Economische Crisis Opgave 1.1 Van land Beta zijn de volgende gegevens bekend: 2008 2009 2010 2011 Nominale rente* 5,2% 4,9% 4,8% 5,3% Inflatiepercentage 3,4% 3,2% 2,4% 1,4% * Variabele nominale rente op een hypotheeklening a. b. 2012 5,1% 2,4% Bereken de reële rente in 2011 In welke jaar was de reële rente het laagst? Bron ING Annuïteitenhypotheek c. 1 jaar vast 5 jaar vast 10 jaar vast 3,30% 3,50% 3,70% 30 jaar vast 4,40% Bekijk bron ING en geef een verklaring voor het oplopen van de tarieven naarmate de looptijd langer wordt? Guus en Ria hebben in 2000 een huis gekocht en daarvoor een hypothecaire lening met een looptijd van 30 jaar afgesloten. Door het progressieve inkomstenbelastingstelsel in land Beta kan de netto rentelast van Guus en Ria, dat is de rentelast na aftrek van het belastingvoordeel, dalen als het inkomen stijgt. Ook inflatie levert Guus en Ria voordeel op aangezien het rentepercentage vast ligt en het inkomen aangepast wordt aan de inflatie. Het kan zelfs voorkomen dat de reële rente negatief is. De prijzen van woningen stijgen gelijk aan de gemiddelde prijsstijging. d. Het aandeel van de bruto rentelasten (rentelasten voor aftrek van het belastingvoordeel) in het inkomen van Guus en Ria zal bij inflatie toenemen, afnemen, gelijk blijven? Citeer de zin waaruit dit blijkt? e. Leg uit waarom de netto rentelasten voor Guus en Ria kunnen dalen als het inkomen stijgt. f. In welk geval is er sprake van een negatieve reële rente? Op 1 januari 2010 bedroef de waarde van het huis van Guus en Ria € 300.000. g. Bereken de waarde van het huis van Guus en Ria op 1 januari 2015 als de inflatie gemiddeld 2,2% per jaar bedraagt. h. Leg uit dat de inflatie de huiseigenaar met een hypotheeklening een vermogensgroei oplevert. Economische Crisis Opgave 1.2 (CE-opgave) De situatie op de vermogensmarkt en de ontwikkeling van de inflatie hebben invloed op de rentestand. Omgekeerd heeft de rentestand invloed op de inflatie en de vermogensmarkt. De vermogensmarkt kan worden opgedeeld in de geldmarkt en de kapitaalmarkt. Een voorbeeld van een vermogenstitel die op de kapitaalmarkt wordt verhandeld, is een hypothecaire lening. a. Waarop is het onderscheid tussen de geldmarkt en de kapitaalmarkt gebaseerd? b. Noem twee andere voorbeelden van vermogenstitels die op de vermogensmarkt worden verhandeld. Het rentepercentage is niet van alle hypothecaire leningen hetzelfde. De hoogte van het rentepercentage is onder andere afhankelijk van de termijn waarvoor het rentepercentage is vastgelegd. Deze rentevaste periode is van sommige hypothecaire leningen zelfs 20 jaar. c. Is het rentepercentage van hypothecaire leningen meestal hoger of lager naarmate de rentevaste termijn langer is? Verklaar het antwoord. In figuur 1 staat de ontwikkeling van de kapitaalmarktrente en de inflatie in de periode 1981-1995 weergegeven. Uit figuur 1 kan worden afgeleid dat de kapitaalmarktrente en de inflatie met elkaar in verband staan. Een rentestijging kan ook leiden tot afname van de inflatie. d. Leg uit dat een rentestijging de bestedingsinflatie kan afremmen. Uit figuur 1 kan de ontwikkeling van de reële kapitaalmarktrente worden afgeleid. e. Is de reële kapitaalmarktrente in 1987 ten opzichte van 1986 gestegen, gedaald of gelijk gebleven? Verklaar het antwoord met behulp van figuur 1. figuur 1 Uitwerking opgave 1.1 Economische Crisis a. b. c. d. e. f. g. h. Reële rente = (105,3/101,4) × 100 = 103,85 – 100 = 3,85%. In 2009. De reële rente is dan (104,9/103,2) × 100 – 100 = 1,65%. Het risico van wanbetaling neemt toe naarmate de tijd langer wordt. Daarom wordt boven op de basisrente een risicopremie berekend die toeneemt naarmate het tijdspad langer is. Afnemen. De zin waaruit dit blijkt is: ‘Ook inflatie…. aan de inflatie. Bij toename van het inkomen kan een hoger (marginaal) belastingtarief van toepassing worden en dus ontvangen zij van het rentebedrag een groter deel terug. Als de inflatie hoger is dan de nominale rente. 300.000 × 1,0225 = € 334.484,30. De inflatie heeft geen invloed op de hypotheekschuld zodat het verschil tussen de waarde van het huis en de hypotheekschuld ( = vermogen) zal toenemen. Uitwerking opgave 1.2 a. b. c. d. e. Uit het antwoord moet blijken dat het gaat om het verschil in looptijd van de verhandelde vermogenstitels. Voorbeelden van juiste antwoorden: • Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om termijndeposito’s. • Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om spaartegoeden. • Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om aandelen. • Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om obligaties. Hoger voorbeelden van juiste verklaringen: • Een verklaring waaruit blijkt dat het inflatierisico op langere termijn groter is. • Een verklaring waaruit blijkt dat de hypotheekgever voor meer zekerheid extra moet betalen. Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat kredieten duurder worden waardoor de vraag naar kredieten en daarmee de bestedingen kunnen afnemen. Gestegen voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat de kapitaalmarktrente in die periode ongewijzigd blijft terwijl het prijsniveau (inflatie) in die periode minder stijgt (daalt).