Geschiedenis

advertisement
De middeleeuwen ± 500 – 1500
Naam komt van Italianen die een herbeleving van de Oudheid wilde in de 14e en 15e eeuw. De
tijd tussen het Romeinse Rijk en het 'nu' vonden ze middelmatig, en noemden het dus de
middeleeuwen.
Middelmatig omdat:
 Na het Romeinse Rijk was er economische achteruitgang en de-urbanisatie.
 Weinig mensen konden (in tegenstelling tot in het RR) lezen en schrijven.
 Er was geen groot rijk.
 Er was weinig bijzondere architectuur, het meeste was van hout.
Niet middelmatig omdat:
 Middeleeuwen geven de basis van twee grote geloven: christendom en islam.
 Eerste confrontatie tussen christendom en islam vond plaats tijden kruistochten.
 Later kwam er economische bloei: steden en universiteiten ontstonden en het
analfabetisme nam af.
 Vanaf de 19e eeuw werden de middeleeuwen weer interessant gevonden, vanwege de
Romantiek. In die tijd was het gevoel namelijk belangrijker dan het ratio (verstand).
500 – 1000: Tijd van monniken & ridders (''Vroege middeleeuwen'').
1000 – 1500: Tijd van steden & staten (''Late middeleeuwen'').
Eind van het Romeinse Rijk
In 476 v.Chr. treedt Romulus Augustulus af. Het Romeinse Rijk ging ten onder door:
 Interne conflicten (veel strijd naar de macht en problemen rond opvolging).
 Economische achteruitgang: er waren geen veroveringen meer → geen slaven meer →
geen voeding in de steden → de-urbanisatie.
 Klimaatverandering: het werd droger en kouder, waardoor veel mensen naar gebieden
verhuisden waar het wel vruchtbaar was, zoals het Romeinse Rijk. Maar daar konden ze de
extra mensen niet aan..
 Het Rijk stelt steeds minder voor en verkruimelt. Alleen de bestaande steden en de
staatsgodsdienst blijven in staat.
 Romeinse Rijk splitst in oost en west. Omdat het oosten blijft bestaan, bedoelen we met
'de val van het Romeinse Rijk' de val van het West-Romeinse Rijk.
De opkomst van de islam
Mekka was uitgegroeid als welvarend handelscentrum door nomadenclans die zich er hadden
gevestigd. De stad was bekend om de Ka'ba, een kubusvormig heildom met een reusachtige
zwarte steen. Mohammed kreeg in Mekka volgens de Koran een visioen in 610, waarin een engel
hem zei Gods woord door te geven. Zijn volgelingen schreven Mohammeds (zelf analfabeet)
woorden op in de Koran. De islam was geboren.
Overeenkomsten christendom, islam en jodendom:
1. Er is één machtige god.
2. Ze geloofden allemaal in een individueel leven na de dood.
3. Er is een heilig boek.
Jihad: De inspanning om de islam op aarde te verspreiden.
622 is het begin van de islamitische jaartelling, omdat Mohammed toen verdreven werd uit Mekka
en in Medina (waar hij de politieke macht kreeg) de eerste islamitische staat stichtte. Vanaf toen
zouden politieke en geestelijke leiding in de islamitische wereld in één hand zijn.
In hoog tempo veroverden de Kaliefen (opvolgers van Mohammed) duizenden kilometers
grondgebied. Dit lukte ze door:
1. Ze waren militair superieur door de snelheid waarmee ze zichzelf verplaatsten.
2. Door hun taaiheid: ze waren tolerant tegenover andere monotheïstische geloven.
3. Doordat de islam de onderlinge verdeeldheid tussen Arabieren deed verdwijnen (ze waren
verbonden door het geloof).
4. Iedereen die sneuvelde tijdens de jihad, ging rechtstreeks naar het paradijs.
5. Doordat Arabieren de cultuur van hun onderworpen volkeren overnamen, in plaats van ze
te vernietigen.
6. Doordat de omringende gebieden vaak zwak waren.
De Arabieren lieten filosofische, wetenschappelijke en literaire werken van de Grieken en Perzen
in het Arabisch vertellen en voegden bestaande bouwkundige tradities samen in een nieuwe
architectuur. Ook economisch waren de Arabieren zeer succesvol. Het armzalige Europa voel in de
vroege middeleeuwen bij deze bloeiende Arabische wereld in het niet.
Hofstelsel en horigheid
In de 4e eeuw bleven van de bestaande steden slechts restanten over. Alleen de bisschoppen die
in de vroegere provinciehoofdsteden zetelden, voorkwamen dat ze helemaal verdwenen. De WestEuropese economie was in de vroege middeleeuwen volledig agrarisch. De opbrengst van het land
was zo laag dat het overgrote deel van de bevolking in de landbouw moest werken. Ze waren
autarkisch (zelfvoorzienend en zelfverzorgend): ze leefden van opbrengst van het eigen land en
consumeerden het grootste deel zelf. Ruilhandel, er was geen geld.
Veel slaven en vrije boeren gingen deel uitmaken van een nieuwe klasse: de horigheid. Horigen
waren niet rechteloos en hadden vaak grond, maar waren niet vrij hun land zonder toestemming
van de heer te verlaten – ze worden daarom 'halfvrij' genoemd. Veel boeren zagen zich
gedwongen zich onder bescherming te stellen van een grootgrondbezitter met hun eigen legertjes
en versterkingen. In ruil voor bescherming gingen ze allerlei verplichtingen aan.
→ Hofstelsel.
Het domein van een heer was in tweeën gesplitst: het vroonland was van de heer zelf
(hoofdgebouw, molens, weverijen, brouwerijen, opslagschuren) en het hoevenland was van de
boeren. Ze mochten de omliggende bos-, heide en moeras-gebieden gebruiken om vee te laten
lopen, hout te sprokkelen, etc. Stonden wel vaak herendiensten tegenover.
Vrije mannen
Horigen
→ Huurden een stuk land.
→ Hoorde bij het land van de landheer.
→ Pacht (huur) werd betaald in natura (oogst)
of diensten in de landbouw.
→ Horige werkte voor de landheer.
→ Mochten deelnemen aan rechtsprekende
vergaderingen.
→ Mocht niet deelnemen aan rechtsprekende
vergaderingen.
→ Plicht voor vrijen: heervaart (dienstplicht). Ze → De heervaart gold niet voor horigen, zij
vochten voor de landheer in een door henzelf konden geen wapenuitrusting aanschaffen. Veel
betaalde uitrusting.
vrije mannen werden daarom horige.
Het feodale stelsel
Alleen geestelijken konden lezen en schrijven, waardoor het bestuur volgens geschreven wetten
en regels niet goed mogelijk was. Omdat er geen goede wegen waren, konden heersers alleen in
een beperkt gebied werkelijk hun gezag doen. Hierdoor ontstond het feodalisme, waarin
geleidelijk aan persoonlijke banden de basis werden van het bestuur. Een Germaanse koning was
vaak afhankelijk van lokale machthebbers, die zich aan de koning bond door hem te zweren. Die
potentaten zelf waren ook afhankelijk van getrouwen, die op hun beurt ook weer trouw zworen.
En je eed niet nakomen = dood. Omdat het kan.
Het feodale stelsel kwam als eerst tot volle ontplooiing in het rijk van Karel de Grote (omstreeks
800).
 De bekendste vorst van de Vroege Middeleeuwen.
 In 800 gekroond door de paus.
 Karel verdubbelde de omvang van het Frankische Rijk.
 Karel ontwierp zo een groot christelijk rijk.
 Dit rijk wordt door tijdgenoten gezien als de opvolger van het Romeinse Rijk.
 Karel de Grote wordt nu beschouwd als één van de grondleggers van Europa.
 Karel had grote interesse in de wetenschap, en liet wetenschappers vanuit het hele rijk aan
zijn hof komen.

Zij zorgden voor een hernieuwde interesse in de klassieke kennis. Karolingische
Renaissance.
 Karel bracht voor zijn veroveringsoorlog grote ruiterlegers op de been. Door de technische
verbeteringen werden voor het eerst in Europa ridders te paard superieur aan het
voetvolk. Er kwamen betere lansen en zwaarden, een maliënkolder en een stijgbeugel.
De dure ruiteruitrusting was alleen op te brengen door edelen. Karel bond hen aan zich door
grond in leen te geven en bestuursambten in leen te geven (zoals graaf of hertog). Karel bond ze
aan zich persoonlijk, en ze werden zijn vazallen. Ze moesten namens hem rechtspreken, mannen
onder de wapenen roepen, etc. In ruil daarvoor krijgen ze hun ambt in leen, inclusief burcht,
belastingrechten en domeinen.
Toen Karel dood ging, merkte men het probleem van het feodalisme. Als de leenheer doodging,
kwam in principe een eind aan de leenrelatie. Maar de vazallen gingen hun leen zien als erfelijk
bezit en probeerden het op hun kinderen over te dragen – wat ze vaak ook lukte. In de 9e eeuw
gingen ze zelf land en ambten in leen uitgeven, het gevolg was dat rond het jaar 1000 van het
oppergezag van de koning in veel streken weinig of niets meer was te merken.
Christendom in Europa
De Romeinen waren christelijk. Het christendom werd daarna verspreid in Europa door:
 De kerkelijke organisatie.
– Initiatieven van de paus
– Eigen initiatieven van monniken.
 Staatsgodsdienst.
– Na 394 was het Romeinse Rijk christelijk.
– Frankrische Rijk werd na Clovis christelijk (vaak met geweld).
Beide dwongen ook hun inwoners om christelijk te worden.
 Kerk laat bestaande religies samensmelten met christendom: syncretisme.
– Kerstfeest met 'feest van het licht';
– Pasen met 'feest van de vruchtbaarheid';
 Duitse Keizers namen in de 10e eeuw christelijke titels.
 Kruistochten.
Redenen voor vorsten om over te gaan op christelijk geloof:
1. Christelijke eenheid (eenheid in geloof = politieke eenheid)
2. Invloed op onderdanen via de kerk.
3. Kerk was rijk en geletterd.
4. Om Christelijke bondgenoten te krijgen.
5. Daadwerkelijke overtuiging dat God hen zou helpen.
1054 – Splitsing van de Kerk in Rooms-Christelijk (voornamelijk West-Europa) en Orthodox
(Bizanthijns-Christelijk): Oost-Romeinse Rijk (ook eigen paus).
Steden en staten
 Er werden naties gevormd door het nationalisme.
 Er kwamen oorlogen tussen landen (100-jarige oorlog).
 Er ontstaan nieuwe steden waarin weer gehandeld wordt.
 Mensen waren zeer religieus gebonden, in tegenstelling tot monniken en ridders, waar het
christendom opgedrongen moest worden.
 Religieuze inspiratie leidt tot kruistochten.
De opkomst van steden
 Er is meer surplus (overschot), dus meer handel en meer steden.

Er is meer surplus, dus kan er gespecialiseerd worden, dus komen er meer ambachten en
handel.
 Verhoogd surplus door:
1. Lichte klimaatverbetering
2. Nieuwe gronden worden gecreëerd door massale boskap.
3. Verbeterde techniek → werk werd makkelijker en kon dus sneller → meer productie.
 Betere ploegen.
Houten ploeg werd vervangen door ijzeren ploeg die sterker was, in hoogte kon
worden versteld en zware kleigrond kon bewerken.
 Drieslagstelsel in plaats van tweeslag stelsel.
Akkers werden niet meer om het jaar, maar één keer in de drie jaar braak gelegd.
 Gebruik van paarden in plaats van ossen.
Paarden zijn veel wendbaarder en zakten niet zo diep weg in natte grond.
Er ontstond een landbouwstedelijke samenleving (agrarisch-urbane samenleving). Steden
ontstonden op handelsplekken (goed bereikbare plaatsen). Ondanks dat er pestepidemieën en
hongersnoden uitbraken, bleven steden doorgroeien.
 Mensen vonden het er veiliger (stadsmuren).
 Er was veel geld te verdienen (specialisatie).
 Er was constant werk te vinden in stad.
 Op het platt'nland was het niet veel beter.
De stedelijke burgerij
De eerste stadsbewoners beleefden een unieke vrijheid. Ze ontworstelden zich samen aan de
greep van hun feodale heerser. De graaf of hertog gaf hun stadsrechten, in ruil dat de gestichte
steden belasting afdroegen.
 Vrijheden voor burgers in de stad.
 Ze hoefden niet hun opbrengsten meer af te staan.
 Hoefden niet meer op herevaart.
 Vrijheden voor steden (stadsrechten).
 Ze mochten zelf rechtspreken.
 Ze mochten tol heffen.
 Ze mochten een muur bouwen (functies: bescherming, status, veiligheidsgevoel).
Stadsrechten gaven een stad status, wat leidde tot meer inwoners, meer macht en een
economische impuls.
Het leven in de stad was slecht.
 Er was hele slechte hygiëne (geen riolering).
 Er was lang niet altijd werk door gilden (groep ambachtslieden met hetzelfde beroep) die
het vaak belemmerden voor nieuwkomers. Ze zorgden wel goed voor hun lieden.
 Er was altijd brandgevaar, want alles was van hout.
Voordelen voor heersers om stadsrechten te verlenen:
 Het was winstgevend, ze profiteerden van de groeiende geldeconomie.
 Hij was veel minder afhankelijk van de opbrengst van het land, en dus minder afhankelijk
van de arbeidskracht van horigen.
Dit betekende wel dat de adel de greep op zijn economische activiteiten kwijtraakte. Het geld (en
dus de macht) verschoof naar de stedelijke burgerij. Ook de horigheid verdween, omdat wanneer
een leenman het maar kudt vond bij een landheer, hij gewoon naar de stad kon gaan.
Staatsvorming en centralisatie
Vorsten kozen steeds meer een stad als centrale plaats om te regeren en probeerden van daaruit
meer greep te krijgen op hun koninkrijk. Centralisatie. Centralisatie werd bevorderd door de
geldeconomie. Hierdoor hoefde de vorst niet langer meer land te veroveren en verdelen om zich
van aanhang te verzekeren; hij kon ze nu ook gewoon inhuren met geld dat hij kreeg van
belastingen. Doordat er een nationale wetgeving en rechtgang kwam, bepaalde de koning alle
wetten in een land: ook dit stimuleerde de centralisatie.
Kerk en staat
In de westerse christenheid werd aangenomen dat God twee gescheiden machten had ingesteld
(tweezwaardenleer): de wereldlijke en de geestelijke macht. Zolang de macht van de koningen en
pausen beperkt was, leidde de machtsverdeling tussen hen niet tot grote problemen.
In de elfde eeuw brak echter een heftig conflict uit tussen de Duitse keizer en de paus een heftig
conflict uit over de vraag wie van de twee het hoogste gezag had.
 De paus (geestelijk heerser) ziet zichzelf als opvolger van Paulus (apostel en volgeling van
Jezus). Paus is de leider van de Kerk en doet Gods werk op aarde.
 De keizer of koning (wereldlijk heerser) verklaart dat zij hun macht van God gekregen
hebben om op aarde alles te regelen.
Conflict
 De koning of keizer benoemt bisschoppen voor bisdommen die binnen zijn land vallen
(want bisschoppen mogen geen kinderen, waarmee het feodalisme-probleem is opgelost).
 Koning of keizer benoemt bisschoppen tot graaf of hertog om delen van zijn land te
besturen.
 Paus is BOOS en meent dat hij als kerkelijk leider bisschoppen moet benoemen, en niet de
keizer of koning.
In 1075 barstte de bom. De Duitse keizer Hendrik IV benoemt zichzelf tot bisschop van Milaan,
terwijl de paus Gregorius IV al iemand anders had benoemd. Tot Hendrik volhied, deed de paus
hem in de ban (hij werd uit de kerk gezet). Hendrik liep enorme imagoschade op, en Duitse
vorsten dreigen een andere keizer te kiezen. Hij moet toegeven, en gaat naar Canossa
(verblijfplaats van de paus). De paus laat hem daar drie dagen wachten om te laten zien wie de
baas is. Uiteindelijk vergeeft hij hem.
Pas in 1112 kwam er een echte compromis: alleen priesters mogen hun eigen bisschoppen kiezen.
De keizer mocht bisschoppen alleen nog aanstellen als graaf of hertog.
Mensen waren altijd bezig met het geloof, en werkten lang aan kathedralen. Jaarlijks trokken
duizenden mensen op bedevaart en overal ontstonden bedelordes. De paus had dan ook grote
invloed, die hij kon uitoefenen door:
 Mensen of een gebied ('interdict') in de ban te doen.
 Uit te roepen tot veldtochten (kruistochten).
 Bisschoppen te benoemen.
De kruistochten: 1095 – 1099
Doel: Heilige stad bevreiden.
Jeruzalem: Heilige stad voor zowel christendom, jodendom en islam.
± 700 – Jeruzalem in islamitische handen (heersers waren echter tolerant tegenover andere
geloven).
Redenen tot kruistocht:
1. Er was nu economische mogelijkheid voor zo'n reis (eerder nog niet).
2. ± 1050 – Turkmenen (islamitisch) komen aan de macht in het Midden-Oosten. Waren veel
minder tolerant tegenover andere geloven. Turkmenen veroverden steeds meer van de
Bizanthijnen, waaronder Jeruzalem.
Problemen:
 Bedevaart kan door Turkmenen niet meer veilig.
 Keizer Alexius van Bizanthijnse Rijk vraagt bij Europeanen om hulp, omdat hij bang
is dat zijn rijk aan Turkmenen ten onder gaat. ''Sta de christenen bij''
Paus:
 Wordt gevraagd Jeruzalem terug te winnen.
 Wordt om hulp gevraagd in strijd tegen Turkmenen.
 ..en gaat op beide verzoeken in.
3. Er waren al contacten in het Midden-Oosten, dus was het gebied niet geheel onbekend.
4. Ze wisten dat er veel te halen was (buit).
5. Er kwamen veel ridders zonder land door een regel dat de landheer alleen land geeft aan
zijn oudste zoon. De landloze ridders zagen hun kans schoon om in de kruistochten een
stuk land te roggelen.
6. Er waren ook veel mensen die gewoon dachten dat het beter was voor hun leven (want uit
puur economisch motief verkoop je niet je huis en haard – wat een vereiste was).
7. Kleine groep geestelijken gaat ook mee om het Midden-Oosten te kerstenen.
8. Paus belooft volledige aflaat voor al je zonden.
Reconquista: terugveroveren van land van moslims.
De boerenkruistocht
Voorjaar 1096: Boeren (400 000 man) gaan richting Constantinopel.
Leider: Peter de Kluizenaar
 Ongeorganiseerd: steden op de route waren niet op de hoogte en gaven dus geen voedsel.
Er was nauwelijks bevoorrading.
 Er waren alleen maar plunderingen en gevechten om geld.
 300 000 man komen in Constantinopel aan. Alexius laat ze Constantinopel echter niet
binnen, en zet ze direct over naar Azië.
 Mensen worden massaal afgeslacht door goede ruiters en legers van Turkmenen. Slechts
een paar duizend worden gered door Alexius' legers.
 De boerenkruistocht haalt bij lange na Jeruzalem niet. En ze leefden niet meer zo lang, en
ook niet echt gelukkig.
De eerste kruistocht
In 1095 riep Paus Urbanus II alle Europese vorsten op om onderling geweld te staken. Koningen en
keizers gevraagd om samen Jeruzalem te bevrijden van de Islamitische Turkmenen. Uit alle lagen
van de samenleving trok hij gedadigden aan, terwijl de paus alleen hoopte op gedadigden uit een
speciafieke laag van de samenleving: de ridders. Hij was zich ervan bewust dat de expeditie, wilde
die slagen, over meedogenloze strijdkracht diende te beschikken, en daarom waren ridders, de
crème de la crème (deze term vind de schrijver van het boekje geloof ik erg leuk – het komt er zo'n 3 keer in voor..
En ik doe lekker mee!) van de Europese krijgslieden, een logische keus.
Ridders in de elfde eeuw
Ze waren militairen, maar ze hadden ook een andere rol: heer, vazal, landeigenaar of boer. In een
jaar hoefden ze vaak maar een paar maanden te vechten. In 1095 verkeerde ridderklasse nog in
een embryonaal stadium (uhu, uhu). Het kenmerk van een ridder is zijn vermogen om een paard te
strijden (eigenlijk was het een pony – vreemd boek). Ze bezorgden de ridder veiligheid,
beweeglijkheid en kracht. Ze werden superieur aan het voetvolk, met alle nadelen van dien
(voetvolk en ridders konden vaak niet goed samenwerken tijdens het gevecht, omdat
laatstgenoemden veel sneller waren).
Uitrusting van een ridder:
 Een stalen helm, met zo'n leuk ding aan de voorkant (zie rechts).
 Een tot op de tijen vallende maliënkolder.
 Een houten schild, soms met ijzer versterkt.
 In de hand een wapen, meestal een lans, speer of zwaard.
Een wapen waar zowel voetvolk als ridder was uitgerust, is de handboog.
Ongeveer 2 meter (BOOM!) hoog, en een pijl komt zo'n 300 meter ver. Schrijvers
uit die tijd melden hier en daar vol ontzag hoe trotse ruiters waren omgekomen
door een hagel van pijlen: er staken er zoveel in de lijken dat het wel egels leken.
Afijn, de meeste ridders hadden nog nooit met zo'n grootscheepse veldslag meegedaan, en waren
dit soort massale en onvoorspelbare gevechten niet gewend. De enige gewapende strijd waarin
Europese legers enigszins bedreven waren was de belegering. Tot het wapentuig dat ze er geregeld
voor gebruikten behoorde onder andere een reeks machines die grote projectielen konden
afschieten.
Bijpassend filmpje ter ontspanning en onder het motto 'pauze is belangrijk!'.
http://www.dumpert.nl/mediabase/1104081/b9d63fe5/epic_headshot.html
De kleinste versie van dit wapengeschut kon en vijf kilo zware steen zo'n 25 meter wegslingeren,
terwijl enorme blijden grote rotsblokken (en onder ijzingwekkende omstandigheden zelfs lijken)
over soortgelijke afstanden konden wegschieten. Dit soort wapens waren echter moeilijk te
bouwen en vielen lastig te verplaatsen.
De aanvoerders van de kruistocht
Urbanus wist dat als hij de adel binnen wist te halen, hun entourage van ridders en voetvolk
vanzelf zou volgen, want ook al vroeg de kruistocht om vrijwilligers, het gecompliceerde stelsel van
familiebanden en feodale verplichtingen legde hele sociale groeperingen een bepaalde
gemeenschappelijke gedragslijn op. Op die manier zette de paus een domino-effect in gang: iedere
edelman die zich tot deelname aan de kruistocht verbond, vormde het epicentrum van een
uitdijende kring nieuwe gedadigden. Vreemd was echter dat geen enkele monarch zich aansloot
bij de kruistocht. Maar och, wél de crème de la crème (daarrrrr is 'ie weer!) van de adel kwam op de
onderneming af.
Problemen tijdens de kruistocht
Het ging allemaal niet geweldig. Zowel droogte als hevige regen zaten de ridders behoorlijk in de
weg. Er was te weinig eten, en door de modderstromen (als gevolg van de regen) gleed iedereen
een ravijn in. Ah bon, de Turken werkten ook niet echt mee, en moesten zonodig af en toe even
aanvallen. En dan heb je nog taalproblemen: 'jij vreemd praten, jij moslim, jij dood'.
Conclusie: beter plannen voortaan. En niet een dag van te voren Geschiedenis gaan leren.
We zijn er bijna, we zijn er bijna!
'Ja, we zijn er! Oh, shit, het was al niet meer nodig. Nouja, laten we toch maar iedereen
vermoorden. Omdat het kan.'
Jeruzalem was al bevrijd door de Egyptenaren (overigens ook moslims, maar tolerant) en
Jeruzalem hoefde dus helemaal niet meer bevrijd te worden. Toch vonden de kruisvaarders het
nodig om alle moslims tijdens hun ochtendgebed te vermoorden. Het bloed stond tot op
kniehoogte.
Fijn, hè?
Ja. Vind ik ook. Verder is het nuttig om dat boekje nog eventjes door te lezen (die laatste paar
pagina's), er staat namelijk een hoop gezever in over koningen. Kan me niet voorstellen dat er
vragen over komen, maar omdat je natuurlijk toch super goed hebt gepland en super veel tijd over
hebt; gewoon even lezen.
Tot zover. Tot morgen.
Zoef.. nagekomen bericht. Het universum en zijn bewoners.
Deze waren we nog even vergeten. Maar dat maakt niet uit. Serieusknop aan.
De aarde is het stilstaand middelpunt van het heelal. De aarde werd voorgesteld als een bol met
daaromheen bolvormige sferen. De middeleeuwse wetenschappers die zich de aarde als een
platte schijf voorstelden, waren sterk in de minderheid. Het heelal was dus ook bolvormig.
Om de sferen van planeten heen draaide de Primum Mobile, die begon als eerste te draaien om zo
dicht mogelijk bij God te kunnen zijn en zette door haar beweging het hele heelal in werking. Na
deze sfeer begon de oneindigheid: het Empyreum. Daar zetelde God. De hel bevond zich in het
binnenste van de aarde met in het midden Lucifer, de gevallen engel. De maan was de grens
tussen het vergankelijke en het eeuwige.
De zonetheorie
In de oudheid ging men ervan uit dat de aarde in vijf zones te verdelen was, waarvan twee
bewoonbaar. In de bovenste en onderste zones was het te koud, in de middelste te warm. De
bekende wereld bevond zich op het noordelijk halfrond. In het bewoonbare gedeelte van het
zuidelijk halfrond plaatste men tegenvoeters, antipoden. Men had hier de vreemdste
voorstellingen bij: behaarde wezens, kannibalen, mensen zonder hoofd en nek, reusachtig groot of
juist heel klein, Kersten (ohnee, die laatste niet). De kerk had ernstige bezwaren tegen de
antipodentheorie en kon deze niet zo maar overnemen. Het bestaan van twee bewoonde
werelden, gescheiden van de bekende wereld door extreme hitte, rijmde niet met wat er in de
bijbel stond. Iedereen stamt af van Noach en omdat de andere wereld onbereikbaar is, kunnen er
geen mensen wonen. En zo is het.
De OT-kaart
Vanaf de oudheid deelde men de bekende wereld in drie
continenten in: Europa, Azië en Afrika. Deze manier van indelen
werd op OT-kaarten afgebeeld. Op de zonekaarten werden ook
onbekende gebieden afgebeeld, op de OT-kaarten alleen de
bekende wereld. Het noordelijk halfrond werd als een schijf
weergeven, omgerind door water (O). Daarbinnen werden de
continenten door water van elkaar gescheiden, die zeeën rivieren
vormden een T. Jeruzalem was het middelpunt.
Wereldgeschiedenis
Door de plek van Jeruzalem is te zien dat mensen toen kaarten nog
niet gebruikte voor het reizen, maar meer als illustratie bij de
(christelijke) wereldgeschiedenis – ze hadden meer een symbolische functie. In Jeruzalem kwam
de geschiedenis van de christelijke mensheid samen, die begon met Adam en via de geboorte van
Christus uiteindelijk met de Wederkomst van de Heer zou eindigen.Op de kaarden stonden steden
die belangrijk waren voor de geschiedenis. Ook werden allerlei monsterrassen afgebeeld aan de
randen van de kaarten, om de angsten, fantasieën en onvervulde mensen van de middeleeuwse
mens te symboliseren.
Andere culturen
De informatie die het westen over buiten-Europese culturen had was schaars en klopte vaak niet.
Mohammed zou als God van de moslims worden geschouwd en hij zou zichzelf beschouwen als
koning van Arabië.
Islamitische cultuur
Waarom dit niet onder het kopje 'andere culturen' staat, weet ik niet, maar volgens de maker van
het boekje zal het wel een andere cultuur zijn dan andere culturen. In ieder geval begon in de 11e
en 12e eeuw de actieve prediking tegen de islam, oorlog en pogingen tot het bekeren van de
moslims. Het uitgangspunt was gebaseerd op de heilige oorlog tegen de islam als vijand van het
christendom. Moslims werden in kruistochtpropaganda als heidenen afgeschilderd (kan-niet-erger, dit
wil je écht niet), en ze werden uitgescholden voor 'Saracenen' (vergelijkbaar met Christenhond).
Tijd voor het ontspannende filmpje. Wederom passend bij het onderwerp.
http://www.youtube.com/watch?v=VM7gRarpRPE
Naarmate het bekeren van de moslims belangrijker werd, raakte men meer geïnteresseerd in het
geloof zelf. Feiten over de islam werden nog vaak verdraaid, maar men probeerde de waarde van
de islam op geleerde en rationele wijze ter discussie te stellen.
Toen het wapengekletter tegen de islam begon (zowel met het woord als met het zwaard), dreven
moslims en christenen el jaren vreedzaam handel en reisden christenen met toestemming van
moslims naar het Heilge Land. In Spanje en op Sicilië leefden joden, christenen en moslims
eeuwenlang in relatieve vrede naast elkaar. De hoogstaande en rijke islamitische cultuur oogstte
bewondering bij de christenen. De houding van westerlingen tov moslims was dus tweeslachtig.
Enerzijds waren moslims de vijanden van het christendom. Anderzijds waren ze gefascineerde
leveranciers van luxe en kennis.
Klassieke bronnen
Geleerden baseerden hun kennis over het heelal en de wereld voornamelijk op bronnen uit de
klassieke oudheid, voor zover deze binnen de christelijke theologie waren in te passen. Tot aan de
13e eeuw werd met wetenschap voornamelijk de theologie bedoeld. Veel christelijke
intellectuelen worstelden met het gebruik van heidense literatuur, maar tegelijkertijd wisten ze
dat zulke gevoelens zondig waren en dat de literatuur slechts een middel was om tot God te
komen.
In kloosters werden geschriften uit de oudheid bewaard en gekopieerd. De 'verchristelijkte' kennis
uit de klassieke bronnen werd in encyclopedieën systematisch geordend en beknopt
weergegeven.
Islamitische bronnen
De Europeanen kwamen in contact met de islamitische wetenschap. Door toedoen van moslims
waren veel Griekse teksten bewaard gebleven, waaronder het werk van Aristoteles. De moslims
hadden meer gedaan dan het bewaren en vertalen van de teksten, ze hadden het ook aangevuld
en verrijkt. De islamitische geografen konden op dat moment tot de beste geografen van de
wereld worden berekend. Ze maakten gebruik van algebra en allerlei andere rekentechnieken.
Reisverslagen
Via reisverhalen kwam veel informatie over de landen buiten Europa en vooral over de volkeren
die daar leefden. Echter kwam er ook veel fantasie voor in de verslagen. Tijdens hun tochten
zagen reizigers bepaalde mythes bevestigd, bijvoorbeeld van monsterachtige soorten of het
fabelachtige rijk van priester-koning Jan.
We zijn er bijnáááá.11
Goederen
Ook producten uit het oosten droegen bij aan de beeldvorming van de buiten-Europese wereld. Er
werd op grote schaal gehandeld in het Middellands-Zeegebied, waar Italiaanse steden nu ook hun
plekje hadden veroverd. Handelen verruilden in Noord-Afrika hun graan, wijn, specerijen, wapens
en textiel voor wol, leer, aluminium, olie, goud, ivoor en slaven. Ook andere exotische producten
als zijde en edelstenen kwamen Europa binnen. Alleen de adel kon zich permitteren om zulke
luxegoederen te kopen. Kruisvaarders en pelgrims droegen tevens hun steentje bij door de
meegebrachte souvenirs en buit, omdat na het veroveren van een stad de aangetroffen
rijkdommen gewoonlijk onder de kruisvaarders werden verdeeld.
En ze leefden nog lang en gelukkig. Nu wel: Tot zover. Tot morgen.
Download