Provincie Noord-Brabant Beleggingsstatuut Provinciaal Fonds Nazorg Gesloten Stortplaatsen Noord-Brabant ‘s-Hertogenbosch, 9 december 2003 1 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 Beleggingsstatuut Provinciaal Fonds Nazorg Gesloten Stortplaatsen Noord-Brabant Inhoud A. Doelstellingen van de vermogensbeheertaak van het nazorgfonds 3 B. Uitgangspunten voor het vermogensbeheer van het nazorgfonds 4 C. Uitgangspunten voor het beleggingsbeleid van het nazorgfonds 1. Activa 2. Passiva 3. Dekkingsgraad 4. Beleggingshorizon 5. Strategische richtlijnen 6. Tactische richtlijnen 7. Verwacht rendement 8. Verlies & Winstrekening en Balans 9. Valutarisico 10. Vastrentende waarden 11. Criteria voor vastrentende waarden 12. Zakelijke waarden: aandelen en onroerend goed 13. Criteria voor aandelen 14. Zakelijke waarden: obligaties van niet financiële instellingen 15. Criteria voor onroerend goed 5 D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 9 Uitgangspunten voor externe vermogensbeheerders Meerdere beheerders Limieten van beheer Criteria voor vermogensbeheerders Longlist Beheervolmacht Bewaargeving Monitoring Appendices 1. Beleggingsrichtlijnen 2. Definities van gehanteerde termen 11 2 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 A. Doelstellingen van de vermogensbeheertaak van het nazorgfonds 1. Het zelfstandig beheren van de gelden die op grond van de nazorgheffing in het nazorgfonds ontvangen worden; 2. Het beleggen van deze gelden, inclusief de rentebaten, zodat minimaal het vermogen dat noodzakelijk is voor de eeuwigdurende nazorg aanwezig is; 3. Zorgdragen voor voldoende liquiditeiten zodat op elk moment aan de nazorgverplichtingen kan worden voldaan. 3 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 B. Uitgangspunten voor het vermogensbeheer van het nazorgfonds 1. De gelden dienen risicomijdend te worden belegd. Op de lange termijn dient een bevredigend rendement (zie onder C,7) te worden gerealiseerd; 2. Het is het fonds verboden aan de stortplaatsen, die onder de wettelijke nazorgregeling (Wet milieubeheer) vallen, leningen te verstrekken, tenzij deze uit de doelstelling van het fonds voortvloeien; 3. Het doelvermogen wordt gemeenschappelijk beheerd en belegd. Er wordt derhalve geen onderscheid gemaakt in het vermogensbeheer naar inbreng van de verschillende stortplaatsen. Het rendement wordt toegevoegd aan het totale doelvermogen. In de administratie van het nazorgfonds worden rendementen wèl toegerekend aan de deelvermogens van de individuele stortplaatsen. Het totale bruto resultaat vermogensbeheer wordt toegerekend op basis van het aandeel per stortplaats in de totaal van gestorte heffingsopbrengsten, waarbij rekening wordt gehouden met de behaalde resultaten over het voorafgaande jaar en een toerekening van het resultaat per kwartaal. De in een jaar gemaakte kosten voor het beheer van het Nazorgfonds worden eveneens verdeeld op basis van de verhouding van de gestorte heffingsopbrengsten. 4. Het totale vermogen van het nazorgfonds dient belegd te worden conform de richtlijnen als neergelegd in “Uitgangspunten voor het beleggingsbeleid van het nazorgfonds” (zie onder C); 5. Gebruik wordt gemaakt van één of meerdere externe vermogensbeheerders. Hiermee wordt beoogd een extra rendement ten opzicht van de benchmark te behalen en om gebruik te kunnen maken van de specifieke deskundigheid van een externe vermogensbeheerder. 6. Het beleggingsbeleid zal voldoen aan de wettelijke kaders. Deze wettelijke kaders zijn voor nazorgfondsen expliciet vastgelegd in het Beleidskader financieel toezicht inclusief Wet fido. Hierin is bepaald dat het de nazorgfondsen is toegestaan onder bepaalde voorwaarden te beleggen in aandelen en onroerend-goedfondsen. Die voorwaarden zijn: a) De aandelen moeten genoteerd zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs. b) De betreffende onroerend-goedfondsen moeten beursgenoteerd zijn. c) De hoofdsom, gecorrigeerd voor inflatie moet aan het einde van dertig jaar tenminste intact zijn door middel van belegging van een deel van de portefeuille in vastrentende waarden, uitgegeven door een financiële instelling met minimaal een A-rating of een instelling met een kredietwaardigheid die vergelijkbaar is met een A-rating of door een instelling met een solvabiliteitsrisico van 0%. Bij de toepassing hiervan wordt uitgegaan van een rekenrente van 5% en een inflatie van 2%. Bij verdere berekening volgt hieruit dat het deel van de portefeuille dat ten minste moet worden belegd in vastrentende waarden bij de hierboven, onder c), genoemde instellingen 42% bedraagt. 4 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 C. Uitgangspunten voor het beleggingsbeleid van het nazorgfonds 1. Activa Volgens het IPO-rekenmodel is voor elke stortplaats met diens nazorgplan het doelvermogen bepaald. Op basis van voorlopige belastingaanslagen en een betalingsregeling wordt het door de provincie ontvangen deel van het doelvermogen van een stortplaats in het nazorgfonds gestort. In december 1999 is in eerste berekeningen door gedeputeerde staten van Noord-Brabant het totale doelvermogen van alle stortplaatsen tezamen bepaald op € 300 miljoen. Aan voorlopige aanslagen kwam dit uitgedrukt in contante waarde neer op een bedrag van om en nabij € 140 miljoen. Hiervoor is tot het moment van aanpassing van het IPO-rekenmodel een betalingsregeling van 50% getroffen met de vergunninghouders. De eerste jaarlijkse stortingen in het nazorgfonds kwamen hierdoor uit op een bedrag van rond de € 11 miljoen. Het belegde vermogen van het nazorgfonds had per 31 december 2002 een waarde van ruim € 25 miljoen. Na vaststelling van de nieuwe versie van het IPO rekenmodel (2003) zullen de doelvermogens opnieuw worden bepaald en aan de hand daarvan de betalingsregelingen en het verwachte te beheren vermogen van het nazorgfonds. 2. Passiva Uit de ontwikkeling van de verplichtingen (de passiva) blijkt dat er, op grond van berekeningen die met het IPO-nazorgrekenmodel 2003 zijn uitgevoerd, na sluiting van de eerste stortplaatsen vanaf 2006 jaarlijks kosten worden gemaakt van € 2 miljoen tot € 3 miljoen, na 2025 oplopend naar € 5 miljoen tot € 7 miljoen per jaar, na 2054 oplopend tot € 7 miljoen - € 10 miljoen per jaar en na 2084 zal dit bedrag rond € 15 miljoen per jaar liggen. Tussentijds treden er echter pieken op in de verplichtingen in de jaren 2052 ( € 30 miljoen), 2053 (€ 90 miljoen), 2056 (€ 70 miljoen), 2058 (€ 40 miljoen), 2074 (€ 125 miljoen) en 2078 (€ 50 miljoen). 3. Dekkingsgraad De verhouding tussen aanwezig vermogen en verplichtingen per jaar, zal gedurende de jaren hoog zijn. Het vermogen dat in het fonds aanwezig is is dan vele malen hoger dan wat jaarlijks nodig is om de nazorgkosten te kunnen betalen. Hierbij echter de aantekening dat is voorgeschreven dat uit het rendement over het doelvermogen de uitgaven voldaan kunnen worden. Tot aan het tijdstip van sluiting van de stortplaatsen bestaat er nauwelijks behoefte aan liquiditeiten omdat er geen onttrekkingen plaats vinden. Na sluiting van één of meer stortplaatsen zal een meerjarige liquiditeitsplanning worden opgesteld. De beschikbaarheid van liquiditeiten uit deze planning zal worden betrokken bij het uitvoeren van de beleggingen. Hiermee wordt voorkomen dat door koersontwikkelingen benodigde liquiditeiten niet beschikbaar zijn. Voor een daadwerkelijke onttrekking uit het nazorgfonds zal de provincie ten minste zes maanden voorafgaand de noodzakelijke beschikbaarheid aan liquide middelen moeten melden. 4. Beleggingshorizon De beleggingstermijn van het nazorgfonds is in principe “eeuwigdurend”. 5 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 In beleggingstermen komt dit er op neer dat na een termijn van stel 25 jaar de risicograad van aandelen daalt en vergelijkbaar is aan die van obligaties. Op langere termijn zal immers de verwachte opbrengstwaarde van aandelen bereikt worden. Op deze termijn resulteert voor aandelen een aanzienlijk hoger rendement, echter wel met tussentijdse fluctuaties (“volatiliteit”) die fors hoger zijn dan van obligaties. Puur gelet op de extreem lange beleggingshorizon zou het in principe mogelijk zijn om vol in aandelen te beleggen zonder een overmatig risicodragend beleggingsprofiel te bezitten. 5. Strategische richtlijnen Ondanks de twee factoren die er voor pleiten om voor 100% in aandelen te beleggen, te weten de hoge dekkingsgraad en de extreem lange beleggingshorizon, wordt hier niet voor gekozen. De achtergrond hiervan is de wenselijkheid om de omvang van de tussentijdse fluctuaties in de beleggingen te dempen. Als strategische richtlijn, d.w.z. de basis-uitgangspunten voor het beleggingsbeleid ook wel asset mix genoemd, wordt gekozen voor 50% in zakelijke waarden (aandelen en vastgoed) en 50% in vastrentende waarden (leningen, waaronder obligaties) te beleggen. De beleggingen moeten bovendien voldoen aan de wet Fido. Zakelijke waarden bestaan vanuit dat gezichtspunt uit aandelen, onroerend-goed fondsen en obligaties van nietoverheden en niet-financiële instellingen. Vastrentende waarden bestaan uit overheidsleningen en vastrentende waarden van financiële instellingen met minimaal een Arating. Met deze strategische assetmix kan aldus geprofiteerd worden van de relatief hoge beleggingsopbrengsten van aandelen en van de relatief dempende werking van vastrentende waarden. Als geografische strategische benchmark, de zgn. geografische mix, geldt zowel binnen de vastrentende als de zakelijke waarden dat voor 85% in Euroland (de 11 landen met euro), voor 15% in de Verenigde Staten belegd kan worden. 6. Tactische richtlijnen De tactische richtlijnen, d.w.z. marges ter weerszijden van de strategische benchmark, wordt weergegeven in de zogenaamde tracking error: het risico van de portefeuille ten opzichte van de benchmark uitgedrukt in een percentage. Hoe hoger de tracking error hoe groter het risico op een afwijkend rendement (zowel positief als negatief) van de benchmark. Gelet op de beleggingshorizon voor het nazorgfonds gelden de volgende (risicomijdende) tracking errors: Voor zakelijke waarden: 5% Voor vastrentende waarden: 3% Voor de portefeuille: 4%. De tactische afwijkingen mogen zich echter niet begeven buiten de door de Wet Fido opgelegd marge van maximaal 58% van de portefeuille belegd in zakelijke waarden. Overigens kan van de tactische richtlijnen tijdelijk afgeweken worden, mits het dagelijks bestuur van het Nazorgfonds zich hiermee akkoord heeft verklaard. 7. Verwacht rendement Op basis van een beleggingshorizon van 25 jaar lijkt voor aandelen een gemiddeld rendement van 9% per jaar (laatste 10 jaar gem. 9,02% per jaar FT Euro herbeleggingsindex), voor obligaties 5% (laatste 10 jaar gem. 7,95% per jaar JP Morgan Euro Bond index) en onroerend goed 6% (laatste 10 jaar gem. 6,55% GPR Eurozone index) realiseerbaar. Uitgaande van voorgenoemde strategische benchmark is op een termijn van 25 jaar een beleggingsrendement van gemiddeld 6,85% per jaar te voorzien. 6 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 8. Verlies- & Winstrekening en Balans Voornoemd beleggingsrendement maakt deel uit van de Verlies en Winstrekening van het nazorgfonds. Het saldo kan toegevoegd worden aan de beleggingsreserve op de Balans van het fonds. Aldus zou het een onderdeel vormen van het eigen vermogen van het fonds. De beleggingsreserve wordt belegd binnen het totale vermogensbeheer. Deze constructie is gekozen om het onderscheid tussen ingebracht vermogen en resultaat inzichtelijk te houden. 9. Valutarisico Valutarisico’s worden vermeden. Alle gehanteerde benchmarks worden vermeld in euro’s. In de tracking error is vastgesteld hoeveel maximaal kan worden afgeweken van de benchmarks. Daarmee worden ook de valutarisico’s vermeden. Voor zover fondsen waarin belegd mag worden en die onderdeel uitmaken van de gekozen benchmark bestaan uit vreemde valuta mag belegd worden in die vreemde valuta. In alle fondsen mag belegd worden die onderdeel zijn van de indices die als benchmark gelden. De daarbij behorende valutarisico moeten worden afgedekt. 10. Vastrentende waarden In het beheer van vastrentende waarden zijn de strategische en tactische richtlijnen (zie onder C5 en C6) leidend. Door actief posities in te nemen op de gestelde obligatie benchmarks kan een extra rendement ten opzichte van de benchmark worden behaald. Dit impliceert het voeren van een looptijdenbeleid, spreidingsbeleid en rentebeleid. 11. Criteria voor vastrentende waarden Looptijdenbeleid De durations van de afzonderlijke leningen binnen de vastrentende portefeuille kunnen worden aangepast afhankelijk van de rentevisie. De duration van de portefeuille dient te vallen binnen een range van plus of min 30% van het gewogen gemiddelde van de duration van de benchmark. Spreidingsbeleid De vastrentende portefeuille kan gespreid worden over individuele leningen zoals staatsleningen (staatsobligaties, staatsgarantie, supranationals en regionale overheid) en obligaties van financiële instellingen. Vanuit de Wet Fido worden overige obligaties (van niet financiële instellingen) gerekend tot de zakelijke waarden. De leningen van de financiële instellingen dienen te zijn uitgegeven door financiële instellingen die minimaal een “A” rating hebben, verstrekt door één van de drie ratingagentschappen Standard & Poor’s, Moody’s Investors Service of IBCA. In geval van downgrading van een leningdebiteur met een A-rating zal de betreffende positie op zo’n kort mogelijke termijn worden verkocht. Er kan belegd worden in vastrentende beleggingsfondsen. De beleggingsportefeuille zal te allen tijde voor ten minste 60% (marktwaarde) bestaan uit vastrentende waarden van (lagere) overheden (of garantie daarvan). Als voorwaarde geldt tevens dat niet meer dan 5% van het vastrentende vermogen in één individuele belegging geïnvesteerd wordt, met uitzondering van Nederlandse staatsleningen. Rentebeleid Een actief rentebeleid op basis van een rentevisie is toegestaan. Financiële instrumenten (derivaten) mogen uitsluitend toegepast worden om schommelingen in de marktwaarde van de obligatieportefeuille te beperken. 7 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 12. Zakelijke waarden: aandelen, obligaties van niet-financiële instellingen en onroerend goed In het beheer van zakelijke waarden zijn de strategische en tactische richtlijnen (zie onder C5 en C6) leidend. Hiervan wordt vooralsnog maximaal 10% belegd in duurzame beleggingsfondsen. De zakelijke waarden aandelen en onroerend goed worden voor minimaal 90% belegd in aandelen en maximaal 10% in onroerend goed. Als voorwaarde geldt dat niet meer dan 5% van de zakelijke waarden in één individuele belegging geïnvesteerd wordt met uitzondering van staats en staatsgerelateerde schuldtitels. 13. Criteria voor aandelen of beleggingsfonds Beursgenoteerd aan 1 of meer van de grotere, gereguleerde beurzen en niet deel uitmakend van een beurs gespecialiseerd in startende bedrijven of venture capital; Niet meer dan 5% van de zakelijke waarden mag belegd worden in 1 individueel aandeel of beleggingsfonds; Uitsluitend beleggen in eerste klas aandelen met een bescheiden risicoprofiel en acceptabel trackrecord en minimaal twee jaar op een beurs genoteerd tenzij de aandelen zijn opgenomen in de overeengekomen benchmark. De marktkapitalisatie van elk afzonderlijk fonds dient minimaal € 500 miljoen te bedragen. 14. Zakelijke waarden: obligaties van niet financiële instellingen of beleggingsfonds. Vanuit de Wet Fido worden obligaties van niet financiële instellingen gerekend tot de zakelijke waarden. Belegd mag worden in obligaties van Nederlandse kwaliteitsbedrijven. De leningen van bedrijven dienen een rating te bezitten van minimaal “A” verstrekt door één van de drie ratingagentschappen Standard & Poor’s, Moody’s Investors Service of IBCA. In geval van downgrading van een leningdebiteur met een A-rating zal de betreffende positie op zo’n kort mogelijke termijn worden verkocht. Niet meer dan 5% van de zakelijke waarden mag belegd worden in 1 individuele obligatie of beleggingsfonds. 15. Criteria voor onroerend goed Beursgenoteerd beleggingsfonds aan 1 of meer van de grotere beurzen genoteerd. Er wordt derhalve niet in direct onroerend goed belegd; Niet meer dan 25% van het onroerend goedkapitaal mag belegd worden in 1 individueel beleggingsfonds; Uitsluitend beleggen in eerste klas beleggingsfondsen met een bescheiden risicoprofiel en acceptabel trackrecord. 8 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 D. Uitgangspunten voor externe vermogensbeheerders 1. Meerdere beheerders Het nazorgfonds kiest voor het in beheer geven van de vermogensportefeuille aan één of meerdere externe vermogensbeheerders teneinde: Gespecialiseerde deskundigheid te verkrijgen; Risicospreiding te verkrijgen over meerdere beheerders; Vergelijkbaarheid van rendementen te verkrijgen tussen de beheerders; Prestaties (o.a. rendementen) te stimuleren door de beheerders onderling te vergelijken. 2. Limieten van beheer In eerste instantie wordt gekozen voor 1 vermogensbeheerder en zal het door hem te beheren vermogen meegroeien met het toenemen van de ingebrachte middelen. Nadat bij deze vermogensbeheerder een vermogen van € 50 miljoen in beheer is wordt in principe voor één additionele beheerder gekozen. Indien wenselijk kan van voornoemde limiet worden afgeweken. 3. Criteria voor vermogensbeheerders De beheerders dienen aan de volgende criteria te voldoen: Aantoonbare specialisatie op het terrein van institutioneel vermogensbeheer; Aantoonbaar goede rendementen behaald op het terrein van institutioneel vermogensbeheer over langere termijn (het “trackrecord”); Onafhankelijk opereren, d.w.z. de beheerder mag geen belang hebben bij het aantal en de soort transacties. Dit betekent dat indien voor een bank als beheerder wordt gekozen de transacties elders worden gepleegd; Gespecialiseerd in zgn. balanced portefeuilles, d.w.z. de portefeuilles dienen een spreiding te vertonen over verschillende beleggingscategorieën, te weten aandelen, vastrentende waarden, onroerend goed en liquiditeiten; De beheerders dienen voorts te voldoen aan hoge kwaliteitsnormen inzake de organisatie, research, staf, riskmanagement, performancemeting, inclusief risico- en performance attributie, administratie en rapportage; Voortreffelijke reputatie (geen juridische procedures, Klachtencommissie); Beleggingsbeleid passend binnen dit statuut. Dit geldt met name een top down beleggingsbeleid gebaseerd op een buy and hold strategie. De risicograad van de portefeuille ten opzichte van de benchmark dient laag te zijn waardoor de tracking error 4% niet zal overtreffen. De mate waarin rendement wordt toegevoegd per eenheid information ratio, dient hoog te zijn. Daarnaast geldt voor de vermogensbeheerder: Het mandaat mag niet worden overtreden. Afwijkingen van de tactische richtlijnen moeten binnen één dag hersteld zijn tenzij afwijkingen het gevolg zijn van marktontwikkelingen en uitsluitend na toestemming van het dagelijks bestuur. Bij opdrachten tot aan- en verkoop van effecten moet de externe vermogensbeheerder kunnen aantonen dat er bij minstens één andere partij een offerte is opgevraagd naast een eventueel intern verzoek. Hiervan moet de meest gunstige voor het Nazorgfonds worden gekozen. Indien de externe vermogensbeheerder een andere werkwijze hanteert, moet deze kunnen aantonen dat voor het nazorgfonds de laagst mogelijke transactiekosten worden bereikt. 9 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 De opdracht aan de vermogensbeheerder is om gegeven de strategische verhoudingen tussen vastrentende waarden en zakelijke waarden door actief beheer waarde toe te voegen ten opzichte van de bechmark waarbij het risico is gelimiteerd door een tracking error van 4%. 4. Longlist Op basis van bovengenoemde criteria wordt een longlist van vermogensbeheerders opgesteld, waaruit na selectiegesprekken en presentaties, een shortlist wordt samengesteld, waaruit tenslotte de uiteindelijke beheerder(s) worden aangesteld en opdracht krijgen een afgesproken mandaat binnen deze richtlijnen uit te voeren. 5. Beheervolmacht De geselecteerde beheerders krijgen volgens een beheervolmacht de mogelijkheid naar eigen inzicht en zonder interpellaties vooraf bij het nazorgfonds beleggingstransacties uit te voeren mits deze passen binnen voornoemde criteria. In de beheerovereenkomst met de beheerder dient te worden vastgelegd: Voorwaarden voor beheer, waaronder wordt opgenomen de mogelijkheid tot onmiddellijke opzegbaarheid van de beheerovereenkomst; Doelstellingen van het beheer; Richtlijnen van het beheer; De indices, de zgn. benchmarks, waartegen de prestaties van de portefeuille afgezet kunnen worden; Beheervergoeding; Wijze en frequentie van administreren en rapporteren, te weten schriftelijk maandelijks en per kwartaal; frequentie van bijeenkomen, verantwoording afleggen, inzicht geven over gang van zaken, kenbaar maken van de beleggingsvooruitzichten en voorziene samenstelling van de portefeuille. Overtreding van de richtlijnen leidt tot intrekking van het mandaat en eventuele verliezen ten gevolge van overtreding van het mandaat komen ten laste van de vermogensbeheerder. 6. Bewaargeving Voor het bewaren van de effecten alsmede het toetsen of de beheerders zich houden aan de verstrekte volmacht wordt een overeenkomst gesloten met een depotbank (“custodian”). De bewaarovereenkomst dient het volgende te bevatten: Voorwaarden voor bewaarneming van effecten; Vastlegging en controle op de volmachten; Bewaarvergoeding. De depotbank zal periodiek worden beoordeeld voor wat betreft tarieven, overzichten en toezicht op de vermogensbeheerder. 7. Monitoring Teneinde bovengenoemd proces in goede banen te leiden kan het nazorgfonds zich laten begeleiden door een externe adviseur, een zgn. vermogensbeheerconsultancy, gespecialiseerd in het inrichten van institutionele beleggingsportefeuilles met inbegrip van het adviseren over extern beheer, selecteren van vermogensbeheerders, het vaststellen van richtlijnen van de asset allocatie, kostenvergelijkingen en het volgen en beoordelen van de prestaties van de beheerders, de monitoring. 10 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 Appendix 1: Beleggingsrichtlijnen Asset mix Categorie Allocatie Strategisch % I Vastrentende waarden overheden en financiële instellingen Eurogebied Non-euro Totaal Allocatie minimum % Allocatie Benchmark maximum % 50,00 0,00 50,0 37,50 0,00 42,0 65,00 12,50 65,0 JP Morgan EMU GBI JP Morgan EMU GBI 0,00 0,00 5,00 JP Morgan EMU GBI 38,25 31,00 41,00 V.S. 6,75 3,78 11,75 Overig 0,00 0,00 4,50 Totaal 45,00 35,00 55,00 5,00 0,00 10,00 50,0 35,0 58,0 IIa Zakelijke waarden: bedrijfsobligaties IIb Zakelijke waarden: Aandelen Eurogebied IIc Zakelijke waarden: Onroerend goed Wereldwijd II Zakelijke waarden totaal Totale portefeuille FTSE Euro Index (gross dividend) FTSE USA Index gross dividend euro-hedged FTSE Euro index (gross dividend) GPR Eurozone 100,0 Specificaties per categorie Categorie Vastrentende waarden Minimaal A ratings Maximaal 5% in 1 individuele belegging met uitzondering van vastrentende waarden staats- en staatsgerelateerde leningen Aandelen Maximaal 5% in 1 individuele belegging Onroerend goed Maximaal 25% in 1 individuele belegging. Valuta mix Categorie 11 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 Euro 100% Karakteristiek van de portefeuille Balanced beheer Gespreid over aandelen, vastrentende waarden, vastgoed, liquiditeiten Actief beheer Doelstelling is benchmarks tenminste evenaren dan wel verslaan Global Wereldwijd belegd Tracking error Maximaal 4% 12 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 Appendix 2: Definities van gehanteerde termen Actief beheer Een stijl van beleggen waarbij gestreefd wordt de benchmark te overtreffen. Via vermogensallocatie, market timing en/of aandelenselectie wil de beheerder dit realiseren. De vermogensbeheerder heeft daarbij de bevoegdheid op eigen initiatief mutaties in de beleggingsportefeuille aan te brengen. Actief beheer is de tegenhanger van passief beheer via indexen. Benchmark Een norm portefeuille waar de performance mee wordt vergeleken. Elk in de normportefeuille voorkomende beleggingscategorie wordt gemeten met een bepaalde, vooraf afgesproken, index. Buy and hold strategie Een beleggingsmethode dat er op gericht is op het aankopen van effecten voor langere termijn. Dit in tegenstelling tot het veelvuldig aan- en verkopen teneinde korte termijn winsten te behalen. Duration Maatstaf voor rentegevoeligheid van obligaties. Hoe hoger de duration van een obligatie, hoe rentegevoeliger de obligatie is. Onder duration wordt ook wel verstaan de gemiddelde looptijd van een obligatie tot aan zijn vervaldatum. Information ratio Deze ratio geeft aan met hoeveel risico een out- of underperformance heeft plaatsgevonden. Performance Koersstijging of daling plus direct rendement uit dividendinkomen en/of rente. De performance wordt ook wel beleggingsrendement of total return genoemd. Standaard deviatie Een spreidingsmaatstaf, die de gemiddelde afwijking ten opzichte van het gemiddelde van alle waarnemingen weergeeft en die als risicomaatstaf wordt gebruikt voor een bepaalde beleggingscategorie. Het risico is de deviatie/afwijking van de trend c.q. verwachte opbrengst. Een standaarddeviatie van 0% tot 5% geldt als defensief ofwel risicomijdend, rond 10% als risiconeutraal en boven 15% als risicovol. Top down Een methode van beleggen waarbij op basis van economische factoren eerst de vermogensallocatie wordt bepaald, vervolgens regio’s en sectoren en tenslotte individuele effecten worden geselecteerd. Trackrecord De prestaties van een onderneming gedurende een reeks van jaren. 13 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003 Tracking error Het risico van de portefeuille ten opzichte van de benchmark. Een hogere tracking error komt voort uit grotere “bets” in de portefeuille. Bij een goede strategie gaat een hogere tracking error gepaard met een hogere gemiddelde outperformance, maar betekent dit mogelijk ook underperformances ten opzichte van de benchmark. Het streven naar outperformance wordt dus begrensd door een maximum te tolereren risico. Verwacht rendement/opbrengstwaarde Over de lange termijn zal een bepaalde beleggingscategorie tenderen naar een verwachte opbrengst. Volatiliteit De beweeglijkheid van een koers. 14 Vastgesteld in het Algemeen Bestuur van 9 december 2003