen’ (50) gedacht is het de vraag wat er in onze omgang met de Schrift? In
ieder geval raakt lezing van de Schrift dan het leven van alle dag.
(3) Werkwijze van Brock en beoordeling van de deugdethiek
Bij lezing van het boek vroeg ik mij soms af waarom Brock nu juist deze denkers selecteert en geen
andere. Brock verantwoordt zich niet in zijn keuze. Ik ervaar het als manco dat begrippen door Brock
gebruikt worden in de verschillende hoofdstukken, maar ik niet kan nagaan of hij daarmee recht doet
aan de invulling ervan door de verschillende denkers.
Het begrip narratief is hier een voorbeeld van.
Brock merkt op dat het narratief bij Hays, hoofdstuk 3 tenminste gevuld is, anders dan bij de denkers van hoofdstuk 2 (40).
Ik sluit niet uit, dat door voor andere denkers te kiezen bij de verschillende alternatieven, de opmerking net andersom
gemaakt zou kunnen worden. Hauerwas’ invulling van narratief is bijvoorbeeld vergelijkbaar met die van Hays6, terwijl hij
waarschijnlijk bij hoofdstuk 2 ingedeeld zou worden.
Verder lijkt Brock het begrip narratief in te vullen als verhalende tekst. Hij zegt dat het ontstaan van
een ethische canon in de canon een risico is, wanneer men zich primair richt op verhalende teksten
(33). Iemand als Hauerwas vult het begrip narratief echter heel anders in. Daarmee vervalt het risico
dat Brock benoemt.
Voor Hauerwas duidt het narratief erop dat fundamenteel gezien de hele Bijbel een verhaal is van de reis van mensen met
hun God, van God met mensen.
Er is geen fundamentelere wijze van spreken over God dan in een verhaal. Het feit dat we God leren kennen door het hervertellen van het verhaal van Israël en het leven van Jezus Christus is beslissend voor ons betrouwbaar verstaan van de God
Die wij aanbidden en de wereld waarin we leven.
6
S. Hauerwas, Among the Virtues, Theological conversations with ancient and modern ethics, Notre Dame:
University of Notre Dame Press, 1997, p. 117
7
Het wijst ons erop dat God ons wil betrekken in Zijn leven. God is een God van genade, maar genade is niet een
eeuwigheidsmoment boven de historie uit, onze reis met God is niet irrelevant. Het is juist in onze concrete gehoorzaamheid
dat wij ons de geschiedenis van God eigen kunnen maken.
Ook regels en plichten kun je niet loskoppelen van geschiedenis (vgl. hoe Bonhoeffer over het Shema spreekt (78)). 7
Iets soortgelijks is er aan de hand bij de begrippen karakter en deugd. Deze worden door Brock
antropocentrisch ingevuld, daarom kan hij ook spreken over een pneumatologisch deficit in hoofdstuk
2. Opnieuw is de vraag of hij daarmee recht doet aan denkers die in dit hoofdstuk geplaatst zouden
kunnen worden. Naar mijn mening is dat niet het geval en is zijn werkwijze hier debet aan.
In een minder antropocentrische invulling van de deugd gaat het deugden als lijdzaamheid en hoop (Rom 5). Deze zijn niet
los te zien van de rechtvaardigmaking, waarin onze status voor God veranderd is. Deugden geven uiting aan centrale aspecten
van het christelijke leven. Groeien in christelijke deugd is niet groeien naar hoger of beter, maar groei in genade. Maar
deugden als christelijke hoop worden geleerd in een verhaal en ontvangen als gave.
Karakter is de geschiedenis die ons gegeven wordt door het verdragen van ons lijden. Het is iets wat we bereiken, maar wat
eveneens komt als gave (Rom 5). Het komt op als we antwoorden op ons lijden, in vertrouwen en hoop op God. Door ons
lijden te plaatsen in het verhaal van Gods verlossend handelen. Net als de deugd van de hoop is het karakter niet los te zien
van de rechtvaardigmaking en het narratief dat daarmee samenhangt.8
(4) Aanzetten van een gereformeerde hermeneutiek
We zijn dit jaar begonnen met een lezing van onze mentor prof. dr. J. Hoek die kwam tot een aantal
bouwstenen voor een gereformeerde hermeneutiek. Kort samengevat waren dat de
(1) belijdenis van helderheid of transparantie van de Schrift.
De Bijbeltekst heeft een eigen onvervreemdbare betekenis inhoud, één auteurs intentionele betekenis die te
achterhalen is en die we mogen vertalen naar onze tijd
(2) sola Scriptura
De Bijbel mag voor zichzelf spreken, is een gezaghebbend tegenover; de gelovige luistert in de Bijbel naar ‘his
Master’s voice’.
(3) tota Scriptura
Heel de Schrift doet er toe, in alle verbanden, Oude en Nieuwe Testament. De Schrift kenmerkt zich door
voortgang en veelvormigheid, en lijn van schepping naar voleinding, die van het Koninkrijk Gods.
(4) contextueel
We leggen verbindingen, de Geest is bij de tijd en schrijft wegen in de tijd, het Woord kan helderheid verschaffen
bij nieuwe vragen, we blijven dus in gesprek.
(5) afhankelijk van de Heilige Geest
We lezen biddend.
Deze aanzet betrof de hermeneutiek, deze avond hebben we het specifiek over de relatie met de
ethiek. Brock gelezen hebbend kunnen we de volgende vragen stellen, die ik als open vragen bedoel,
ik heb er niet direct een antwoord op.
 Kan de Geest ook spreken door de Schrift zonder exegetisch voorwerk, zonder dat de auteurs
intentionele inhoud recht wordt gedaan? (Wat is de zin van de helderheid van de Schrift als de
Schrift spreekt met onontkoombaar gezag?)
 Waar bestaat het gezag van de Bijbel uit? Uit haar leerstellingen, geboden en dan universeel
geïnterpreteerd? Hoe moet je het gezag van de Bijbel zien als je de Bijbel ziet als omgangsboek,
als spreken van God toen en daar (vanuit de narratieve benadering dus)?
 Is er sprake van een te smalle focus op cognitieve processen, rationele kennis en concepten als
tegenover van leren van het goede door er vorm aan te geven (vgl. 68, 69)?
 Wat zou Fiorenza over deze bouwstenen te zeggen hebben (vooronderstellingen, de ethiek van de
hermeneutiek)?
 Raakt deze lijst bouwstenen de morele ervaring van het lezen van de Schrift?
7
8
S. Hauerwas, Peaceable Kingdom, a Primer in Christian Ethics, London: SCM Press, 2003 (1983), pp. 23-26
S. Hauerwas, Among the virtues, pp. 114-128
8

Past deze lijst bouwstenen in een deugdethische benadering of meer bij een meer universalistische
dilemma-ethiek?
5. Tenslotte
Er is veel de revue gepasseerd in deze hoofdstukken. De vraag die blijft is die naar het christelijk
handelen. En wat de Bijbel ons daarin aanzegt, hoe de Schrift ons daarin vernieuwt.
Onderweg naar Gods Koninkrijk, niet om dat te vestigen, maar om steeds een enkele stap te kunnen
zetten. Onderweg, ziende op de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel, veranderd naar
hetzelfde beeld, zoals door de Geest bewerkt (2 Kor 3:18).
Afhankelijk van God dus, biddend om de Geest, elkaar stimulerend in gemeenschap, trouw aan de
Bijbel, lezend tot aan het eschaton (51), handelend belijdend.
9
Download