Hoe werkt deze checklist? Het ligt voor de hand dat degene die kennis heeft van het bedrijf de ArboCheckList invult. Het kunnen ook meerdere personen tezamen zijn. Afhankelijk van de deskundigheid kan hierbij gedacht worden aan de bedrijfsleiding, de productieleiding, een OR/PVT-lid, een werknemer (van een afdeling), of misschien een Arbo-coördinator. Natuurlijk kunt u ook een Arbodienst hierbij betrekken. Opgemerkt wordt dat de Arbo-dienst de ArboChecklist in elk geval moet goedkeuren. Ook dient de OR of PVT hierbij betrokken te worden. Stap 1 Beantwoord alle vragen per thema. Er worden vragen gesteld over verschillende arbothema’s. Per thema kunt u voor alle plekken in het bedrijf aangeven of er een arbo-risico is. Kunt u bepaalde vragen niet beantwoorden, leg deze dan voor aan de Arbo-dienst. Stap 2 Vermeld alle arbo-risico’s op de lijst achterin. Bij het beantwoorden van de vragen komt u er snel achter waar de risico’s in uw bedrijf zitten. Let op dat er vragen gesteld worden die in de verschillende ruimtes een andere beoordeling kunnen krijgen. Het is daarom noodzakelijk dat men bij het knelpunt wel de locatie/afdeling in het bedrijf aangeeft. Bijvoorbeeld: op kantoor zijn de nooduitgangen geblokkeerd. Stap 3 Geef aan hoe belangrijk de risico’s zijn. U heeft nu alle arbo-risico’s op de lijst achter in de ArboCheckList aangegeven. U geeft per punt vervolgens aan: # hoeveel werknemers er aan dit risico worden blootgesteld: # welke gevolgen het niet aanpakken van het risico kan hebben; # welke maatregelen genomen moeten worden om het risico aan te pakken. Stap 4 Maak een plan van aanpak. Nadat u heeft geïnventariseerd hoe belangrijk de risico’s zijn, maakt u een plan van aanpak. U vermeldt per risico: # hoe u het gaat aanpakken; # wanneer u het gaat aanpakken; # wie voor de uitvoering verantwoordelijk is. Dit plan van aanpak moet uiteraard regelmatig worden nagelopen om te bekijken of de activiteiten naar wens verlopen. Stap 5 Controleer elk jaar de voortgang. Een plan van aanpak maken is een ding, maar de controle erop is net zo belangrijk. Vanaf 1 juli 1999 is elk bedrijf verplicht om jaarlijks een voortgangsrapportage te maken van de ArboCheckList en deze met de ondernemingsraad (OR), personeelsvertegenwoordiging (PVT) of werknemers te bespreken. Tevens dient besproken te worden of de ArboCheckList nog actueel is. 1 Gezond is goed Een gezond werkklimaat levert betere prestaties op, geeft meer plezier in het werk en zorgt voor een laag ziekteverzuim. In de Arbo-wet zijn handvatten gegeven m de effectiviteit en de efficiency van arbeidsomstandighedenbeleid te vergroten. Arbeidsomstandighedenbeleid moet gebaseerd zijn op een goed inzicht in de risico’s die zich bij de arbeid voordoen. Op grond van de Arbo-wet is de werkgever daarom ondermeer verplicht een risicoinventarisatie en Evaluatie (RIE) te maken op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn van weknemers en derden binnen het bedrijf. De Arbo Check List en de risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE) In de motor voertuigen- en tweewielerbranche is de RIE bekend onder de naam Arbo Check List. In deze Arbo Check List is rekening gehouden met de Arbo-wet zoals deze in 1999 is vernieuwd en in werking is getreden. Deze checklist is eenvoudig in te vullen. Dit neemt niet weg dat het invullen van de Arbo Check List tijd vergt. Door de inventarisatie van de gevaren die zich kunnen voordoen en een evaluatie van de risico’s binnen het bedrijf wordt een goed inzicht verkregen in de risico’s binnen het bedrijf. Om de risico’s weg te nemen of te beperken dient een plan van aanpak gemaakt te worden. In het plan van aanpak moeten de maatregelen die (eventueel) getroffen moeten worden staan en moet een tijdschema waarbinnen de maatregelen genomen zullen worden aanwezig zijn. 2 De rol van de Arbodienst Op grond van de Arbo-wet moet een Arbo-dienst de (ingevulde) ArboCheckList goedkeuren en ondertekenen. De Arbo-dienst dient hiervoor een rondgang door het bedrijf te maken. U kunt natuurlijk ook de Arbo-dienst inschakelen om u te helpen de ArboCheckList goed in te vullen of om een plan te maken. De werkgever en de werknemers Betrokkenheid van werknemers is zeer belangrijk. Een goed arbeidsomstandighedenbeleid is alleen zinvol als de werkgever en de werknemers het ondersteunen en het nut en belang ervan inzien. Volgens de Arbo-wet moeten werkgever en werknemers bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid samenwerken. Het verdient aanbeveling dat de werkgever vooraf met de ondernemingsraad (OR) of Personeelsvertegenwoordiging (PVT) de opzet en uitvoering van de Arbo-CheckList en de manier waarop de (overige) weknemers worden geïnformeerd bespreekt. Het plan van aanpak en de voortgang van de activiteiten dient eveneens met de werknemers te worden afgestemd. Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) hebben de Ondernemingsraad en de Personeelsvertegenwoordiging instemmingsrecht op de organisatie en de voortgangsrapportage van de ArboCheckList. 3 De actualiteit van de Arbo Check List Als de Arbo Check List eenmaal is ingevuld en een plan van aanpak is gemaakt dan kan volstaan worden met het evalueren van de activiteiten. Alleen als productie- of werkmethoden veranderen (bijvoorbeeld na een verbouwing, aanschaf van nieuwe machines of nieuwe materialen) dan zult u deze nogmaals in het kader van het arbeidsomstandighedenbeleid moeten checken. Wij wensen u veel succes (en gezond verstand) bij het invullen van deze Arbo Check List. Deze checklist werd mede ontwikkeld door TNO-MEP. Uitgave augustus 1999. 1999 Bedrijfsraad voor het Motorvoertuigenbedrijf en het tweewielerbedrijf. 4 Inrichting van de werkplek 1 Dit hoofdstuk heeft betrekking op de gebouwen van uw bedrijf. Onderwerpen die aan de orde komen zijn bijvoorbeeld installaties voor de energievoorziening, vluchtroutes en nooduitgangen, vloeren, trappen en sanitaire voorzieningen. De uitgangspunten van het arbo thema inrichting van de werkplek zijn: Alle werkplekken zijn veilig toegankelijk en ook veilig te verlaten. De constructie van de gebouwen en de aanwezige installaties leveren geen gevaar op tijdens het werk. Er is ruimte voor werkonderbreking De werkomgeving is ordelijk en schoon. 5 Nooduitgangen 1.01 In noodsituaties moeten werknemers en andere personen zich via de kortst mogelijke weg in veiligheid kunnen brengen. De vluchtweg naar een nooduitgang moet worden aangegeven met bordjes (pictogrammen). Een standaard deur, breder dan 75 cm met boven de deur een bordje ‘NOODUITGANG’ of pictogram ‘Vluchtweg’ voldoet aan de eisen. In sommige gemeenten zijn op grond van gemeentelijke verordeningen en brandweervoorschriften nog extra eisen gesteld aan het aantal nooduitgangen. Als indicatie voor wekplekken waar één (nood) uitgang voldoende is, geldt: voor niet-brandgevaarlijke ruimten moet de afstand tot de (nood)uitgang niet groter zijn dan 30 meter, voor brandgevaarlijke ruimten moet de afstand tot de (nood)uitgang niet groter zin dan 15 meter en in de ruimte normaal gesproken niet meer dan 5 personen gelijktijdig aanwezig zijn. Voor alle andere werkplekken geldt dat er twee (nood)uitgangen aanwezig moeten zijn, die zoveel mogelijk in de tegenovergestelde wanden zijn geplaatst. De nooduitgang en vluchtweg moeten voorzien zijn van noodverlichting en bewegwijzering en moeten vrij van obstakels zijn. De uitgangen dienen bij voorkeur direct toegang te geven tot de buitenlucht en de deur in de nooduitgang moet naar buiten open gaan. Plaatselijke omstandigheden maken beoordeling door een deskundige noodzakelijk. Brandblusmiddelen 1.02 In het gebouw moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. Deze middelen moeten in goede staat verkeren en minstens één maal per jaar worden gecontroleerd. De middelen moeten goed zichtbaar en bereikbaar zijn. Over het algemeen zal naast de toegang en de nooduitgang(en) een poederblusser aanwezig moeten zijn. De brandslanghaspel wordt vaak voorgeschreven in het kader van milieuwetgeving. Veelal zullen brandweer en verzekering hogere eisen stellen. Trappen/bordessen 1.03 Trappen moeten voldoende breed zijn (60cm+1,1x aantal personen da er regelmatig gebruik van maakt). De hoek moet ca. 45º bedragen. De treden moeten gaaf, stroef en uniform in hoogte en diepte zijn. Aan beide zijden van de trap moeten doelmatige leuningen aanwezig zijn. Indien de trede minder diep is dan 22,5 cm moet de optree open zijn. Deze eisen gelden ook voor trappen in vluchtwegen. Ladders 1.04 Ladders, inclusief ladderschoenen moeten in goede conditie zijn. Een houten ladder mag niet geverfd zijn en moet vrij zijn van olie of vet. De ladder moet onder een hoek van 70º tot 75º geplaatst zijn en tenminste 1 meter uitsteken boven de plaats waar zij toegang geeft. Trapleren hoger dan 1 meter moeten van een handgreep of steun voorzien zijn, die tenminste 60 cm boven de hoogste trede uitsteekt. Indien de ladder voor een deur is geplaatst moet de deur geplaatst: in dit geval moet de ladder voorzien zijn van dwars steunen. 6 Nooduitgangen 1.01 a b c Zijn de vereiste nooduitgangen en vluchtwegen: □ In welke ruimte aanwezig? □ Goed herkenbaar en zichtbaar? □ Toegankelijk? a b c Zijn de vereiste brandblusmiddelen: □ In alle ruimten aanwezig? □ Goed herkenbaar en zichtbaar? □ Goed bereikbaar? a b c Zijn trappen en bordessen: □ Voldoende breed? □ Vlak en stroef? □ Voorzien van leuningen? Brandblusmiddelen 1.02 Trappen/bordessen 1.03 Ladders 1.04 Zijn ladders, trapleren en verplaatsbare trappen: a □ In goede conditie? b □ Voorzien van stroeve treden en ladderschoenen? c □ Goed opgesteld? 7 Vloeren 1.05 Vloeren moeten schoon, ordelijk en niet glad zijn om struikelen en vallen te voorkomen. Natte vloeren zijn niet alleen glad, maar ook leiden tot natte en/of koude voeten. Op plaatsen waar met water wordt gewerkt en op buitenterreinen (regenwater) moet daarom voldoende afwatering aanwezig zijn. Schoonmaak 1.06 Rij- en looppaden moeten vrij zijn van obstakels. Dit voorkomt struikelen (veiligheidsrisico). Ruimten waarin regelmatig gewerkt wordt, moeten schoon en zoveel mogelijk stofvrij zijn ( gezondheidsrisico). Het consequent en direct na gebruik opruimen van hulpmiddelen voorkomt langdurig zoeken en ergernis (welzijnrisico). Werkkuil 1.07 In een werkkuil moeten twee uitgangen aanwezig zijn. Dat kan bijvoorbeeld een vaste ladder zijn of klimijzers. De elektrische installatie van de werkuil moet zodanig zijn uitgevoerd dat de afzuiginstallatie minstens 30 seconden in werking is voordat de verlichting kan worden ingeschakeld of een ander punt onder spanning wordt gebracht. Gas dampen een ander punt onder spanning wordt gebracht. Gas dampen moeten worden afgezogen. De capaciteiten van de afzuiginstallatie moet per minuut ten minste een kubieke meter lucht per vierkante meter wekkuil bedragen. De verbinding met de buitenlucht bestaat uit een onbrandbare buisleiding met een onbrandbare buisleiding met een inwendige diameter van minimaal 150 mm. De werkkuil moet aan beide zijden afgezogen worden. De ventilator motor van de afzuiginstallatie moet zich buiten de luchtstroom bevinden of explosie veilig uitgevoerd worden. De afvoergassen moeten minstens 1 meter boven het dak van de garage worden afgevoerd en niet in de nabijheid van ramen en dergelijke. Toiletten 1.08 Tot tien personen kan volstaan worden met één toilet. Indien er regelmatig tien of meer personen aanwezig zijn, moeten er voor mannen en vrouwen afzonderlijke toiletten met gescheiden toegangen zijn. Voor iedere 15 of minder personen van hetzelfde geslacht, moet tenminste één toilet aanwezig zijn. Voor mannen mag een deel met urinoirs worden volstaan. Het sanitair moet dagelijks schoon gehouden worden en binnendoor bereikbaar zijn. In de nabijheid van de toiletten moeten wasbakken aanwezig zijn met zeep en afdroogmogelijkheden. Wasgelegenheid/douche 1.09 Indien werknemers bloot staan aan vuil, vocht of stof moeten er voldoende wasbakken aanwezig zijn. Indien de reiniging meer omvat dan de handen en gezicht, is een doucheruimte met voldoende aantal douches verplicht. Voor zowel wasbakken als voor douches geldt dat deze voldoende ruim en doelmatig ingericht moeten zijn en moeten beschikken over warm en koud stromend water. De ruimtes moeten voor mannen en vrouwen gescheiden zijn. Kledingbergplaatsen 1.10 Bij gebruik van bedrijfskleding ter bescherming tegen vocht, stof en vuil moeten de weknemers beschikken over een (om) kleedruimte en een afsluitbare kledingbergplaats. 8 Vloeren 1.05 a ٱ b ٱ Schoonmaak 1.06 Werkkuil 1.07 ٱ Zijn de vloeren: Stroef, schoon en vlak? In voorkomende gevallen, is de afwatering voldoende, zodat er geen plassen blijven staan? wordt er regelmatig schoongemaakt en opgeruimd? a ٱ b ٱ Kan de werkkuil aan beide zijden verlaten worde Wordt de verlichting ingeschakeld door het aanzetten van de ventilatie in de werkkuil? a ٱ b ٱ c ٱ Zijn de toiletten, urinoirs en wasbakken: In voldoende aantal aanwezig? Voorzien van stromend water en zeep? Worden deze voorzieningen dagelijks schoongemaakt? Toiletten 1.08 Wasgelegenheid/douche 1.09 a ٱ B ٱ Zijn de wasgelegenheden, zoals douches: Apart voor mannen en vrouwen aanwezig? Worden deze dagelijks schoongemaakt? Kledingbergplaatsen 1.10 a ٱ Zijn er goed geventileerde, gescheiden bergplaatsen voor de eigen kleding en de bedrijfskleding? 9 Ontspanningsruimte 1.11 Elk bedrijf moet over een ontspanningsruimte beschikken, waar werknemers de pauzes kunnen doorbrengen. Deze ruimte is schoon en voldoende groot, verwarmd, geventileerd, verlicht en uitgerust met tafels en stoelen. De afmetingen van deze ruimte zijn afhankelijk van het aantal werknemers. De ruimte heeft een niet-rook gedeelte en uitzicht naar buiten. Tussenvloeren 1.12 Werk- en tussenvloeren (entresols) met een valgevaar van 2,5 meter hoogte of meer moeten minimaal voorzien zijn van één leuning op 1 meter hoogte en één op 50 cm hoogte. Vloeropeningen moeten zijn afgedekt of zijn afgeschermd met een geleiding, voorzien van kantplanken tegen het vallen. Een aanvoeropening in een tussenvloer (entresol) brengt het risico met zich mee dat personen of goederen naar beneden vallen. De aanvoeropening mag alleen open staan wanneer goederen worden gelost op de tussenvloer (entresol). Op alle andere momenten moet de opening zijn met een doelmatige voorziening, zoals een afsluitbaar draai- of schuifhek. Stellingen 1.13 Kleine of onregelmatige voorwerpen moeten goed ondersteund gestapeld worden. Alle stapelingen moeten stabiel zijn en beveiligd tegen instorten, verschuiven of omvallen. Alle stellingen moeten, waar nodig, verankerd zijn aan vloer, wand of plafond. Met name bij toegangsdeuren van het type hefdeur, kanteldeur, roldeur en/of overheaddeur speelt fysieke kracht een rol. Voor alle type deuren geldt dat de constructie deugdelijk moet zijn, met inbegrip van de ophanging, de vanginrichting en de bevestiging aan het gebouw. Het geheel moet zijn vervaardigd van deugdelijk materialen. Delen die door losraken gevaar kunnen veroorzaken, moeten doeltreffend zijn geborgd. Plaatsen waar ook knelgevaar kan optreden (tandwielen, kabelschijven) moeten tot een hoogte van 2,40m worden afgeschermd. Bij toepassing van trekveren moeten voorzieningen zijn getroffen, die bij breuk het wegspringen van delen van de veer, alsmede knelgevaar tijdens het ontspannen van de veer voorkomen. Afhankelijk van het gewicht moeten deuren en hekken met een verticale sluitbeweging (massa meer dan 20 kg) of met een gecombineerde sluitbeweging (massa meer 50 kg) zijn voorzien van een vanginrichting. Kantoorwerkplek 1.15 Voor bestaande kantoorwerkplekken wordt aanbevolen per werkplek 8 m² vloeroppervlakte te reserveren. Per ruimte waarin kantoorwerk wordt verricht moet 1 m² worden gerekend als toegangstoeslag. Onder een kantoorwerkplek wordt verstaan een werkplek met de volgende elementen: een kantoorstoel, een werktafel, een bergruimte onder werktafel, een staande kast en een beeldschermopstelling. Voor elke extra staande kast moet 1 m² worden gerekend. Voor nieuwbouw gelden dezelfde waarden als eis en dus niet als aanbeveling. Werktafel 1.16 Een werktafel waarop een beeldscherm staat, moet voldoen aan de volgende voorwaarden: Θ minimaal 80 cm diep en minimaal 120 cm breed Θ mat, lichtgekleurd oppervlak van werkblad Θ dikte werkblad maximaal 5 cm Θ been- en voetenruimte minimaal 60 cm diep en 60 cm breed Θ hoogte zij voorkeur instelbaar of een vaste hoogte tussen 74 en 76 cm. 10 Ontspanningsruimte 1.11 ٱ Is er een ontspanningsruimte (kantine of andere schaftruimte), apart van de werkplaats? Tussenvloeren 1.12 ٱ ٱ Zijn werk- en tussenvloeren (entresols): Voorzien van een doelmatige leuning? Voorzien van een gemakkelijk af te sluiten “aanvoeropening”? Stellingen 1.13 ٱ ٱ Zijn stellingen zodanig geplaatst dat omvallen en instorten niet mogelijk is? Zijn goederen in het magazijn zodanig gestapeld dat er geen risico is voor inzakken, verschuiven of omvallen? Toegangsdeuren 1.14 ٱ ٱ Functioneren de beveiligingen die aan het type deur gesteld zijn zoals bijvoorbeeld de vanginrichtingen? Bij handbediende toegangsdeuren: is geringe fysieke kracht voldoende om de deur te openen? Kantoorwerkplek 1.15 ٱ Voldoet de vloeroppervlakte van het kantoor aan de eisen? Werktafel 1.16 ٱ Voldoet de werktafel aan de in de toelichting vermelde voorwaarden? 11 Balie 1.17 De werkplek biedt voldoende bewegingsruimte en is zoveel mogelijk vrij van obstakels die het werken of de toegang naar de werkplek bemoeilijken en moet aan de onderstaande voorwaarden voldoen: De balie waaraan de (shop- of winkel-) medewerker werkt moet voldoen aan de volgende voorwaarden: -Er moet voldoende voetenruimte zijn bij staand en zittend werken: minimaal 60 cm diep en tenminste 70 cm hoog. Ten behoeve van de beenruimte dient de gezamenlijke dikte van toetsenbord, werkblad en geldlade idealiter minder dan 7 cm te bedragen. De maximale waarde van 11 cm mag niet overschreden worden, de dikte van een werkblad zonder kassalade mag maximaal 5 cm bedragen. -De medewerker van de shop/winkel en de bezoeker moeten elkaar in beginsel op gelijke ooghoogte aan kunnen kijken. Dit betekent dat de hoogte van het werkblad, waaraan afwisselend zittend en staand wordt gewerkt, moet liggen tussen de 95 en 115 cm. -Er moet een voetensteun aanwezig zijn met een minimum oppervlak van 45x35 cm. Het insteltraject van zowel de stoel als de voetsteun moet aan de hoogte van het kassa - en/of Baliemeubel zijn aangepast. -Het (kassa) display moet binnen het gezichtsveld zijn opgesteld, de medewerker moet recht op het display kunnen kijken. De benodigde apparatuur (vals geld detector, bonnenprinter, zegeltjes) moet binnen een straal van 45 cm (uit de schouder gemeten) bereikbaar zijn. In verband met reikafstanden wordt een maximale hoogte van de opbouw op een balie (split level) van 20 cm aanbevolen. Een minimale diepte van de balie van 80 cm is wenselijk. Een minimum verlichtingsniveau van 300 Lux is vereist. Stoel 1.18 De (kantoor)stoel mag niet hinderlijk wegrijden als het werk wordt verricht en mag niet omvallen bij extreme lichaamshoudingen.De stoel moet voldoen aan de volgende voorwaarden: Zitting in hoogte verstelbaar (insteltraject minimaal 20-28 cm vanaf de bovenzijde van het werkblad). -Minimaal een lage rugleuning. -Zitdiepte instelbaar (zitting of rugleuning naar voren en achteren in te stellen) -Onderstel draaibaar. -Minimaal 5 poten, voorzien van zwenkwielen of glij doppen -In een combinatie met beeldschermwerk zijn korte, verstelbare armsteunen vereist, in overige bevallen niet (wel wenselijk) Gebruik beeldschermen 1.19 Het beeldscherm moet voldoen aan de volgende voorwaarden: -Scherm horizontaal verplaatsbaar (kijkafstand instellen). -Helderheid en contrast instelbaar. -Scherm draaibaar en kantelbaar. -Recht voor de medewerker te plaatsen (m.n. van belang bij baliewerk). -Bovendien is het beeldscherm bij voorkeur ingesteld met donkere tekens op lichte achtergrond. -Plaatsing beeldscherm: Om te voorkomen dat de werknemer hinder heeft van hinderlijk tegenlicht of van spiegeling van ramen in het beeldscherm, moet het beeldscherm zo mogelijk haaks op de gevel staan, waarin de ramen zich bevinden. Hoewel dit in de praktijk vaak moeilijk te realiseren is, wordt een minimale afstand tot een venster van 3 meter aanbevolen. -Rechtsreeks invallend zonlicht moet geweerd kunnen worden. -Verlichting: Om spiegeling van de (TL-) lampen in het beeldscherm te voorkomen, moeten armaturen worden toegepast waarvan de lampen geen zijdelings licht uitstralen (bijvoorbeeld spiegel optiek armaturen). “Kale” TL balken zijn niet toegestaan. 12 Balie 1.17 □ Voldoet de balie aan de in de toelichting vermelde voorwaarden? Stoel 1.18 □ Voldoet de stoel aan de in de toelichting vermelde voorwaarden? Gebruik beeldschermen 1.19 Voor werknemers die gebruik maken van een beeldscherm gelden de volgende vragen: □ □ □ □ Voldoet het beeldscherm aan de in de toelichting vermelde voorwaarden? Staat het beeldscherm haaks op het raam en daar zoveel mogelijk vandaan? Is er daglichtwering in de vorm van verticale of horizontale lamellen aanwezig? Zijn de armaturen van TL verlichting voorzien van afscherming? 13 Printers 1.20 a. b. Lawaaiige (kassa)printers Lawaaiige printers, zoals matrixprinters, worden bij voorkeur in een aparte ruimte opgesteld of voorzien van een geluiddempende omkasting. Laserprinters. Voor laserprinters geldt dat deze ozon produceren die in hoge concentraties kan voorkomen bij veelvuldig gebruik van de printer. Om deze reden moet één van de drie onderstaande maatregelen zijn getroffen: plaats de laserprinter zover mogelijk van de werkplek. Ventileer de ruimte voldoende Voorzie de printer van een ozonafvoer. Kopieerapparaten 1.21 Bij het gebruik van kopieerapparaten kunnen klachten over ozon, geluid en warmte ontstaan. In principe horen deze apparaten niet op de werkplek te staan maar in een aparte ruimte te worden opgesteld. Wanneer dit niet kan, gelden de volgende voorwaarden voor plaatsing in een werkruimte: plaats het apparaat zover mogelijk van de werkplek, ventileer de ruimte voldoende, voorzie het apparaat van een ozonafvoer of van een goed intern en/of extern ozonfilter. 14 Printers 1.20 Geldt voor printers: □ □ Dat lawaaiige printers, zoals matrixprinters, zijn opgesteld in een aparte ruimte of zijn voorzien van een geluiddempende omkasting? Dat er maatregelen zijn getroffen om hinder van ozon door laserprinters te voorkomen? Kopieerapparaten 1.21 □ Voldoet de plaatsing van het kopieerapparaat aan de in de toelichting gestelde de voorwaarden? 15 Gevaarlijke stoffen 2 Dit hoofdstuk heeft betrekking op de aanwezige stoffen in uw bedrijf die een risico vormen voor de veiligheid en/of de gezondheid van uw medewerkers. Onderwerpen die aan de orde komen zijn registratie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen, zoals acetyleen, propaan, zuurstof, ontvetters en oplosmiddelen zoals thinner, benzine, accuzuur, koelvloeistoffen, verven en sommige reinigingsmiddelen. - De uitgangspunten van het arbo thema ‘gevaarlijke stoffen zijn: Het zoveel mogelijk beperken van de aanwezigheid en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Het vervangen van gevaarlijke stoffen door minder gevaarlijke stoffen. De aanwezige gevaarlijke stoffen worden veilig verpakt en opgeslagen De werknemers zijn bekend met de voorschriften voor het werken met aanwezige gevaarlijke stoffen. Het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. 16 Accuzuur 2.01 Bij gebruik van (accu)zuur moet er een goed werkende oogdouche aanwezig zijn, die goed bereikbaar is. Gevaarlijke stoffen 2.02 In een centraal register moet vastgelegd zijn welke gevaarlijke stoffen in het bedrijf aanwezig zijn. U herkent een gevaarlijke stof aan het etiket op de verpakking. Veelal betreft het oranje kleurige etiketten met gevaarsymbolen als een kruis, een doodshoofd, een vlam. Het register moet onderstaande informatie over een stof bevatten: -gevaarscategorie (schadelijk, (zeer) giftig, irriterend, corrosief, (licht) ontvlambaar, oxiderend: -chemische naam, handelsnaam stofnummer: -bij een meervoudige stof de gewichtspercentages van de componenten: -de gevaren van de stof: -de afdeling(en) waar de stoffen in het bedrijf voorkomen. Bij het werken met gevaarlijke stoffen geldt een inventarisatie verplichting waarin het blootstellingniveau op de arbeidsplaats moet worden vastgesteld. Om de gevaren voor werknemers te bepalen dient de aard, de mate en de duur van de blootstelling van de stoffen beoordeeld te worden. Als het gaat om kankerverwekkende stoffen (lijst Arbeidsinspectie) moet ook nog geregistreerd worden: -de hoeveelheden van de stof die jaarlijks worden gebruikt: -het aantal werknemers dat met de stof in aanraking komt: -het soort werk dat met de stof wordt verricht: -de mogelijke wijze waarop werknemers kunnen blootstaan: -de maatregelen die zijn genomen om blootstelling te voorkomen. De fabrikant, importeur of leverancier van een gevaarlijke stof is verplicht u gratis een veiligheidsinformatieblad (Material Safety Data Sheet) te leveren. Dit blad kent een aantal verplichte rubrieken in de Nederlandse taal die u voor uw register kunt gebruiken. Opslag en werken met 2.03 Van elke stof die onder de definitie ‘gevaarlijke’ valt moet de verpakking (fles, vat, tank, blik, spuitbus, doos, etc.) voorzien zijn van een etiket. U herkent gevaarlijke stoffen aan het oranje vierkant met daarin een zwart kruis, vlam of doodshoofd op het etiket op de verpakking. Op het etiket moet ook de naam en samenstelling van de stof vermeld staan, welke risico de stoffen inhouden (Risk– of R-zinnen) en adviezen met betrekking tot veilig gebruik (Safety- of S-zinnen). Door het volgen van de adviezen op het etiket gaat u verantwoord om met de stof. Als een product niet van een etiket is voorzien, mag u aannemen dat u in principe met een betrekkelijk onschuldige stof te doen hebt. Tanks en vaten moeten van geschikt materiaal vervaardigd zijn. De tanks en verpakkingen mogen niet kunnen omvallen. Voor lekkage en morsen moet een veilige opvangmogelijkheid aanwezig zijn. De opslagkasten moeten goed afsluitbaar, brandbestendig en geventileerd zijn. Er mag niet gerookt worden in de buurt van de opslag. Buiten het magazijn mag niet meer worden opgeslagen dan voor één werkdag nodig is. Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in winkels geldt: -zorg dat brandbare stoffen zijn gevrijwaard voor onnodige verwarming: -voorkom dat verpakkingen met brandbare stoffen tegen scherpe voorwerpen stoten: -voorkom dat verpakkingen met brandbare stoffen kunnen (om)vallen. -in acrylaat houdende stoffen komen aminen voor die huid allergieën kunnen veroorzaken. 17 Accuzuur 2.01 □ Is bij gebruik van (accu)zuur een goed werkende oogdouche aanwezig? Gevaarlijke stoffen 2.02 Geldt voor aanwezige gevaarlijke stoffen: □ Is er een registratie oor alle gevaarlijke stoffen die vrij kunnen komen (minimaal stofnaam en R+S-zinnen)? □ Wordt er een beleid gevoerd om deze stoffen te vervangen door minder gevaarlijke stoffen? □ Wordt er bij de introductie van nieuwe stoffen een deskundige geraadpleegd om een goede afweging te kunnen maken tussen de technische en gezondheidsschadelijke eigenschappen van deze stoffen? □ Is de blootstelling van de gevaarlijke stoffen op de arbeidsplaats beoordeeld? Opslag en werken met 2.03 Geldt voor de opslag van en het werken met aanwezige gevaarlijke stoffen: □ Zijn deze voorzien van de voorgeschreven aanduidingen? □ Zijn deze op een veilige wijze opgeslagen? □ Worden er niet meer brandbare (vloei)stoffen opgeslagen dan voor 1 werkdag nodig is? □ Zijn de werknemers die met deze stoffen omgaan, bekend met de voorschriften voor hygiënische gebruik, persoonlijke bescherming en eerste hulp, zoals beschreven in het veiligheidsinformatieblad? □ Zijn de aanwezige houders met brandbare stoffen zo opgesteld dat onnodige verwarming wordt vermeden en de stapels niet kunnen omvallen? □ Worden er voldoende maatregelen genomen om risico’s van huidaandoeningen bij het werken met acrulaat houdende verbindingen te voorkomen? 18 Roetmeting 2.04 Uitlaatgassen bevatten schadelijke stoffen. Uitlaatgassen van diesels bijvoorbeeld worden aangemerkt als kanker verwekkend. Daarom moet men er naar streven het vrijkomen van uitlaatgassen in de ruimte geheel te voorkomen. Door roetmeting bij APK van diesel auto’s kunnen medewerkers worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen. De volgende maatregelen moet deze blootstelling voorkomen: - een afzuigventilator met voldoende capaciteit. Bij voorkeur een afvoerslang die de uitlaat volledig omsluit, zoals een manchet: een trechter is ook toegestaan mits deze direct achter de uitlaatopening kan worden geplaatst op zodanig wijze dat er geen of nagenoeg geen ruimte is tussen de trechter en de uitlaatopening. – een inrichting die er voor zorgt dat de uitlaatgassen die door de roetmeter gaan eveneens worden afgevoerd. – afvoerkanalen die bovenstaande onderdelen met elkaar verbinden waardoor de uitlaatgassen op doelmatige wijze direct naar buiten worden afgevoerd. Een afvoerslang die door een muur onder een garagedeur door, de uitlaatgassen naar buiten afvoert, is niet meer toegestaan. Roetmeten in de “buitenlucht” of met achterzijde van het voertuig naar buiten gericht, is verboden. De afzuiginstallatie moet zo vaak mogelijk worden benut. Daarom is het gewenst dat de installatie automatisch aangaat wanneer deze wordt aangekoppeld aan een voertuig. Is dit niet het geval dan moet de aan/uit knop zich binnen bereik van de werkplek bevinden. Organische oplosmiddelen 2.05 In Nederland staan ongeveer een half miljoen werknemers dagelijks bloot aan organische oplosmiddelen. Deze blootstelling kan leiden tot het organisch psycho syndroom (OPS). Dit kan voorkomen bij ontvetten, reinigen verfspuiten, aanbrengen van lakken en werken met lijm. De aard, de mate en de duur van blootstelling moet door een deskundige worden bepaald. Het tijdig ontdekken van gezondheidsschade (bijvoorbeeld OPS) veroorzaakt door oplosmiddelen is van essentieel belang en kan een hoop menselijk leed voorkomen. De schade die in het begin fase ontstaat, kan nog herstellen bijvoorbeeld door stoffen die deze middelen bevatten te vervangen door andere stoffen. Een aantal beheersmaatregelen zijn: -gebruiken van water gedragen stoffen (tot 10% organische oplosmiddel) -toepassen van ventilatie systemen -gebruik van wasautomaat voor het reinigen van gereedschappen. Aanwezigheid asbest 2.06 Inmiddels staat onomstreden vast dat alle asbestsoorten kankerverwekkend zijn voor de mens en dat er geen veilige grens bestaat waaronder het gezondheidsrisico nihil is. Vanaf 1 juli 1993 is het bewerken en verwerken en het in voorraad houden van asbest verboden. Producten die asbest bevatten mogen alleen nog worden gebruikt als asbestvrije alternatieven niet kunnen worden toegepast. Als er alternatieven voor asbest zijn, moeten deze worden toegepast. Het werken met asbest bij sloop, onderhoud of reparatie mag in uitzonderingsgevallen uitsluitend worden uitgevoerd als beschermende maatregelen zijn getroffen. Men moet zich dan houden aan de voorschriften uit arbo besluit hoofdstuk 4 afdeling 5. Dit zal in de praktijk van toepassing zijn bij frictiematerialen van oudere auto type uit het buitenland, waar nog asbest houdende frictiematerialen in zijn verwerkt. Om te bepalen of in de werkplaats met asbesthoudend materiaal wordt gewerkt moet u nagaan voor alle voertuien of er nog asbesthoudende materialen in verwerkt kunnen zijn. Deze informatie moet u schriftelijk opvragen bij de fabrikant of importeur, in twijfel gevallen zult u er vanuit moeten gaan dat u met asbesthoudend materiaal werkt en de voorzorgsmaatregelen in acht nemen. De asbest pakkingen die tussen motorblokken in zitten mag u verwerken, maar niet bewerken. Omdat er alternatieven aanwezig zijn, is er een totaal verbod op komst voor 2005 vanuit de EEG, dan zullen alle uitzonderingen voor het verwerken van asbest vervallen. 19 Roetmeting 2.04 □ zijn bij roetmeting tijden de APK van dieselauto’s alle maatregelen genoemd in de toelichting. Organische oplosmiddelen 2.05 □ is de blootstelling aan organische oplosmiddelen beoordeeld dooreen deskundige? □ worden er voldoende beheersmaatregelen genomen bij het gebruik van organische oplosmiddelen? Aanwezigheid asbest 2.06 □ wordt er beoordeeld of er asbesthoudende materialen in het voertuig aanwezig kunnen zijn, waanneer met rem- en frictie materialen of pakkingen wordt gewerkt? □ wordt er asbesthoudend materiaal verwerkt, bewerkt of gereinigd? Indien ja, dan moeten de volgende vragen van dit hoofdstuk beantwoorde bewoorden Zo nee, kunt u met vraag over airbags verder gaan. 20 Bescherming tegen asbest 2.07 Omdat er sprake is van giftig fijn stof moeten werknemers adembescherming gebruiken. Wanneer er in uw bedrijf geen spraken is van een verminderd risico, dan moet u vol gelaatsmaskers ter beschikking stellen. Het gaat hierbij om een vol gelaatsmasker met een stof-/deeltjesfilter met een nominale protectiefactor van 2000 eventueel met aangedreven luchtfiltering. Gebruikte filters moet u behandelen als asbesthoudend afval. Wanneer uit metingen blijkt dat er sprake is van verminderde blootstelling kunt u volstaan met lichtere ademhalingsbescherming. Er moet ademhalingsbescherming met P3kwaliteitsfilter worden gebruikt. Indien u kiest voor een gelaatsstuk met verwisselbaar filter moet u erop letten dat alleen de bij het gelaatsstuk meegeleverde filters worden gebruikt. Er moeten altijd voldoende reserve onderdelen beschikbaar zijn en de filters moeten regelmatig en tijdig worden vervangen. Gebruikt filters en maskers moet u behandelen als asbesthoudend afval. Bij het filteren van het reinigings- en spoelwater moeten filters worden gebruikt die een filterefficiëntie hebben van 99,99% voor vezeldeeltjes met een grotere lengte dan 5 micrometer. U kunt voorfilters toepassen om onnodige verstoppingen te voorkomen. De gebruikte filters moeten als asbesthoudend afval te worden afgevoerd. Methode van werken 2.08 Een effectieve methode om verspreiding van asbestdeeltjes tegen te gaan is het reinigen en bevochtigen van de asbesthoudende onderdelen. Bij het reinigen moet erop worden gelet dat de asbestdeeltjes zich niet verspreiden door een goede stofzuiger te gebruiken en de gebruikte vloeistoffen op te vangen in een bak. Bij het bevochtigen is het essentieel dat de asbesthoudende onderdelen nat worden. Met name bij het werken aan trommelremmen en koppelinghuizen moet erop worden gelet dat het beoogde bevochtigen ook werkelijk plaatsvindt. 21 Bescherming tegen asbest 2.07 Worden bij aanwezigheid van asbesthoudende materialen de volgende hygiënische maatregelen genomen: □ vinden de werkzaamheden aan voertuigen die asbesthoudende materialen bevatten, plaats op een werkplek die van de rest van de werkplaats is afgeschermd? □ Is er een schoenborstelmachine geplaatst bij de verbindingsdeuren tussen de ‘asbestwerkplek en de rest van de werkplaats? □ hebben de weknemers een adequaat ademhalingsbeschermingsmiddel tot hun beschikking? □ wordt door de werknemers wegwerpkleding gedragen? □ dragen de werknemers veiligheidslaarzen? □ dragen de werknemers handschoenen? □ is er een douche aanwezig? □ maken de werknemers gebruik van deze douche aan de einde van de werkdag? □ wordt bij elke werkonderbreking laarzen en handschoenen schoongespoeld? □ wordt bij elke werkonderbreking de werkkleding afgezogen met een stofzuiger voorzien van een absoluutfilter? □ worden bij elke werkonderbreking laarzen en handschoenen schoongespoeld? □ wordt zowel het reinigingswater als het spoelwater gefilters? □ hebben de werknemers schriftelijke instructies ontvangen over hoe ze met asbest moeten omgaan? □ worden werknemers in de gelegenheid gesteld een keuring te ondergaan voordat ze met asbest gaan werken? □ kunnen de werknemers ten minste eens in de drie jaar een herhalingskeuring ondergaan? □ is met de werknemers (of de OR als die er is) overleg gepleegd over het periodiek herhalen van dit onderzoek? Methode van werken 2.08 Wordt bij aanwezigheid van asbesthoudend materiaal volgen de aangegeven methode gewerkt: □ wordt voordat met de werkzaamheden wordt begonnen het voertuig gereinigd en bevochtigd? □ wordt voor het remmen reinigen het wiel verwijderd, anders dan met behulp van een door perslucht aangedreven gereedschap? 22 Methode van werken (vervolg) Het gebruik van een slagmoersleutel wordt afgeraden wanneer reiniging en/of bevochtiging onvoldoende heeft plaatsgevonden. Het reinigen van het voertuig kan op drie manieren gebeuren: - opbrengen van een alkalische zeepoplossing m.b.v. een nevelspuit afzuigen met een speciale stofzuiger voorzien van een absoluutfilter opbrengen van rem-reinigingsvloeistoffen met behulp van een spuitbus, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden: een spuitbus met remreinigings vloeistof mag alleen onder druk opgeloste en/of gecomprimeerde gassen bevatten, geen onder druk vloeibaar gemaakte gassen, de druk in de spuitbus is bij voorkeur 3 bar (maximaal 4 bar) het gebruik van schadelijke stoffen, zoals aromaat-rijke verbindingen, zijn niet toegestaan. Het reinigen en bevochtigen van het inwendige van de trommel kan gebeuren door: - wanneer een stelgat aanwezig is, de vloeistof hierin te spuiten, voordat de trommel wordt geopend. Remtrommels, remschijven en koppelingshuizen af te zuigen of te bevochtigen met bijvoorbeeld een nevelspuit: de druk van de nevelspuit mag niet meer dan circa 3 bar bedragen: uiteenspatten van de spuitstraal en morsen buiten de opvangbak moeten worden voorkomen. U moet met de beheerder van de stortplaats het tijdstip van afvoer van het asbesthoudend afvalmateriaal naar de stortplaats afstemmen. U moet het afval in daarvoor bestemde kunstStof zakken dubbel verpakken en markeren met een sticker. Op deze wijze kunt u er zeker van zijn dat al het asbesthoudend afval uw bedrijf op een verantwoorde wijze verlaat. Airbags 2.09 In voertuigen zijn tegenwoordig vaak airbags en gordelspanners ingebouwd. In airbags en gordelspanners zijn explosieve stoffen of gassen verwerkt. Bij het werken aan het voertuig verdient het aanbeveling informatie over de in het voertuig gebruikte airbags en gordelspanners op te vragen bij de fabrikant of importeur. Bij voertuigen die op enige wijze beschadigd zijn, dient men extra voorzichtig te zijn omdat de systemen deels geactiveerd kunnen zijn. 23 Methode van werken (vervolg) □ wordt bij gebruik van rem- reinigingsvloeistof een bak onder de rem ankerplaat geplaatst om de vloeistof op te vangen? □ wordt het inwendige van de remtrommel goed bevochtigd? □ wordt het gereedschap gereinigd na beëindiging van de werkzaamheden? □ wordt al het asbesthoudende afval (niet alleen remschoenen en koppelingsplaten, maar ook filters, wegwerpkleding, etc.) dubbel verpakt in speciaal daarvoor bestemde kunststof zakken en voorzien van een sticker “asbest bevattend ’. Airbags 2.09 □ zijn de werknemers die aan voertuigen met airbags en gordelspanners werken, geïnstrueerd over de gevaren hiervan? □ zijn werknemers die aan airbags en gordelspanners werken, geïnstrueerd over het werken aan airbags en gordelspanners? 24 Zitten, staan, tillen en verplaatsen 3 Dit hoofdstuk heeft betrekking op de lichamelijke (=fysieke) belasting van uw medewerksters. Onderwerpen die aan de orde komen zijn stoelen, tafels, beeldschermen en zware arbeid zoals tillen. De uitgangspunten van het arbo thema ‘zitten, staan, tillen en verplaatsen ‘ zijn: - - het voorkomen van lichamelijke aandoeningen als gevolg van (te) zwaar werk het voorkomen van lichamelijke aandoeningen als gevolg van onvoldoende afwisseling in de werkzaamheden. 25 Lichamelijke belasting 3.01 Voorbeelden van lichamelijke belasting zijn: -langdurig werken in ongunstige lichaamshoudingen zoals hurken, knielen, bukken, knijpen, armen boven het hoofd, asymmetrische houdingen: -te grote kracht leveren, bijvoorbeeld een duwkracht van meer dan 20 kg; -ongunstige krachtrichting; -het verplaatsen van grote lasten van meer dan 25 kg in zeer korte tijd; -het frequent (enige tientallen keren per uur) uitvoeren van dezelfde bewegingen -een lange duur van (statisch) belastend werk, bijvoorbeeld weinig variatie in houding, langdurig een knop/pedaal ingedrukt houden of langdurig staan. Het werk moet afgestemd zijn op de mogelijkheden van de werknemer, om te hoge of eenzijdige lichamelijke belasting te voorkomen. Lichamelijke overbelasting kan lichamelijke klachten en aandoeningen van gewrichten en spieren veroorzaken, bijvoorbeeld aan rug, nek en schouders. Het langdurig maken van dezelfde beweging kan leiden tot (chronische) RSI. Als er spraken is van bovengenoemde lichamelijke belastingen, dan moet ter beoordeling een deskundige worden geraadpleegd. De werkgever moet de inrichting van de werkplek en de organisatie van de arbeid aan de werknemer aan passen alvorens technische hulpmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen worden ingezet. Bijvoorbeeld door de hoogte van een werktafel aan te passen op de lengte van werknemers, materialen binnen het bereik te leggen of gereedschappen aan te passen zodat armen en polsen niet overbelast raken. Tillen 3.02 Het is toegestaan om onder gunstige omstandigheden maximaal 25 kg met twee handen en 6 kg met één hand te tillen. Naarmate de houding, de afstand tot het lichaam of de hoogte van het tillen voorwerp ongunstiger wordt, geldt een lager maximaal toelaatbare til gewicht. De heuphoogte is optimale hoogte om goederen te tillen, c.q. neer te zetten. Tilhulpmiddelen 3.03 Door gebruik te maken van til hulpmiddelen kan de lichamelijke belasting bij het tillen en dragen van zware voorwerpen worden gereduceerd. De hier opgenomen lijst van hulpmiddelen is niet uitputtend. Gaat u ook na of andere hulpmiddelen in uw magazijn/werkplaats worden gebruikt door de werknemers. Til hulpmiddelen dienen met name te worden toegepast bij voorwerpen die zwaar zijn (25 kg bij gunstige houdingen), voorwerpen die zo groot zijn dat ze ver van het lichaam gedragen zouden moeten worden, of bij voorwerpen die moeilijk vast te pakken zijn doordat ze glad zijn of scherpe randen hebben. Algemene voorbeelden van til hulpmiddelen zijn: -(verrijdbare) krik, hefboom -hijskranen -garagebok, loopkat -gebalanceerd gereedschap (voor slagmoersleutel/moeraanzetter, puntlastang) -bandenheffer -hefbrug(gen) -verrijdbare ondersteuningsbokken -verrijdbare gasflessen/lasapparatuur -verrijdbare kruk met gereedschap-/onderdelenbord -steekwagen -vorkheftruck -elektrische deuropener. Gereedschap bereikbaar 3.04 Een goede bereikbaarheid van het gereedschap voorkomt dat men in ongunstige lichaamshoudingen moet staan (ver reiken, bukken). Een gereedschapswagen zorgt ervoor dat men niet steeds hoeft te lopen. Een overzichtelijke inrichting ervan voorkomt (langdurig) zoeken en ergernis. 26 Lichamelijke belasting 3.01 □ is er spraken van voldoende afwisseling in de werkzaamheden voor wat betreft de houdingen? Tillen 3.02 □ worden er regelmatig voorwerpen van meer dan 25 kg met twee handen of van meer dan 6 kg met één hand getild of gedragen? Tilhulpmiddelen 3.03 □ wordt er gebruik gemaakt van tilhulpmiddelen? □ wordt anderszins het tillen/trekken/duwen verminderd? □ wordt bij het werken onder de auto, deze “op hoogte” gebracht m.b.v. een hefbrug? Gereedschap bereikbaar 3.04 □ is het gereedschap goed bereikbaar? 27 Langdurig staan 3.05 Langdurig staan is vermoeiend. Een stoel is dan onontbeerlijk. Het is verplicht een stoel ter beschikking te stellen voor korte pauzes. Wanneer er zonder beeldscherm wordt gewerkt kan ook worden gekozen voor een sta steun. Bij beeldschermwerk is een goede kantoorstoel onontbeerlijk. 28 Langdurig staan 3.05 □ als men langdurig moet staan (bijv. aan een sta balie), is er een stoel aanwezig? □ is er gelegenheid om tussendoor regelmatig te gaan zitten? 29 Klimaat, Verlichting en Geluid 4 Dit hoofdstuk heeft betrekking op een gezonde en aangename werkomgeving in uw bedrijf. Onderwerpen die aan de orde komen zijn temperatuur, ventilatie, daglicht, kunstlicht en geluid. De uitgangspunten van het arbo thema ‘klimaat, verlichting en geluid ‘ zijn: Een gezond en aangenaam werkklimaat (temperatuur en verse lucht) voor uw werknemers Een goede en doelmatige verlichting van de werkplek. Het voorkomen van blootstelling aan schadelijk geluid. 30 Temperatuur 4.01 In bijgaande tabel worden de minimum en maximum temperaturen gegeven die nog als draaglijk worden ervaren. (niet meer dan 10% ontevredenen) Indien er regelmatig klachten zijn over de temperatuur moeten maatregelen worden genomen. Er wordt vanuit gegaan dat men zelf de kledingdikte aanpast aan de heersende temperatuur. Als minimum kleding in werkplaatsen en soortgelijke ruimten geldt een overall. Voor werkers op een wasplaats kan vochtwerende kleding noodzakelijk zijn. Voor werkplaatsen gelden lagere waarden dan voor kantoorruimten, omdat men door de arbeid zelf meer warmte produceert. Min. temp.winter Max. temp.zomer Werkplaatsomgeving 13 C 24 C Magazijn 16 C 25 C Kantooromgeving 19 C 26 C Tocht 4.02 Tocht moet zoveel mogelijk worden voorkomen. In het algemeen ervaren personen die langere tijd in één vaste plaats verblijven (zitten, staan aan een werkbank of balie) luchtsnelheden boven 0,2 m/s als hinderlijk Voor meer mobiele personen kan deze grens wel 1,0 m/s zijn. De exacte grenswaarde hangt af van de temperatuur en de te verrichten activiteiten. Indien er regelmatig klachten zijn over tocht, dienen er maatregelen te worden genomen. Enkele vuistregels om tocht te beperken zijn: Zorg dat ventilatieroosters of klapraampjes in kantoorvertrekken goed regelbaar zijn en boven 1,8 m in de gevel zijn aangebracht. Zorg dat gevelroosters in werkplaatsen goed regelbaar zijn, verdeel de roosters gelijkmatig over de gebouwomtrek en breng ze boven 3,0 m hoogte in de gevel aan; Situeer geen werkplekken in de directe nabijheid van frequent openende buitendeuren en, indien dit toch noodzakelijk is (bijvoorbeeld balie- of magazijn medewerkers), tref dan voorzieningen zoals schermen, dubbele deursluizen, draaideuren of anderszins; Zorg voor voldoende, bij voorkeur afzonderlijk te regelen verwarming onder gevelroosters en grote glasvlakken. Klimaatregeling 4.03 Verwarming, koeling, ventilatoren en te openen ramen of roosters kunnen alle een bijdrage aan een goed klimaat leveren. Voor de capaciteit en uitvoering van deze voorzieningen zijn geen eenvoudige richtlijnen te geven. Dit hangt af van de uitvoering en functie van het gebouw. Bij ernstige klachten over het klimaat dient een deskundige te worden geraadpleegd. Als men de instelmogelijkheden van het klimaat als onvoldoende ervaart, kan dit zowel aan de capaciteit als de bedieningsmogelijkheden liggen. De bediening van het klimaat dient voor gebruikers toegankelijk, begrijpelijk, voorspelbaar en voldoende nauwkeurig te zijn. Werkplaatsomgeving Voor werkplaatsen en dergelijke geldt als minimum 7,0 dm³ / s per persoon. In het algemeen heeft deze eis echter weinig praktische betekenis. Belangrijker zijn de bepalingen van het arbeidshygiënisch regime: allereerst dient men zich te richten op het vermijden en beperken van bronnen van verontreiniging en (overmatige) warmte; vervolgens dient men zoveel mogelijk bij de bronnen af te zuigen. Een voorbeeld is een direct aan de uitlaat gekoppelde afzuiging van 100 dm³ / s of een los voor de uitlaat geplaatste afzuiging van 500 dm³ / s bij een 2,5 l motor; de dan nog resterende uitstoot bepaalt de benodigde ventilatie van de ruimte. Ter indicatie, de uitstoot van één continu draaiende motor zonder afzuiging aan de uitlaat vergt tenminste 2000 dm³ / s aan ventilatie of circa 6 m² aan ventilatieopeningen. Bij ernstige klachten en in speciale omstandigheden, zoals bij spuiterijen, dient men een deskundige te raadplegen. Kantooromgeving Als minimum eis voor de ventilatie van kantoren geldt 8,3 dm³ / s per persoon. De overeenkomstige eis uit het 31 Temperatuur 4.01 □ Is het op de werkplek vaak te warm of te koud? Tocht 4.02 □ Tocht het vaak op de werkplek? Klimaatregeling 4.03 □ Kan men zelf het klimaat op de werkplek regelen? 32 Bouwbesluit is 1,3 dm³ / s per m² vloeroppervlak. Men kan deze waarde ook hanteren voor een showroom of een receptie. Voor winkelruimten is de eis 1,9 dm³ / s per m² vloeroppervlak. De eisen houden geen rekening met rokers. De Arbo-wet stelt geen eis bij het roken, omdat men dit niet als een beroepsrisico maar als een vrijwillig risico ziet. Ontwerpers hanteren voor ruimten waar gerookt wordt veelal het dubbele van voornoemde eisen. Om ’s zomers overtollige warmte door zoninstraling, apparatuur en personen te spuien, geldt als richtwaarde 10 – 25 dm³ / s per m² vloeroppervlak, afhankelijk van het al dan niet ’s nachts beperkt ventileren. Ventilatie 4.04 Ventilatie kan zowel plaatsvinden op mechanische wijze (ventilator en eventueel verdeelkanaal) als op natuurlijke wijze (ramen of roosters). Deuren worden niet als permanente natuurlijke ventilatievoorzieningen aangemerkt. Ze kunnen echter wel voor het kortstondige spuien van uitlaatgassen of het spuien van overtollige warmte in de zomerperiode dienst doen. Globale richtlijnen wanneer mechanische ventilatie nodig is: plaatselijke afzuiging toepassen bij merkbaar en gelokaliseerd vrijkomen van gassen, dampen en stoffen (bijvoorbeeld aan een uitlaat, bij het lassen of bij een mengtafel voor verf). De toevoer van verse lucht uit de omgeving kan zowel mechanisch als natuurlijk plaatsvinden; ruimtelijke afzuiging toepassen indien ongewenste verspreiding naar omringende ruimten kan plaatsvinden van merkbaar doch naar plaats verspreid en wisselend vrijkomende gassen, dampen en stoffen (bijvoorbeeld bij een spuiterij). De afzuiging moet een dusdanige overmaat hebben ten opzichte van de (bewuste) toevoer van lucht, dat overstromen van verontreinigde lucht naar omringende ruimten (bijvoorbeeld van een werkplaats naar receptie) wordt voorkomen. Als alternatief voor overmatige afzuiging van de verontreinigde ruimte kan men ook overmatige toevoer van schone lucht in de ‘schone’ruimte aanbrengen; als dat volgens de stand van de techniek gangbaar is bij het proces (bij. Bij lassen en verfspuiten) (plaatselijke en ruimteventilatie gecombineerd). Het is aan te bevelen bij de nadere uitwerking een deskundige te raadplegen. De ventilatie moet voldoende regelbaar zijn om in te spelen op de wisselende behoefte, zonder meer energie te gebruiken dan noodzakelijk is. Bij natuurlijke ventilatie geldt bovendien dat de drijvende krachten (wind en thermiek) wisselen, zodat met de regeling ook hierop moet worden geanticipeerd. Ter verhoging van het gebruikscomfort verdient het aanbeveling de regeling te automatiseren. De gebruiker moet daarbij wel het instelpunt van de regeling zelf kunnen bepalen. Beperking luchtuitwisseling 4.05 Werkruimten moeten zodanig kunnen worden afgezonderd dat men in de omringende ruimten geen hinder ondervindt van geproduceerde verontreinigingen of warmte. Dit stelt eisen aan de bouwkundige scheidingen (tussenwanden, tussendeuren), de routing (gebruik van tussendeuren) en de ventilatiesystemen (beheersing van de stroming tussen ruimten). Enkele vuistregels zijn: beperk het directe interne transport tussen ‘schone’en ‘vuile’ruimten. Is dit toch niet te vermijden, zorg dan voor verkleining van de openingen tussen deze ruimten. Pas zo nodig een luchtsluis met dubbele deuren toe; zorg voor overmaat aan luchttoevoer in ‘schone’ruimten en voor overmaat aan luchtafvoer in ‘vuile’ruimten. Schakel bij ernstige klachten een deskundige in. 33 Ventilatie 4.04 □ Is er voldoende ventilatie in de ruimte, hetzij via roosters of ramen, hetzij met behulp van een ventilator en zijn deze voorzieningen regelbaar? Beperking luchtuitwisseling 4.05 □ Is de luchtuitwisseling met naastliggende werkplaatsruimte(n) voldoende te beperken, zodat hinderlijke geuren worden voorkomen? 34 Daglicht 4.06 Op de werkplekken waar gedurende minimaal 2 uur per dag arbeid wordt verricht, geldt voor daglichttoetreding dat per 20 m² vloeroppervlakte minimaal 1 m² doorzichtige lichtopening (ramen en lichtkoepels) aanwezig moeten zijn. De lichtopeningen mogen zich ook bevinden in een inwendige scheidingsconstructie van een besloten ruimte, voor zover deze constructie niet de scheiding vormt met een andere besloten ruimte. Een besloten ruimte is een ruimte zonder directe lichtopeningen in de buitenmuren en/of daken. Uitzicht 4.07 Op werkplekken waar gedurende minimaal 2 uur per dag arbeid wordt verricht, gold de uitzichteis. Deze eis is uit het arbo besluit geschrapt. Echter in het Bouwbesluit zijn hieromtrent wel regels gesteld. De eis dat naar buiten moet kunnen worden gekeken, is vooral om psychologische redenen gesteld. Het kunnen waarnemen van de weergesteldheid en de dag- en nachtcyclus is voor de psyche belangrijk gebleken. Met name als er een verbouwing op stapel staat (waarvoor een vergunning nodig is) of wanneer nieuwbouw gepland is, dient hiermee rekening gehouden te worden. De eisen luiden: de gezamenlijke breedte van de lichtopeningen (vensters op ooghoogte) waardoor uitzicht op de omgeving wordt verschaft moet tenminste gelijk zijn aan 1/10 deel van de omtrek van het vertrek. Als het uitzicht wordt gerealiseerd via een scheidingswand die voor meer dan de helft uit doorzichtig helder materiaal bestaat dan is dit ook toegestaan. Zonwering 4.08 Op werkplekken moet rechtstreeks invallend zonlicht kunnen worden geweerd. De werknemer(s) moet(en) zelf de zonwering kunnen bedienen. Voorbeelden van goede zonwering zijn zonneschermen aan de buitenzijde van het gebouw (tevens goede voorzieningen tegen teveel warmte in de ruimte) en jaloezieën. Vitrage en getint glas weren het zonlicht onvoldoende. Hoeveelheid licht 4.09 Zowel te veel als te weinig licht kan betekenen dat het werk onvoldoende gezien wordt. Teveel licht komt voor wanneer de zon ongehinderd naar binnen kan schijnen. Met name wanneer daklichten zijn aangebracht of hoge ramen kan het lichtniveau hinderlijk hoog worden. Goede zonwering is dan noodzakelijk. Te weinig licht komt bijvoorbeeld voor op werkplekken waar te weinig daglicht toetreedt of te weinig kunstlicht (ook: verouderde lampen!) aanwezig is. Voorbeelden van plaatsen waar (te) lage lichtniveaus voorkomen zijn: onder de motorkap, onder de hefbrug en onder of aan het dashboard. Maar ook aan werkbanken kan het lichtniveau te laag zijn. Met name op werkplekken waar weinig daglicht toetreedt of daar waar nauwkeurig werken, bijvoorbeeld voor kleurbepaling (in spuiterij) vereist is, is het noodzakelijk dat de werknemer zelf het lichtniveau kan aanpassen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door een looplamp te gebruiken. Spiegeling / hinderlijk licht 4.10 Spiegeling van vensters of lampen kan leiden tot oogvermoeidheid of ongunstige lichaamshoudingen. Spiegeling moet worden voorkomen door een goede opstelling van apparatuur (bijvoorbeeld beeldscherm of microfiche) en verlichtingsarmaturen. Ook grote contrastverschillen moeten worden voorkomen. 35 Daglicht 4.06 □ Is er voldoende daglicht op de werkplek? Uitzicht 4.07 □ I(s er voldoende uitzicht vanaf de werkplek naar buiten? Zonwering 4.08 □ Wordt er rechtstreeks invallend zonlicht geweerd? Hoeveelheid licht 4.09 □ Hebben werknemers hinder van te veel of te weinig licht? Spiegeling / hinderlijk licht □ 4.10 Worden werknemers gehinderd door een verkeerde of hinderlijke lichtinval of door spiegelingen ? 36 Lawaaiig werk 4.11 Voor een aantal lawaaiige werkzaamheden die in een werkplaats kunnen voorkomen zijn geluidsniveaus bekend. Ze worden hieronder in een tabel gegeven. Het zijn echter richtwaarden die van situatie tot situatie kunnen verschillen. Ze hangen onder andere af van het materiaal dat bewerkt wordt, het vermogen en de staat van onderhoud van de apparatuur, de manier waarop met de apparatuur gewerkt wordt, enzovoort. De rekenregels voor decibellen, de maat waarin de geluidssterkte wordt uitgedrukt, zijn tamelijk ingewikkeld. In feite is namelijk niet alleen de geluidssterkte van belang, maar ook de duur van de blootstelling. Men moet er zich ook terdege rekenschap van geven dat niet alleen degene die het lawaai veroorzaakt wordt blootgesteld, maar ook de mensen die in de directe omgeving werken. Werkzaamheid Geluidsniveau in dB(A) Aangedreven handgereedschap Moeraanzetter Slijpmachines Autogeenlassen Elektrisch lassen Afbramen Verfspuiten Uitdeuken Schuren Roetmeting 85 90 95 86 75 90 75 95 75 85 - 95 - 100 - 100 - 92 - 82 - 100 - 85 - 105 - 85 - 90 De hier gegeven waarden zijn richtwaarden. In de praktijk kunnen deze waarden sterk uiteenlopen. Voor een juiste beoordeling is het daarom noodzakelijk de situatie door een deskundige te laten beoordelen, zeker bij langdurig en intensief gebruik van lawaaiige apparatuur of het uitvoeren van lawaaiige werkzaamheden. Geluid bij perslucht 4.12 Bij perslucht is vaak geconstateerd dat de druk te hoog is, waardoor onnodig hoge geluidsniveaus worden opgewekt. Maatregelen die het bedrijf kan treffen zijn: de juiste werkdruk instellen; de compressor in een aparte geluiddichte ruimte plaatsen; de geluidsarme spuitmondstukken en afblaasdempers op de voorgeschreven plaats toepassen. Geluidsnorm 4.13 Op elke werkplek moet het geluidsniveau beoordeeld en eventueel gemeten worden, zodat kan worden vastgesteld waar en in welke mate werknemers aan schadelijk geluid worden blootgesteld. Hiervoor is de inzet van een deskundige nodig. Er is wel een vuistregel waarmee men kan inschatten of het geluidsniveau te hoog is: als men tegen elkaar op een afstand van 1 meter met stemheffing moet spreken is het geluidsniveau zeker meer dan 80 dB (A). Dit geluidsniveau wordt in de Arbo-wet de schadelijkheidgrens genoemd. Bij deze en hogere niveaus moeten er in aantal voldoende en qua demping geschikte gehoorbeschermingsmiddelen ter beschikking gesteld worden. Bij 90 dB(A) en hoger is de werknemer zelfs verplicht om gehoorbeschermingsmiddelen te dragen. Vanaf 85 dB(A), in de toekomst bij 80 dB(A), is de werkgever verplicht maatregelen te treffen om lawaai te bestrijden. Daarnaast zijn er bij overschrijding van bovengenoemde grenswaarden nog enkele andere verplichtingen waaraan de werkgever moet voldoen, zoals: werknemers in de gelegenheid stellen om periodiek een audio metrisch onderzoek te ondergaan; doeltreffende voorlichting en onderricht geven over mogelijke gevaren voor het gehoor en het gebruik van persoonlijke gehoorbeschermingsmiddelen; afbakening en markering van het gebied waarin het geluidsniveau van 90 dB(A) wordt overschreden. 37 Lawaaiig werk 4.11 Worden de onderstaande werkzaamheden in totaal langer uitgevoerd dan de aangegeven tijd: A B C D □ gebruiken van slagmoersleutel of moeraanzetter, meer dan 15 minuten per dag? □ hameren, richten, losslaan, meer dan 1 uur per dag ? □ slijpen, meer dan 15 minuten per dag? □ autogeen lessen, meer dan 30 minuten per dag? Geluid bij perslucht 4.12 □ Worden de genoemde maatregelen uit de toelichting toegepast bij het werken met perslucht? Geluidsnorm 4.13 □ Is het gemiddelde lawaainiveau boven de 80 dB(A)? □ Indien het geluidsniveau naar schatting boven de 80 dB(A) is, worden er dan metingen verricht om inzicht te krijgen in de aard en de duur van de lawaainiveaus? 38 Machines, apparaten en gereedschap 5 Dit hoofdstuk heeft betrekking op de hulpmiddelen (ook arbeidsmiddelen genoemd) die worden gebruikt door uw medewerkers. Onderwerpen die aan de orde kunnen komen zijn onderhoud, veiligheidsvoorzieningen en gebruik van specifieke hulpmiddelen. De uitgangspunten van het arbo- thema ‘machines, apparaten en gereedschap’ zijn: het toepassen van de juiste, kwalitatief goede hulpmiddelen voor specifieke werkzaamheden. het op veilige wijze gebruiken van deze hulpmiddelen door daarvoor opgeleide medewerkers. het voldoende afschermen van hulpmiddelen waarbij gevaar voor personen in de directe omgeving aanwezig is. bij aanschaf van machines en gereedschappen moeten deze voorzien zijn van een CE-markering, gebruiksaanwijzing in de Nederlandse taal en vergezeld gaan van een zgn. EG-verklaring van overeenstemming met de richtlijn. 39 Onderhoudscontracten 5.01 Een groot aantal installaties en apparatuur in uw bedrijf moet voldoen aan wettelijke eisen. Naast meer ‘algemene’ installaties zoals verwarmingsinstallatie, moet uw bedrijf systematisch aandacht te besteden aan specifieke installaties en apparatuur. De inspectie en onderhoud hiervan is werk voor een erkende installateur of ander gespecialiseerd bedrijf. Indien de inspectie regelmatig wordt uitgevoerd en de aanbevelingen worden opgevolgd, worden onveilige situaties in principe voorkomen. Hefbruggen 5.02 Een hefbrug moet voldoen aan een aantal eisen. De meeste eisen kunt u niet zelf checken. Wel zijn er een aantal relatief eenvoudige aandachtspunten te geven die uzelf kunt nalopen. De overige controle dient u aan een deskundige over te laten. Zie ook onderhoudscontracten. Trillingsniveau 5.03 Werken met trillend gereedschap kan gezondheidsklachten veroorzaken wanneer men langdurig met deze gereedschappen werkt. Bij veel apparatuur is de trillingswaarde aangegeven. De gezondheidswaarde die als streefwaarde gehanteerd moet worden is voor 8 uur blootstelling per dag is 1 m/s²; actiegrens is 2,5 m/s² en maximum toelaatbare grens is 5 m/s². om trillingen te voorkomen kan overgegaan worden op een andere techniek, goed onderhoud plegen, isoleren d.m.v. speciale handvatten, zorgen dat het werkstuk goed is ingespannen, afwisselen met ander werk. 40 Onderhoudscontracten 5.01 Zijn er onderhoudscontracten voor: ٱde compressor(en)? ٱalle aangedreven (lucht-, elektrisch-, hydraulisch-) gereedschap? ٱalle (hulp) hijsgereedschappen? ٱde vorkheftruck? ٱde (goederen) lift? ( ٱverplaatsbare) ladders? ( ٱoverhead) deuren? ٱhefbruggen? Hefbruggen 5.02 indien er één of meer hefbruggen aanwezig zijn, gelden de volgende vragen: ٱis het hefvermogen duidelijk zichtbaar? ٱis de brug voorzien van afrijdbeveiliging? ٱis er een bediening middels vasthoudknoppen? ٱkan de aan/uit schakelaar vergrendeld worden? ٱter voorkoming van knelgevaar voor de voeten: is er minimaal 6 cm ruimte tussen de vloer en de laagste stand? ٱzijn er instructies in de taal van de gebruiker in de directe omgeving (b.v. op de kolom)? ٱis er een sticker aangebracht waarop o.a. de keuringsdatum is vermeld. (b.v. op de kolom)? ٱzijn de beschermkappen van de lichtarmaturen onbeschadigd? Trillingsniveau 5.03 ٱ ٱ wordt er bij de aanschaf van pneumatisch handgereedschap gelet op de trillingsniveaus? worden er maatregelen genomen om trillingen te voorkomen? 41 Kolomboormachine 5.04 Een kolomboormachine moet goed geaard zijn en zijn voorzien van een thermische beveiliging tegen oververhittong. De werkschakelaar moet goed bedienbaar zijn. Tevens moeten bewegende delen zijn afgeschermd, waaronder een automatische afscherming van boorkop, boorhouder en spil. De boorkopsleutel moet voorzien zijn van veer uitdrijver. Het bedieningvoorschrift moet in de taal van de gebruiker zijn opgesteld. Slijpmachine 5.05 Een vast opgestelde slijpmachine moet goed geaard zijn en zijn voorzien van een thermische beveiliging tegen oververhitting. De werkschakelaar moet goed bedienbaar zijn. Tevens moet er een verstelbare beschermkap of kap voorzien van regelplaat aanwezig zijn, geconstrueerd van voldoende stevig materiaal (b.v. staal), alsmede een slijpruitje en /of vonkenscherm van voldoende afmetingen. De werkstuksteun (support of leunspaan) moet aanwezig zijn en juist ingesteld (<3mm afstand). Ook moet er een bordje met pictogram ‘oogbescherming verplicht’ aanwezig te zijn. Er moet dus ook een aansluitende oogbescherming (slijpbril) aanwezig zijn, alsmede veiligheidshandschoenen voor het afbramen. Het bedieningsvoorschrift moet in de taal van de gebruiker zijn opgesteld. De gebruiker moet voldoende instructie en kennis van materialen hebben. Lasapparatuur 5.06 Voor het vervoer, de opslag en het gebruik van las- en snij apparatuur gelden speciale voorschriften. De belangrijkste eisen zijn in de hiernaast staande vragen gevat. Er worden eisen gesteld aan de apparatuur (o.a. deugdelijk, onbeschadigd, fles, slangdiameters, -lengte, Slangklemmen, drukregelaar, manometer) en aan het gebruik (o.a. staand, opsporen lekken, Afsluiten, vacuümventiel. Beveiligingsventiel, doorstroom begrenzer, ventilatie, brandblusmiddelen, huid- en oogbescherming). Bij de meest voorkomende las- en snij werkzaamheden is tenminste plaatselijke afzuiging verplicht. De aanbevolen capaciteit is tenminste 0,4m³/s per afzuiger. Er moet een voorziening zijn om dezelfde luchtstroom toe te voeren. Om ook restemissies te vangen moet de totale ventilatie per lasplaats veelal tenminste 0,65m³/s bedragen. Maximaal ⅔ van de toevoer mag uit gefiltreerde, gebruikte lucht bestaan. Voor bijvoorbeeld puntlassen en solderen gelden lichtere eisen. Voor het lassen aan gelegeerde materialen zoals chroom gelden strengere eisen. Bij gebruik van autogeen lasapparatuur zijn verwarmingstoestellen of werktuigen met hoge oppervlaktetemperatuur verboden, tenzij er speciale constructieve voorzieningen zijn getroffen. Balanceerinrichting Om te vermijden dat personen worden geraakt door een wegslingerende band of vuil, mag de elektrisch aangedreven balanceerinrichting niet kunnen draaien zonder beschermkap. 42 Kolomboormachine 5.04 ٱ ٱ is de boormachine vast opgesteld? kan het werkstuk worden vastgezet? Slijpmachine ٱ ٱ ٱ 5.05 is de slijpmachine op voorgeschreven wijze afgeschermd? is er een aansluitende veiligheidsbril aanwezig? is er een gebodsbord aanwezig waarop het dragen van de veiligheidsbril wordt aangegeven? Lasapparatuur 5.06 Is er lasapparatuur en/of warm stook apparatuur aanwezig? Zo ja: ٱis er en onderhoudscontract voor de gasflessen en appendages? ٱis iedere werkplek waar wordt gelast voorzien van lokale afzuiging, die alle lasrook zichtbaar vangt? ٱzijn de flessen geborgd tegen omvallen? ٱis er een periodieke controle op lekkage? ٱis de kwaliteit van de slangen (barstjes) voldoende? ٱzitten de afsluiters (sleutels) op de flessen? ٱis er een brandscherm tussen de flessen? ٱbeschikt men over een lasbril en handschoenen? ٱis de voedingskabel van de transformator onbeschadigd? ٱbeschikt men over een laskap, veiligheidsbril en handschoenen? ٱzijn er verwarmingstoestellen of werktuigen met een hoge oppervlaktetemperatuur? ٱbij gebruik van propaan: staat er een norm op de slang? Balanceerinrichting 5.07 ٱ kan de elektrisch aangedreven balanceerinrichting alleen draaien als de beschermkap erover zit? 43 Persoonlijke beschermingsmiddelen 6 Dit hoofdstuk heeft betrekking op de beschermingsmiddelen voor uw medewerkers. Onderwerpen die aan de orde komen zijn aanschaf, onderhoud en gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze middelen worden daarbij gezien als de laatste maatregel ter bescherming van de werknemer. U moet in eerste instantie werken aan ‘bestrijding bij de bron’ en vervolgens aan maatregelen die gericht zijn op (1) collectieve en (2) individuele bescherming. De uitgangspunten van het arbo thema “persoonlijke beschermingsmiddelen” zijn: het verstrekken ven doelmatige en goed passende persoonlijke beschermingsmiddelen Het gebruiken en onderhouden van deze middelen door werknemers die daarvoor zijn opgeleid. 44 Veiligheidsmaatregelen 6.01 Gevaren voor de veiligheid of de gezondheid vn de werknemer moeten zoveel mogelijk bij de bron daarvan worden voorkomen of worden beperkt. Wanneer dit niet kan moeten andere maatregelen worden getroffen, waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming ( zoals PBM ). U kunt risico’s bij de bron aanpakken door ernaar te streven het dragen van PBM’s overbodig te maken door maatregelen te treffen op organisatorisch of technisch gebied. Ook kunt u bij een verbouwing en nieuwbouw en bij investeringen en machines en gereedschappen e.d. deze beoordeling meewegen in uw besluitvorming. Type PBM’s 6.02 Elk type werk vraagt om eigen specifieke persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s). Voorbeelden zijn: veiligheidsschoenen op plaatsen waar voorwerpen kunnen vallen. adembescherming bij schuren, spuiten en ontvetten laarzen en een voorschot bij reiniging werkzaamheden, gelaatsscherm bij slijpen en hoge druk reinigen gehoorbescherming bij plaatwerken, slijpen en het testen van motoren. Bij het omgaan met gevaarlijke stoffen is op het etiket (in de zogenaamde S-zin) aangegeven op PBM’s gebruikt moeten worden. De uitgebreide instructie is te vinden op het, door de leverancier, bijgeleverde veiligheidsinformatieblad. Bij deelname aan het verkeer (ook bij proefritten) gelden de verkeersregels. Het gebruik van de autogordel is verplicht. Toepassingen PBM’s 6.03 Er zijn vel typen en variëteiten van PBM’s in de handel. Ze moeten in voldoende mate aanwezig zijn en minstens elke blootgestelde werknemer ter beschikking staan. Bij de introductie van (nieuwe) PBM’s hoort ook een goede instructie over de manier waarop men deze moet dragen, het onderhoud en reiniging, het opbergen en de beoordeling van de noodzaak tot vervanging. Ook nieuwe medewerkers moeten worden voorgelicht. PBM’s Moeten regelmatig op hun werking worden getoetst. Het verdient aanbeveling altijd enkele reserve-exemplaren bij de hand te hebben. Denk bij gebruik van werkkleding aan draagcomfort. Om te voorkomen dat een werknemer ergens achter blijft haken, moet nauwsluitende kleding gedragen te worden. Toezicht 6.04 De werknemer moet de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. De leidinggevende blijft echter verantwoordelijk voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers. Hij moet er daarom op toe zien dat persoonlijke beschermingsmiddelen consequent en op de juiste wijze worden gebruikt. Gebodsborden 6.05 Daar waar het gebruik van persoonlijke beschermingmiddelen verplicht is, moet dit worden aangegeven door een gebodsbord met pictogram. Als bijvoorbeeld het dragen van een veiligheidsbril verplicht is, moet nabij de betreffende machine een gebodsbord met een afbeelding van een bril te zijn geplaatst. 45 Veiligheidsmaatregelen ٱ zijn er plannen voor technische en/of organisatorische maatregelen om het gebruik van PBM’s overbodig te maken? Type PBM’s ٱ 6.02 worden de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) gebruikt? Toepassing PBM’s ٱ 6.03 worden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) op een juiste manier toegepast (consequent dragen of vasthouden, goed onderhouden, etc.)? Toezicht ٱ 6.01 6.04 houdt de leidinggevende toezicht op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers? Gebodsborden 6.05 ٱ zijn er gebodsborden geplaatst bij apparatuur/werkzaamheden waarbij het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen verplicht is? 46 Werkdruk en welzijn 7 Dit hoofdstuk behandelt die arbeidsomstandigheden die in verband staan met de organisatie van het werk. Bij onvoldoende zorg kunnen deze omstandigheden kunnen leiden tot uitval van werknemers. Onderwerpen zijn dan overleg met werknemers, arbeidstijden, werkdruk, (seksuele) intimidatie, agressie en geweld: de uitgangspunten bij het arbo thema ‘ werkdruk en welzijn ’ zijn: werknemers hebben regelmogelijkheden bij de uitvoering van hun werk werk draagt bij aan de persoonlijke ontwikkeling van werknemers er zijn overlegmogelijkheden voor werknemers over de uitvoering van hun werk de taken kunnen binnen de gestelde werktijd worden uitgevoerd 47 Arbeidsomstandigheden 7.01 De werkgever en de werknemers moeten samenwerken bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, zoals vastgelegd in het maatregelen plan uit de risico-inventarisatie en –evaluatie. Hiervoor zijn meerdere vormen mogelijk die eventueel naast elkaar kunnen worden uitgevoerd: het werkoverleg, de personeelsvertegenwoordiging (PVT) de ondernemingsraad (OR) zo kan de werkgever bijvoorbeeld bij de aanschaf van nieuwe machines of de invoering van nieuwe werkmethoden gebruik maken van de kennis en ervaring van het personeel dat hiermee moet werken. De PVT en OR hebben instemmingsrecht ten aanzien van maatregelen op het gebied van arbeidsomstandigheden en ziekteverzuim. Voorlichting 7.02 Voor de veiligheid, de bescherming van de gezondheid en de bevordering van het welzijn van de werknemers, moet de weergever de werknemers doeltreffend voorlichten over de risico’s in het bedrijf en scholen voor uitvoeren van zijn taken, waaraan deze risico’s zijn verbonden. Hierbij kunt u denken aan: het werken met (schoonmaak) machines, het werken met gevaarlijke (brand) stoffen, het werken met persoonlijke beschermingsmiddelen, de juiste instelling van het meubilair voor kantoorpersoneel. De werkgever kan besluiten om de voorlichting en scholing te laten verzorgen door derden. CAO 7.03 In de arbeidstijden wet en het arbeidstijdenbesluit zijn de regels voor arbeidstijden vastgelegd. Er zijn twee regimes: de standaard regeling en de overlegregeling. Voor de motor voertuigenen tweewielers branche is de overlegregeling van toepassing. In de CAO hebben partijen afspraken gemaakt over de werktijden die voor de gehele branche bindend zijn. Werkdruk 7.04 Krappe tijdsplanning, het regelmatig ‘uit het werk’ halen. Een te hoog werktempo en/of onvoldoende afwisseling in werkzaamheden kunnen leiden tot een te hoge werkdruk, waardoor werknemers op termijn gezondheidsschade oplopen. Eigen indeling werk 7.05 Het werken met een beeldscherm is vaak intensief en gebeurt onder hoge werkdruk. Het is daarom belangrijk dat de werknemer zelf, binnen zekere grenzen, zijn werk kan indelen zodat kan worden voorkomen dat de werknemer zich geheel gestuurd voelt door de computer. 48 Arbeidsomstandigheden ٱ ٱ ٱ 7.01 vindt er regelmatig overleg plaats over de verbetering van arbeidsomstandigheden? hebben PVT of OR instemmingsrecht over arbeidsomstandigheden en ziekteverzuim wordt jaarlijks de RIE/Arbo Checklist en de voortgang van het maatregelenplan met de OR of PVT belanghebbende werknemers besproken? Voorlichting 7.02 Krijgen de werknemers voorlichting en scholing op het gebied van arbeidsomstandigheden op de volgende momenten ٱindiensttreding? ٱwijziging van taken of werkmethoden? ٱwijziging van apparatuur, de bediening of beveiliging hiervan of het gebruik van veiligheidsvoorzieningen en persoonlijke beschermingsmiddelen hierbij? ٱop regelmatige tussenpozen? CAO 7.03 ٱ ٱ worden de CAO-bepalingen over werktijden aangehouden? worden de CAO-regels over rustpauzes nageleefd? Werkdruk 7.04 ٱ ٱ ٱ ٱ is er voldoende tijd voor de te verrichten werkzaamheden? worden de werknemers niet te vaak uit het werk gehaald? is het werktempo niet te hoog? is e voldoende variatie in de werkzaamheden? Eigen indeling werk 7.05 ٱ kunnen werknemers die voornamelijk beeldschermwerk verrichten, hun werk binnen zekere grenzen zelfstandig indelen en eventuele fouten zelf verbeteren? 49 Langdurig beeldschermwerk 7.06 Het werken met een beeldscherm betekent vaak dat langdurig in eenzelfde houding wordt gewerkt, waardoor een constante lichamelijke belasting optreedt. a. pauze na 2 uur beeldschermwerk Om te voorkomen dat het werken met een beeldscherm tot gezondheidsklachten leidt wordt geëist dat werknemers die minstens 2 uur per werkdag met een beeldscherm werken hun beeldschermarbeid voldoende kunnen onderbreken. Na twee achtereenvolgende uren moet het beeldschermwerk worden onderbroken door ander werk of door een pauze van minimaal 10 minuten. Wanneer het werk van de medewerker inhoudt dat hij/zij bijvoorbeeld ook verkoopactiviteiten in contact met klanten uitvoert, is ook aan deze voorwaarde voldaan. b. Maximaal 6 uur beeldschermwerk per dag Het is niet verantwoord om werknemers langer dan 5 a 6 uur per werkdag achter een beeldscherm te laten werken. Dit laatste geldt met name voor werknemers die intensief beeldschermwerk verrichten zoals tekstverwerkers. Als in de functie ook andere taken zijn opgenomen, zoals telefoneren, archiveren, kopiëren en afspraken maken, dan wordt de arbeid op natuurlijke wijze regelmatig onderbroken. Agressie en geweld 7.07 Werknemers die contacten hebben met klanten, kunnen worden geconfronteerd met agressief gedrag van klanten. Ook kunnen werknemers zich zorgen maken over diefstal en vandalisme. Naast het nemen van beveiligings- en veiligheidsmaatregelen, is het belangrijk dat de werknemer wordt voorgelicht en zo nodig wordt getraind in ‘hoe te reageren in bedreigende situatie’. Tevens wordt de werkgever aanbevolen om dit punt door te spreken en hierover afspraken te maken met de werknemer. Het is belangrijk dat de werknemer goed wordt opgevangen nadat een bedreigende situatie is opgetreden. Naast ondersteuning die collega’s kunnen bieden, kan professionele hulpverlening worden ingeschakeld. Behalve lichamelijk letsel kan er ook sprake zij van (zich later uitend) psychisch letsel. Een weknemer kan ook door anderen dan klanten worden lastig gevallen. Dat kan worden geuit in de vorm van agressie of geweld, mar ook in de vorm van (seksuele) intimidatie. De werkgever moet zijn werknemers zoveel mogelijk hiertegen en tegen de nadelige gevolgen ervan beschermen. Ongewenst gedrag verziekt de werksfeer. Om dit te voorkomen kan bijvoorbeeld voorlichting worden gegeven, waarin bekend wordt gemaakt dat werknemers geweld en (seksuele) intimidatie niet moeten accepteren. Daarbij hoort ook dat ze weten gij wie ze terecht kunnen: een vertrouwenspersoon. Verder hebben soms eenvoudige maatregelen al effect, zoals een extra lamp in een donkere gang en/of het verwijderen van ‘dubieuze’ posters. 50 Langdurig beeldscherm werk 7.06 Voor werknemers die minstens 2 uur per werkdag met een beeldscherm werken. Zij de volgende vragen van toepassing: ٱ ٱ wordt minimaal na elke 2 uur het werk onderbroken door andersoortig werk of door een pauze van minimaal 10 minuten? wordt meer dan 5 a 6 uur per werkdag met een beeldscherm gewerkt? Agressie en geweld 7.07 ٱ ٱ ٱ is er beleid om agressie en geweld en (seksuele) intimidatie te voorkomen? zijn de werknemers voldoende voorbereid op eventuele agressie of geweld? is er een procedure en een vertrouwenspersoon voor het melden van ongewenst gedrag? 51 Overige ARBO verplichtingen 8 Naast de wettelijk verplichte risico-inventarisatie en –evaluatie, zijn de volgende verplichtingen in de Arbo-wet opgenomen. Vragen hierover zijn in dit hoofdstuk opgenomen. Onderwerpen die aan de orde komen zijn: de wettelijke verplichtingen : bedrijfshulpverlening, (ziekte) verzuim, arbeid gezondheidskundig onderzoek spreekuur en afspraken met een arbo dienst. 52 Arbodienst 8.01 Alle bedrijven met werknemers dienen te zijn aangesloten bij een arbodienst. Deze heeft de volgende taken uit te voeren: a. begeleiding zieke werknemers b. beoordeling RIE/ArboChecklist c. periodieke keuringen (PAGO) d. adviseren over te nemen maatregelen voor vgw in samenwerking met werkgever, werknemers en OR/PVT. Verzuimbegeleiding 8.02 De werkgever moet actief aandacht geven aan (ziekte) verzuim, gericht op: het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van ziekte van de werknemer, het begeleiden van werknemers die door ziekte of ongeval niet in staat zijn om hun werk te verrichten. Voor de werkgeer gelden de volgende verplichtingen: registratie bedrijfsongevallen, inclusief melding aan de Arbeidsinspectie, registratie van ziekteverzuim, inclusief melding aan de Arbo-dienst, analyse van het ziekteverzuim door u zelf of door de Arbo-dienst, waarbij tevens een verband wordt gelegd tussen arbeidsomstandigheden en ziekteverzuim in uw bedrijf, begeleiding van verzuimende werknemers, waarbij u zich laat bijstaan door een deskundige Arbo-dienst. Beroepsziekten worden door de Arbo-dienst vastgesteld. De Arbo-dienst moet daarvan melding doen bij het Nederlands Centrum voor beroepsziekte (voorheen had de weergevende plicht om deze bij de arbeidsinspectie te melden). Spreekuur 8.03 Werknemers moeten in de gelegenheid worden gesteld een spreekuur te bezoeken van uw Arbo-dienst om vragen of klachten over hun arbeidsomstandigheden te bespreken. PAGO 8.04 Elke werknemer heeft het recht om periodiek een arbeids gezondheidskundig onderzoek (PAGO) te ondergaan om gezondheidsrisico’s zoveel mogelijk te beperken. Dit onderzoek moet gebaseerd zijn op het resultaat van de risico-evaluatie en het advies van uw Arbo-dienst. Het onderzoek moet worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een arts van uw Arbo-dienst. Jeugdigen 8.05 In de Arbo-wet wordt de groep ‘jeugdigen werknemers’ (jonger dan 18 jaar) apart genoemd. De werkgever moet er voor zorgen dat de jeugdige werknemer bij de arbeid wordt betrokken op een wijze die bevorderlijk is voor diens vorming. Voorlichting en scholing van jeugdig werknemers verdient daarom speciale aandacht. Het bedrijf mag bepaalde werkzaamheden niet door jeugdigen laten uitvoeren. Voorbeelden zijn: werken met bepaalde gevaarlijke stoffen die vallen onder bijvoorbeeld de categorieën ‘vergiftig’, kankerverwekkend of ‘mutageen’ zonder toezicht werken aan gevaarlijke installaties, werken op een werkplek waar zij worden blootgesteld aan een geluidsniveau van 90 dB(A) of hoger. Een uitzondering hierop geldt wanneer jeugdigen arbeid verrichten in het kader van een bij wet geregelde beroepsopleiding. 53 Arbodienst ٱ 8.01 is het bedrijf aangesloten bij een Arbo-dienst? Verzuimbegeleiding 8.02 ٱ ٱ ٱ ٱ wordt het ziekteverzuim geregistreerd en geanalyseerd? worden zieke werknemers begeleid? worden bedrijfsongevallen geregistreerd en gemeld aan de Arbeidsinspectie wordt beroepsziekte geregistreerd en aangemeld bij het Nederlands Centrum voor beroepsziekte. Spreekuur 8.03 ٱ worden uw werknemers in de gelegenheid gesteld het arbeidsomstandigheden spreekuur van uw Arbo-dienst te bezoeken? PAGO ٱ 8.04 worden er afspraken gemaakt me uw Arbo-dienst over periodiek arbeid gezondheidskundig onderzoek (PAGO)? Jeugdigen 8.05 ٱkrijgen werknemers jonger dan 18 jaar (indien aanwezig) met regelmatige tussenpozen voorlichting en scholing? ٱworden zij uitgesloten van bepaalde (gevaarlijke) werkzaamheden? 54 Overige bijzondere Groepen 8.06 Het bedrijf moet rekening houden met bijzondere risico’s die gekoppeld zijn aan speciale groepen werknemers. Risicovolle werkzaamheden voor zwangere vrouwen zijn met name het werken met bepaalde gevaarlijke stoffen, tillen, en werken in ongemakkelijke houdingen, zoals langdurig zittend werk op kantoor. Bij ingehuurd personeel moet het bedrijf rekening houden met de ervaring en kennis die nodig is voor bepaalde werkzaamheden, zoals het werken met specialistische apparatuur. Ook voor andere groepen medewerkers kunnen bijzondere risico’s aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan zware lichamelijke arbeid voor oudere werknemers en aan onjuiste interpretatie van instructies door werknemers die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. De voorlichting over de aanwezige risico’s moet zo nodig op deze groep werknemers afgestemd zijn. Veiligheid en gezondheid derden 8.07 De werkgever is verantwoordelijk voor de mensen die aanwezig zijn op het bedrijfsterrein of in zijn gebouwen. Derden kunnen zijn klanten, bezoekers (met kinderen) ingehuurd personeel of andere aanwezigen. Om gevaar voor werknemers, maar ook voor ingehuurd personeel, bezoekers of andere aanwezigen te voorkomen, moet de exploitant, eventueel in overleg met zijn leverancier van de motorbrandstoffen van te voren overleggen over de gevaren en de benodigde (veiligheids)maatregelen treffen. Voorbeelden zijn installateurs die werken aan: elektrische installaties (centrale) verwarmingsinstallaties plafonds daken opslagtanks voor motorbrandstoffen, en daarbij gebruik maken van speciale hulpmiddelen, zoals gasflessen, rolsteigers, ladders, valbeveiliging, etc. Onderhoudscontracten 8.08 Een aantal installaties voor ‘ algemene’ voorzieningen moet voldoen aan de wettelijke eisen. De inspectie en onderhoud van deze installaties is werk voor erkende installateurs. Door als het bedrijf hieraan systematisch aandacht te geven, worden onveilige situaties in principe voorkomen. Bedrijfshulpverlening 8.09 Door het invullen van specifieke checklisten of met behulp van specialisten kan worden vastgesteld welke gevaren aanwezig kunnen zijn die kunnen resulteren in een acute noodsituatie. Hierbij kunt u denken aan brand, persoonlijk letsel, vrijkomen van giftige stoffen of een explosie. 55 Overige bijzondere Groepen ٱ 8.06 Worden bijzondere groepen werknemers, zoals zwangere werkneemsters en ingehuurd personeel, uitgesloten van werkzaamheden waaraan speciale risico’s verbonden zijn? Veiligheid en gezondheid derden ٱ 8.07 Zijn er doeltreffende maatregelen genomen om gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van bezoekers of werknemers van derden te voorkomen? Onderhoudscontracten 8.08 Zijn er onderhoudscontracten voor: ٱ ٱ ٱ ٱ de de de de verwarmingsinstallatie ? elektrische installatie ? ventilatie-installaties ? brandblusmiddelen ? Bedrijfshulpverlening ٱ 8.09 Heeft het bedrijf inzicht in de risico’s die kunnen leiden tot een acute nood situatie, zoals brand of persoonlijk letsel? 56 Aantal bedrijfshulpverleners 8.10 In de Arbo-wet geldt het zogenaamde “zorg op maat” principe. Dit is ook van toepassing voor de bedrijfshulpverlening. In de ArboCheckList wordt onderscheid gemaakt in situaties waarin slechts één werknemer aanwezig is, en in alle andere situaties. Slechts 1 werknemer aanwezig: De bedrijfshulpverlening (BHV) moet zodanig zijn georganiseerd, dat er direct na het ontstaan van de noodsituatie adequaat (externe) hulp kan worden ingeschakeld. Overige situaties: De bedrijfshulpverlening (BHV) moet zodanig zijn georganiseerd, dat er binnen enkele minuten na het ontstaan van de noodsituatie adequaat kan worden ingegrepen. Daarvoor moeten er in werktijd voldoende BHV-ers aanwezig zijn. Dit aantal is onder andere afhankelijk van de omvang van het bedrijf en de aard van de risico’s. Voor de meeste bedrijven, nl. bedrijven met minder dan 50 werknemers, is de aanwezigheid van 1 BHV-er voldoende. Vanwege verlof, ziekte e.d., wordt aangeraden om minimaal 2 en eventueel 3 werknemers te hebben die de BHV-taken kunnen vervullen. Voor bedrijven met meer dan 50 werknemers geldt een minimale aanwezigheid van 1 BHV-er per 50 medewerkers. Voor bedrijven met minder dan 15 medewerkers geldt dat de werkgever de BHV-taken zelf mag invullen, mits deze over voldoende deskundigheid en ervaring beschikt. BHV-taken 8.11 Slechts 1 werknemer aanwezig De volgende BHV-taken zijn van toepassing: a. het alarmeren en begeleiden van eventueel aanwezige klanten of bezoekers naar een veilige plaats, b. het alarmeren en het ter plaatse informeren van de gemeentelijke brandweer en andere hulpverleningsorganisaties. Om erger te voorkomen, is het noodzakelijk dat elke medewerker weet wat er van hem of haar wordt verwacht tijdens een noodsituatie. Overige situaties De volgende BHV-taken worden specifiek in de Arbo-wet genoemd: a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen. b. Het beperken en bestrijden van (een beginnende) brand, c. Het alarmeren en evacueren van alle medewerkers en andere aanwezige personen, d. Het alarmeren van en het samenwerken met de gemeentelijke brandweer en andere hulpverleningsorganisaties. Om erger te voorkomen, is het noodzakelijk dat elke medewerker weet wat er van hem of haar wordt verwacht tijdens een noodsituatie. Het verdient aanbeveling om vooraf vast te leggen wie verantwoordelijk is voor welke zaken tijdens een noodsituatie. Opleiding BHV-ers 8.12 De opleiding van de BHV-er moet aan sluiten op zijn of haar taak tijdens een noodsituatie, in de praktijk zal deze opleiding in de meeste gevallen beperkt kunnen blijven tot 1 of hooguit 2 dagen. Voor eerste hulp bij ongevallen is een opleiding “Levensreddende Eerste Handelingen (LEH)”vaak toereikend en is een EHBO opleiding niet nodig. In situaties waarin slechts 1 werknemer aanwezig is, is een instructie over hoe te alarmeren in principe voldoende (tijdsindicatie: 1 à 2 uur). Denk ook aan het regelmatig opfrissen van de kennis en vaardigheden. BHV-hulpmiddelen 8.13 Voor een aantal BHV-taken zijn hulpmiddelen, zoals EHBO trommel en brandblusser, nodig. Het bedrijf moet ervoor te zorgen dat deze middelen in voldoende mate en op de juiste plekken aanwezig zijn. De onderhoudsstaat van deze middelen moet goed zijn. 57 Aantal bedrijfshulpverleners ٱ 8.10 zijn er voldoende bedrijfshulpverleners (BHV-ers) aanwezig in werktijd? BHV taken 8.11 ٱ is duidelijk wie welke taak heeft tijdens een noodsituatie en wie op dat moment welke verantwoordelijkheid heeft? Opleiding BHV-ers ٱ zijn de BHV-ers voldoende opgeleid voor hun taak? BHV hulpmiddelen ٱ 8.12 8.13 hebben de BHV-ers de juiste middelen, zoals EHBO trommels ter beschikking en worden deze middelen goed onderhouden? 58 BHV op schrift 8.14 Het bedrijf moet schriftelijk vastleggen hoe de BHV is georganiseerd, bijvoorbeeld in de vorm van instructiebladen. Dit kan tevens gebruikt worden voor de instructie van het personeel den de communicatie met externe hulpverleningsdiensten. BHV procedures 8.15 Werknemers, ook tijdelijke krachten, moeten zijn geïnformeerd over de gevaren die kunnen resulteren in een noodsituaties en over de wijze waarop het bedrijf reageert op deze noodsituaties. Met name is van belang dat elke medewerker weet hoe en bij wie een (dreigende) noodsituatie moet worden gemeld. Zoals bekend, telt in zo’n situatie elke seconde. 59 BHV op schrift 8.14 ٱ is de wijze waarop de BHV is georganiseerd schriftelijk vastgelegd? BHV ٱ 8.15 is het personeel bekend met de BHV organisatie en de procedures tijdens noodsituaties? 60