LOONHEFFINGEN Verstrekkingen personeelsfonds aan werknemers: is dat loon? Wanneer is sprake van een fondsenvrijstelling? Over de belastbaarheid van een uitkering uit een personeelsfonds zijn de laatste jaren verschillende uitspraken geweest en arresten gewezen. Ook recent is een uitspraak geweest (Rechtbank Haarlem, 29 april 2011). Reden om, rekening houdende met deze nieuwe uitspraak, weer te geven hoe de rechtspraak aankijkt tegen personeelsfondsen en uitkeringen hieruit en welke praktische gevolgen dit heeft. Léone Bource Bource-Snikkenburg Tax Advisors Stel een bedrijf heeft een personeelsfonds. Dit personeelsfonds doet verstrekkingen (geschenken of bijvoorbeeld uitkeringen) aan werknemers en oud-werknemers. Hoe moeten deze voor de loonheffingen worden behandeld? Loon? De eerste vraag die gesteld moet worden is of de verstrekking als ‘loon’ is aan te merken in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Dat is het geval volgens artikel 10 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 wanneer een causaal verband met de dienstbetrekking bestaat. Met andere woorden: als de verstrekking samenhangt met het feit dat een werknemer bij een bepaald bedrijf werkt, dan zal sprake zijn van loon en zal de verstrekking als loon aangemerkt moeten worden. In de conclusie bij de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2007, LJN AU9527, wordt Advocaat-Generaal Van Personeelsvereniging en werkkostenregeling Door een personeelsvereniging op de juiste manier te gebruiken, is het fiscaal mogelijk om de eindheffing van 80 procent bij overschrijding van de ruimte in de werkkostenregeling te halveren. Daarvoor moet deze vereniging wel aangemerkt kunnen worden als een derdenfonds en gebruik kunnen maken van de zogeheten fondsenvrijstelling. Om dit mogelijk te maken moet voldaan worden aan de volgende cumulatieve eisen: ã De werknemer heeft geen aanspraak op uitkeringen en verstrekkingen uit het fonds. ã De uitkeringen en verstrekkingen uit het fonds hebben geen betrekking op uitgaven voor ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden. ã De bij het fonds betrokken werknemers hebben in de laatste vijf kalenderjaren ten minste evenveel aan het fonds bijdragen als de werkgever; ã Het fonds moet een onafhankelijk bestuur hebben. Zie ook het kader op pagina 12 Soest aangehaald die zich op het standpunt stelt dat als een werkgever zich in belangrijke mate met het personeelsfonds bemoeit dit een aanwijzing is dat sprake is van loon. Deze bemoeienis kan zowel bestaan uit bemoeienis bij de gang van zaken als uit financiële bemoeienis. Als werknemers binnen eenzelfde onderneming zich verenigen om een hobby te beoefenen of om onderlinge financiele steun te bieden, zal dit aldus Advocaat-Generaal van Ballegooijen niet leiden tot loon; ook niet als de werkgever een (geringe) bijdrage hieraan levert. Dit standpunt lijkt mij correct. Dat wordt anders als de werkgever zich in belangrijke mate met de vereniging (feitelijk) bemoeit of een belangrijk deel van de financiering verstrekt. Belangrijk deel financiering Voor wat betreft de financiering sluit Van Ballegooijen zich aan bij Van Soest en stelt zich op het standpunt dat de grens ligt bij circa 50 procent. Het lijkt er op dat de rechtspraak deze grens volgt. Neemt de werkgever wel meer dan 50 procent van de kosten van de vereniging voor haar rekening dan horen de verstrekkingen tot het loon, tenzij de verstrekkingen in redelijkheid niet kunnen worden toegerekend aan de dienstbetrekking: alleen als het voordeel redelijkerwijs aan de dienstbetrekking toegerekend worden, wordt voldaan aan de eis van artikel 10 (‘uit’) de dienstbetrekking. Denk hierbij bijvoorbeeld aan collectiviteitkortingen die de personeelsvereniging weet te bedingen. Dit kan leiden tot een verstrekking aan de werknemer door de personeelsvereniging maar vormt tóch geen loon; de reden voor de korting is gelegen in de collectiviteit en niet in de dienstbetrekking. Feitelijke bemoeienis In hoeverre feitelijke bemoeienis van de werkgever van 11 LOONHEFFINGEN een dermate grote omvang is dat de uitkeringen uit het fonds worden gezien als loon was lang onduidelijk. In een uitspraak van Rechtbank Haarlem van 29 april 2011, LJN BQ 4453, is het feit dat twee directieleden van de werkgever en een HR-medewerker in ieder geval wel voldoende geacht om aan te nemen dat er genoeg feitelijke bemoeienis is om de uitkeringen uit het fonds als ‘loon’ te kwalificeren. Daarbij speelt ook een rol dat de administratie van de werkgever werd gebruikt door het fonds. Verstrekking is loon bij grote (financiële) bemoeienis door werkgever met fonds Kijk naar de feiten Voor het aannemen van feitelijke bemoeienis blijken feiten dus van groot belang. Hoe verder het verband tussen de dienstbetrekking en (het bestuur van) het fonds is des te sterker is het argument dat er geen feitelijke bemoeienis is of de werkgever als zodanig inspraak heeft op de bedragen en de gerechtigden. Voor personeelsverenigingen gaat het dan meestal specifiek om de vraag of de fondsenvrijstelling van artikel 11 lid 1 letter n van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing is. Is deze fondsenvrijstelling van toepassing dan blijft de verstrekking uit de personeelsvereniging belastingvrij. Voorwaarden Voorwaarden voor de toepassing van de fondsenvrijstelling zijn: ã er is sprake van een fonds. Als fonds in deze zin mag worden aangemerkt elk afgescheiden vermogen. Er hoeft geen rechtspersoon of iets dergelijks te zijn. Een personeelsvereniging zal meestal aan deze eis voldoen. ã de uitkeringen betreffen uitkeringen en verstrekkingen anders dan voor ziekte invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden en het gaat niet om uitkeringen ingevolge een vrijgestelde aanspraak. De verstrekkingen van de personeelsvereniging zullen dus beoordeeld moeten worden. Gaat het bijvoorbeeld om personeelsuitstapjes, kerstpakketten en dergelijke dan zal dit niet aan de orde zijn. De fondsenvrijstelling is van toepassing op dergelijke verstrekkingen. ã de inhoudingsplichtige (de werkgever) heeft gedurende de laatste vijf kalenderjaren evenveel of minder bijdragen dan de bij het fonds betrokken werknemers. Vijfjaarsvoorwaarde De fondsenvrijstelling Indien de conclusie wordt getrokken dat als de verstrekking in redelijkheid kan worden toegerekend aan de dienstbetrekking er sprake is van loon. De volgende vraag is of dit loon ook belastbaar is. Voorbeeld personeelsvereniging onder wkr Stel dat uw bedrijf de fiscaal vrije ruimte van 1,4 procent van de fiscale loonsom al volledig heeft benut. Dat betekent dus dat iedere vergoeding of verstrekking die hierboven wordt gedaan, belast wordt met een eindheffing van tachtig procent. De werkgever besluit om iedere werknemer een geschenk te geven met een waarde van honderd euro. De kosten van dit geschenk worden onder toepassing van de werkkostenregeling dan dus 100 euro + 100 euro x 80 procent = 280 euro. Stel nu dat de werkgever gebruik maakt van een personeelsvereniging voor dit geschenk. Zowel de werkgever als de werknemer dragen in dat geval vijftig euro bij voor elk geschenk. De werkgever kan vervolgens de werknemer compenseren voor zijn bijdrage van vijftig euro. In dat geval hoeft de werkgever alleen tachtig procent eindheffing te betalen over deze compensatie. Het geschenk kost de werknemer niets. Voor de werkgever bedragen de kosten 100 euro + 50 euro x 80 procent = 140 euro. Doordat de werkgever gebruik maakt van de fondsenvrijsteling wordt de eindheffing over het geschenk gehalveerd. Bron: drs. W. van Kasteren in F&A Actueel, nr. 9 van 1 juli 2011 12 In 2000 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de situatie dat een werkgever en een werknemer beide gedurende vijf jaren geen bijdrage hadden gedaan in het fonds (HR 14 juli 2000, LJN AA6522). De Raad kwam tot het oordeel dat het hof terecht beslist had dat de vijfjaarsvoorwaarde niet was vervuld. De fondsenvrijstelling kon dan ook geen toepassing vinden. Dit werd veelal uitgelegd als: het maakt niet uit hoeveel werkgever en werknemer storten (1 euro is al genoeg om aan de letterlijke voorwaarde te voldoen) als ze beide elk jaar maar iets storten en de werkgever niet meer stort dan de werknemer. Rechtbank Haarlem heeft op 29 april 2011 in een vergelijkbaar geval echter geoordeeld dat deze voorwaarde zo moet worden uitgelegd dat een eenmalige bijdrage van werknemers ergens tussen het begin en het eind van de vijfjaarsperiode voldoende is voor de toepassing van de fondsenvrijstelling. Uiteraard moet de bijdrage van de werknemer hierbij wel gelijk aan of groter zijn dan de eventuele bijdrage van de inhoudingsplichtige. Een jaarlijkse storting is dus niet nodig. Geen fondsenvrijstelling Let op! Is de fondsenvrijstelling ook niet van toepassing dan zal aan de hand van de gewone regels voor vergoedingen en verstrekkingen beoordeeld moeten worden of de verstrekking belast is. Het kan dan afhankelijk van LOONHEFFINGEN de feiten zowel gaan om de storting in het fonds als om de uitkering uit het fonds. Dit laatste punt blijft hier verder buiten beschouwing. In de praktijk Voor de kwalificatie van de verstrekkingen uit het personeelsfonds zijn dus de volgende vragen van belang: ã Bemoeit de werkgever zich in belangrijke mate met het bestuur? ã Financiert de werkgever het personeelsfonds meer dan 50 procent? Is het antwoord op beide vragen ‘nee’ dan zijn de verstrekkingen van het personeelsfonds geen loon. De verstrekking heeft dan geen verband met de dienstbetrekking. In dat geval kan mogelijk wel een andere grond voor belastingheffing bestaan, bijvoorbeeld schenking. Is een van beide vragen of beide met ‘ja’ te beantwoorden dan moet het verband met de dienstbetrekking nader onderzocht worden. Hangt de verstrekking samen met de dienstbetrekking? Of volgt de verstrekking uit een andere (rechts)verhouding? Alleen in het eerste geval zal de verstrekking aan te merken zijn als loon. Fondsenvrijstelling van toepassing? De volgende vraag is of de fondsenvrijstelling van toepassing kan zijn. Hiervoor moet aan de volgende eisen zijn voldaan: ã er is sprake van een fonds. ã de uitkeringen betreffen uitkeringen en verstrekkingen anders dan voor ziekte invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden en het gaat niet om uitkeringen van vrijgestelde aanspraken. ã de inhoudingsplichtige (de werkgever) heeft gedurende de laatste vijf kalenderjaren evenveel of minder bijdragen dan de bij het fonds betrokken werknemers. Recent heeft de rechter geoordeeld dat hiermee bedoeld wordt dat de werknemer in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de uitkering tenminste eenmaal gestort heeft en in ieder geval niet minder dan de werkgever. Zie ook het artikel van Cor Overduin in Praktijkblad Salarisadministratie nr. 8 van 28 mei 2010. 13