Van latere zorg - Tilburg University

advertisement
Van latere zorg
Toekomstverkenning naar de aansluiting tussen zorgvraag en
zorgaanbod in Noord-Brabant tot 2025
Een voorstudie
Van latere zorg
Toekomstverkenning naar de aansluiting tussen
zorgvraag en zorgaanbod in Noord-Brabant tot 2025
Een voorstudie
Dr. D.P.K. Roeg
Prof. Dr. G.P. Westert
Prof. Dr. Ing. J.A.M. van Oers
TRANZO
Wetenschappelijk centrum voor transformatie in zorg en welzijn
COLOFON
OPDRACHTGEVER:
BRABANT MEDICAL SCHOOL
UITVOERING:
TRANZO, UNIVERSITEIT VAN
TILBURG
TRANZO
UNIVERSITEIT VAN TILBURG
FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN
POSTBUS 90153
5000 LE TILBURG
BEZOEKADRES:
WARANDELAAN 2
TIASBUILDING, 5E ETAGE, KAMER T515
TEL. SECRETARIAAT 013 466 29 69
FAX SECRETARIAAT 013 466 36 37
E-MAIL: [email protected]
INTERNET: WWW.UVT.NL/TRANZO
IN SAMENWERKING MET HET RIVM
FOTO OMSLAG:
EVELIEN BROUWERS
DRUK:
UNIVERSITEITSDRUKKERIJ, UNIVERSITEIT VAN TILBURG
ISBN:
© TRANZO, 2007 TILBURG
Voorwoord
Wat voor zorg hebben Brabanders nodig? En hoeveel? Zal hierin in de komende 10
tot 15 jaar iets veranderen? Zullen bepaalde patiëntengroepen in aantal af- of
toenemen of zullen mensen andere verwachtingen hebben van de zorg? Is er een
andere organisatie of invulling van zorg nodig? Andere opleidingen? Het is dit type
vragen dat in dit rapport centraal staat.
Dit rapport betreft een voorstudie, waarin begrippen zoals ‘vraag naar zorg’ en
‘zorggebruik’ verhelderd worden en er wordt een onderzoeksmethodiek (i.e.,
ziektespecifieke aanpak) gekozen en uitgewerkt. Ook wordt in samenwerking met
een klankbordgroep een eerste schets gemaakt van de huidige door professionals en
patiënten ervaren problematiek in de zorgsector in de provincie. Vervolgens staan
twee patiëntengroepen in dit rapport centraal. Dit zijn mensen met: diabetes en
depressie. Met behulp van deze ziektespecifieke aanpak wordt ingegaan op de vraag
naar zorg die deze doelgroepen hebben.
De keuze voor diabetes en depressie als voorbeelden voor deze voorstudie is niet
toevallig. Beide zijn aandoeningen die in sterk toenemende mate voorkomen in
Nederland en beide zorgen voor een hoge ziektelast bij mensen die ermee te maken
krijgen. Grotendeels hangt dit samen met het vaak langdurige karakter van beide
aandoeningen. Voor de toekomst wordt verwacht dat deze ziektebeelden in
belangrijke mate zullen bijdragen aan de totale ziektelast in Nederland. Dit blijkt
ook uit het feit dat beide aandoeningen door het ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport in de preventienota (Kiezen voor gezond leven) uitgeroepen zijn als
speerpunten voor 2007-2010. Belangrijkste reden is dat preventie en goede
behandeling voor mensen met deze aandoeningen kan bijdragen tot een forse winst
op het gebied van volksgezondheid.
Dit rapport is een startschot. De ziektespecifieke aanpak zal in een vervolg op deze
studie, dat zal starten in 2008, ook voor andere ziekten met een grote ziektelast
worden gebruikt om informatie bijeen te brengen over de vraag naar zorg en het
benodigde zorgaanbod in de provincie Noord-Brabant. Hierbij wordt ook het gegeven
van multimorbiditeit of comorbiditeit meegenomen, d.w.z. dat patiënten te maken
hebben met meerdere ziekten tegelijkertijd. Een voorbeeld betreft de combinatie van
de beide ziekten die in deze voorstudie zijn onderzocht: diabetes en depressie.
Mensen met diabetes mellitus hebben twee keer zo vaak last van depressies als
mensen zonder diabetes. Verder ontwikkelen mensen met een depressie twee keer
zo vaak diabetes (van Meeteren-Schram & Baan, 2007). In de hoofdstudie
onderzoeken we ook wat multimorbiditeit betekent voor het benodigde zorgaanbod,
nu en in de nabije toekomst.
Deze informatie kan beleidsmakers en zorgverleners helpen op de weg naar
verantwoorde zorg voor later.
Inhoudsopgave
Kernboodschappen
9
1. Inleiding
13
1.1. Probleemstelling
13
1.2. Vraagstelling
15
2. Methoden
17
2.1. Onderzoeksstrategie
17
2.2. Ziektespecifieke aanpak
18
2.3. Klankbordgroep
18
2.4. Symposium
18
3. Definities en conceptueel model
19
3.1. Wat is gezondheidszorg
19
3.2. Wat is ‘vraag naar zorg’
19
3.3. Wat is ‘zorgaanbod’
21
3.4. Afstemming tussen vraag en aanbod
23
4. Zo op het eerste oog: De ervaren problemen in Noord-Brabant
25
4.1. Landelijke problemen: Noord-Brabantse problemen?
25
4.2. BMS: Ervaren tekort aan artsen en behoefte aan nieuwe
27
opleidingen in de zorg in Noord-Brabant
4.3. Regionale VTV’s: Gezondheidsachterstand in de provincie
27
4.4. Klankbordgroep:
28
Wat
vinden
de
Noord-Brabantse
zorgaanbieders?
4.5. Conclusie en focus voor de voorstudie
5. De uitdaging: Wat zegt het bestaande materiaal over Noord-
29
31
Brabant
6. Huidige situatie vraag en aanbod: Diabetes en depressie
35
6.1 De Brabantse bevolking
35
6.2 Diabetes
37
6.3 Depressie
50
7. Toekomstige situatie vraag en aanbod: Diabetes en depressie
65
7.1 De Brabantse bevolking
65
7.2 Diabetes
65
7.3 Depressie
76
8. Hoofdstudie: Plan van aanpak
85
8.1 Inzichten uit de voorstudie
85
8.2 Vraagstelling hoofdstudie
87
8.3 Methoden
88
8.4 Beleidsaanbevelingen
89
8.5 Planning
89
Over de auteurs
91
Literatuur
93
Bijlagen
I Provincie Noord-Brabant en haar verschillende regio-indelingen
103
II Vraag naar zorg: Vier stadia (het conceptueel model in detail)
105
III Samenstelling klankbordgroep
109
Kernboodschappen
Op verzoek van de Brabant Medical School
is door het Wetenschappelijk Centrum voor
Transformatie in Zorg en Welzijn (TRANZO) van de Universiteit Tilburg een verkennende studie
gedaan naar de ontwikkeling van de regionale zorgvraag tot 2025 en de betekenis daarvan voor
het toekomstig regionale zorgaanbod. Het doel van deze voorstudie is tweeledig: het in kaart
brengen welke kennis beschikbaar is en wat nog ontbreekt en het bepalen van een
onderzoeksstrategie voor de hoofdstudie.
Noord-Brabant wijkt op aantal punten ongunstig af van Nederlands gemiddelde
•
Noord-Brabant kent de komende jaren een sterkere groei van het aantal ouderen ten
opzichte van de Nederlandse situatie. Tot 2015 neemt het percentage ouderen (70+) toe
met 23% ten opzichte van 17% landelijk. Hierdoor zal in Noord-Brabant de prevalentie
van chronische ziekten en aandoeningen sterker toenemen en zal een sterkere groei in
de zorgvraag plaatsvinden dan gemiddeld in Nederland. Bovendien zal in de komende
decennia de bevolkingsgroei sneller afnemen, waardoor de ‘grijze druk’, de verhouding
tussen het productieve en niet-productieve deel van de bevolking, extra zal toenemen.
•
Noord-Brabant heeft op enkele belangrijke terreinen een gezondheidsachterstand ten
opzichte van Nederland. In de regio Hart voor Brabant is sprake van een hogere sterfte
aan onder meer longkanker, dikkedarmkanker, beroerte, longontsteking en COPD. In
West-brabant ligt onder meer de sterfte aan longkanker, diabetes en beroerte hoger dan
gemiddeld in Nederland.
•
De hogere grijze druk heeft direct effecten op de benodigde capaciteit van zorg in de
nabije toekomst. Grijze druk heeft gevolgen voor de krapte op de arbeidsmarkt en kan
ook leiden tot een tekort aan personeel in de zorgsector, met name bij de verpleeg- en
verzorgingshuizen.
•
De verwachting bestaat – in het zorgveld – dat er in de nabije toekomst een tekort aan
opleidingsplaatsen voor medisch specialisten in Noord-Brabant zal ontstaan. Het is een
bekend gegeven dat de afgestudeerden blijven werken in de omgeving waar ze zijn
opgeleid. Het risico van te weinig opleidingsplaatsen in Noord-Brabant is dat in de
toekomst te weinig artsen zich in de provincie zullen vestigen.
Vraag- aanbod analyses zijn gebaat bij een ziektespecifieke benadering
•
Door per ziekte de toekomstige behoefte aan zorg in kaart te brengen is er een meer
natuurlijke focus op de patiënt en zijn/haar verschillende behoeften in de verschillende
stadia van een ziekte: gezond blijven (preventie), beter worden (curatieve zorg), leven
met ziekte en handicap (care). In deze voorstudie is voor twee ziekten deze benadering
uitgewerkt: diabetes mellitus en depressie. Zowel diabetes mellitus als depressie zijn
chronische ziekten die in de komende decennia sterk zullen toenemen. In de
9
hoofdstudie worden ook andere belangrijke chronische ziekten onderzocht en wordt ook
de invloed van comorbiditeit meegenomen.
Beschikbare informatie wijst op toekomstige knelpunten in diabeteszorg in NoordBrabant
•
Het aantal mensen met diabetes mellitus zal tot 2015 in aantal verdubbelen. In NoordBrabant is de prevalentie dan 18-21% tegenover landelijk 17%. Naar verwachting is het
huidige zorgaanbod niet voldoende voor de vraag die er straks zal zijn. Het huidige
beleid beoogt de diabeteszorg te verschuiven van tweede naar de eerste lijn (huisarts,
diabetesverpleegkundigen, praktijkondersteuners en praktijkassistenten).
•
Ondanks de hogere prevalentie van diabetes in Noord-Brabant zijn er indicaties dat het
zorggebruik door diabeten in Noord-Brabant lager is dan gemiddeld in Nederland, maar
informatie hierover is incompleet.
•
Gegeven de huidige instroom naar de opleiding wordt in Nederland een tekort aan
huisartsen verwacht in de toekomst. In Noord-Brabant is het aanbod van huisartsen nu
(reeds) lager dan het landelijk gemiddelde.
•
De rol van de tweede lijn zal naar verwachting afnemen, maar door de grote toename
van de prevalentie van diabetes zal ook het aantal complicaties dat om aandacht van de
tweede lijn vraagt toenemen, waardoor beide trends elkaar naar verwachting opheffen.
Naar verwachting is in de nabije toekomst extra capaciteit van internisten, neurologen en
oogartsen noodzakelijk.
•
Voor het te verwachten tekort aan verplegend en verzorgend personeel zijn creatieve
oplossingen
noodzakelijk
en
mogelijk
in
de
sfeer
van
loopbaan-
en
ontplooiingsmogelijkheden.
•
Door de implementatie van het elektronisch patiëntdossier en een toenemend ICT
gebruik kan de zorg efficiënter ingericht worden en bestaat er de verwachting dat de
werkdruk voor huisartsen ondersteuners per patiënt zal afnemen.
Beschikbare informatie wijst op toekomstige knelpunten in depressiezorg in NoordBrabant
•
In Noord-Brabant stijgt de prevalentie van depressie sterker dan in de rest van
Nederland. Depressie zal naar verwachting in Nederland tot 2015 met 4,6% stijgen, voor
Noord-Brabant ligt de verwachting op ruim 5%.
•
Bij depressie is versterking van de eerste lijn noodzakelijk om meer patiënten vroegtijdig
te bereiken met effectief gebleken interventies, waardoor de levensloop prognose
verbetert.
•
Door de toename van psychische aandoeningen (waaronder depressie) vanwege de
relatief sterkere vergrijzing in Noord-Brabant zal het beroep op de GGZ in delen van
10
Noord-Brabant sterker toenemen dan landelijk. In andere delen wordt geen toename
verwacht.
•
Bij de Noord-Brabantse eerstelijnspsychologen worden in de toekomst geen tekorten
verwacht.
Er is veel relevante informatie beschikbaar over Noord-Brabant, maar die is versnipperd
en slechts ten dele direct bruikbaar voor vraag-aanbod analyses
•
Er zijn weliswaar veel gegevens beschikbaar over vraag en aanbod, zowel voor Nederland
totaal, als voor Noord-Brabant, maar die zijn slechts ten dele bruikbaar voor goede
vraag-aanbod analyses. Zo is veel informatie niet voor de hele provincie beschikbaar,
maar slechts voor een of meer deelregio’s. Er bestaan tussen de verschillende
rapportages ook grote verschillen in registratie- en peildata, worden verschillende
definities voor vraag en aanbod gehanteerd, en worden vraag en aanbod zelden aan
elkaar gerelateerd.
•
Er bestaan bovendien aanzienlijke kennishiaten. Er is behoefte aan aanvullende
kwantitatieve en kwalitatieve gegevens, om een goede vraag-aanbod analyse te kunnen
realiseren.
De hoofdstudie: hoe verder?
•
In de hoofdstudie staan de volgende vragen centraal:
1. Wat zijn de belangrijkste (combinaties van) aandoeningen in Noord-Brabant op
basis van epidemiologische en demografische ontwikkelingen?
2. Hoe zal de vraag naar zorg zich hiervoor ontwikkelen?
3. Wat betekent dit voor het zorgaanbod en de afstemming van voor deze
aandoeningen noodzakelijk benodigde zorg uit de diverse sectoren (preventie,
cure, care, GGZ-mz en welzijn) in alle echelons (eerste, tweede en derdelijn) tot
2025, rekening houdend met te verwachten technologische en maatschappelijke
ontwikkelingen?
•
In de hoofdstudie worden naast diabetes mellitus en depressie ook andere belangrijke
chronische ziekten onderzocht en wordt tevens de invloed van multimorbiditeit
meegenomen. Daarnaast zal in de hoofdstudie aanvullend onderzoek worden gedaan
naar de wijze waarop met een ziektespecifieke benadering een representatief totaalbeeld
van de toekomstige zorgvraag kan worden verkregen. In de hoofdstudie zullen de
volgende activiteiten worden uitgevoerd:
o
Complementeren van het beeld aan de hand van de ziektespecifieke aanpak,
zodat er een totaalbeeld ontstaat over de vraag naar zorg in de nabije toekomst.
o
Analyse van de invloed van multimorbiditeit en wat dit betekent voor het
gewenste zorgaanbod en organisatie van de zorg in de nabije toekomst
(regiefunctie en ketenkwaliteit).
11
o
Analyse van de gevolgen van de algemene maatschappelijk trend en wens bij
zorggebruikers tot vergaande extramuralisering van het zorgaanbod en de
implicaties hiervan voor de reorganisatie van het huidige zorgaanbod (ketenzorg,
samenwerking tussen zorgverleners).
o
Analyse
van de
gevolgen van de
relatief autonome innovaties
op het
technologische vlak, welke deels de extramuralisering ondersteunen (domotica)
en ketenkwaliteit kunnen faciliteren (elektronisch patiëntdossier)
o
Arbeidsmarktanalyse bij verschillende beleidscenario’s. Wat is straks nodig onder
de scenario’s en wat betekenen deze scenario’s voor de opleiding van
professionals in Noord-Brabant.
12
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1
PROBLEEMSTELLING
Achtergrond
De vraag naar zorg zal toenemen in de komende decennia. Het percentage ouderen (15%) in
Nederland zal tot 2025 met ruim vijf procent stijgen. Het RIVM becijferde onlangs dat in 2025
de “ziekten van de oude dag” door vergrijzing sterk zullen zijn toegenomen: hartfalen (+ 40%),
dementie (+ 38%) en beroerte (+ 37%). Verder “ontgroent” de samenleving waardoor de grijze
druk zal toenemen, maar door dezelfde ontgroening neemt het voorkomen van een aantal
ziekten af (astma, verstandelijke handicaps) (de Bakker et al., 2005). Het patroon van ziekten en
aandoeningen zal dus in aard én omvang wijzigen.
Zijn er straks voldoende mensen beschikbaar om te zorgen en om preventietaken uit te
voeren? Hebben zij de juiste competenties? Het is van belang heel specifiek naar de
opleidingsbehoefte en capaciteitsraming van professionals in de zorg te kijken, want door een
veranderend ziektepatroon verandert de behoefte aan professionals wat betreft competentie en
expertise (bijv. toename hartfalen versus afname verstandelijke handicaps). Hetzelfde geldt voor
een verandering in determinanten, zoals leefstijl (roken, overgewicht).
Er verandert nog meer: ‘vragers’ stellen andere eisen. Ze zijn mondiger en welvarender dan
in het verleden. Meer dan ooit zal gevraagd worden ‘kwaliteit’ te leveren. Dit laatste zal leiden
tot meer en meer vraaggestuurde in plaats van aanbodgestuurde zorg waarin ketenzorg en
transparante patiëntveiligheid niet meer weg te denken zijn. Los hiervan zijn er aan de
aanbodkant belangrijke maatschappelijke trends waar te nemen, zoals de feminisering van het
zorgaanbod en de toename van deeltijdwerk. Bovendien zijn er ontwikkelingen rondom
processen productinnovaties, die naast een effect op kosten een effect zullen hebben op
capaciteitsramingen. Tot slot, hoe waarderen de werkers in de zorg hun vak en hun
arbeidsmarktpositie en wat betekent dat voor de benodigde capaciteit? Kortom: leiden we nu de
juiste professionals op voor morgen en hoe zal de balans tussen vraag en aanbod straks zijn?
Omdat Noord-Brabant qua demografische samenstelling (sociaal-economische status,
leeftijdsopbouw, etniciteit) afwijkt van Nederland als geheel en mogelijk ook het voorkomen van
ziekten er anders uitziet (van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b) kan de
beantwoording van deze vraag niet gebaseerd worden op nationale ramingen. De vraag vereist
regionaal maatwerk.
Ontwikkeling vraag en aanbod in Noord-Brabant
Landelijke ramingen en toekomstverkenningen van vraag en aanbod zijn in Nederland in ruime
mate aanwezig. Zo wordt bijvoorbeeld elke vier jaar een Volksgezondheid Toekomst Verkenning
13
gemaakt door het RIVM. Hierin wordt een beeld van de huidige gezondheidstoestand van de
Nederlanders geschetst op basis van een aantal indicatoren en wordt het huidige zorggebruik
beschreven (de Hollander et al., 2006). Ook zet de VTV de volksgezondheid in een Europees
perspectief en worden toekomstverkenningen gedaan, per indicator variërend van enkele tot
tientallen jaren vooruit. Een ander voorbeeld komt van het Capaciteitsorgaan. Dit is een
stichting die ter advisering van het ministerie van Volksgezondheid Wetenschap en Sport (VWS)
op regelmatige basis capaciteitsramingen maakt voor de benodigde instroom in medische
opleidingen,
zoals
de
opleiding
geneeskunde
en
de
medische
en
tandheelkundige
vervolgopleidingen (Capaciteitsorgaan, 2005). Veel bronnen en rapporten beschrijven vraag een
aanbod echter apart van elkaar. Er zijn weinig rapporten die in kaart brengen hoe vraag een
aanbod in de toekomst op elkaar afgestemd zullen zijn. Een uitzondering is het rapport ‘Op één
lijn’ (de Bakker et al., 2005), waarin naast een toekomstverkenning van de vraag naar zorg (op
basis van demografie en epidemiologie) tevens de capaciteit van het zorgaanbod wordt
beschreven en uitspraken worden gedaan over op welke gebieden afstemmingsproblemen
worden verwacht. Dit geldt ook voor het Capaciteitsorgaan, zij het dat de vraagverkenningen
hier uitsluitend demografisch zijn.
Regionale ramingen zijn er (vooralsnog) nauwelijks. Zeker niet waarin vraag en aanbod
worden vergeleken. Wel is hierin een kentering te zien. In 2006 zijn de eerste regionale VTV’s
(rVTV’s) gepresenteerd voor twee grote Noord-Brabantse GGD-regio’s, namelijk Hart voor
Brabant en West-Brabant (van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b). Deze
rVTV’s hebben een vergelijkbare doelstelling als de landelijke VTV, maar dan gericht op de
lokale
situatie
ten
behoeve
van
het
lokale
gezondheidsbeleid. Dergelijke
plaatselijke
informatievoorziening is belangrijker geworden sinds de invoering van de Wet Collectieve
Preventie Volksgezondheid, welke gemeenten verplicht om op basis van de daadwerkelijke
gezondheidstoestand beleid te maken en uit te voeren (van Bon-Martens et al., 2007). Uit de
rVTV’s bleek ondermeer dat de gezondheid van de Brabanders ongunstig afwijkt van het
landelijke beeld: zo is zowel in West- als in Hart voor Brabant sprake van een hogere sterfte aan
longkanker en beroerte, waarbij de sterfte aan longkanker direct gerelateerd is aan de
rooktrends uit het verleden (van Bon-Martens et al., 2006b). Uit de rVTV’s bleek ook dat het
ziektepatroon niet afwijken van het algemene Nederlandse beeld: hart- en vaatziekten en
psychische stoornissen zijn de belangrijkste ziekten. Ook wordt in de rapporten aandacht
gevraagd voor ongezond gedrag (roken, overgewicht) en de noodzaak van preventie aangestipt.
Naast de rVTV’s is er nog een tweetal andere rapporten dat ingaat op de vraag en het aanbod in
Noord-Brabant. In mei 2006 verscheen het rapport “Zorgrapport Noord-Brabant 2006” (PON et
al., 2006) met feiten en cijfers over de gezondheidszorg in Noord-Brabant. Ook verscheen het
rapport “Zorgen voor Brabant” (van der Windt & Talma, 2006b) waarin voor de periode tot 2010
knelpunten voor de arbeidsmarkt in de Zorg- en Welzijnssector zijn verkend voor NoordBrabant. Deze analyse is beperkt tot verpleegkundige, verzorgende en sociaal agogische
beroepen niveau 1 t/m 5.
14
Er ligt dus belangrijk basismateriaal voor de bovengenoemde vragen, maar het integrale
overzicht ontbreekt. Brabant Medical School (BMS) heeft TRANZO daarom gevraagd een
systematische analyse te doen naar de huidige en toekomstige vraag in de gezondheidszorg in
Noord-Brabant en daarbij te schetsen wat de effecten zullen zijn voor de ontwikkeling van het
zorgaanbod voor de middellange termijn (tot 2025). Er zal hierbij rekening moeten worden
gehouden met specifieke regionale ontwikkelingen die invloed hebben op de zorgvraag en de
instroom in de medische opleidingen en beroepen (zoals bevolkingsopbouw en verschillen
tussen specifieke doelgroepen). Brabant Medical School heeft TRANZO gevraagd de rapporten
“Zorgbalans” (Westert & Verkleij, 2006a), “Volksgezondheid Toekomst Verkenning” (de
Hollander et al., 2006) en “Op één lijn” (de Bakker et al., 2005) in het onderzoek mee te nemen.
Relevantie
De BMS is een samenwerkingsverband van opleidingsziekenhuizen en opleidingsinstituten in
Noord-Brabant. Op basis van de bevindingen van voorliggend onderzoek kan de BMS op maat
gemaakt beleid voeren ten aanzien van de zorgopleidingen in de regio voor nu en in de
toekomst. Dit komt de kwaliteit van het zorgaanbod ten goede. Daarnaast is dit onderzoek de
eerste inspanning om een grote hoeveelheid beschikbare data over vraag en aanbod op regionaal
niveau tot een integraal en samenhangend rapport te brengen waarin niet alleen cijfermatig
materiaal bij elkaar wordt gebracht, maar in lijn met de doelstelling van landelijke ramingen,
zoals de VTV, de informatie ook begrijpelijk en hanteerbaar gemaakt wordt en beschikbaar komt
voor lokale beleidsprocessen.
1.2
VRAAGSTELLING
De hoofdvraagstelling is: “Hoe zal de vraag naar zorg in Noord-Brabant zich tot 2025
ontwikkelen en wat betekent dit voor het te ontwikkelen zorgaanbod?”.
Het onderzoek zal starten met een voorstudie. Er wordt hiervoor op basis van bestaande
literatuur een rapport gemaakt waarin de vraagstelling zo goed mogelijk wordt beantwoord én
waarin wordt aangegeven welke kennis nog ontbreekt. Op basis van dit rapport krijgt men een
eerste indruk van de huidige en toekomstige aansluiting tussen vraag een aanbod in NoordBrabant. Tevens wordt duidelijk tot in hoeverre de bestaande data bruikbaar zijn om de
regionale situatie in Noord-Brabant in kaart te brengen en wat er in de data nog ontbreekt voor
een volledig overzicht. In het rapport van de voorstudie wordt vervolgens een gedetailleerde
onderzoeksaanpak en -planning uitgeschreven ten behoeve van de hoofdstudie, welke naar
verwachting zal gaan lopen vanaf 2008.
De vraagstellingen die in deze voorstudie beantwoord zullen worden zijn:
1. “Welke problemen spelen er op het moment in de provincie Noord-Brabant ten aanzien
van de afstemming tussen vraag naar zorg en het zorgaanbod en welke problemen
worden er verwacht in de nabije toekomst tot 2025?
15
2. “Wat zijn voor de hoofdvraagstelling de best bruikbare indicatoren voor ‘vraag naar
zorg’, ‘zorgaanbod’ en ‘afstemming’ tussen beiden en welk theoretisch model is het beste
startpunt voor deze studie?”
3. “Wat is er op basis van bestaande rapportages en gegevens reeds bekend over de vraag
naar zorg en het zorgaanbod nu en in de toekomst in Noord-Brabant?”
4. “Wat kan er op basis van voorgaande vragen geconcludeerd worden over de afstemming
tussen vraag en aanbod in de provincie Noord-Brabant voor nu en in de toekomst”?
5. “Welke kennis ontbreekt nog?”
6. “Uit welke stappen moet het plan van aanpak voor de hoofdstudie bestaan?”
16
Hoofdstuk 2
Methoden
2.1
ONDERZOEKSSTRATEGIE
In deze voorstudie worden de bovenstaande deelvragen beantwoord.
Ten eerste (Hoofdstuk 3) zullen ‘vraag’ en ‘aanbod’ gedefinieerd worden op basis van
nationale en internationale wetenschappelijke literatuur en zal er een conceptueel model
ontwikkeld worden dat leidraad zal zijn voor de dataverzameling in deze studie. Verder wordt
aangegeven hoe vraag en aanbod met elkaar in verband kunnen worden gebracht.
Ten tweede (Hoofdstuk 4) zal er een inventarisatie en beschrijving gemaakt worden van de
“problemen” zoals die in Noord-Brabant ervaren en verwacht (kunnen) worden ten aanzien van
de vraag en het aanbod. Op basis van deze inventarisatie wordt besloten welke onderwerpen
(i.e., typen zorg & typen aanbod) in deze voorstudie nader worden uitgediept. De aanleiding
voor de behoefte aan samenwerking tussen de opleidingsinstellingen in Noord-Brabant (en dus
voor de oprichting van de Brabant Medical School) zal hierbij meegenomen worden, alsmede de
input van een klankbordgroep (zie § 2.3).
Ten derde (Hoofdstuk 5-7) zullen ‘vraag’ en ‘aanbod’ zover mogelijk in kaart worden
gebracht
met
behulp
van
zogenaamd
‘documentonderzoek’
(Bowling,
2000).
In
documentonderzoek worden bestaande data gebruikt, zoals publieke statistieken, specifieke
registratiesystemen of overheidsrapporten geschreven naar aanleiding van beleidsvraagstukken.
De zoektocht zal hier starten met een aantal bekende en veelgebruikte bronnen (zoals de in
hoofdstuk 1 genoemde rapporten/overzichten). Hiervan wordt in kaart gebracht tot in hoeverre
zij antwoord kunnen geven op de onderzoeksvragen. Vervolgens zal met behulp van gericht
‘sneeuwballen’ verder gezocht worden. Hierbij worden de meest relevante websites gebruikt
(bijv. CBS statline, RIVM, NIVEL) waarop data en rapporten terug te vinden zijn. Daar de te
gebruiken rapporten zelf ook vaak samengestelde producten zijn en vele bronnen hebben
geraadpleegd voor het achterhalen van demografische en epidemiologische gegevens geven deze
tezamen een goed overzicht van de beschikbare informatie die er op dit terrein is. Informatie
zal gezocht worden over de indicatoren die bepaald zijn in hoofdstuk 3 voor de vraag naar zorg
en het zorgaanbod. Van beide zal eerst gekeken worden naar de huidige situatie en de trend uit
het verleden en vervolgens naar informatie uit toekomstverkenningen tot 2025. Telkens zullen
Noord-Brabantse en landelijke gegevens vermeld en vergeleken worden.
Ten vierde (Hoofdstuk 8) zullen er op basis van voorgaande stappen voor zover mogelijk
alvast eerste uitspraken gedaan worden over de aansluiting tussen vraag en aanbod voor nu en
in de toekomst. Deze uitspraken zullen zo concreet mogelijk en in de vorm van
beleidsaanbevelingen
gepresenteerd
worden.
De
kennishiaten
ten
aanzien
van
de
17
hoofdvraagstelling zullen in kaart worden gebracht en tot slot zal er een plan van aanpak
(Hoofdstuk 9) geschreven worden voor de hoofdstudie.
2.2
ZIEKTESPECIFIEKE AANPAK
In dit onderzoek wordt gekozen voor een ziektespecifieke aanpak. Het uitgangspunt is hierbij:
de patiënt en wat deze met zijn of haar specifieke ziekte en behoefte nodig heeft aan zorg en
ondersteuning. Er is voor dit rapport (i.e. een voorstudie) gekozen twee ziektebeelden uit te
werken die kunnen dienen als goede representant voor de vraag- en aanbodontwikkelingen in de
provincie Noord-Brabant. Bij deze keuze is rekening gehouden met: a) de mate van
belangrijkheid van de aandoeningen en b) verscheidenheid in aard en te verwachten type zorg.
Zodoende is uitgekomen op een somatische en een psychische aandoening. De onderbouwing
wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 4. De hier gekozen insteek sluit aan bij de moderne kijk
op gezondheidszorg en begrippen zoals ‘vraaggerichte zorg’ en ‘vraaggestuurde zorg’
(Rijckmans, 2005).
2.3
KLANKBORDGROEP
De voorstudie wordt begeleid door een klankbordgroep van inhoudelijk experts op het gebied
van het Noord-Brabantse zorgaanbod. De klankbordgroep komt twee keer bijeen gedurende de
studie: eenmaal in het begin en eenmaal aan het eind. Van de klankbordgroep wordt gevraagd
feedback te geven op het rapport-in-wording. De klankbordgroep dient dekkend te zijn voor
diverse
zorgsectoren
in
de
provincie
en
tevens
patiënten(vertegenwoordiging)
en
vertegenwoordiging voor de Provinciale Raad te bevatten. Bijlage III toont de samenstelling van
de klankbordgroep.
2.4
SYMPOSIUM
De voorstudie wordt afgesloten met een symposium. In dit symposium zullen de onderzoekers
ingaan op de meest opvallende bevindingen over de Noord-Brabantse situatie en zullen twee
andere sprekers, praktijkervaren in Noord-Brabant en in afstemmingsvraagstukken, op deze
bevindingen ingaan. Vervolgens zal in het symposium discussie plaatsvinden met de zaal en
wordt het rapport aangeboden aan het Provinciaal Bestuur.
18
Hoofdstuk 3
Definities en conceptueel model
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe vraag en aanbod in kaart kunnen worden gebracht: wat
zijn de definities, welke indicatoren zijn te gebruiken en hoe meetbaar zijn de begrippen.
3.1
WAT IS GEZONDHEIDSZORG
Onder gezondheidszorg worden de activiteiten verstaan die er op gericht zijn tekorten in de
gezondheidstoestand en/of zelfredzaamheid van individuen op te heffen, te reduceren, te
compenseren en/of te voorkomen (van der Meer & Schouten, 1997). In dit rapport vatten we, in
navolging van Westert & Verkleij (2006a), onder zorg: preventieve, curatieve en verzorgende
taken, zowel bij somatische als bij psychische klachten en aandoeningen.
3.2 WAT IS ‘VRAAG NAAR ZORG’
Van gezondheidsprobleem naar zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik
Er zijn verschillende indicatoren voor vraag naar zorg (tabel 3.1). Hiervan zijn met name
gezondheidsproblemen (incl. de determinanten voor gezondheid1) en zorggebruik goed
eenduidig en kwantitatief meetbaar. Het zullen daarom in dit rapport deze maten zijn waar de
nadruk op zal liggen.
Vraag naar zorg komt voort uit ervaren gezondheidsproblematiek. Met behulp van de
gezondheidszorg wil men het ervaren gezondheidsprobleem proberen op te lossen of te
reduceren
en
in
de
behoefte
aan
gezondheid
voorzien
(Bowling,
2000).
Niet
alle
gezondheidsproblemen, echter, leiden tot een zorgvraag. Dit is ondermeer afhankelijk van
bijvoorbeeld de ernst van het probleem, verwachtingen die mensen hebben ten aanzien van de
zorg of ervaren drempels (bv. financieel, reisafstand, telefonische bereikbaarheid). Er zijn vier
stadia te benoemen op de weg van gezondheidsprobleem naar zorggebruik, elk onderscheiden
door een zogenoemde filter. Deze stadia zijn: ervaren gezondheidsproblemen, zorgbehoefte,
zorgvraag en zorggebruik (de Bakker et al., 2005; Post & Stokx, 1997) en kunnen elk individueel
worden gezien als indicatoren voor vraag naar zorg.
1
Determinanten zijn van invloed op het ontstaan van gezondheidsproblemen en zijn derhalve maten
(indicatoren) hiervoor.
19
Tabel 3.1 Indicatoren voor vraag naar zorg en hun ‘meetbaarheid’
Wat
Maten
Hoe meetbaar
Gezondheidsprobleem Gezondheidsdeterminanten als
Goed meetbaar, bv. m.b.v.
leeftijd, persoonsgebonden
demografische kerncijfers (bv.
kenmerken en leefstijl
CBS) en monitor- en enquête
data
Ervaren of medisch vastgestelde
gezondheidsproblemen
(lichamelijk, psychisch, sociaal)
Zorgbehoefte
Ervaren behoefte
Moeilijk meetbaar. Bestaat in
het hoofd van de patiënt
Zorgvraag
Gemelde gezondheidsproblemen
Niet heel eenduidig meetbaar.
Eerste contact met zorg is
meestal de huisarts (=
poortwachter), maar niet altijd.
Bovendien is zorgvraag
enigszins aanbodgestuurd en
overlapt daardoor met
zorggebruik. Mogelijk
meetbaar door
zelfrapportages.
Zorggebruik
Zorgcontacten
Goed meetbaar, m.n. door
registraties bij zorgaanbieders
en registraties bij verzekeraars
Medicijngebruik
In figuur 3.1 worden de vier stadia visueel weergegeven. Alle ervaren gezondheidsproblemen in
de bevolking worden voorgesteld als een ijsberg. Hiervan leidt alleen een deel tot een behoefte
aan professionele zorg. Het zwarte lijntje direct naast de berg visualiseert dit deel. Dat niet alle
gezondheidsproblemen leiden tot een zorgbehoefte heeft te maken met o.a. zorgverwachtingen,
ernst, duur, aanwezige alternatieve (bv. mantel-) zorg en cultuur (de Lege, 2002; Parasuraman et
al., 1990).
Figuur 3.1 Van gezondheidsprobleem naar zorggebruik
Gezond-
Filter C “Begrenzing”
heidsFilter B “IJsbergprobleem”
pro-
Filter A “Behoefte aan prof. zorg”
blemen
Dit is in de figuur weergegeven door de onderste onderbroken lijn: Filter A. Van alle
zorgbehoefte wordt vervolgens ook weer slechts een bepaald deel daadwerkelijk vertaald naar
20
een zorgvraag. Dit heeft te maken met ervaren drempels als schaamte, bereikbaarheid, kennis
van het systeem en betaalbaarheid (o.a. de Bakker et al., 2005; Westert & Verkleij, 2006a) (Filter
B). De zorgvraag is het deel dat zichtbaar is bij de professionals; en wordt daarom ook wel het
‘topje van de ijsberg’ genoemd (de Bakker et al., 2005). In de figuur is de zorgvraag het deel dat
boven water uitsteekt (ook aangegeven met een zwarte lijn). Een deel van de zorgvraag zal
vervolgens leiden tot daadwerkelijk zorggebruik, terwijl een deel, door onder andere
wachtlijsten en een verschil in oordeel tussen patiënt en arts over de ernst van het
gezondheidsprobleem, uiteindelijk niet of niet direct in het zorgsysteem terecht komt (de
Bakker et al., 2005). Deze laatste filter wordt in het figuur aangeduid met de term “begrenzing”
(Filter C). In bijlage II worden de vier stadia verder toegelicht.
3.3
WAT IS ‘ZORGAANBOD’
De gezondheidszorg in Nederland is vergaand gespecialiseerd. Dit heeft geleid tot een groot
aantal vormen van zorg, beroepsgroepen en specialisaties. Het aanbod is organisatorisch te
onderscheiden in drie echelons, oplopend naar de mate van specialisatie:
-
de
eerstelijnszorg
(de
vrij
toegankelijke
zorg,
waaronder
huisartsen,
apotheek,
fysiotherapeuten, wijkverpleegkundigen en –verzorgenden en maatschappelijk werkers)
-
de
tweedelijnszorg
(gespecialiseerde
zorg
waaronder
ziekenhuizen
en
geestelijke
gezondheidszorg m.u.v. eerstelijnspsycholoog)
- de derdelijnszorg (vergaand gespecialiseerde zorg en intramurale zorg zoals verpleeg- en
verzorgingshuiszorg) (Boot & Knapen, 1996; MOVISIE et al., 2007). Zoals eerder gezegd, wordt
het grootste deel van de vraag naar zorg in de eerste lijn behandeld; slechts een klein
percentage stroomt door naar de meer gespecialiseerde zorg.
Dwars door de wijze van organiseren en financieren lopen de begrippen preventie, cure en care.
Preventie
gaat
over
het
voorkómen
van
gezondheidsproblemen
en
omvat:
gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en ziektepreventie. Primaire preventie (het
voorkomen van ziekte door het bevorderen van gezond gedrag of het aanpassen van de
leefomgeving) vindt vooral plaats door gemeente (vaak uitgevoerd door GGD-en) en rijk.
Secundaire en tertiaire preventie (i.e., resp. opsporen/vroegtijdig behandelen en voorkomen van
verergering) vinden vooral plaats in de zorg (bv. baarmoederhalsscreening of openbare
geestelijke gezondheidszorg). De cure richt zich op het diagnosticeren en behandelen van
ziekten. Instellingen en individuele beroepsbeoefenaren die hieronder vallen zijn de huisarts,
paramedici en ziekenhuizen. Care staat voor het verzorgen van bijvoorbeeld langdurig zieken,
niet zelfstandige ouderen en gehandicapten. Daarmee overlapt het begrip care deels het begrip
tertiaire preventie. De care-sectoren richten zich voornamelijk op het verplegen en verzorgen
(maar ook het begeleiden) van mensen, vaak langdurig en soms voor het leven. Onder care
vallen: de verpleging en verzorging (verpleeghuis, verzorgingshuis, thuiszorg), de Geestelijke
21
Gezondheidszorg (GGZ), de zorg voor lichamelijk gehandicapten, de zorg voor verstandelijk
gehandicapten. (GGD Nederland, 2004, p. 16-15).
De laatste jaren krijgt ook de zogenoemde transmurale zorg meer en meer aandacht. Bij
transmurale zorg gaat het om samenwerkingsverbanden tussen verschillende zorgaanbieders en
-instellingen, veelal rondom een specifieke patiëntendoelgroep. Centraal staat het aan kunnen
bieden van een compleet pakket van alle benodigde zorg op continue wijze (i.e. ketenzorg). De
CVA-ketens zijn een bekend voorbeeld (RVZ, 2005).
Om zorgaanbod meetbaar te maken, moet er gekeken worden naar de capaciteit oftewel de
omvang. De omvang van het aanbod kan volgens de brancherapporten van VWS op twee
manieren worden bepaald, met behulp van: het aantal arbeidsplaatsen en het aantal
voorzieningen (van der Lucht, 2005). Arbeidsplaatsen betreft het aantal werkzame personen (of
fte’s) in een bepaalde zorgsector. Voorzieningen betreft het aantal zorginstellingen en
praktijken, zoals ziekenhuizen en huisartspraktijken. De voorzieningen die hierbij worden
onderscheiden staan in tabel 3.2. GGZ en welzijn worden hierin, in tegenstelling tot in het
rapport van GGD-Nederland, als aparte sectoren gerekend.
Tabel 3.2 Sectoren en voorzieningen in de zorga
Sector
Voorzieningen
Cure
- Huisartspraktijken
- Apotheken
- Tandartspraktijken
- Verloskundige praktijken
- Ambulance locaties
- Ziekenhuizen
- Revalidatiecentra
Preventie
- GGD
Care
- Verpleeghuizen
- Verzorgingshuizen
- Thuiszorginstellingen
- Gehandicaptenzorg
GGZ-MZb
- GGZ-instellingen
- Voorzieningen maatschappelijke opvang
Welzijn en sport
- Instellingen Sociaal cultureel werk
- Instellingen welzijn ouderen
- Instellingen jeugdhulpverlening
- Voorzieningen kinderopvangc
- Instellingen algemeen maatschappelijk werk
- Sportclubsc
Bron: Brancherapporten VWS van der Lucht, 2005
a
Deze indeling is globaal, zoals blijkt uit het feit dat bij preventie uitsluitend de GGD vermeld
staat. Ook ontbreken er onder voorzieningen bijvoorbeeld de paramedische beroepen en
eerstelijnspsychologen. b GGZ-MZ wordt ook wel onder care geplaatst (GGD Nederland, 2004)
c
Kinderopvang en sportclubs worden in dit onderzoek verder niet meegenomen.
22
Voor een volledig overzicht kunnen de verschillende indelingen van het zorgaanbod met elkaar
te geïntegreerd worden. Uitgaande van een min of meer chronologische gang van de patiënt
door het zorgsysteem, is het zinvol om bij het beschrijven van het aanbod minstens de volgende
onderdelen mee te nemen:
▪ Preventie
(primaire preventie wordt vaak buiten de zorg uitgevoerd)
▪ Eerstelijnszorg
(omvat m.n. cure en welzijn, ook eerstelijns-GGZ en secundaire & tertiaire
preventie)
▪ Tweedelijnszorg
(omvat m.n. cure en GGZ, ook secundaire & tertiaire preventie)
▪ Derdelijnszorg
(omvat m.n. care)
▪ Ketenzorg
(de initiatieven om diverse zorgonderdelen, ook door echelons heen, te
linken)
3.4
AFSTEMMING TUSSEN VRAAG EN AANBOD
Wanneer de vraag naar zorg stijgt, bijvoorbeeld bij toenemend aantal aandoeningen in de
populatie, dan is het van belang dat de capaciteit van het zorgaanbod evenredig meegroeit. Maar
hoe bepaal je kwantitatief het tekort of overschot aan personeel en of voorzieningen?
In de “Zorgbalans” (Westert & Verkleij, 2006a) wordt dit gedaan door te kijken naar indicatoren
zoals: het verzuimpercentage in de zorg, de huidige onvervulde vraag (bv wachtlijsten) en de
mate waarin de huidige instroom van zorgverleners is afgestemd op ontwikkelingen in de vraag
naar zorg. Voor deze gegevens worden verschillende bronnen geraadpleegd.
In “Op een lijn” (de Bakker et al., 2005) worden de te verwachten groeipercentages van de
vraag naar eerstelijnszorg vergeleken met de te verwachten groeipercentages van het aanbod.
Voor de vraag hebben ze hiervoor eerst demografische én epidemiologische trends
doorgetrokken en vervolgens rekenkundig met elkaar gecombineerd. Dat betekent dat ze het
effect van bevolkingsgroei en vergrijzing én het effect van toe- en afname van het voorkomen
van bepaalde aandoeningen op de huidige vraag naar zorg hebben doorgerekend voor de
toekomst. Als indicator voor vraag naar zorg is het zorggebruik genomen. Het meenemen van
epidemiologische (d.w.z. volksgezondheid-)gegevens levert sterkere toekomstverkenningen op
dan wanneer uitsluitend de demografie wordt meegenomen. Voor het aanbod maken ze een
toekomstverkenning door huidige trends van in- en uitstroom van beroepsbeoefenaren door te
trekken. Hierbij maken ze de volgende veronderstellingen:
▪
De huidige instroom blijft onveranderd;
▪
Het uitstroompatroon uit voorgaande jaren zal ook in de toekomst gelden;
▪
Het opleidingsrendement (hoeveel maken opleiding af) bedraagt 98% en zal in de komende
jaren niet veranderen;
▪
Het huidige beroepsrendement (hoeveel afgestudeerde huisartsen gaan als huisarts aan de
slag) zal in de komende jaren niet veranderen;
▪
Er wordt geen rekening gehouden met eventuele veranderingen in de werktijd (uren per fte);
23
▪
Er wordt geen rekening gehouden met eventuele veranderingen in de verdeling tussen
patiëntgebonden en niet-patiëntgebonden activiteiten.
Zowel de groei in aantal werkzame personen als in fte’s wordt berekend. Vervolgens worden de
cijfers voor vraag en aanbod naast elkaar gelegd en vergeleken.
In het voorliggend rapport zijn de indicatoren van de “Zorgbalans” (Westert & Verkleij, 2006a)
goed bruikbaar. Ze zijn gebaseerd op bestaande data, waarvan naar verwachting een deel te
achterhalen is op provincieniveau. Deze indicatoren zijn bruikbaar voor het detecteren van de
mogelijk te verwachten knelpunten in het aanbod. De bevindingen uit het rapport ‘Op één lijn’
(de Bakker et al., 2005) vormen hierop een goede aanvulling.
24
Hoofdstuk 4
Zo op het eerste oog:
De ervaren problemen in Noord-Brabant
In dit hoofdstuk zal worden verkend welke problemen er in de provincie Noord-Brabant nu
worden ervaren en welke zaken vermoedelijk in de toekomst de belangrijkste rol zullen spelen
in de aansluiting tussen vraag en aanbod. Op basis van deze verkenning zal een selectie worden
gemaakt van onderwerpen waar dit rapport zich verder op zal focussen. Er is vanuit vier
invalshoeken gekeken: wat zijn de landelijk ervaren problemen, wat is het ervaren tekort aan
zorgpersoneel in de provincie welke aanleiding was tot de oprichting van de BMS, wat zeggen de
regionale VTV’s over de gezondheidstoestand in Noord-Brabant en wat is de visie van NoordBrabantse
aanbieders
en
cliënt(vertegenwoordiging)
als
vertegenwoordigd
in
de
klankbordgroep?
4.1 LANDELIJKE PROBLEMEN, NOORD-BRABANTSE PROBLEMEN?
Vergrijzing, toename chronische aandoeningen en personeelstekorten in de care sector
Het percentage ouderen neemt toe (+6.9% tot 2025) (CBS Statline, 2007c). Volgens de VTV (de
Hollander et al., 2006) zal deze ‘vergrijzing’ rond 2040 zijn hoogtepunt bereiken. Gevolg is een
toenemende ziektelast (immers, ouderdom komt met gebreken) en daarmee ook een toenemend
zorggebruik. Zo zal in de komende 20 jaar de ziektelast van chronische ziekten met soms 40%
of meer toenemen. Het zorgaanbod zal dus moeten uitbreiden, maar ook in aard moeten
veranderen (meer verzorging!). In haar rapport waarschuwt de RVZ (2006) voor ernstige
personeelstekorten met name in de care sector voor de komende tien tot twintig jaar. Volgens
dit rapport zullen er in de periode 2001 tot 2004 maximaal 700.000 extra mensen in de totale
zorgsector nodig zijn om aan de vraag te voldoen, waarvan 420.000 voor de care. Reden
hiervoor is de groei aan zorgbehoefte door de vergrijzing en groei van het aantal kwetsbare
mensen in de samenleving. De Raad voor Volksgezondheid benadrukt dat het onwaarschijnlijk
is dat deze groei door de arbeidsmarkt en met collectieve middelen in zijn huidige vorm te
beantwoorden is. Ze adviseert een paradigmaverandering en denkt hierbij vooral aan innovatie
(bv. bijvoorbeeld door ondersteunen van zelfredzaamheid en mantelzorg, en inzetten van ICT
en andere moderne hulpmiddelen). Volgens van der Windt et al. (2007) betreffen de tekorten alle
belangrijke groepen van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen, uitgezonderd
sociaal pedagogisch werkers (SPW-ers) op niveau 3 en 4. De verpleeg- en verzorgingshuizen
worden volgens hen het sterkst getroffen door tekorten aan personeel.
25
Tabak en overgewicht belangrijkste oorzaken ziekte en sterfte
Volgens de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) is tabaksgebruik een belangrijke
oorzaak van ziekte en sterfte in Nederland (de Hollander et al., 2006). Van de totale ziektelast is
13% direct hiertoe herleidbaar. Het gaat dan voornamelijk om longkanker, COPD en coronaire
hartziekten. Ook overgewicht draagt in belangrijke mate (10%) bij aan de totale ziektelast.
Overgewicht is een belangrijke risicofactor voor chronische ziekten zoals diabetes en hart- en
vaataandoeningen. In de VTV wordt benadrukt dat het veel gezondheidswinst zou opleveren
wanneer dit ongezonde gedrag zou verminderen. Het benodigde zorgaanbod zou er hierdoor op
termijn (40 à 50 jaar) ook heel anders uit kunnen zien. Volgens de VTV kan preventie hier in
belangrijke
mate
aan
ontmoedigingsbeleid
bijdragen.
Zo
(rookverboden,
is
het
verkoop-
tabaksgebruik
en
onder
invloed
reclamebeperkingen,
van
het
expliciete
gezondheidswaarschuwingen) de afgelopen jaren al afgenomen. Voor de GGD-regio’s Hart voor
Brabant en West-Brabant geldt dat op dit moment (ruim) een kwart van de mensen rookt en
bijna de helft te dik is (van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b).
Hart- en vaatziekten en psychische stoornissen zorgen voor grootste verlies van kwaliteit van
leven en hoogste ziektelast
Hart- en vaatziekten en psychische stoornissen (met name depressie en angststoornissen)
zorgen in Nederland voor het grootste verlies aan kwaliteit van leven. Dit heeft te maken met
dat deze aandoeningen over het algemeen een langdurend karakter hebben (chronisch zijn):
mensen zijn een groot aantal jaren ziek. Daarnaast komen deze aandoeningen vaak voor.
Dezelfde aandoeningen staan in de top 5 van de hoogste ziektelast in DALY’s2 (de Hollander et
al., 2006).
Diabetes grote stijger
De ziektelast van diabetes is gestegen: van de 9e naar de 6e plaats in de top tien van de
aandoeningen met de hoogste ziektelast Het aantal mensen dat lijdt aan diabetes is de
afgelopen tien jaar sterk gestegen. De verwachting is dat deze stijgende trend voorlopig niet zal
keren. Deze stijging is het directe gevolg van ongezond gedrag: het aantal Nederlanders met
overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) is in de afgelopen tientallen jaren sterk gestegen.
(de Hollander et al., 2006).
WMO en de nieuwe zorgverzekering
Er zijn recentelijk twee belangrijke wijzigingen geweest in het overheidsbeleid die invloed
(zullen) hebben op de vraag naar zorg en de aard van het aanbod. Het betreft de invoering van
de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de nieuwe zorgverzekering. Door de
invoering van de WMO zal het aanbod veranderen. Een van die veranderingen is dat er nu moet
worden aanbesteed, wat leidt tot meer concurrentie en nieuwe toetreders op de markt voor wat
2
Ziektelast wordt bepaald door te kijken naar het totale verlies aan gezondheid. Hierin worden zowel
sterfte als ziekte meegenomen. DALY is een samengestelde maat van verloren levensjaren en ongezonde
levensjaren.
26
betreft de thuiszorg en huishoudelijke verzorging (Buijsen, 2007). De WMO doelgroep zal, vooral
door de vergrijzing, in omvang toenemen (+20%). De groei zit met name binnen de groep
mensen met lichamelijke beperkingen en het aantal dementerende ouderen. Dit zal leiden tot
een evenredige toename in zorgvraag; de toename zit vooral in de voorzieningen die nodig zijn
voor mensen met lichamelijke beperkingen: hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen,
rolstoelen en vervoer. Onzeker is echter hoe de WMO de vraag naar zorg zelf zal beïnvloeden
(Quist & Swarte, 2006). De nieuwe zorgverzekering zou de vraag naar een aantal voorzieningen
kunnen doen afnemen vanwege de no-claim regeling en de eigen bijbetalingen (bv. voor
fysiotherapie en tandartsenzorg) en het aantal onverzekerden kan toe gaan nemen.
Tegelijkertijd is het goed denkbaar dat door de verplichte basisverzekering voor iedereen
(ongeacht inkomen) het gebruik van de voorzieningen die hierbij horen zullen toenemen. Veel is
echter nog onbekend (Westert & Verkleij, 2006a).
4.2 BMS: ERVAREN TEKORT AAN ARTSEN EN BEHOEFTE AAN NIEUWE OPLEIDINGEN IN DE
ZORG IN NOORD-BRABANT
In 2002 was er een acute dreiging van een tekort aan huisartsen in Midden-Brabant. Middels een
samenwerkingsverband tussen opleidingsziekenhuizen en –instituten in de provincie wilde men
het mogelijk maken sneller meer artsen en andere zorgprofessionals op te leiden en aan de
provincie te binden. Het samenwerkingsverband kreeg de naam ‘Brabant Medical School’. De
doelstelling bestond uit: het uitbreiden van het aantal opleidingsplaatsen voor artsen in de
provincie, het in de opleiding meer inspelen op zich wijzigende omstandigheden in de zorg (bv.
interdisciplinair samenwerken) en de inzet van zogenaamde ‘nieuwe professionals’ (bv. nurse
practitioner, medisch psycholoog) stimuleren. Om dit doel te bereiken werden in het
samenwerkingsverband diverse ziekenhuizen, hogescholen en de universiteiten van Eindhoven
en Tilburg betrokken (Brabant Medical School, 2007).
4.3 REGIONALE VTV’S: GEZONDHEIDSACHTERSTAND IN DE PROVINCIE
In 2006 verschenen de eerste twee regionale VTV’s, uitgegeven door de GGD’s Hart van Brabant
en West-Brabant in samenwerking met het RIVM en Tranzo. Uit deze studies bleek dat de groep
ouderen in deze provincie in de komende decennia sterker zal groeien dan in de rest van
Nederland. Dit vergroot de grijze druk. Grijze druk betekent dat de verhouding tussen het
‘productieve’ deel van de bevolking (20-65 jarigen) en het ‘niet-productieve’ deel (0-20 jarigen en
65-plussers) uit balans is door een oververtegenwoordiging van de laatste groep. Grijze druk
heeft gevolgen voor de krapte op de arbeidsmarkt en kan ook leiden tot een tekort aan
personeel in de zorgsector. Als hierboven gezegd zullen dit met name de verpleeg- en
verzorgingshuizen zijn. Deze verdienen in dit kader in Noord-Brabant dus de aandacht.
Het ziektepatroon in Noord-Brabant wijkt niet af van algemene Nederlandse beeld. Zo
zijn hart- en vaatziekten en psychische stoornissen in Noord-Brabant, net als in Nederland, de
belangrijkste gezondheidsproblemen.
27
Verder bleek dat er in Noord-Brabant gezondheidsachterstanden zijn ten opzichte van de
rest van Nederland. Zo is Noord-Brabant een hogere sterfte op een aantal aandoeningen. In de
GGD regio West-Brabant zijn dit ondermeer longkanker, diabetes en beroerte (van Bon-Martens
et al., 2006b). In Hart voor Brabant zijn dit longkanker, dikkedarmkanker, beroerte,
longontsteking en COPD (van Bon-Martens et al., 2006a). Verder doet de provincie NoordBrabant het relatief slecht op de gezondheidsindex3 (de Hollander et al., 2006). Redenen om
verder in te zoomen op de lokale situatie van zorgvraag en -aanbod.
4.4 KLANKBORDGROEP: WAT VINDEN DE NOORD-BRABANTSE ZORGAANBIEDERS?
Er is een aantal Noord-Brabantse zorgaanbieders als klankbordgroep gevraagd naar hun mening
over de meest nijpende problemen in de provincie, nu en in de nabije toekomst en naar de
zaken die volgens hen de aansluiting tussen vraag en aanbod (gaan) beïnvloeden (zie voor de
samenstelling van deze groep bijlage III). De discussie leverde het volgende beeld op (tabel 4.1):
een breed overzicht van vraag- en aanbodveranderingen, verspreid over diverse deelterreinen
van de zorg.
Tabel 4.1 Welke thema’s zijn volgens de Noord-Brabantse zorgaanbieders relevant?
Thema
Toelichting
Preventieve geneeskunde
Is toenemende o.a. consultatiebureaus voor ouderen. Dit heeft invloed op
preventieve en curatieve capaciteit.
Het is een bekend gegeven dat mensen blijven werken in de omgeving waar
ze zijn opgeleid. Risico van te weinig opleidingsplaatsen in Noord-Brabant
is dat er te weinig artsen zich in de provincie gaan vestigen.
Paar jaar geleden groot tekort aan artsen volgens vakbladen. Nu lijkt de
stemming om te slaan en instroom in opleidingen wordt ingeperkt. De aard
lijkt anders.
ICT trends (zoals e-health). Er lijkt behoefte aan een inhaalslag van de
afgelopen 15 jaar.
Zie o.a. NPCF website
Denk aan PGB
Denk aan delegeren/hbo functionarissen
Zie “toekomstvisie op de huisartsenzorg” (document)
Eigen ervaren behoefte
Vestiging medisch specialisten elders
door tekort opleidingsplaatsen in NoordBrabant voor specialisaties
Aard van zorgvraag
Technologie / demotica
Behoefte als geformuleerd door
patiëntenbeweging
Wens tot substitutie
Nazorg na ziekenhuiszorg
Lagere niveaus als in Thuiszorg,
verzorgende 3
Wonen
Actualiteiten
Huidige druk, doorverwijsproblemen, wachtlijsten, ontslagen n.a.v. de WMO
In nieuwbouwprojecten al rekening houden met zorg aan
huis/aanpassingen t.b.v. een handicap
Kranten, populaire tijdschriften, vacature problemen
Autisme
Toename aantal kinderen met autisme
GGZ ondersteuning huisartsen
Per 1-1-08
Nijpende vragen
Bv. ziektelast (Daly’s), toe- en afname in epidemiologie, sterfte, vergrijzing
Nijpend aanbod
Nijpende capaciteitsproblemen
Ontbreken Academisch Ziekenhuis in
Noord-Brabant
HBO-V
Wat zijn de gevolgen van het ontbreken van een academisch ziekenhuis in
deze provincie?
Tekorten in Noord-Brabant. De Hogeschool zit in Eindhoven.
Afgestudeerden vestigen zich daar.
Consulenten aan huis
Verpleeghuisartsen
3
Er wordt een tekort ervaren. Ligt ook aan opleiding: verpleeghuisartsen
leren te werken met maximale caseloads van 100-120 bedden (incl. hun
turn over). Kan efficiënter.
Gezondheidsindex is een samengestelde maat van 8 indicatoren, waaronder levensverwachting en
beperkingen
28
4.5 CONCLUSIE EN FOCUS VOOR DE VOORSTUDIE
In deze voorstudie is besloten om te werken met een ziektespecifieke aanpak. Het vertrekpunt
hierbij is de patiënt. Er zal worden gekeken naar vragen als: Hoeveel zorg wordt er door
patiënten gebruikt? Wat is de te verwachten zorgvraag? Is er nu en in de toekomst voldoende
zorg voor deze mensen? Sluit de huidige zorgorganisatie aan op de behoefte aan zorg vanuit
deze patiëntengroep? Van daaruit wordt berekend en verkend wat het benodigde zorgaanbod
voor nu en in de toekomst is. Door per ziekte de toekomstige behoefte aan zorg in kaart te
brengen is er een meer natuurlijke focus op de patiënt en zijn/ haar verschillende behoeften in
de verschillende stadia van ziekten: gezond blijven (preventie), beter worden (curatieve zorg),
leven met ziekte en handicap (care). Door deze ziektespecifieke aanpak wordt het tevens
mogelijk om naast het aanbod per sector, naar de samenhang en aansluiting tussen de sectoren
(zgn. ketenzorg)
te kijken. Zorg wordt op die manier bezien vanuit de gang die de patiënt
daadwerkelijk maakt door het gezondheidszorgsysteem (vraaggeoriënteerd).
Er zullen in deze voorstudie twee patiëntengroepen worden geselecteerd. Hiervoor wordt
gekeken naar de mate van belangrijkheid en de aard van de aandoeningen waar deze patiënten
mee te maken krijgen. Psychische ziekten staan al jaren in de top 10 van hoogste ziektelast én
de top 5 van grootste verlies aan kwaliteit van leven. Mensen die hiermee te maken krijgen
hebben hier namelijk vaak langdurig last van. Mensen met psychische problemen kunnen
gebruik maken van verschillende soorten zorg, zoals huisartsenzorg, ambulante of klinische
geestelijke gezondheidzorg. Depressie komt in Nederland in toenemende mate voor en is
daarom een goed voorbeeld om hier verder uit te werken.
Diabetes is een belangrijke stijger over de afgelopen jaren op voorkómen én ziektelast.
Steeds meer mensen krijgen te maken met deze chronische aandoening, die veel aanpassingen
in het dagelijks leven vraagt. Het aantal mensen met diabetes zal naar verwachting ook de
komende jaren blijven toenemen. Mensen met diabetes kunnen te maken krijgen met
huisartsenzorg, maar ook met bijvoorbeeld ziekenhuiszorg of hulp van een diëtist. Diabetes en
depressie zijn bovendien twee belangrijke speerpunten in de preventienota voor de komende
jaren, omdat goede preventie en zorg bij deze aandoeningen namelijk een enorme bijdrage kan
leveren aan het beperken van de belangrijkste volksgezondheidsproblemen in Nederland (VWS,
2006).
De focus op deze twee ziektebeelden en de keuze voor de ziektespecifieke aanpak
sluiten verder aan bij de wensen en ervaringen in Noord-Brabant. Zo bleek uit de
klankbordgroep bijeenkomst en de voorgeschiedenis van BMS dat er vanuit diverse sectoren
(van eerste tot derdelijnszorg en van preventie tot cure), voor verschillende beroepsgroepen
(van verpleging & verzorging tot aan artsen) en voor verschillende typen aandoeningen (van
lichamelijke tot psychische aandoeningen) behoefte is aan informatie over het benodigde
aanbod. Op deze manier kan in de voorstudie al recht worden gedaan aan al deze behoeften. In
de hoofdstudie zullen nog meer aandoeningen worden meegenomen.
29
Alvorens in te gaan op deze ziektebeelden en het beschikbare cijfermateriaal hierover te
presenteren, zal in hoofdstuk 5 het bestaande materiaal (rapporten, websites, etc.) gescand
worden op bruikbaarheid.
30
Hoofdstuk 5
De uitdaging:
Wat zegt het bestaande materiaal over Noord-Brabant
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, ligt er al behoorlijk rijk basismateriaal over de ontwikkeling
van de vraag naar zorg en het zorgaanbod. Dit materiaal bestaat uit zowel Noord-Brabantse als
nationale overzichten en rapporten. Deze rapporten bieden veel informatie, maar er zijn ook
kennishiaten. Bijvoorbeeld: data zijn niet specifiek voor Noord-Brabant of niet voor de hele
provincie (maar een deelgebied), of de data betreffen niet de juiste zorgsectoren. Verder is er
ook een aantal methodische uitdagingen, b.v.: afwijkende peildata per rapport, verschillende
indicatoren voor ‘vraag’ (gezondheidstoestand, zorggebruik, …), vraag en aanbod in relatie
brengen met elkaar wordt zelden.
In dit hoofdstuk zal daarom ingegaan worden op wat er globaal in dit basismateriaal te
vinden is en tot in hoeverre elk van de bronnen antwoord kan geven op de vraagstelling uit ons
onderzoek. Dit is van belang voor het integreren van de informatie die in deze rapporten te
vinden is.
Ten eerste is gekeken naar het type informatie dat in de rapporten staat. Hierbij wordt in
eerste instantie dicht bij de terminologie van het betreffende rapport gebleven. Ten tweede is
gekeken naar de termijn, d.w.z.: de peildatum, of er een toekomstverkenning is gedaan en zo ja
voor welke termijn deze verkenning is. Ten derde is gekeken naar het gebied waarover het
rapport cijfers presenteert: is dit voor heel Nederland of specifiek voor Noord-Brabant en als het
over Noord-Brabant gaat, gaat het dan over heel de provincie of een deelgebied4 ervan. Voor de
nationale rapporten/overzichten is hierbij tevens nagegaan tot in hoeverre informatie voor de
provincie Noord-Brabant te destilleren is op basis van het beschikbare materiaal (met of zonder
toepassing van secundaire analyses). De tabellen 1 en 2 presenteren deze gegevens.
4
In bijlage I staat een aantal verschillende regio-indelingen van Noord-Brabant
31
Tabel 5.1 Belangrijke Noord-Brabantse overzichten/rapporten
Rapport
Zorgrapport Noord-Brabant
(PON et al., 2006)
Zorgen voor Brabant? (van der
Windt & Talma, 2006b)
Gezondheid telt! In Hart voor
Brabant. Regionale
Volksgezondheid Toekomst
Verkenning (rVTV) (van BonMartens et al., 2006a)
Gezondheid telt! In WestBrabant. Regionale
Volksgezondheid Toekomst
Verkenning (rVTV) (van BonMartens et al., 2006b)
Regionaal Kompas
Volksgezondheid (GGD WestBrabant, 2007) (website)
Regionaal Kompas
Volksgezondheid (GGD Hart
voor Brabant, 2007) (website)
GGD Gezondheidsatlas (GGD
Zeeland et al., 2007) (website
met links naar diverse
databronnen en rapporten)
Type informatie
Deelsectoren
Voorzieningen
Uitgaven
Capaciteit
Gebruik
Allen van de vier belangrijkste
zorggebieden: cure, care, GGZ en
maatschappelijke zorg, en
jeugdzorg
Demografische kenmerken
Gezondheid (i.e. ervaren
gezondheid en
gezondheidskenmerken)
Handicaps en beperkingen
Beschikbaar en benodigd zorgen welzijnspersoneel (i.e.,
verpleegkundigen,
verzorgenden en
sociaalagogen)
Bevolkingssamenstelling
Gezondheid (i.e.
levensverwachting, sterfte,
ziekte en aandoeningen,
kwaliteit van leven, ziektelast
en trends in ziekten en
aandoeningen)
Gezondheidsdeterminanten
Preventie en zorg
Bevolkingssamenstelling
Gezondheid (i.e.
levensverwachting, sterfte,
ziekte en aandoeningen,
kwaliteit van leven, ziektelast
en trends in ziekten en
aandoeningen)
Gezondheidsdeterminanten
Preventie en zorg
Gezondheid
Ziekte
Risicofactoren
Doelgroepen
Aanbevolen interventies en
gezondheidsbevorderende
activiteiten in de regio
Gezondheid
Ziekte
Risicofactoren
Doelgroepen
Aanbevolen interventies en
gezondheidsbevorderende
activiteiten in de regio
Demografie en sociaaleconomische kenmerken
Gezondheid
Beïnvloedende factoren
Preventie
Zorg
Termijn
Peildata wisselend 19992006
Trends wisselend 19802006
Verkenning wisselend
tot 2046
Gebied
Heel Noord-Brabant
Peildata wisselend
2004-2006
Trends 2000-2005
Verkenning wisselend
tot 2014
Peildata wisselend 20012005
Trends wisselend 19872004
Verkenning tot 2015
Heel Noord-Brabant
Peildata wisselend 20012005
Trends wisselend 19872004
Verkenning tot 2015
GGD-regio WestBrabant (18
gemeenten)*
Peildata wisselend 20012005
Trends wisselend 19872004
Verkenning tot 2015
GGD-regio WestBrabant (18
gemeenten)
Peildata wisselend 20012005
Trends wisselend 19872004
Verkenning tot 2015
GGD-regio Hart
voor Brabant (29
gemeenten)
Peildata wisselend
1994-2006
Trends 2000-2006
Verkenning in principe
niet, wel
bevolkingsprognoses tot
2030
Alle vier de GGDregio’s (68
gemeenten)
GGD-regio Hart
voor Brabant (29
gemeenten)
NB wordt een paar keer
per jaar bijgewerkt
* GGD-regio: De regio die bediend wordt door één GGD (in de provincie Noord-Brabant tot 1
januari 2006: West-Brabant, Hart voor Brabant, Zuidoost-Brabant en Eindhoven. Na 1 januari
2006 zijn de laatste twee samengegaan in Brabant Zuid-Oost).
32
Tabel 5.2 Belangrijke landelijke overzichten/rapporten
Titel rapport
Type informatie
Termijn
Zorgbalans. De prestaties
van de Nederlandse
gezondheidszorg in 2004
(RIVM)
Gezondheid (i.e.
levensverwachting, sterfte,
ziekte en aandoeningen,
kwaliteit van leven en trends in
ziekten en aandoeningen)
Effectiviteit van de zorg
Toegankelijkheid van de zorg
Financiële factoren
Ontwikkeling beroepen- en
opleidingsstructuur
Gezondheid (i.e.
levensverwachting, sterfte,
ziekte en aandoeningen,
kwaliteit van leven en trends in
ziekten en aandoeningen)
Gezondheidsverschillen
Gezondheidsdeterminanten
Preventie en zorg
Internationale vergelijking
Gezondheid (i.e.
levensverwachting, sterfte,
ziekte en aandoeningen,
kwaliteit van leven en trends in
ziekten en aandoeningen)
Gezondheidsverschillen
Afstemming vraag naar zorg en
zorgaanbod voor eerstelijns
gezondheidszorg beroepen
Maatregelen en mogelijke
effecten
Capaciteitsraming medische en
tandheelkundige beroepen
Ontwikkeling vraag naar zorg
per beroep
Peildata wisselend
2000-2005
Trends wisselend
1960-2005
Verkenning wisselend
tot 2025
Beroepenregistratie en
capaciteitsraming voor
medische en paramedische
beroepen
Zorg voor gezondheid.
Volksgezondheid
Toekomst Verkenning
2006 (RIVM)
Op één lijn.
Toekomstverkenning
eerstelijnszorg 2020 (RIVM
en NIVEL)
Capaciteitsplan 2005 voor
de medische en
tandheelkundige
vervolgopleidingen.
Advies 2005 over de
initiële opleiding
geneeskunde
(Capaciteitsorgaan)
Beroepen in de Zorg
(NIVEL)
Nationale Atlas
Volksgezondheid (RIVM)
Nationaal Kompas
Volksgezondheid (RIVM)
Centraal Bureau voor de
Statistiek
Gezondheid (i.e.
levensverwachting, sterfte,
ziekte en aandoeningen,
kwaliteit van leven en trends in
ziekten en aandoeningen)
Beïnvloedende factoren
Zorg (soorten zorg)
Preventie
Diversen (i.e. topografie,
arbeidsmarkt, wachtlijsten)
Bevolkingssamenstelling
Gezondheid (i.e.
levensverwachting, sterfte,
ziekte en aandoeningen,
kwaliteit van leven en trends in
ziekten en aandoeningen)
Gezondheidsdeterminanten
Preventie
Zorg
Demografie
Bevolkingssamenstelling
Leefstijl
Gezondheidstoestand
Zorggebruik
Zorgaanbod
Lokale cijfers te
achterhalen
In rapport: nee
In ruwe data: beperkt
Peildata wisselend
1998-2005
Trends wisselend
1921-2005
Verkenning wisselend
tot 2025
In rapport: beperkt
In ruwe data:
vermoedelijk wel
Peildata wisselend
1996-2003
Trends wisselend
1980-2003
Verkenning wisselend
tot 2050
In rapport: beperkt
In ruwe data:
vermoedelijk wel
Peildata wisselend
2000-2005
Trends wisselend
1985-2005
Verkenning wisselend
tot 2050
In rapport: nee
In ruwe data:
vermoedelijk wel
Peildata wisselend
2000-2006
Trends wisselend
1970-2006
Verkenning wisselend
tot 2020
Peildata wisselend
2001-2007
Trends wisselend
1981-2005
Verkenning wisselend
tot 2020
Op website: beperkt
In ruwe data:
vermoedelijk wel
Peildata wisselend
1996-2005
Trends wisselend
1900-2005
Verkenning wisselend
tot 2050
Op website: ja
In ruwe data: ja
Trends wisselend
1900-2007
Verkenning wisselend
tot 2025
In ruwe data: ja
Per GGD-regio
Per DHV-regio*
Heel Noord-Brabant
Op website: ja
In ruwe data: ja
Wisselend weergegeven
per GGD-regio,
gemeente, COROPregio** en WZV-regio***.
Wisselend weergegeven
per GGD-regio,
gemeente, COROPregio** en WZV-regio***.
Per gemeente, provincie,
COROP-regio**
33
RegioMarge (van der Windt
& Talma, 2006a)
Beschikbaar en benodigd zorgen welzijnspersoneel (i.e.,
verpleegkundigen,
verzorgenden en
sociaalagogen)
Peildata wisselend
2004-2006
Trends 2000-2005
Verkenning wisselend
tot 2014
In rapport: beperkt
Per RBA-regio****
* DHV-regio: Districts Huisartsen Vereniging (in de provincie Noord-Brabant: West-Brabant,
Midden-Brabant, Noord-Brabant, Noordoost- en Zuidoost-Brabant). De aanduiding District
Huisarts Vereniging is inmiddels een verouderde aanduiding, maar voor de onderhavige studie
nog wel de beste term passend bij de gebruikte data. Tegenwoordig wordt gesproken van
‘kringen’.
** COROP-regio: Een COROP-gebied is een regionaal gebied gebruikt voor analytische doeleinden
(in de provincie Noord-Brabant: West--Brabant, Midden-Brabant, Noordoost-Brabant en ZuidoostBrabant)
*** WZV-regio: een gezondheidsregio als bedoeld in de beleidsregels op grond van artikel 3, eerste
lid, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (in de provincie Noord-Brabant: Eindhoven, Tilburg, Den
Bosch en Breda).
**** RBA-regio: Indeling naar de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening, per 2001
opgeheven en overgegaan in o.a. CWI’s (in de provincie Noord-Brabant: West-Brabant, MiddenBrabant, Noordoost-Brabant, Zuidoost-Brabant).
Deze tabellen laten zien welke informatie er in een aantal belangrijke bronnen te achterhalen
valt. Zo valt bijvoorbeeld op dat niet alle bronnen bruikbaar zijn om data (eenvoudig) op lokaal
niveau te verkrijgen. Ook zien we dat de informatie die lokaal is, vaak op basis van
andersoortige regio-indelingen is gebaseerd. Tot slot zien we in de tabellen dat de peildata
wisselen. Dit betekent dat hiermee bij integratie van data rekening moet worden gehouden
(bijvoorbeeld bij eigen doorberekeningen met behulp van cijfers uit meerdere databronnen).
34
Hoofdstuk 6
Huidige situatie vraag en aanbod
Diabetes en depressie
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op wat er reeds bekend is over diabetes en depressie in de
provincie Noord-Brabant. Daarbij wordt antwoord gegeven op vragen als: Hoeveel mensen
hebben deze aandoeningen? Wat is er aan zorg nodig voor deze patiënten? Is er van deze zorg
voldoende in Noord-Brabant? Cijfers worden telkens vergeleken met de landelijke gemiddelden
om ze in perspectief te plaatsen. Er wordt gestart met een beschrijving van de Brabantse
bevolking. Daarna wordt per aandoening de vraag, het aanbod en afstemming hiertussen
besproken aan de hand van de indicatoren als beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk richt
zich op de huidige situatie. In het volgende hoofdstuk wordt een verkenning gemaakt voor de
toekomst tot 2025.
6.1 DE BRABANTSE BEVOLKING
De Nederlandse bevolking bestaat op dit moment uit 16.334.210 mensen. Hiervan woont 14,8%5
in de provincie Noord-Brabant (CBS Statline, 2007a). Dit maakt het de derde grootste provincie
van Nederland.
In Nederland wonen relatief meer ouderen dan vroeger. In 2007 is 14,5% van de inwoners
65 jaar of ouder (CBS Statline, 2007b). Dit is een toename van 6,8% vanaf 1950. Voor het aantal
mensen jonger dan 20 jaar is de tegenovergestelde beweging te zien (-13,1 % vanaf 1950). Dit
betekent dat over de jaren de groene druk sterk is afgenomen, maar de grijze druk juist is
toegenomen. De totale demografische druk (groene en grijze druk samen) heeft vanaf 1960 een
dalende trend laten zien, maar is door de snelle vergrijzing in 2005, voor het eerst in 45 jaar,
weer gaan stijgen. Voor Noord-Brabant is het percentage mensen van 65 jaar en ouder in 2007
gelijk aan het landelijke cijfer (CBS Statline, 2007e). Van Noord-Brabant zijn er cijfers
beschikbaar vanaf 1995. Deze zijn tegenover de landelijke cijfers gezet voor een vergelijking
(figuur 6.1). Uit de figuur wordt duidelijk dat de demografische druk in Noord-Brabant met
name door de toename van de grijze druk dichter naar het landelijk gemiddelde toe is gegaan.
In 1995 lagen de cijfers lager dan het landelijk gemiddelde (grijze druk was in Nederland 21.1%
tegenover 18.5% in Noord-Brabant).
5
Dit zijn 2.419.042 inwoners
35
Figuur 6.1 Demografische druk in Nederland (Nl) en de provincie Noord-Brabant (NB), 1995-2007
Bron: CBS Statline, 2007b
Belangrijke groepen in Nederland met gezondheidsachterstanden zijn mensen met een lage
sociaal economische status (SES) en allochtonen (de Hollander et al., 2006). SES zegt iets over het
inkomen, opleiding en beroep van mensen. Mensen met een lage SES hebben een slechtere
gezondheid en leven korter dan mensen met een hoge SES. Allochtonen hebben in het algemeen
een slechtere gezondheid, al is het beeld iets genuanceerder dan bij SES. Landelijk is er veel
variatie in SES. De grote steden hebben gemiddeld een achterstand in gezondheid ten opzichte
van het landelijk gemiddelde, maar ook tussen buurten zijn grote verschillen. De SES varieert in
West- en Hart voor Brabant in dezelfde mate als in de rest van Nederland (van Bon-Martens et
al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b). Verder is de variatie het grootst in de grote steden
(Breda, Tilburg en ’s-Hertogenbosch) en veel kleiner in de kleinere gemeenten. Van de
Nederlandse bevolking is 19,3% van allochtone herkomst (eerste of tweede generatie). Dit is iets
meer dan een paar jaar eerder. In 2000 was dit 17,5% (CBS Statline, 2007b). Volgens de rVTV’s
zijn er in Hart voor Brabant en West-Brabant respectievelijk 14,0% en 15,3% allochtonen. Deze
cijfers zijn lager dan landelijk. Er wonen overwegend meer allochtonen in de grote steden (o.a.
Tilburg, ‘s-Hertogenbosch, Breda, Roosendaal, Bergen op Zoom).
36
6.2 DIABETES
Wat is de vraag naar zorg voor diabetes?
Gezondheidsdeterminanten
Een belangrijke determinant van diabetes is overgewicht. In de GGD-regio’s West-Brabant en
Hart voor Brabant is het percentage volwassenen met overgewicht het afgelopen paar jaar flink
gestegen. Voor het ernstige overgewicht (obesitas) is in Hart voor Brabant ook dit percentage
onder volwassenen gestegen. In West-Brabant is het percentage volwassenen met obesitas
gedaald. Van de kinderen is in beide GGD-regio’s 1 op de tien te zwaar. Een goede vergelijking
met de landelijke cijfers is niet goed mogelijk omdat de herkomst van de data teveel verschilt,
maar er kan wel geconcludeerd worden dat de percentages en de stijgingen vergelijkbaar zijn
met de landelijke cijfers en trend (van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b).
Deze bevindingen zijn desalniettemin verontrustend: overgewicht is zowel landelijk als in
Noord-Brabant een groot probleem.
Leeftijd speelt een grote rol. Diabetes komt met name voor op hogere leeftijd. Van de
mensen van 65 jaar en ouder heeft in Nederland 30% diabetes. In de leeftijdsgroep 15-24 is dit
nog geen 1% (Baan & Poos, 2005). In figuur 6.2 wordt de landelijke jaarprevalentie van diabetes
naar leeftijd en geslacht weergegeven. Hierin is goed zichtbaar hoe het voorkomen van diabetes
stijgt met de leeftijd: met name rond 50-60 jaar stijgt de prevalentie hard.
Hierdoor wordt
duidelijk dat diabetes door de vergrijzing een steeds meer voorkomende aandoening wordt. In
Noord-Brabant is het percentage ouderen in 2007 gelijk aan het landelijk gemiddelde zoals
hierboven vermeld, maar is de grijze druk de afgelopen jaren hier wel iets harder toegenomen
dan gemiddeld in Nederland. Verwacht wordt dat het percentage diabeten in Noord-Brabant iets
sneller is toegenomen dan landelijk.
Figuur 6.2: Gemiddelde jaarprevalentie (per 1.000) van diabetes mellitus in Nederland
Bron: Baan & Poos, 2005, oorspr. bronnen: CMR Nijmegen e.o.; LINH; RNUH-LEO; RNH;
Transitieproject
37
Uit diverse Nederlandse studies blijkt dat de prevalentie van diabetes mellitus hoger is bij
allochtonen dan bij autochtonen. De prevalentie bij personen van Turkse, Marokkaanse en
Surinaamse afkomst ligt rond de 3-6 keer hoger en bij personen van Hindoestaans-Surinaamse
afkomst nog veel hoger, met name in de hogere leeftijdsgroep (Poos et al., 2004). Voor West- en
Hart voor Brabant zagen we hierboven dat de percentages allochtonen lager liggen dan landelijk.
Dit betekent dat (in ieder geval in de kleinere gemeenten) het verhoogde voorkomen van
diabetes bij deze bevolkingsgroepen een kleinere invloed heeft op de totale prevalentie dan
landelijk.
Ook SES heeft invloed op het ontstaan van diabetes. Onder laagopgeleiden komt meer
diabetes voor dan onder hoogopgeleiden (de Hollander et al., 2006). Hierboven zagen we dat SES
in West- en Hart voor Brabant met name varieert in de grotere steden. Hier zal het voorkomen
van diabetes dus ook het sterkst variëren. In de gemeenten met relatief veel mensen met een
lage SES zal bovendien ook naar verwachting de meeste diabetes voorkomen. Dit zijn met name:
Werkendam, Geertruidenberg, Baarle Nassau en Boekel (van Bon-Martens et al., 2006a; van BonMartens et al., 2006b).
Gezondheidsproblemen
Het aantal mensen met diabetes neemt bijzonder toe in Nederland. Deze aandoening staat qua
prevalentie, na astma, op de tweede plaats als sterkste stijger in de rangordering van ziekten in
de periode van 1993-2003 (de Hollander et al., 2006; oorspr. bronnen: CMR-Nijmegen, RNH,
NKR, LIS). Omdat diabetes een chronische aandoening is, heeft dit grote gevolgen. Het zal voor
in ieder geval huisartsenzorg, farmaceutische zorg en spoedeisende hulp leiden tot een sterke
toename van de vraag naar zorg (de Bakker et al., 2005).
In tabellen 6.1 en 6.2 wordt een aantal belangrijke beschikbare cijfers voor het
voorkómen van diabetes gepresenteerd. (Onder ‘zorggebruik’ wordt verder ingegaan op de
verschillen tussen het voorkómen van de ziekte en het zorggebruik).
Tabel 6.1 Diabetes in de algemene bevolking: zelfgerapporteerd en epidemiologisch
Aard gegevens
Prevalentie
Opmerking & oorspronkelijke herkomst gegevens6
Zelfgerapporteerd
2,5%
Jaarprevalentie 2002 (CBS-POLS, 2002)
Epidemiologisch
4,0%
Voor personen van 20 jaar en ouder (Van Oers, 2002;
Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2004; Brancherapport
Preventie 2004).
Zorggebruik (in de
2,6%
Jaarprevalentie 2001 (De Tweede Nationale studie - Van der
huisartsenpraktijk)
Linden et al., 2004)
Bron: de Bakker et al., 2005; Poortvliet et al., 2007
6
Zie voor de complete literatuurverwijzingen de hier geraadpleegde rapporten.
38
Tabel 6.2 Diabetes in de algemene bevolking naar stadium
Stadium
Cijfers
Opmerking & oorspronkelijke
herkomst gegevens4
Risicofactoren
5 miljoen mensen van 25 jaar en ouder
heeft overgewicht
4,9 miljoen mensen van 25 jaar en
ouder is te weinig lichamelijk actief
Stiggelbout et al. (in Nationaal
Kompas Volksgezondheid); ILSI
Europe; Baan et al. (2005)
Pre-diabetes
900.000 mensen van 60 jaar en ouder
hebben voorstadium (zgn. Impaired
Glucose Tolerance -IGT)
115.000-300.000 mensen in Nederland
worden geschat diabetes te hebben
zonder zich dit bewust te zijn
Hoorn studie (IGT-ers) & aantal
buitenlandse studies (onbewuste
diabeten)
Diabetes
zonder
complicaties
600.000 mensen staan bij de
huisartsen geregistreerd met diabetes
(90% type II)
44-60% is vrij van complicaties (wrs.
overschatting)
CMR-Nijmegen e.o., LINH, RNUH
Leiden e.o., RNH en Transitieproject
Diabetes met
complicaties
40-56% van de mensen met type II
heeft chronische complicaties (o.a.
hart- en vaatziekten, oogafwijkingen,
nieraandoeningen)
O.b.v. bovenstaande gegevens
Sterfte met
14.000-26.000 diabetespatiënten sterft
diabetes
jaarlijks naar schatting
Bron: Poortvliet et al., 2007
CBS; Feskens & Leest (in Nationaal
Kompas Volksgezondheid)
Regionaal zijn er grote verschillen in het voorkomen van ziekten. Diabetes mellitus komt vaker
in grote steden voor. Noord-Brabant heeft samen met regio Rivierenland het grootste aandeel in
het voorkomen van diabetes mellitus (RIVM, 2007). Op basis van een schatting, gebaseerd op de
landelijke zorgregistraties, blijkt dat diabetes een van de drie meest voorkomende chronische
ziekten is in zowel West- als Hart voor Brabant (van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens
et al., 2006b). In figuur 6.3 is te zien dat, op basis van zelfgerapporteerde gegevens, NoordBrabant onder het landelijk gemiddelde scoort en dat de prevalentie met name in Eindhoven
bijzonder hoog is. (Deze cijfers komen overeen met GGD-enquête cijfers uit de rVTV’s). De
regionale verschillen worden niet verklaard door regionale variaties in leeftijd en geslacht,
omdat voor deze factoren is gecorrigeerd. Dit betekent dat de verschillen meer waarschijnlijk in
genetische aanleg of leefstijlfactoren7 gezocht moeten worden.
Zoals hierboven bleek, zouden de regionale verschillen verder nog door verschillen in
SES verklaard kunnen worden. Uit de figuur blijkt dat zowel diabetes type I als II meer dan
gemiddeld voorkomt in Noord-Brabant. Voor type II geldt dit voor alle GGD regio’s, voor type I
7
De ziekte zelf is niet erfelijk, maar de aanleg wel. Bij type I is niet duidelijk wat de risicofactoren zijn:
erfelijkheid speelt een rol en verder mogelijk de voeding op babyleeftijd of een virusinfectie op jonge
leeftijd. Bij type II staat vast dat de kans enorm toeneemt met overgewicht, weinig lichaamsbeweging,
stress en ongezond eten. Erfelijkheid speelt bij dit type een veel grotere rol dan bij type I (Diabetes Fonds,
2007).
39
vormt Zuidoost-Brabant (behalve Eindhoven) een uitzondering. De hoge prevalentie van diabetes
in Noord-Brabant blijkt ook uit de rangorde van GGD-regio’s naar prevalentie van diabetes,
waarin een hoge rangorde staat voor hoge aantallen mensen met diabetes. Hierin staan
Zuidoost-Brabant, Hart voor Brabant en West-Brabant op respectievelijk de 26e, 28e en 30e plaats
van de in totaal 39 regio’s in Nederland (de Hollander et al., 2006). Die rangordes hangen sterk
samen met de geografische verdeling van groepen met een lage SES in Nederland (van BonMartens et al., 2006b).
Figuur 6.3 Regionale spreiding van diabetes mellitus (totaal, type I en type II), 2001-2004, totale
bevolking per GGD regio, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht
Bron: RIVM, 2007
Noot: deze tabellen zijn gebaseerd op enquête gegevens uit CBS-POLS
40
Zorggebruik
Diabetes staat landelijk in de prevalentie top-20 van geregistreerde gezondheidsproblemen in de
huisartspraktijk (van der Linden et al., 2004). Dit betekent dat van alle klachten waarvoor men
bij de huisarts komt, diabetes een belangrijke is.
Voor de meeste (minder ernstige) chronische ziekten, zoals migraine of regelmatig
ernstige hoofdpijn, is er een verschil tussen de zelfgerapporteerde prevalentie in de bevolking
en in de huisartspraktijk. Dit heeft te maken met dat niet alle mensen met klachten daarvoor
hun huisarts bezoeken of dat de patiënten hun klachten wel melden maar dat de huisarts deze
niet registreert. Tabel 6.1 wekt de suggestie dat dit voor diabetes anders ligt: er is geen verschil
tussen de zelfgerapporteerde percentages en het zorggebruik. Echter, uit tabel 6.2 blijkt dat er
veel mensen in het pré-stadium van diabetes zitten en dat er veel mensen zijn die diabetes
hebben zonder dit zelf te weten. Dit laatste wordt bevestigd door het feit dat het
epidemiologisch vastgestelde percentage hoger ligt dan het zelfgerapporteerde cijfer. Voor de
provincie
Noord-Brabant
zijn geen
betrouwbare
registratiecijfers
beschikbaar
waarmee
zelfgerapporteerde diabetescijfers vergeleken kunnen worden.
Het is bekend dat het grootste deel van de diabeteszorg plaatsvindt in de eerste lijn (ca.
80%). De tweede lijn verzorgt uitsluitend de gecompliceerde diabeteszorg. (Poortvliet et al.,
2007). Voor de provincie Noord-Brabant zijn voor wat betreft zorggebruik cijfers bekend van het
medicijngebruik (eerste lijn) en van ziekenhuisopnamen (tweede lijn) (figuur 6.4). Opvallend is
dat zowel het medicijngebruik als het aantal ziekenhuisopnamen in Noord-Brabant ten gevolge
van diabetes mellitus over het algemeen lager liggen dan het landelijk gemiddelde. Dit geldt
voor middelengebruik voor bijna de hele provincie (m.u.v. AWBZ regio Midden-Brabant;
donkerpaars op de kaart) en voor ziekenhuisopnamen met name voor de GGD-regio’s West- en
Zuidoost-Brabant (en minder voor Hart voor Brabant). Dit is opvallend aangezien de prevalentie
van diabetes in Noord-Brabant, zoals hierboven bleek, juist een stuk hoger ligt dan landelijk.
Waarom het zorggebruik lager is dan verwacht mag worden op basis van de prevalenties, is niet
duidelijk. Mogelijke redenen zijn: er vinden minder doorverwijzingen plaats naar de tweedelijn
door de huisartsen dan landelijk (niet nodig of diabeteszorg vindt m.n. in de eerste lijn plaats),
er zijn minder melitus-middelen nodig voor Noord-Brabantse diabetespatiënten of er is
slechtere therapietrouw, er zijn minder complicaties dan landelijk, ziekenhuisopnamen vinden
met name buiten de provincie plaats.
Wat is het zorgaanbod voor diabeten?
Preventie
De primaire preventie bij diabetes is gericht op de risicofactoren roken, overgewicht,
lichamelijke inactiviteit, ongezonde voeding en abdominale vetverdeling (de zgn. ‘bierbuik’).
Leefstijlinterventies gericht op deze risicofactoren zijn bij mensen met een hoog risico op
diabetes (verstoorde glucosetolerantie) ruimschoots effectiever dan interventies waarbij
medicijnen worden gebruikt: de incidentie van diabetes daalde na twee jaar met respectievelijk
50 tot 60% en met 24 tot 30% (Mensink et al., 2003 in de Hollander et al., 2006). In de regio West-
41
Figuur 6.4 Regionale spreiding zorggebruik ten gevolge van diabetes mellitus (medicijngebruik,
ziekenhuisopnamen)
Bron: RIVM, 2007 (originele bronnen: SFK en Prismant)
Brabant is één preventieproject voor diabetes opgenomen in de QUI-databank. Dit wordt
uitgevoerd door GGD West-Brabant en Thuiszorg West- Brabant (van Bon-Martens et al., 2006b).
In Hart voor Brabant zijn dit er vier: twee uitgevoerd door de Stichting Thuiszorg Brabant
Noord-Oost, één door de Sportservice Noord-Brabant en één door Thebe (van Bon-Martens et al.,
2006a). In de QUI-databank staan geen projecten in Zuidoost-Brabant vermeld. Wat het bereik is
van de projecten, is niet bekend.
Secundaire
preventie
betreft
de
vroegopsporing
van
ongediagnosticeerde
diabetespatiënten. Invoering van algemene screening acht de Gezondheidsraad op dit moment
niet aangewezen vanwege onvoldoende bewijslast voor effectiviteit (Gezondheidsraad, 2004 in
de Hollander et al., 2006). Wel zijn er de laatste jaren meer landelijke campagnes, gericht op
vroegopsporing. Zo is er de Nationale- en de Werelddiabetes Dag, waarop diverse acties zijn, en
de campagne ‘Kijk op Diabetes”, waarbij men mensen bewust wil maken van de risicofactoren
en de nieuwe diabetesrisicotest aanbiedt (via de website www.kijkopdiabetes.nl en via
professionals). In 2007 doen de GGD’s in Noord-Brabant op twee locaties mee met acties op
Werelddiabetes Dag: ’s-Hertogenbosch en Tilburg (GGD Hart voor Brabant & GGD West-Brabant,
2007).
Tertiaire preventie is gericht op het optimaal behandelen van bekende diabetespatiënten
om zo complicaties te voorkomen of uit te stellen. Op dit terrein zijn er landelijk veel
initiatieven, zoals transmurale zorgprojecten (zorgverlening waarbij diverse zorgaanbieders in
42
zowel de eerste- als tweedelijn betrokken zijn), voetenpoliklinieken, screening op retinopathie
(oogafwijking) en voorlichting aan allochtonen met diabetes door zorgconsulenten. Slechts van
enkele tertiaire preventieprogramma’s is de effectiviteit onderzocht, maar de resultaten zijn niet
eenduidig (de Hollander et al., 2006). Zie verder hieronder bij ‘zorgketens’.
Eerstelijnszorg
Zoals hierboven bleek, is de huisarts is de hoofdzorgverlener bij diabetes. Dit betreft met name
type 2 diabetespatiënten. Patiënten die insuline moeten gebruiken, staan vaker onder
behandeling van de specialist (Baan & van Wieren, 2007). De huisarts heeft naast het bieden van
zgn. ‘cure’-taken ook een belangrijke rol in preventie (primaire preventie en preventie van
terugval of verergering). Een bekend voorbeeld zijn de diabetescontroles (de Bakker et al., 2005).
Diabetespatiënten komen vanwege hun verhoogd risico tevens in aanmerking voor de influenza
vaccinatie. Het aantal huisartsen in Noord-Brabant staat in tekstblok 1. In tabel 6.3 staat een
overzicht van de betrokken zorgverleners bij diabetes. De percentages geven een indruk van bij
hoeveel patiënten de aanbieders een rol spelen. Echter, voor de grootte van de rol van de
verschillende zorgaanbieders is het minstens zo belangrijk te weten wat het aantal contacten
per patiënt was. Hier zijn geen cijfers over bekend.
Tabel 6.3 Percentage diabetespatiënten dat landelijk op jaarbasis contact heeft met diverse
zorgaanbieders
Contact met
% patiënten
GGD
+a
Huisarts
95
Medisch specialist
81
Ziekenhuisopname
12-21
Wijkverpleegkundige
7
Diëtist
30
Fysiotherapeut
20
Podotherapeut
10
Diabetesverpleegkundige
23
Apotheek
+
Pedicure
23
Alternatieve geneeswijze
3
Informele zorg
+
Bron: Baan et al., 2003 oorspr. bron: PPCZ 1997
a
wel van toepassing, geen gegevens bekend
De praktijkondersteuner (POH) speelt de laatste jaren een steeds belangrijkere rol. Voor
diabetes is dit vaak de diabetesverpleegkundige, die oorspronkelijk vanuit het ziekenhuis
werkzaam is. In toenemende mate wordt deze verpleegkundige echter ook betrokken bij de
eerstelijnszorg. De belangrijkste taak is kwaliteitsverbetering en complicaties voorkomen door
mensen insuline te leren spuiten en te leren hoe ze aan zelfcontrole moeten doen (Baan & van
Wieren, 2007). In 2005 was in 70% van de huisartspraktijken van het Landelijk Informatie
Netwerk Huisartsenzorg (LINH) een POH werkzaam (Poortvliet et al., 2007). Uit onderzoek onder
huisartsen bleek dat in 2001 45% van de huisartsen werkte met een diabetesverpleegkundige.
43
Een andere vorm van taakdelegatie is de nurse practitioner. Hiervoor is volgens het
Capaciteitsorgaan (2005) veel minder draagvlak dan voor de POH.
Het blijkt dat in het algemeen een flink deel van de zorgvragen van de patiënten kan
worden afgeleid naar de POH. De veronderstelling dat hierdoor minder huisartsen opgeleid
kunnen worden, klopt echter niet. In ieder geval niet voor alle aandoeningen. De winst zit met
name in het opvangen van nieuwe vragen en kwaliteitsverbetering en minder in reductie van het
aantal consulten (Capaciteitsorgaan, 2005). Het Capaciteitsorgaan gaat uit van een substitutieeffect van 3-6% in 2006. Voor diabetes lijkt het anders. In praktijken met POH vindt 37,2% van
de contacten plaats met de POH, 27,1 % met de huisarts en 35,7% met de praktijkassistent (ter
vergelijking: voor hoge bloeddruk en COPD is het aantal contacten met de POH resp. 10,8% en
4,1%) (Lamkaddem et al., 2004). Het lijkt er dus op dat het substitutie-effect bij diabetes hoger is
dan bij andere aandoeningen.
Over de provincie Noord-Brabant zijn er niet veel cijfers bekend voor wat betreft het
aantal POH’s en diabetesverpleegkundigen. Wel is bekend dat er in Midden-Brabant een diabetes
programma (zie ook onder ‘zorgketens’) bestaat, waarin POH’s (diabetesverpleegkundigen)
participeren. Hierbij is 85% van de huisartsen uit de regio betrokken. Ook is bekend (zie
tekstblok 1 aan het eind van dit hoofdstuk) dat er in Noord-Brabant in vergelijking met het
landelijk gemiddelde weinig huisartsen zijn. Dit betekent dat de huisartsen hier een hogere
werklast ervaren dan landelijk. Dit geldt voor alle DHV districten in de provincie en is het
sterkst in het DHV district Midden-Brabant.
We zagen eerder dat er relatief weinig medicatie voor diabetes wordt gebruikt in de
provincie, terwijl het aantal diabeten juist hoger ligt dan landelijk. Het was niet duidelijk waar
dit door kwam. Het ligt in ieder geval niet aan het aantal apotheken. In Noord-Brabant zijn er 1,1
openbare apotheken per 10.000 inwoners. Dit is iets hoger dan landelijk: 1.0 (PON et al., 2006).
Diabeten
maken
ook
veelvuldig
gebruik
van
fysiotherapeuten,
diëtisten,
podotherapeuten en pedicures, zoals bleek uit tabel 6.3. In de provincie Noord-Brabant zijn er
ruim 1800 fysiotherapeuten werkzaam in de eerste lijn. Dit is zowel in aantal personen (7,9) als
in fte’s (7,3) per 10.000 inwoners iets onder het landelijk gemiddelde (8,1 vs. 7,6). Dit geldt voor
alle vier de WGR-regio’s8 met uitzondering van Noordoost-Brabant (PON et al., 2006). In NoordBrabant zijn in totaal 368 diëtisten werkzaam in 2005. De dichtheid (aantal inwoners per diëtist)
van Noord-Brabant Oost is 5.179 en van Noord-Brabant West is 7.324. Landelijk is deze 6.731.
Dat betekent dat de werklast in Oost lager en in West hoger is dan het landelijk gemiddelde
(Nivel, 2007a). In de provincie Noord-Brabant is de dichtheid voor podotherapeuten gunstig. Er
zijn 18.381 inwoners per podotherapeut. In totaal zijn er 131 podotherapeuten werkzaam in
2004. Landelijk is de dichtheid hoger, namelijk 35.725 (Nivel, 2007a). Over het aantal
(extramurale) pedicures in de provincie zijn geen gegevens bekend.
8
WGR-regio’s zijn samenwerkingsgebieden volgens de Wet Gemeenschappelijke Regelingen.
44
Tweedelijnszorg
In de tweede lijn worden voornamelijk patiënten met diabetes mellitus behandeld die op
insulinebehandeling overgaan (internist of diabetoloog) (Baan & van Wieren, 2007) en mensen
met diabetes complicaties en/of mensen met moeilijk te reguleren diabetes (vooral de
cardioloog,
internist
en
oogarts)
(Poortvliet
et
al.,
2007).
Daarnaast
bezoeken
veel
diabetespatiënten ook andere specialisten zoals de neuroloog, nefroloog en vaatchirurg (Baan &
van Wieren, 2007).
De
paramedische
zorg
aan
diabetespatiënten
is
vaak
vanuit
het
ziekenhuis
georganiseerd: 16% van de ziekenhuizen heeft een diabetesvoetkliniek en in 1995 had 32% van
de ziekenhuizen een podotherapeut in dienst (Baan & van Wieren, 2007).
In tabel 6.4 staat de verdeling van cardiologen, internisten, neurologen en oogartsen per
ziekenhuis in de provincie Noord-Brabant. Ook is berekend hoeveel inwoners per fte dit is per
specialisme aan de hand van CBS gegevens over de Brabantse bevolking. Over diabetologen,
nefrologen en vaatchirurgen zijn geen cijfers beschikbaar (niet Brabants en niet landelijk).
In Nederland waren in 2006 1.519 internisten werkzaam (van der Velden et al., 2007).
Verder hoort Noord-Brabant onder internisten in opleiding tot de vier populairste provincies om
te werken: Noord-Holland (38%), Zuid-Holland (33%), Gelderland (31%) en Noord-Brabant (30%)
(van der Velden et al., 2007).
Tabel 6.4 Medisch specialisten (in fte’s) per ziekenhuis in de provincie Noord-Brabant in 2007
Ziekenhuis
Cardiologen Internisten
Neurologen Oogartsen
Amphia Ziekenhuis
14
15,8
11
9
Catharina Ziekenhuis
13
13
7
5,5
Elkerliek Ziekenhuis
4,2
6,7
3,8
3,8
Fransiscus Ziekenhuis
5
6
3
3
Jeroen Bosch Ziekenhuis
12
24
9
12
Mima Medisch Centrum
8,4
15
7,4
6
Pantein
2,3
3,8
1,5
2,5
a
St. Anna Zorggroep
-
-
-
-
St. Elisabeth Ziekenhuis
6
6,7
6
3,6
Stichting Ziekenhuis Lievensberg
4
5
3
2
TweeSteden Ziekenhuis
7
10
5,4
4
Ziekenhuis Bernhoven
6
10,3
4,8
5
Totaal
b
Totaal (Nl 2002)
Aantal inwoners per fte (Brabant)b
89,3
126,9
67,5
61,5
567
1226
527
418
27.071
19.050
35.814
39.308
c
Aantal inwoners per fte (Nl 2002)
28.404
13.136
30.560
38.529
Bron: CBS Statline, 2007a; Deuning, 2007a, 2007b, 2007c, 2007d. Eigen doorberekening.
a
Geen gegevens over bekend; b het gecorrigeerde cijfer waarbij het cijfer voor St. Anna
vervangen is door het gemiddelde; c Er is gerekend met het aantal inwoners in Nederland op 1
januari 2002 (16.105.285).
45
Er stonden in 2005 landelijk 727 cardiologen geregistreerd (dit is incl. cardiologen die
het specialisme niet meer uitvoeren) (Nivel, 2007a). Bij oogheelkunde en neurologie waren dit er
resp. 631 en 712. Er zijn voor Nederland uitsluitend gegevens uit 2002 beschikbaar van het
totaal aantal fte binnen deze specialisaties. Dat maakt vergelijking met de Brabantse situatie wat
lastiger. Voor de volledigheid zijn ze toch opgenomen in de tabel. Bij een voorzichtige
vergelijking zien we dat het aantal cardiologen in Noord-Brabant relatief gunstig lijkt (minder
inwoners
per
fte
dan
landelijk)
en
dat
met
name
internisten
en
neurologen
ondervertegenwoordigd lijken in Noord-Brabant.
Derdelijnszorg
In tabel 6.3 is de derdelijn niet als zodanig gespecificeerd. Echter, juist bij ouderen komt
diabetes in hoge mate voor. Het is bekend dat ruim 90% van de bewoners van verpleeg- en
verzorgingshuizen in Nederland een chronische ziekte heeft, waarbij diabetes op de tweede
plaats staat (Peeters & Francke, 2006b). Van alle inwoners van verpleeg- en verzorgingshuizen
had in 2004 in Nederland 22,3% diabetes mellitus (Peeters & Francke, 2006b). Het is te
verwachten dat mensen die opgenomen zijn in verpleeg- en verzorgingshuizen hier intern (ook)
medische zorg voor ontvangen. Bekend is dat van de 1,3 miljard euro die in 2003 werd besteed
aan diabetes mellitus en overige voedings- en stofwisselingsziekten 22,8% besteed werd in de
sector verpleging, verzorging en thuiszorg (ter vergelijking: voor genees- en hulpmiddelen was
dit 32,8%, voor ziekenhuiszorg en medisch specialistische zorg 31,9% en voor de eerste lijn 7,7%)
(RIVM, 2006).
Er zijn in Noord-Brabant in totaal 20 verpleeghuizen en 50 verzorgingshuizen (zie
tekstblok 1) (CBS Statline, 2007f). Hier werken 11.950 verplegenden, verzorgenden en sociaalagogen (van der Windt & Talma, 2006b). Verzorgingshuizen zitten enigszins geconcentreerd in
de COROP-regio’s West en Midden. Figuur 6.5 toont de capaciteit van verpleeg- en
verzorgingshuizen in 2007 per gemeente. In Noord-Brabant is de capaciteit het grootst in
Bernheze (153 plaatsen per 1000 inwoners van 65+). Ook relatief veel plaatsen zijn er
bijvoorbeeld in Gemert-Bakel (115), Eindhoven (97), en Oss (95). Relatief weinig plaatsen zijn er
ondermeer in Werkendam, Drimmelen, Gilze en Rijen (allen 23). Hierbij moet worden opgemerkt
dat
verzorgingshuizen
over
het
algemeen
in
veel
gemeenten
voorkomen,
maar
dat
verpleeghuizen van oudsher meer regionaal tot stand zijn gekomen en een streekfunctie
hebben.
Zorgketens
Zorgketens in de vorm van officiële afstemmingafspraken tussen aanbieders, zijn in Nederland
op landelijk en regionaal niveau vooralsnog vooral te vinden voor een drietal aandoeningen
waarvan diabetes er één is (hiernaast ook voor COPD en CVA) (Baan et al., 2003). Deze
initiatieven voor diabetes zijn vooral bedoeld om de zorg voor diabetespatiënten zowel ten
aanzien van medicatie, educatie als controles te verbeteren. Vaak ligt de regie hierbij in de
eerste lijn en wordt er samengewerkt met internisten, verpleegkundigen en diëtisten. Hoe groot
46
het aantal van deze zorgketens is, is niet bekend (Limburg & Baan, 2005c). Uit onderzoek blijkt
dat transmurale zorg bij diabetes de bloedsuikerspiegel en het cholesterolgehalte verlaagt (de
Hollander et al., 2006). Voorbeelden van zorgketens in Noord-Brabant zijn: het Brabants
Diabetes Collectief (Zuidoost-Brabant), Diabetes Programma Midden-Brabant (van Zorgnetwerk
Midden-Brabant) en Stichting Huisartsen Laboratorium Breda.
Figuur 6.5 Aantal behandelplaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per gemeente in
Nederland, 2007
Bron: Deuning, 2007e, oorspr bron: Actiz
Om zorgketen-projecten voor mensen met diabetes structureel van de grond te krijgen wordt
landelijk
een
keten-dbc
diabetes
ontwikkeld.
Dit
beschrijft
de
integrale
zorg
aan
diabetespatiënten en is een instrument voor structurele bekostiging van standaard diabeteszorg
in de keten. In een aantal experimenten zullen zorgaanbieders en verzekeraars diabeteszorg
leveren en inkopen op basis van deze keten-dbc. In het kader van het programma Diabetes
Ketenzorg (2005-2009) ondersteunt en evalueert ZonMw deze experimenten (Poortvliet et al.,
2007). Op tien praktijkplaatsen zal er ervaring worden opgedaan met deze nieuwe
financieringsstructuur (ZonMw, 2006). Van de regio Noordoost-Brabant is bekend dat er reeds
ervaring is opgedaan met keten dbc’s in de eerste lijn vanaf 2005. Hierbij zijn de volgende
disciplines betrokken: huisarts, diëtist internist, oogarts en het diagnostisch centrum (ter Braak,
2006).
Is er voldoende zorg aanwezig voor diabeten?
Preventie speelt een zeer belangrijke rol in de zorg voor diabetes. Het gaat dan met name om
leefstijlinterventies en het voorkomen van complicaties (primaire en tertiaire preventie). Over
leefstijlinterventies zegt de VTV dat het veel gezondheidswinst zou opleveren wanneer
ongezond gedrag, met name overgewicht, zou verminderen (de Hollander et al., 2006). In totaal
draagt overgewicht namelijk met 10% bij aan de totale ziektelast in Nederland. Verder
rapporteerden we hierboven dat leefstijlinterventies bij diabetes ruimschoots effectiever zijn
47
dan
interventies
met
medicijnen.
Er
zijn
in
Noord-Brabant
5
projecten
bekend:
1
preventieproject in West-Brabant en 4 in Hart voor Brabant. Het bereik is onbekend. Gezien het
grote belang van preventie bij diabetes zou het de moeite lonen dit verder na te gaan: “Wat is
het bereik van de projecten”, “Wat zijn de betrokken instituten/organisaties”, “Zijn er werkelijk
geen
preventieprojecten
in
regio
Zuidoost-Brabant”,
“Zijn
er
meer
projecten
en
preventiemedewerkers nodig”? Het voorkomen van complicaties vindt met name in de zorg
plaats, waarbij de regie vaak bij de eerste lijn ligt. Landelijk is er in dit kader veel aandacht voor
transmurale samenwerkingsverbanden en POH’s, waaronder diabetesverpleegkundigen. Ook in
de provincie Noord-Brabant is voor beiden aandacht. Er zijn echter geen totaaloverzichten van
het aantal POH’s en transmurale samenwerkingsverbanden.
Wel is bekend dat er in de provincie relatief weinig huisartsen zijn. Dit is, gezien het
belang van de eerste lijn bij diabeteszorg, problematisch. Bovendien zal door de toenemende
aandacht voor taakdelegatie bij huisartsen, het belang van de eerste lijn voor diabetespatiënten
alleen maar toenemen. Om op het landelijk gemiddeld aantal inwoners per fte huisartsen
(Kenens et al., 2003) uit te komen zouden er in Noord-Brabant in totaal 9739 fte’s huisartsen
moeten zijn (zie tabel 6.5). Dat betekent dat er 60 fte’s huisartsen bij moeten komen.
Tabel 6.5 Wenselijk aantal huisartsen en POH’s per DHV districta
Huisartsen
DHV district
Inwoners
POH’s
nu (fte)
(x 1000)
wenselijk
(uren per
week)
West-Brabant
660
2.163
261
Noordoost-Brabant
578
1.894
234
Midden-Brabant
377
1.235
139
Zuidoost-Brabant
714
2.339
279
Totaal
2.329
7.631
913
Bron: Kenens et al., 2003; Lamkaddem et al., 2004; eigen doorberekening;
kolommen in de tabel is 2001
Huisartsen
wenselijk (fte)
a
273
239
166
295
973
peildatum voor alle
POH’s nemen gemiddeld 37,2% van de contacten met diabetespatiënten voor hun rekening en
zorgen op die manier voor een werklastverlichting van de huisarts. Gemiddeld werkt een POH
7,7 uur per week in een normpraktijk van 2350 patiënten (Lamkaddem et al., 2004). Uitgaande
van: het aantal inwoners = het aantal patiënten in de provincie, kom je op basis van deze cijfers
voor Noord-Brabant voor de betreffende peildatum (2001) uit op een benodigd aantal van 991
POH’s die samen 7.631 uren per week (ca 190 fte) werken10.
Er zijn voldoende apotheken (uitgaande van het landelijk gemiddelde). Wel wordt er
minder medicatie voorgeschreven dan te verwachten zou zijn op basis van het aantal diabeten.
9
Doorberekend voor het inwonersaantal in 2007 o.b.v. het landelijk gemiddelde in 2001 zou dit op 1.000
fte huisartsen neerkomen.
10
Uitgaande van het inwonersaantal van 2007 is dit iets meer: 1.029 POH’s, samen goed voor 7.923 uren.
48
Er is een vrij klein tekort aan fysiotherapeuten. Gekeken naar het landelijk gemiddelde
zou er ruim 4% (0,3 fte per 10.000 inwoners) bij moeten komen. Het gaat dan in totaal om 72,6
fte.
Het aantal diëtisten is in Noord-Brabant in Oost lager en in West hoger dan het landelijk
gemiddelde, gekeken naar het aantal inwoners per diëtist. Op basis van de cijfers is geen
inschatting te maken van om hoeveel fte’s het per regio gaat.
Het aantal podotherapeuten is voldoende in de provincie. De werklast, op basis van
aantal inwoners per therapeut, ligt lager dan landelijk.
Het aantal cardiologen in Noord-Brabant lijkt op basis van de hier gepresenteerde cijfers relatief
gunstig (minder inwoners per fte dan landelijk). Internisten, neurologen en, in mindere mate,
oogartsen lijken ondervertegenwoordigd in Noord-Brabant. In tabel 6.6 is doorgerekend aan de
hand van de landelijke gemiddelden hoeveel fte’s er van elk specialisme bij zouden moeten
komen. Vanwege het hogere aantal diabeten dan landelijk zouden al deze specialismen zelfs
nog iets oververtegenwoordigd moeten zijn in vergelijking met het landelijke gemiddelde. We
moeten de hier gepresenteerde cijfers echter wel met enige voorzichtigheid interpreteren, in
verband met een verschil in peildata tussen de landelijke en de Brabantse cijfers.
Het medicijngebruik en het aantal ziekenhuisopnamen ligt in Noord-Brabant lager dan
landelijk, ondanks de hogere prevalentie. Het is onduidelijk waar dit door komt en of dit te
maken heeft met juist heel goede kwaliteit van zorg (met als gevolg weinig complicaties) of met
tekorten, bijv. aan medisch specialisten of beperkte signalering van complicaties in de eerstelijn.
Tabel 6.6 Extra medisch specialisten nodig
Cardiologen
Internisten
Neurologen
Oogartsen
Aantal fte’s nu
89,3
126,9
67,5
61,5
Aantal fte’s wenselijk
85,1
184,0
79,1
62,7
Aantal fte’s
teveel/tekort
+4,2 (4,7%)
-57,1 (45%)
-11,6 (17,2%)
-1,2 (2,0%)
Bron: CBS Statline, 2007a; Deuning, 2007a, 2007b, 2007c, 2007d. Eigen doorberekening.
De verpleeg- en verzorgingshuizen kennen een verschillende capaciteit per gemeente, zoals
bleek uit figuur 6.5. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat verpleeghuizen van oudsher een
streekfunctie hebben en dus niet in elke (kleinere) gemeente voorkomen. Een betere indicatie
voor tekorten in de zorg is het aantal wachtenden op een plek. Gemiddeld is het aantal
wachtenden voor de verpleeg- en verzorgingssector (met en zonder verblijf) in Nederland 50 per
1000 inwoners van 75 jaar en ouder. De meeste wachtenden hebben een somatische
aandoening: 41 per 1000. In Noord-Brabant ligt het aantal wachtenden met een somatische
aandoening over het algemeen lager (figuur 6.6). Hier loopt het aantal wachtenden met een
somatische aandoening in de gunstige regio’s uiteen van 20-29 per 1000. Alleen in West-Brabant
is het aantal wachtenden met een somatische aandoening wat hoger dan gemiddeld (48 per
1000).
49
Figuur 6.6: Regionale spreiding van het aantal wachtenden in de verpleeg- en verzorgingssector
met een somatische aandoening in 2005, per AWBZ regio
Bron: Kostalova, 2006
In een recent rapport werd geconcludeerd dat er in de meeste regio’s van Noord-Brabant tot
2007 weinig problemen in de verpleging- en verzorgingssector te verwachten waren op basis van
deze cijfers (van der Windt & Talma, 2005).
Zorgketens zijn van groot belang voor een goede kwaliteit van zorg voor diabeten. Een van de
doelen is voorkomen van complicaties en doorverwijzing naar de tweedelijn. Er zijn op dit
moment nog te weinig gegevens om uitspraken te doen over het aantal en de kwaliteit van de
zorgketens in de provincie.
6.3 DEPRESSIE
Wat is de vraag naar zorg voor depressie?
Gezondheidsdeterminanten
Een depressie is een stemmingsstoornis waarbij iemand een bijna dagelijks, groot gevoel van
neerslachtigheid heeft, bijna geen energie heeft of belangstelling voor wat dan ook. De diagnose
depressie is van toepassing wanneer dit gevoel voor minstens twee weken aanhoudt. Gemiddeld
duurt een depressie 8 maanden. Bij een op de 5 duurt het langer dan 2 jaar. Bij 40% van de
mensen die een depressie hebben gehad, keert deze binnen 2 jaar terug (Trimbos).
Er zijn meerdere oorzaken voor een depressie te benoemen. Aangenomen wordt dat het
vaak
om
een
samenspel
van
factoren
gaat.
Dit
zijn:
genetische
bepaaldheid,
persoonlijkheidskenmerken, gezondheidstoestand (o.a. hormonale afwijkingen en andere
psychische aandoeningen), omgevingsfactoren (bv. weinig sociale steun of armoede) en
ingrijpende levensgebeurtenissen. Depressie komt daarnaast twee keer zo vaak voor bij
vrouwen als bij mannen (Schoemaker & Spijker, 2005).
50
Uit het Nemesis onderzoek (Bijl & Ravelli, 1998) blijkt dat leeftijd geen voorspeller van
GGZ gebruik is. Maar daarbij gaat het om 18-65 jarigen, waarbij mensen die geïnstitutionaliseerd
zijn niet zijn meegenomen in het onderzoek. Uit onderzoeken onder oudere cohorten blijkt dat
de kans op een depressie wel degelijk toeneemt met de leeftijd. Bijna 20% van de 80-plussers
heeft depressieve klachten. Dat is twee keer zoveel als in de leeftijdsgroep 55-60 jaar (Evenblij,
2005; van Kerkhof, 2005).
Depressie lijkt bij volwassenen van Marokkaanse afkomst vaker voor te komen dan bij
volwassenen van Nederlandse afkomst. Bij oudere Marokkanen en Turken komen depressieve
gevoelens ook vaker voor, waarbij het voorkomen onder Turkse ouderen weer twee keer zo hoog
is als onder Marokkaanse ouderen. Dit is gedeeltelijk te verklaren door verschillen in sociaaleconomische status. Mogelijk speelt ook immigratie een rol (de Hollander et al., 2006;
Schoemaker & Spijker, 2005). In Noord-Brabant wonen minder allochtonen dan het gemiddeld in
Nederland.
Psychische klachten hangen sterk samen met opleidingsniveau: hoe hoger de opleiding,
hoe minder vaak psychische klachten. Mensen met uitsluitend basisonderwijs melden 2 keer zo
vaak psychische klachten als mensen met een HBO- of universitaire opleiding (van der Lucht &
Picavet, 2006). De SES varieert in de gemeenten van Noord-Brabant, zoals we bij diabetes al
zagen, in dezelfde mate als landelijk.
Gezondheidsproblemen
Er zijn weinig recente data over het aantal mensen met depressie. Het meest gerefereerd is het
bevolkingsonderzoek NEMESIS dat in de jaren 90 is uitgevoerd (zie tabel 6.7) (Bijl & Ravelli,
1998; Bijl et al., 1997). Aan de hand van een aantal oudere databronnen is door Schoemaker en
Spijker (2005) een doorberekening gemaakt voor 2003. In dat jaar leed naar deze schatting 6,3%
van de (niet in instellingen verblijvende) inwoners van Nederland van 13 jaar en ouder aan
depressie. In totaal waren dat 856.000 mensen, waarvan ongeveer 737.000 een depressieve
stoornis hadden, en 317.000 dysthymie (i.e., milde maar chronische vorm van depressie).
Ongeveer 198.000 mensen voldeden in het afgelopen jaar aan beide diagnoses. Van de mensen
met depressie heeft 60% ook een andere psychische stoornis, vooral angststoornissen.
Daarnaast komt problematisch gebruik van verslavende middelen als tabak, alcohol en drugs
veel voor in combinatie met depressiviteit (Trimbos). Stemmingsstoornissen komen iets vaker
voor in de steden dan op het platteland en in de lagere SES klassen (beide ca 1,5 keer zo vaak).
De grootste kans op stemmingsstoornis hebben mensen: die alleenstaand ouder zijn, werkloos
of
arbeidsongeschikt
zijn,
ouders
met
een
psychiatrisch
verleden
hebben
of
verwaarlozing/mishandeling in de voorgeschiedenis (2,5-4,3 keer zo vaak) (Bijl et al., 1997).
Depressie verhoogt de kans op overlijden. Het betreft dan ondermeer zelfdoding of door
mensen zelf toegebracht letsel. Van de 1500 mensen die jaarlijks overlijden door eigen toedoen
is bij ca. 30% sprake van depressie. Daarnaast gaat het ook vaak om de combinatie van depressie
met een lichamelijke aandoening. Deze mensen hebben twee keer zoveel kans om binnen een
51
bepaalde periode te overlijden als mensen met alleen een lichamelijke aandoening (Schoemaker
& Spijker, 2005).
In de GGD regio’s West-Brabant en Hart voor Brabant wijkt het ziektepatroon niet af van
de rest van Nederland. Ook hier staat depressie in de top tien van de ziekten en aandoeningen
met de hoogste ziektelast (op de vierde plaats) met name door het grote verlies aan kwaliteit
van leven (van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b). In Noord-Brabant heeft
tussen de 22,2 en 22,7 mensen per 1.000 inwoners volgens de zorgregistraties een depressie
(tabel 6.9).
Tabel 6.7 Jaarprevalentie van depressie landelijk in 2003
Aard gegevens
Prevalentie
Opmerking & oorspronkelijke herkomst
gegevens11
Zelfgerapporteerd
6,3%
Huisartsregistraties
2,2%
Data uit een aantal onderzoeken zijn
doorberekend naar 2003
Data uit diverse onderzoeken zijn
gestandardiseerd naar de bevolking van
Nederland in 2003. Percentages zijn door
onszelf berekend mbv bevolkingsdata uit
CBS Statline
Bron: CBS Statline, 2007d; Schoemaker & Spijker, 2005
Zorggebruik
Van alle mensen met psychiatrische stoornissen zoekt naar eigen zeggen jaarlijks 33,9%
enigerlei professionele geestelijke gezondheidszorg, dan wel informele hulp. De eerstelijnszorg
(voornamelijk de huisarts) is het meest bezocht. Mensen met een stemmingsstoornis komen
relatief veel in contact met alle vormen van zorgverlening. In het bijzonder geldt dit voor
depressie in engere zin en bipolaire stoornis (manische depressiviteit). Hiervan heeft 53,9%
contact met de huisarts (ter vergelijking: bij mensen met een angststoornis is dit 31,9%). In
totaal zoekt 63,8% enigerlei zorg, zij het professioneel of informeel (tabel 6.8) (Bijl & Ravelli,
1998). Vrouwen met een depressie maken relatief minder gebruik van de zorg. Terwijl het
ongeveer twee keer zoveel voorkomt bij vrouwen, maken zij ongeveer anderhalf keer zo vaak
gebruik van de zorg (Bijl et al., 1997; Evenblij, 2005; van Kerkhof, 2005).
Tabel 6.8 Jaarlijks zorggebruik in 1998 landelijk (zelfgerapporteerd in %)
Prevalentie
EerstelijnsExtraIntraInformele
zorg
Stemmings-
7,6
53,9
murale
murale
GGZ
GGZ
34,1
2,0
stoornissen
Bron: Bijl & Ravelli, 1998
11
Zie voor de complete literatuurverwijzingen de hier geraadpleegde rapporten.
52
Enigerlei
zorg
zorg
20,1
63,8
Toch is het zo dat depressie ruim twee keer zoveel voorkomt als geregistreerd wordt bij de
huisartsen (de Hollander et al., 2006). Dit komt doordat in vergelijking met andere
psychiatrische stoornissen wel relatief veel, maar zeker niet alle patiënten met een depressie
professionele hulp zoeken of direct naar een regionaal psychiatrisch centrum (voorheen RIAGG)
gaan (Schoemaker & Spijker, 2005). Ook kunnen patiënten zonder tussenkomst van de huisarts
naar de eerstelijnspsycholoog of het algemeen maatschappelijk werk (zie ook onder ‘wat is het
zorgaanbod voor depressie’. Het aantal depressies dat door de huisarts gediagnosticeerd wordt
neemt echter wel sterk toe. Dit is omdat mensen meer dan vroeger met hun klachten naar de
huisarts gaan en omdat huisartsen psychische stoornissen steeds beter herkennen (de Hollander
et al., 2006). De prevalentie van depressie neemt toe. Het is na astma en diabetes de sterkst
stijgende aandoening in Nederland over de periode 1993-2003 (de Hollander et al., 2006; oorspr.
bronnen: CMR Nijmegen, LINH, NKR, LIS).
Depressie en dysthymie zorgen voor een hoge ziektelast en een hoog verlies aan
kwaliteit van leven. Zoveel, dat ze in de landelijke top vijf van ziektes met het grootste verlies
aan kwaliteit van leven op de derde plaats staat, na angststoornissen en coronaire hartziekten.
Dit is te wijten aan dat zoveel mensen aan deze aandoening lijden en vaak voor langere
perioden (de Hollander et al., 2006). Mensen met depressies voelen zich minder vitaal en zijn
vaak ernstig beperkt in hun sociaal functioneren. Daarnaast zijn zij door hun emotionele
problemen minder in staat hun dagelijkse bezigheden uit te voeren (Bijl & Ravelli, 2000;
Kruijshaar et al., 2003).
In Noord-Brabant zijn er volgens de zorgregistraties dus tussen de 22,2 en 22,7 mensen
per 1.000 inwoners met een depressie (tabel 6.9). Dit is vergelijkbaar met het landelijk cijfer van
2.2% (komt overeen met 22,0 per 1.000 inwoners). Er zijn echter ook altijd mensen die niet naar
de zorg toegaan. Landelijk zoekt van alle mensen met een depressie 63,8%, ‘enigerlei zorg’. Dit
is inclusief informele zorg. Als dit percentage in Noord-Brabant hetzelfde is, zouden er hier
(doorberekend) dus in totaal per 1.000 inwoners 34,8-35,6 mensen met een depressie zijn. We
moeten
deze
laatste
cijfers
echter
met
enige
voorzichtigheid
benaderen
omdat
we
doorberekenen met cijfers uit de zorgregistraties. Deze geven een onderschatting van het totaal
aantal mensen dat ‘enigerlei zorg’ zocht (informele zorg wordt bijv. niet geregistreerd). De hier
gecorrigeerde cijfers geven daarom vermoedelijk een onderschatting.
Over medicatiegebruik bij depressie is bekend dat het gebruik van antidepressiva in vergelijking
met het landelijk gemiddelde in de AWBZ regio Zuidoost-Brabant laag is (18% lager). In MiddenBrabant is het medicijngebruik iets hoger dan landelijk (figuur 6.7). Deze cijfers zijn
geïndexeerd en gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsomvang en –samenstelling naar
leeftijd en geslacht per AWBZ-regio. Dit betekent dat het figuur een goed beeld geeft van de
regionale verschillen in het (poliklinische) voorschrijfgedrag van antidepressiva. Omdat het
percentage mensen met een depressie in Noord-Brabant in de zorgregistraties vergelijkbaar is
met het landelijke cijfer (2,2-2,3%) zou het te verwachten geweest zijn dat ook het gebruik van
53
antidepressiva (en het voorschrijfgedrag) overeen zou komen met het landelijk gemiddelde (van
Batenburg-Eddes et al., 2002).
Tabel 6.9 Aantal mensen met depressie in Noord-Brabant in 2003 per GGD-regio
Hart voor Brabant
West-Brabant
Zuidoost-Brabant c
Totaal in de
zorgregistratiesa
22.400
15.200
-
In de zorgregistraties
per 1.000 inwonersa
22,2
22,7
-
Incl. mensen die geen
34,8
35,6
zorg zoeken per 1.000
inwoners, (schatting)b
a
Bron: van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b; oorspr. herkomst data: VTV2006, bewerkt door RIVM. b Bron: Bijl & Ravelli, 1998; eigen bewerking gegevens. c Geen gegevens
over bekend.
Figuur 6.7 Regionale spreiding poliklinisch gebruik antidepressiva per AWBZ-regio in 2000 (in
aantal standaarddagdoseringen; geïndexeerd Nl = 100 en gestandaardiseerd naar
bevolkingsomvang en -samenstelling)
Bron: van den Berg, 2004; oorspr bron stichting farmaceutische kengetallen; een
standaarddagdosering is de aanbevolen hoeveelheid van een werkzame stof die een volwassene
per dag krijgt voor de behandeling van een ziekte of aandoening
Wat is het zorgaanbod voor depressie?
Preventie
Preventie op het terrein van de geestelijke volksgezondheid is onderdeel van de openbare
geestelijke gezondheidszorg (OGGZ). Bij OGGZ gaat het om zorg die niet op geleide van een
vrijwillige, individuele hulpvraag wordt geleverd en kan bestaan uit: directe hulpverlening aan
het individu (zoals crisisopvang, bemoeizorg en dak- en thuislozenzorg), zorg voor groepen met
een verhoogd risico (zoals preventieprogramma’s) en collectieve GGZ (bv. landelijke campagnes)
(Bransen, 2001). Preventie van depressie richt zich vooral op het opsporen en behandelen van
milde klachten om chroniciteit of verergering te voorkomen. De meeste preventieprogramma’s
54
bouwen voort op therapievormen die in de curatieve GGZ effectief zijn gebleken (m.n. de
cognitieve gedragstherapie) (de Hollander et al., 2006). Bewezen effectieve preventieve
interventies zijn: ‘Grip op je dip’ (Voordouw et al., 2002) en ‘In de put, uit de put’ (Allart-van
Dam, 2003; Haringsma et al., 2004). Over het bereik van de preventieve interventies zijn geen
exacte cijfers bekend, maar naar verwachting zijn dit er twee- tot vijfduizend in heel Nederland
(VWS, 2005). Om het bereik te vergroten worden steeds vaker interventies aangeboden via
internet (de Hollander et al., 2006). Een voorbeeld is ‘Kleur je leven’. Dergelijke programma’s
blijken zeer effectief (Spek, 2007). Daarnaast bestaat er ook zgn. secundaire preventie in de
vorm van vroegopsporing en vroegtijdige behandeling. Dit is vooral een taak van de eerstelijn,
met de huisarts als centrale figuur (de Hollander et al., 2006).
Preventie is een speerpunt van VWS. In dit kader hebben zij opdracht gegeven voor diverse
onderzoeksprojecten naar preventiemogelijkheden voor de doelgroepen: ouderen, jongeren en
volwassenen. Zo is in 2004 gestart met ‘Doorbraakproject depressie’. Hierbij werden in 10
proefregio’s een multidisciplinaire richtlijn en de NHG richtlijn voor depressie geïmplementeerd.
Het heeft belangrijke resultaten teweeg gebracht. Zo is de overbehandeling van mensen in de
proefregio’s met niet-ernstige klachten afgenomen van 61% naar 11%, doordat huisartsen
minder antidepressiva voorschreven en samen met hun patiënten besloten een minimale
interventie in te zetten, is er snellere doorverwijzing naar de tweedelijn gerealiseerd en werd er
tijdswinst ervaren door deelnemende huisartsen door de efficiëntere zorg. Eind 2006 is een
vervolg in andere regio’s gestart (Trimbos-instituut, 2006b, 2006c).
In Hart voor Brabant en West-Brabant zijn in totaal 40 preventieprojecten voor depressie
opgenomen in de QUI-databank, waaronder ook ‘Grip op je dip’ en ‘In de put, uit de put’ (tabel
6.10). Over preventieactiviteiten bij de huisarts of via internet zijn geen gegevens beschikbaar.
Wel bekend is dat vier GGZ instellingen (GGzE, GGZ regio Breda, GGZ Midden-Brabant en Reinier
van Arkel groep) in Noord-Brabant betrokken zijn geweest bij het ‘Doorbraakproject depressie 1’
en daarbij de eerstelijnshulpverleners betrokken (Trimbos-instituut, 2006b) en dat er in het
2006 wederom instellingen uit Noord-Brabant meedoen aan dit verbeterproject (Hijma & Pos,
2007).
Tabel 6.10 Aantal preventieprojecten voor depressie in Noord-Brabant
GGZ
GGD
Thuiszorg
Totaal
Hart voor
Brabant
27
1
1
29
West-Brabant
9
2
0
11
a
Zuidoost-Brabant Bron: van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b. a Geen gegevens over bekend.
55
Eerstelijnszorg
In de eerste lijn zijn het de huisarts, de eerstelijns-psycholoog en het algemeen maatschappelijk
werk (AMW) die de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) verzorgen. Zij zijn bovendien de
poortwachters voor de meer gespecialiseerde GGZ.
Huisartsen hebben moeite om depressiviteitklachten te herkennen, vooral bij ouderen
(hiervan wordt slechts 20% herkend). Hulpmiddelen als screeningslijsten die zouden kunnen
helpen bij de opsporing kunnen vaak door tijdgebrek niet worden ingezet. Hetzelfde geldt voor
vroegtijdige behandeling. Gevolg is dat vaker dan noodzakelijk medicatie wordt voorgeschreven
(de Hollander et al., 2006). Met name voor de doelgroep van ouderen wordt dit ervaren als
problematisch. Hiervoor worden momenteel mogelijkheden, zoals taakdelegatie en transmurale
samenwerking, verkend om de situatie te verbeteren. Taakdelegatie in de vorm van een sociaal
psychiatrisch geschoolde praktijkverpleegkundige zou de huisarts bij de screening en
vroegtijdige behandeling van depressie kunnen ondersteunen (ZonMw, 2007). In het kader van
consultatieprojecten zijn de afgelopen jaren veel SPV’en vanuit de GGZ-instellingen ingezet in
huisartsenpraktijken (LVG, 2007). Deze functie komt per 1 januari 2008 officieel ter
beschikking. Een transmurale aanpak zou moeten bestaan uit samenwerking tussen de
eerstelijn, GGZ, gemeenten, welzijnswerk en thuiszorg (Bohlmeijer et al., 2005a). Er zijn in
Noord-Brabant 1.152 huisartsen actief (zie tekstblok 1). Het aantal huisartsen is, zoals hierboven
bij diabetes al aangegeven, in de provincie Noord-Brabant relatief laag in vergelijking met het
landelijk gemiddelde. Het aantal contacten per fte is daardoor in alle regio’s hoger dan landelijk
(in 2001 waren dit 68 tot 1028 contacten per fte per jaar meer (Kenens et al., 2003)). Over het
aantal sociaal psychiatrisch verpleegkundigen dat als POH-er betrokken is bij de zorg voor
depressie in Brabantse huisartsenpraktijken zijn geen gegevens bekend. Vermoedelijk zijn dit er
nog niet veel, gezien de officiële ingangsdatum voor deze functie. Over het aantal locaties in
Noord-Brabant waar een transmurale aanpak wordt toegepast zijn tevens weinig tot geen
gegevens bekend. Wel is bekend dat het Trimbos-instituut in 2006 een aantal instellingen heeft
begeleid in het kader van het project: Doorbraak depressie 1. Hierbij waren GGZ regio Breda,
GGZ Midden-Brabant en Reinier van Arkel Groep (GGZ Den Bosch) betrokken (Trimbos-instituut,
2006a).
Eerstelijnspsychologen en het AMW zijn net als huisartsen vrij toegankelijk. Men kan hier
zonder doorverwijzing naartoe. Uit het NEMESIS onderzoek bleek dat van de mensen met een
stemmingsstoornis in een jaar 45,3% de huisarts bezocht had en 10,7% het AMW. Over het
percentage dat de eerstelijnspsycholoog bezoekt wordt in dit onderzoek niet gerapporteerd (Bijl
&
Ravelli,
1998).
Er
staan
voor
Noord-Brabant
op
dit
moment
in
totaal
196
eerstelijnspsychologen geregistreerd bij de Landelijke Vereniging voor Eerstelijnspsycholgen.
Hiervan zitten de meesten in Noordoost-Brabant (61) en Zuidoost-Brabant (55). In zowel Middenals West-Brabant werken er 40 (LVE, 2007). In Nederland waren er in 2006 volgens het
Nederlands Instituut van Psychologen in totaal 1.305 eerstelijnspsychologen (inclusief de
56
eerstelijnspsychologen
in
opleiding).
Dit
houdt
in
dat
er
gemiddeld
8,0
eerstelijnspsychologen per 100.000 inwoners in dat jaar waren (Nivel, 2007b).
Het aantal AMW-instellingen in Nederland is in totaal 145. Het aantal AMW-ers per regio
verschilt sterk (figuur 6.8). In Noord-Brabant ligt het aantal AMW-ers in fte’s grofweg tussen de 6
en 12 per 100.000 inwoners.
Eerder, bij diabetes, werd al geconstateerd dat er in Noord-Brabant relatief iets meer
apotheken zijn dan landelijk. Er zijn 1,1 openbare apotheken per 10.000 inwoners (to 1.0
landelijk) (PON et al., 2006).
Figuur 6.8: Aantal fte AMW-ers per 100.000 inwoners in 2004, per ROS regio
Bron: Nivel, 2007b
Tweede- en derdelijnszorg
In de gespecialiseerde GGZ kent men intra- en extramurale voorzieningen (tabel 6.11). De laatste
jaren zijn veel instellingen gefuseerd. Zo zijn de regionale instituten voor beschermd wonen
(RIBW's) in veel gevallen opgegaan in een samenwerking of fusie met een algemeen
psychiatrische ziekenhuis (APZ) of een regionaal instituut voor ambulante GGZ (RIAGG). Deze
gecombineerde instellingen noemt men: multifunctionele eenheden (MFE’s) (Have et al., 1999;
Schene & Faber, 2001; van ’t Land et al., 2005; VWS, 2000; Wennink et al., 2001). In Nederland
waren er in 2003 in totaal 39 MFE’s in de GGZ en werkten er in totaal in de GGZ in Nederland
eind 2004 10.315 gezondheidszorgpsychologen, 6.112 psychotherapeuten en 2.301 psychiaters
(VWS, 2005).
57
Tabel 6.11: Voorzieningen in de reguliere geestelijke gezondheidszorg in Nederland
Voorziening
Toelichting
RIAGG
Regionaal Instituut voor ambulante
GGZ
APZ
Algemeen Psychiatrisch ziekenhuis
Ambulant en met uitgebreide
regionale spreiding (zorg
dichtbij huis). Ook preventie.
Van oorsprong intramuraal en
beperkte regionale spreiding.
Tegenwoordig veelal onderdeel
van een MFE.
Intramuraal en met uitgebreide
regionale spreiding. Ook
poliklinische behandelingen.
Ambulant
PAAZ
Psychiatrische afdeling in een
algemeen ziekenhuis
Vrijgevestigde psychotherapeut en
psychiater
Beschermd wonen (o.a.. RIBW,
sociale pensions)
Aantal in Nederland
in 2003a
12
5
-b
-b
Ondersteunde woonvorm,
23 (RIBW’s)
waarbij vaak tevens zorg uit een
andere voorziening wordt
gebruikt
Multifunctionele eenheden (MFE’s)
Gecombineerd GGZ aanbod
39
(vaak ontstaan na fusie tussen
RIAGG, APZ en RIBW)
9
CAD
Vergelijkbaar met de RIAGG,
Consultatiebureau Alcohol en
maar dan voor verslavingen:
Drugs
ambulant en met uitgebreide
regionale spreiding
Verslavingszorginstellingen
Intramuraal en extramuraal
(ook methadonposten)
Bronnen: Have et al., 1999; Schene & Faber, 2001; VWS, 2000; Wennink et al., 2001; a bron: VWS,
2005; b geen gegevens over.
In Noord-Brabant wordt er zonder kapitaallasten mee te rekenen, 460 miljoen euro (15%
van het landelijk budget) uitgegeven aan de GGZ. Er zijn wel regionale verschillen in de
besteding: in Noordoost-Brabant zijn relatief veel middelen beschikbaar, in Midden-Brabant
relatief weinig (PON et al., 2006).
Er zijn in de provincie 9 regionale GGZ-instellingen actief (tabel 6.12). Deze instellingen
zijn bijna allemaal ontstaan na een fusie tussen voormalige Riaggs, RIBW’s en APZ-en en kunnen
dus getypeerd worden als MFE’s. Daarnaast zijn er in de provincie 10 algemene ziekenhuizen
met een psychiatrische afdeling (PAAZ-en) (PON et al., 2006). Verder telt Noord-Brabant 98
vrijgevestigde psychotherapeuten volgens de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde
Psychotherapeuten. Hiervan zijn er 61 gespecialiseerd in stemmingsklachten. Het aantal
vrijgevestigde psychotherapeuten is in Nederland per provincie sterk verschillend (van 7 in
Flevoland tot 353 in Noord-Holland) (NVVP, 2007).
Depressie komt daarnaast in verpleeg- en verzorgingshuizen veel voor. Dit heeft te maken met
het voorkomen van depressie op hogere leeftijd. Naarmate iemand ouder wordt, neemt de kans
op affectieve ontregelingen en andere depressieve symptomen toe. Voor 55-plussers blijkt dat
ongeveer 15% van hen lijdt aan depressieve klachten of een depressie. Voor 85-plussers gaat het
58
Tabel 6.12 De GGZ instellingen in de provincie Noord-Brabant
Type voorziening
Instelling
MFE
1. GGZ Westelijk Noord-Brabant
Halsteren
2. Psychotherapeutisch centrum de
Viersprong
Halsteren
PAAZ
Locatie
3. GGZ regio Breda
Breda
4. GGZ Midden-Brabant
Tilburg
5. RIBW Midden-Brabant
Tilburg
6. GGZ Oost-Brabant
Boekel
7. GGZ regio ‘s-Hertogenbosch (Reinier van
Arkel Groep)
’s-Hertogenbosch
8. GGZ Eindhoven en de Kempen (GGzE)
Eindhoven/Kempen
9. Novadic-Kentron verslavingszorg
Sint Oedenrode
1. Ziekenhuis Lievenberg
Bergen op Zoom
2. Amphia Ziekenhuis
Breda
3. TweeSteden ziekenhuis
Tilburg
4. Elisabeth ziekenhuis
Tilburg
5. Jeroen Bosch ziekenhuis
’s-Hertogenbosch
6. Catharina Ziekenhuis
Eindhoven
7. Maxima Medisch Centrum
Eindhoven
8. Sint Anna Ziekenhuis
Geldrop
9. Elkerliek ziekenhuis
Helmond
10. Maasziekenhuis
Boxmeer
Vrijgevestigde
98 in totaal
psychotherapeuten
Bron: PON et al., 2006
Divers
zelfs om ca. 20%. In verpleeghuizen heeft ongeveer de helft van de mensen aanzienlijke
depressieve klachten of een depressie; in verzorgingshuizen is dit ongeveer een op de vijf (tabel
6.13) (van Kerkhof, 2005; Eisses et al., 2002). Depressie wordt vaak in verpleeg- en
verzorgingshuizen bij ouderen, net als door de huisarts, moeilijk herkend. De reden hiervoor
hangt samen met de vaak grote somatische comorbiditeit, hypochondere preoccupaties en de
manifestatie van depressieve klachten (psychosomatisch). De standaardbehandeling van
depressie bij ouderen - in Nederland - is gelijk aan die bij (jong) volwassenen en bestaat uit een
combinatie van psychofarmaca en psychologische of psychotherapeutische interventies. In
eerste instantie kan de behandeling uitgevoerd worden door de huisarts. Als dit onvoldoende is,
kan specialistische zorg door bijvoorbeeld een GGZ-instelling ingeschakeld worden (Eisses,
2005).
Bekend is dat van de 12,7 miljard euro die in 2003 landelijk werd besteed aan psychische
stoornissen 28,2% besteed werd in de sector verpleging, verzorging en thuiszorg (ter
vergelijking: voor de gehandicaptenzorg was dit 35,7%, voor de GGZ en de maatschappelijke
opvang 25,5%, voor genees- en hulpmiddelen 3,1% en voor de eerste lijn 3,2%) (RIVM, 2006). Het
59
Tabel 6.13 Prevalentie van depressie in verpleeg- en verzorgingshuizen (landelijk)
Verpleeghuizen
Verzorgingshuizen
Major depressie (DSM-III)
8,1%
4,1%
Minor depressie (DSM-III)
14,1%
4,1%
Aanzienlijke depressieve klachten
24%
12,9%
Geen depressieve klachten
53,8%
Bron: Eisses et al., 2002; Smalbrugge et al., 2005
78,9%
zorgaanbod van verzorgingshuizen is breed en bestaat uit sociale, psychogeriatrische,
somatische en meervoudige zorg. Deze zorg wordt geleverd door personeel van het huis zelf,
maar ook wordt gebruik gemaakt van de deskundigheid van GGZ-instellingen, thuiszorg en
verpleeghuizen (Eisses, 2005). In verpleeghuizen worden de volgende vier groepen interventies
aangeboden:
- algemene zorginterventies (omgangsadviezen aan verzorgenden, het stimuleren van beweging
en activiteiten en structureren of aanbieden van een dagprogramma);
- medicamenteuze behandeling;
- psychologische behandeling (zoals cliëntgerichte psychotherapie, (cognitieve) gedragstherapie,
mediatieve
therapie,
cognitieve
stimulering,
inter-persoonlijke
therapie
en
ondersteuningsgroepen voor familie en bewoners)
- psychosociale interventies (zoals snoezelen, reminiscentie, muziektherapie en creatieve
therapie) (Dorland et al., 2007).
Toch is het aanbod ook in de verpleeghuizen beperkt. Wat betreft de psychologische
behandelvormen en psychosociale interventies vindt weliswaar in vrijwel alle verpleeghuizen
wel ‘iets’ plaats, maar over het geheel genomen is de variatie in het aanbod beperkt. Zo zijn in
ruim de helft van de verpleeghuizen ondersteuningsgroepen voor familieleden van bewoners
met stemmings- en gedragsproblemen aanwezig, terwijl interpersoonlijke therapie slechts in één
op de acht verpleeghuizen aangeboden wordt. En van bijvoorbeeld de overige psychologische
interventies behoren in ongeveer een derde van de huizen tot het aanbod (Dorland et al., 2007).
In Noord-Brabant zijn er 20 verpleeghuizen en 50 verzorgingshuizen (zie ook tekstblok 1
en figuur 6.5) en is de capaciteit regionaal verschillend. Over hoe de zorg voor depressie hier in
de verpleeg- en verzorgingshuizen intern georganiseerd is, zijn geen gegevens bekend.
Zorgketens
Zie hierboven bij de eerste lijn.
Is er voldoende zorg aanwezig voor mensen met een depressie?
Preventie speelt bij depressie een belangrijke rol in het voorkómen van chroniciteit en
verergering van klachten. De bestaande preventieprogramma’s zijn goed onderbouwd en de
werkzaamheid van een aantal programma’s is zelfs in wetenschappelijk onderzoek aangetoond.
Verder is bekend dat voor vroegopsporing met name in de eerste lijn een rol is weggelegd.
60
Zowel in 2004 als in 2006 is in Noord-Brabant deelname aan het landelijke ‘Doorbraakproject
depressie’ gestart. Hiervan is bekend dat het oprichten van een multidisciplinair team en werken
volgens NHG richtlijn (o.b.v. stepped care) sterk bijdraagt aan eerdere opsporing en verbetering
van de zorgkwaliteit aan mensen met een depressie.
In de eerste lijn gaat het vooral om de huisartsen, eerstelijnspsychologen en AMW-ers. Het is
bekend dat huisartsen onvoldoende mogelijkheden (m.n. tijd) hebben om preventie en
vroegopsporing van depressie goed uit te voeren. Gevolg is dat er te vaak medicatie wordt
voorgeschreven. Een oplossing die op dit moment landelijk verkend wordt is het toevoegen van
sociaal psychiatrisch verpleegkundigen aan de huisartsenpraktijk. In Noord-Brabant is er in
vergelijking met het landelijk gemiddelde weinig huisartsencapaciteit. De verwachting is daarom
dat
bovengenoemd
probleem
hier
nog
sterker
speelt.
Het
poliklinisch
gebruik
van
antidepressiva, voorgeschreven door specialisten of huisartsen, is in één AWBZ regio hoger en in
één AWBZ regio lager dan te verwachten is. Dit heeft vermoedelijk direct te maken met het
voorschrijfgedrag.
Het aantal eerstelijnspsychologen in Noord-Brabant is 8,1 per 100.000 inwoners
(doorberekend op bovenstaande cijfers). Dit wijkt niet/nauwelijks af van het landelijk
gemiddelde van 8 per 100.000. Deze cijfers indiceren dat er voldoende eerstelijnspsychologen
werkzaam zijn in de provincie.
Het aantal fte AMW-ers ligt in Noord-Brabant een stuk lager dan landelijk. Wanneer
hiernaast ook nog gekeken wordt naar hoeveel AMW-ers er idealiter zouden moeten zijn, dan
wordt dit verschil nog groter. Het landelijk gemiddelde AMW-ers (fte) per 100.000 inwoners is
op dit moment 14,4. De koepelorganisatie van het AMW (MO-groep) en de Vereniging van
Nederlandse gemeenten hebben berekend dat er idealiter 16,7 full time AMW-ers per 100.000
inwoners zouden moeten zijn om aan de vraag naar AMW-hulp te voldoen (Nivel, 2007b). Met 6
tot 12 fte AMW-ers per 100.000 inwoners voldoen de regio’s in Noord-Brabant hier niet aan.
Omgerekend zouden er in Noord-Brabant in totaal op basis van bovenstaande richtlijn en het
inwonertal in 2007 ca. 404 fte AMW-ers werkzaam moeten zijn.
Het aantal wachtenden voor behandeling of opname is een indicatie voor het tekort/overschot
aan zorgaanbod. In Noord-Brabant was het totaal aantal wachtenden in 2004 voor de GGZ
instellingen samen: 10.127 mensen (PON et al., 2006). Per 100.000 inwoners in dat jaar (CBS
Statline, 2007d) komt dat neer op 421 wachtenden (tabel 6.14). Het aantal wachtenden in
Nederland in de GGZ lag in datzelfde jaar iets lager (Westert & Verkleij, 2006b). In 2007 is het
aantal wachtenden per 100.000 inwoners met 12% gestegen (GGZ Nederland, 2007). Wanneer we
deze landelijke trend toepassen op Noord-Brabant zouden we uitkomen op 472 wachtenden per
100.000 inwoners. De cijfers indiceren dat de capaciteit in de GGZ relatief ongunstig is in
Noord-Brabant ten opzichte van Nederland.
61
Tabel 6.14 Aantal wachtenden voor behandeling of opname in de GGZ
Peildatum
Aantal wachtenden
Per 100.000 inwoners
Noord-Brabant
Nederland
2004
10.127
a
421
2007
11.399
472a
2004
66.300
408
2007
74.700
457
Bronnen: CBS Statline, 2007d; GGZ Nederland, 2007; PON et al., 2006; Westert & Verkleij, 2006b;
schatting op basis van landelijke trend
a
Transmurale samenwerkingsverbanden zijn samen met taakdelegatie belangrijke mogelijkheden
om de kwaliteit van zorg bij depressie te verbeteren door vroegherkenning en betere
behandeling. Over de transmurale samenwerkingsverbanden in de provincie Noord-Brabant zijn
op dit moment nog te weinig gegevens bekend om uitspraken te doen over aantal en kwaliteit.
Wel bekend is dat er in de provincie, in het kader van het ‘Doorbraakproject depressie’, veel
aandacht voor is.
62
Tekstblok 1
Het aantal huisartsen, ziekenhuizen en verpleeg- en verzorgingshuizen in Noord-Brabant
Huisartsen
In Noord-Brabant zijn 1.152 huisartsen actief, welke samen goed zijn voor 980 fte’s (fulltimeequivalenten). Daarmee behoort Noord-Brabant tot de provincies met de laagste huisartsendichtheid, te
weten 2.454 patiënten per huisarts ten opzichte van 2.392 landelijk (CBS Statline, 2007d; PON et al.,
2006). Naast absolute aantallen is het aantal fte’s ook van belang. In onderstaande tabel (6.15) worden
het aantal inwoners en het aantal contacten per fte huisarts voor alle Noord-Brabantse DHV-regio’s en
voor Nederland totaal weergegeven. Deze cijfers zijn indicatief voor de werklast van de huisarts. De
verhouding tussen het aantal inwoners en het aantal fte huisartsen is in twee regio’s in Nederland het
meest ongunstig, waarvan Midden-Brabant er een is (naast Westland/Schieland/ Delfland). In MiddenBrabant ligt het aantal inwoners per fte huisarts namelijk ruim 12% hoger dan het landelijk gemiddelde.
Hetzelfde geldt voor het aantal contacten per fte huisarts; dit ligt 10% hoger dan het landelijk
gemiddelde. Verder valt op dat ook voor de overige Noord-Brabantse regio’s het aantal (fte) huisartsen
relatief laag is t.o.v. het landelijk gemiddelde.
Tabel 6.15 Aantal inwoners en aantal contacten per fte huisarts in 2001
DHV district
Huisartsen (fte)
Inwoners/fte
Contacten/fte
West-Brabant
261
2.528
10.598
Noord-Brabant Noord-Oost
234
2.467
10.308
Midden-Brabant
139
2.713
11.268
Zuid-Oost Brabant
279
2.559
10.712
Nederland (totaal)
7.801
2.419
10.240
Bron: Kenens et al., 2003
Taakdelegatie
In Noordoost-Brabant is in 80% van de praktijken een praktijkondersteuner aanwezig en werkt één POH
voor drie huisartsen. In Zuid-Oost Brabant loopt een experiment met de opleiding en inzet van zgn.
nurse practitioners in de huisartsenpraktijk. De ondersteuning van de eerstelijnszorg is sinds 2005
ondergebracht bij de regionale ondersteuningsstructuren. Voor de provincie Noord-Brabant zijn dit Zeebra, Phoenix, ROSE NOB en FAST eerste lijn (PON et al., 2006).
Ziekenhuizen
In Noord-Brabant zijn er in 2006 10 ziekenhuizen, verdeeld over 22 locaties (CBS Statline, 2007f). Dit zijn
allemaal algemene ziekenhuizen. De provincie kent geen academische ziekenhuizen of categorale
ziekenhuizen (Tabel 6.16).
63
Vervolg tekstblok 1
Tabel 6.16 Verdeling locaties ziekenhuizen in Noord-Brabant
AWBZ-regio
Aantal locaties ziekenhuizen
West-Brabant
6
Midden-Brabant
3
Noord-Oost Brabant
7
Zuid-Oost Brabant
6
Totaal
22
Bron: CBS Statline, 2007f
Verpleeg- en verzorgingshuizen
In Noord-Brabant zijn er in 2006 20 verpleeghuizen en 50 verzorgingshuizen. In Tabel 6.17 staat de
verdeling naar regio’s.
Tabel 6.17 Aantal verpleeg- en verzorgingshuizen in Noord-Brabant
Corop-regio
Aantal verpleeghuizen
West
5
Midden
5
Stadsgewest ’s-Hertogenbosch
5
Overig Noord-Oost
0
Zuid-Oost
5
Totaal
20
Bron: CBS Statline, 2007f. Noot: telling is op stichtingsniveau.
Aantal verzorgingshuizen
20
15
5
5
5
50
Volgens een raming zijn er in datzelfde jaar in totaal 11.950 verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen werkzaam in de verpleeg- en verzorgingshuizen in Noord-Brabant (van der Windt & Talma,
2006b).
64
Hoofdstuk 7
Toekomstige situatie vraag en aanbod
Diabetes en depressie
7.1 BRABANTSE BEVOLKING
De bevolking blijft groeien, maar de snelheid neemt af. Er zullen in 2025 in Nederland
16.882.464 inwoners zijn. In 2034 verwacht het CBS voor het eerst een daling van de totale
Nederlandse populatie (CBS Statline, 2007c). De afnemende bevolkingsgroei heeft te maken met
het lagere geboorteoverschot (ratio geboorte/sterfte) en met het lagere migratiesaldo (ratio
immigratie/emigratie). In 2025 zal 14,3% van de Nederlanders in Noord-Brabant wonen (CBS
Statline, 2007e). In 2007 was dit nog 14,8%. Dit betekent dat de bevolkingsgroei in NoordBrabant iets sneller afneemt dan in de rest van Nederland.
Het percentage ouderen groeit. In 2025 is 21,4% van de Nederlandse bevolking 65 jaar en
ouder. Dit is 6,9% meer dan in 2007. Het aantal 0-20-jarigen zal in dezelfde periode juist licht
afnemen, evenals de groep van mensen tussen de 20 en 65 jaar (de ‘werkende’ leeftijd) (CBS
Statline, 2007c). De grijze druk neemt hierdoor toe, wat in de zorgsector problemen oplevert
voor de toekomstige hoeveelheid ‘handen aan het bed’ per patiënt. In Noord-Brabant is het
huidige percentage ouderen in 2007 nog gelijk aan het landelijke percentage. De groei gaat
echter iets harder met als gevolg dat het percentage ouderen in Noord-Brabant in 2025 hoger is
dan landelijk (+0,4%) (CBS Statline, 2007e; van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al.,
2006b).
Er is dus een snellere afname van de bevolkingsgroei dan landelijk en een hoger
percentage ouderen te verwachten tot 2025.
7.2 DIABETES
Wat is de toekomstige vraag naar zorg voor diabetes?
Gezondheidsdeterminanten
Door de toename in de prevalentie van matig overgewicht en obesitas in de komende 20 jaar zal
het aantal mensen met type 2 diabetes vrij sterk stijgen. De huidige trend in overgewicht heeft
als gevolg dat in 2025 naar verwachting 38% van de bevolking matig overgewicht heeft en 18%
obees is. Lichamelijke inactiviteit en roken hebben een geringer effect op de toekomstige
prevalentie van diabetes (Poortvliet et al., 2007). Verder heeft de vergrijzing een belangrijke
invloed op de prevalentie van diabetes, gezien het feit dat de prevalentie van diabetes sterk
toeneemt met leeftijd.
In Noord-Brabant is de ontwikkeling van overgewicht de afgelopen jaren vergelijkbaar
geweest met de landelijk ontwikkeling. Desalniettemin is de trend ongunstig: het percentage
65
mensen met overgewicht is de afgelopen tientallen jaren sterk toegenomen. Bijna de helft van de
volwassenen in de GGD-regio’s Hart voor Brabant en West-Brabant is momenteel te dik (van BonMartens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b). Ongezond gedrag uit het verleden is van
invloed op de ziektelast van nu. Dit is merkbaar in de toename van diabetes tot nu toe. Voor het
ongezond gedrag van nu geldt eveneens dat dit van invloed is op de ziektelast in de toekomst.
De stijgende prevalentie van overgewicht zal daarom leiden tot een verdere toename in diabetes
in de toekomst. Al zijn er landelijk wel aanwijzingen dat de trend van toenemende overgewicht
aan het afvlakken is, met name bij de Nederlander met een hogere opleiding (de Hollander et al.,
2006).
Er wordt in Noord-Brabant een sterkere groei van ouderen verwacht dan landelijk. Zo is
de verwachte bevolkingsgroei in West-Brabant vanaf 70 jaar hoger dan landelijk. Tussen 20052015 zal deze leeftijdsgroep met 23% toenemen tegenover 17% landelijk. In Hart voor Brabant
betreft het met name 75-plussers (30% tegenover 14,3% landelijk) (van Bon-Martens et al., 2006a;
van Bon-Martens et al., 2006b). Door de toename in het aantal ouderen, zal de prevalentie in
diabetes ook toenemen.
Gezondheidsproblemen
Als gevolg van de vergrijzing en groei van de Nederlandse bevolking verwachten we landelijk
een stijging van het aantal mensen met diabetes van 33% in de periode 2005-2025. De toename
van het aantal mensen met diabetes door de groei van de bevolking (± 6,5%) is gering ten
opzichte van de toename door de vergrijzing (±25,5%). De prevalentie van diabetes neemt naar
verwachting toe tot 737.000 in 2025 (tabel 7.1). Wanneer daarnaast ook rekening wordt
gehouden met de stijgende trend in diabetes van de afgelopen jaren en met de trend in
overgewicht, dan zijn er in 2025 tot 1,22 miljoen mensen met diabetes in Nederland te
verwachten. Dit is meer dan een verdubbeling in 20 jaar tijd (Poortvliet et al., 2007).
Tabel 7.1 Verwacht aantal mensen met diabetes landelijk in 2025
Rekening houdend met
Aantal mensen in Nederland
Max. toename 2005-2025
Vergrijzing en groei
737.000
+33%
Incl stijgende trend
867.700-1.140.000
+107%
Incl trend in overgewicht
938.000-1.220.000
+123%
Bron: Poortvliet et al., 2007
In Noord-Brabant is het aantal diabeten momenteel al hoger dan het landelijk gemiddelde en
wordt tot 2015 ook een iets hogere stijging verwacht in het aantal diabeten dan landelijk. De
stijging ligt tussen de 18,1 en 20,8% in Noord-Brabant tegenover 17% landelijk (tabel 7.2).
66
Tabel 7.2 Verandering in prevalentie van diabetes in Noord-Brabant tot 2015
GGD regio
Absolute
Absoluut
Verandering
verandering
aantal in
2005-2015
2005-2015
2015
(%)
Hart voor Brabant
West-Brabant
Zuidoost-Brabant
Landelijk
Bronnen: van Bon-Martens et
bekend
+7.900
46.100
+4.900
31.800
a
al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b;
+20,8
+18,1
+17,0
a
geen gegevens over
Zorggebruik
De verwachting is dat het zorggebruik landelijk zal stijgen als gevolg van de toenemende
prevalentie van diabetes en door het op steeds jongere leeftijd ontstaan van diabetes, waardoor
er meer risico is op het optreden van complicaties. Maar hiernaast heeft ook het zorgaanbod
invloed op het zorggebruik. Door extra aandacht voor vroege opsporing en een intensievere
behandeling van mensen met diabetes kunnen complicaties worden voorkómen, waardoor
minder zorg nodig is voor de behandeling hiervan. Door een betere controle van
bloedsuikerwaarden, bloeddruk en cholesterolniveau, kunnen bijvoorbeeld complicaties als
hart- en vaatziekten, nefropathie en retinopathie worden voorkómen of pas op latere leeftijd
optreden. Extra educatie over symptomen en risicofactoren van complicaties kan ook zorgen
voor minder complicaties. Tegelijkertijd zal betere vroegopsporing leiden tot een toename van
(herkende) diabetes (Poortvliet et al., 2007).
Is er in de toekomst voldoende zorgaanbod voor diabeten?
Preventie
In het landelijk beleid is preventie van diabetes een van de speerpunten. Het Nationale Diabetes
Actieprogramma van het ministerie van VWS richt zich op de verschillende beïnvloedbare
factoren van diabetes. Deze zijn onderverdeeld in vijf thema’s:
1) diseasemanagement/ketenzorg (transmurale samenwerking);
2) primaire preventie/vroegtijdige onderkenning (preventie op bevolkingsniveau);
3) preventie in de zorg (gericht op hoogrisicogroepen);
4) informatievoorziening (oa. ICT en EPD);
5) regie van de patiënt (oa. zelfzorg en coaching) (Poortvliet et al., 2007).
Binnen deze thema’s zijn verschillende aangrijpingspunten voor de uitvoering (tabel 7.3). Vanaf
2006 besteed ook het NHG in haar kwaliteitsbeleid extra aandacht aan het thema (preventie van)
diabetes (Drenthen, 2005b).
Verder is het beleid van de overheid, zorgverzekeraars en huisartsenorganisaties vanaf
2006 om het aantal praktijkondersteuners uit te breiden. In eerste instantie is begonnen met de
chronische
aandoeningen
Astma/COPD
en
Diabetes
mellitus.
Inmiddels
blijkt
dat
praktijkondersteuners zich ook steeds meer bezighouden met preventieve taken. Het
toenemend aantal praktijkondersteuners biedt nieuwe kansen voor preventieve activiteiten
67
vanuit de huisartspraktijk (Drenthen, 2005a). Deze landelijke trends zullen het toekomstig
zorgaanbod in alle provincies beïnvloeden, dus ook de zorg in Noord-Brabant.
Tabel 7.3 Aangrijpingspunten voor de uitvoering van preventie
Aangrijpingspunten
Concreet
Opmerkingen
Voorkomen diabetes
▪ Gewichtsvermindering
▪ Ongunstige trend van aantal mensen met
▪ Stimuleren lichamelijke activiteit
▪ Stabiele trend van het aantal mensen dat
▪ Tegengaan van roken
▪ Stimuleren gezonde voeding
▪ Herkenning en behandeling van depressieve
▪ Lichte afname van aantal rokers
overgewicht
inactief is
symptomen
▪ Onvoldoende herkend door
zorgaanbieders
▪ Voorkómen van zwangerschapsdiabetes
▪ Borstvoeding geven stimuleren
Vroegtijdige opsporing
▪ Meer aandacht hoogrisicogroepen voor
▪ Aanbevolen door de Gezondheidsraad
diabetes
▪ Systematische screening op diabetes
▪ Diabetesvereniging Nederland,
Nederlandse Diabetes Federatie en
Diabetesfonds zijn hier voorstander van
▪ Casefinding op diabetes door huisartsen
Goede ketenzorg
▪ Verbeterde afstemming zorgaanbieders
▪ Verbeterde controle op bloedglucose
▪ Verbeterde controle op bloeddruk
▪ Momenteel veel regionale initiatieven
▪ Ongunstige trend aantal mensen met hoge
bloeddruk
▪ Verbeterde controle en behandeling van
lipidegehalte
▪ Verbeterde behandeling van complicaties
▪ Meer aandacht co-morbiditeit (o.a. COPD)
▪ Verbeterde educatie en zelfzorg
▪ Invoering elektronisch patiëntendossier
Bron: Limburg & Baan, 2005a; Poortvliet et al., 2007
▪ Ongunstige trend van aantal mensen met
verstoord lipidegehalte
▪ Toename ICT toepassingen in de zorg
Eerstelijnszorg
De verwachting is dat de taakverschuiving van de tweede- naar de eerste lijn in de zorg voor
diabetes verder door zal zetten. Dit betekent dat in de toekomst met name huisartsen,
diabetesverpleegkundigen, praktijkondersteuners en praktijkassistenten betrokken zullen zijn
bij de zorg voor mensen met diabetes en de ketenzorg zich verder zal ontwikkelen (de Bakker et
al., 2005; Poortvliet et al., 2007). Verder zal in de komende jaren het landelijk elektronisch
patiëntendossier diabetes (EPD) worden ingevoerd. Met dit dossier kunnen fouten in medicatie
worden vermeden, wat leidt tot minder onnodige ziekenhuisopnamen en minder ernstige
incidenten. Zelfzorg en het gebruik van ICT zullen naar alle waarschijnlijkheid ook toenemen.
De exacte invloed hiervan op de eerstelijnszorg is niet te voorspellen (Poortvliet et al., 2007).
Verwacht wordt dat in de toekomst landelijk een tekort aan huisartsen zal ontstaan. Dit komt
ondermeer door bevolkingsgroei en vergrijzing. Op basis van deze veranderingen in de
68
bevolkingssamenstelling en rekening houdend met de verwachte uitstroom (doordat bestaande
huisartsen
met
pensioen
gaan)
wordt
verwacht
dat
het
aantal
instromers
in
de
huisartsenopleidingen met de helft omhoog moet. Voor Noord-Brabant is dit iets hoger, gezien
het feit dat de huidige capaciteit aan huisartsen lager is dan landelijk. In de meeste Brabantse
DHV regio’s is de verwachte benodigde instroom in de huisartsenopleidingen tussen de 50 en
60%. Dit is over het algemeen een paar procenten hoger dan landelijk. In Midden-Brabant is
benodigde instroom echter een stuk hoger en loopt op tot 73,4% (tabel 7.4) (Kenens et al., 2003).
Er zijn de laatste jaren wel gunstige ontwikkelingen geweest in de provincie Noord-Brabant.
Tussen 2000 -2004 is er in Noord-Brabant een iets hogere toename in het aantal huisartsen
geweest dan landelijk (8% tegenover 6%). Ook zijn er in de laatste jaren organisatorische
veranderingen geweest om de werkdruk van huisartsen te verlichten, zoals het oprichten van 20
huisartsenposten, toenemende samenwerkingsverbanden (HOED-vorming, gezondheidscentra,
duopraktijken),
taakdelegatie
en
het
oprichten
van
de
Brabant
Medical
School
(tbv
opleidingscapaciteit praktijkgerichte opleidingen en nieuwe beroepsgroepen) (PON et al., 2006).
Alhoewel deze veranderingen naar verwachting de werklast onder huisartsen positief beïnvloed
hebben, is hiermee de achterstand in Noord-Brabant nog niet helemaal weggewerkt, zoals
ondermeer bleek uit de cijfers over huisartsendichtheid van het PON (2006): 2.452 patiënten per
huisarts in Noord-Brabant tegenover 2.392 in Nederland. In tabel 7.4 wordt ook het verwacht
aantal huisartsen voor 2010 weergegeven. In totaal gaat het om 1.273 benodigde huisartsen in
2010 en een totale instroom van 561 vanaf 2001.
Tabel 7.4 Verwachte benodigde groei en instroom voor huisartsen in Noord-Brabant tot 2010 per
DHV regio (tov 2001)
Benodigd
Groei
tov Benodigde
Benodigde
(absoluut)
2001a
instroom
instroom tov
2001-2010
beschikbaar
in 2001b
West-Brabant
355
18,1%
179
59,3%
Noordoost-Brabant
318
15,6%
146
53,1%
Midden-Brabant
208
30,3%
117
73,4%
Zuidoost-Brabant
392
19,5%
119
58,3%
Nederland (totaal)
8.917
14,3%
4.234
54,3%
Bron: Kenens et al., 2003; a Wanneer gekeken wordt naar: 1. verwachte groei in aantal contacten,
2. verwachte toename in deeltijdwerken en 3. gelijktrekken werklast per DHV; bwanneer ook de
verwachte uitstroom van huisartsen wordt meegenomen.
Bij de uitbreiding van POH’s zou per provincie gekeken moeten worden naar de prevalentie van
diabeten en zou ook het aantal huisartsen in ogenschouw moeten worden genomen. In NoordBrabant ligt het percentage diabeten boven het landelijk gemiddelde en is de verwachte stijging
ook hoger. De gemiddelde prevalentiegroei o.b.v. demografische veranderingen (groei en
samenstelling bevolking) in de twee beschreven GGD regio’s is van 2005 tot 2015 19,45% (van
Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b). Uitgaande van een vergelijkbare groei
69
in de derde Brabantse GGD regio, zou het provinciale aantal uren POH’s met een evenredig
percentage moeten stijgen. Eerder lieten we zien dat het wenselijk aantal uren POH’s afhankelijk
is van het aantal inwoners. In Noord-Brabant woonde er in 2005 2.411.359 mensen. Dat betekent
dat in dat peiljaar het wenselijk aantal POH uren neerkomt op 7.901 (tabel 7.5). Een toename
van 19,45% komt neer op een toename van 1.537 uren. Bij elkaar opgeteld zijn er dan dus in
2015 9.438 POH-uren nodig om de werklast ten gevolge van het stijgende voorkomen in
diabetes op te vangen. Dit is een minimum. Landelijk zagen we namelijk dat wanneer naast
demografische veranderingen ook de stijgende trend in overgewicht en diabetes mee worden
genomen, de toename van diabetes haast 4 keer zo hoog wordt ingeschat.
Tabel 7.5 Schatting van het in de toekomst benodigd aantal POH’s in Noord-Brabant
2005
2015
Aantal POH’s
1.026
1.226
Aantal uren per week
7.901
9.438
Bronnen: CBS Statline, 2007d; van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b
Tweedelijnszorg
Ondanks taakverschuivingen zal de tweedelijn in de toekomst nog steeds betrokken blijven bij
de zorg voor diabetes. Internisten, cardiologen, oogartsen en neurologen zullen nodig zijn in
geval van complicaties. In een recent rapport is berekend dat de zorgvraag binnen de interne
geneeskunde de komende 10 jaar landelijk door de vergrijzing met 15% zal stijgen. Deze
stijging kan volgens het rapport goed worden opgevangen. Zelfs als de instroom in de opleiding
wordt teruggebracht van de huidige 136 per jaar naar ongeveer 100, groeit het totaal aantal
internisten nog altijd met 34% tot 2.158 in 2021 (tabel 7.6) (Nivel, 2007a; van der Velden et al.,
2007).
Tabel 7.6 Verandering in het landelijk aanbod internisten in de periode 2006-2011/2016/2021,
bij een instroom van 100 AIOS per jaar en 80% rendement
2006- 2011 2006-2016
2006-2021
Verwachte groei door in- en uitstroom van internisten
22%
34%
42%
Verwachte daling door feminisering
-2%
-4%
-5%
Verwachte daling door toename deeltijd van mannen
-3%
-3%
-3%
Verwachte daling door afname aantal uur per FTE
-7%
-8%
-10%
Totale verwachte groei bij feminisering en
realisering werktijdwensen
Bron: van der Velden et al., 2007
10%
19%
24%
Ook in een ander rapport ziet de ontwikkeling in het aantal internisten er in de toekomst
positief uit. In dit rapport is met een aantal scenario’s gewerkt om een beeld te krijgen van de
verwachte zorgvraag en het benodigd aantal medisch specialisten in de toekomst. Tabel 7.7 laat
twee van deze scenario’s zien. In het basisscenario is rekening gehouden met demografische
70
veranderingen in de vraag en het aanbod. In het laag/laag scenario is daarnaast ook rekening
gehouden met sociaal-culturele veranderingen, substitutie en efficiency. Bovendien is er in het
gepresenteerde laag/laag scenario rekening gehouden met arbeidstijdverkorting en is er vanuit
gegaan dat de huidige trend hierin zich onverminderd voortzet. Dit scenario heet laag/laag
omdat het een bescheiden (‘lage’) inschatting betreft van de vraagontwikkeling. Uitgaande van
het meest uitgewerkte scenario (laag/laag), zien we dat er bij de huidige in- en uitstroom in de
opleidingen voldoende cardiologen en internisten zullen zijn in de toekomst (zelfs een klein
overschot dat ook nog licht zal toenemen). Er wordt landelijk een (toenemend) tekort verwacht
in het aantal neurologen en oogartsen. Bij oogartsen loopt dit tekort zelfs op tot 40% (van der
Velden et al., 2003). Het feit dat deze cijfers gebaseerd zijn op een lage inschatting van de
zorgvraagontwikkeling houdt in dat er rekening mee moet worden gehouden dat de tekorten
nog groter kunnen zijn.
In het vorige hoofdstuk zagen we bij een voorzichtige vergelijking dat in 2007 in NoordBrabant met name het aantal internisten en neurologen ondervertegenwoordigd leek ten
opzichte van het landelijk gemiddelde (in aantal inwoners per fte) (in tabel 7.7 aangegeven met
een *). In 2020 zijn het voornamelijk de neurologen en oogartsen waar de grootste tekorten in
worden verwacht (aangegeven in de tabel met **).
Tabel 7.7 Landelijk verwacht tekort/overschot op basis van huidige in/uitstroom (fte) tov 2000
Basisscenario
Laag/laag scemario met
arbeidstijdverkorting en
trend
2012
2020
2012
2020
Cardiologen
+15%
+29%
+2%
+5%
Internisten* / **
+15%
+31%
+2%
+7%
Neurologen* / **
-1%
-1%
-12%
-19%
Oogartsen**
-15%
-26%
-24%
-40%
Bron: van der Velden et al., 2003; * internisten en neurologen lijken in 2007
ondervertegenwoordigd in Noord-Brabant in vergelijking met het landelijke aantal inwoners/fte /
**voor 2020 zijn het in Noord-Brabant de internisten, neurologen en oogartsen waar de grootste
tekorten in worden verwacht
Het aantal cardiologen en oogartsen was vergelijkbaar met het landelijke cijfer. Er van uitgaande
dat deze verhoudingen ook in 2020 zo zullen zijn, zijn de volgende inschattingen te maken voor
Noord-Brabant. Bij de huidige in- en uitstroom in de opleidingen zal in 2020 (obv fte’s):
- het aantal cardiologen voldoende zijn
Want in Noord-Brabant is het aantal momenteel vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde en er
wordt landelijk een licht, toenemend overschot verwacht tot 5% in 2020;
- het aantal internisten net als in 2007 behoorlijk ondervertegenwoordigd zijn ten opzichte van
het landelijke cijfer, maar het verschil zal niet toenemen (mogelijk zelfs iets afnemen)
Want het huidig provinciaal cijfer ligt momenteel onder het landelijke en er wordt landelijk een
licht, toenemend overschot verwacht;
- de druk op neurologen toenemen
71
Want er bestaat al een ondervertegenwoordiging in Noord-Brabant en landelijk wordt er straks
een toenemend tekort verwacht van tot 19% tussen in 2020;
- een groot tekort aan oogartsen zijn, vergelijkbaar met het landelijke tekort
Want het huidige aantal is in Noord-Brabant vergelijkbaar met het landelijke aantal en landelijk
wordt een groot en toenemend tekort verwacht tot 40% in 2020.
Derdelijnszorg
Het aantal bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen is landelijk sinds de jaren tachtig
gedaald. Dit terwijl het aantal ouderen relatief behoorlijk is toegenomen. Dit is mogelijk het
gevolg van het overheidsbeleid om ouderen langer zelfstandig te laten wonen. Dit blijkt ook uit
het feit dat het aantal afgegeven indicaties voor verpleging en verzorging wel is toegenomen
(tussen 1999 en 2003 van 430.000 naar 688.000) en ook het gebruik van thuiszorg steeg. De
daling van het aantal bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen lijkt nu tot stilstand te zijn
gekomen (Peeters & Francke, 2006a). In de toekomst wordt verwacht dat de vraag naar
verpleging en verzorging onder 65 plussers met ongeveer de helft toeneemt (tabel 7.8). De vraag
naar zorg aan huis zal iets harder toenemen dan de vraag naar opnamen (een toename van 53%
t.o. 42% tussen 2000 en 2025).
Tabel 7.8 Verwachte landelijke percentuele toename van de potentiële vraag naar verpleging en
verzorging onder mensen van 65 jaar en ouder ten opzichte van 2000
Potentiële vraag
Vraag naar zorg aan huis
Vraag naar opname
2005
+8
+8
+10
2010
+18
+17
+19
2015
+32
+34
+29
2020
+49
+53
+42
Bron: van den Berg Jeths et al., 2004
Bij vraag naar opname kan ingezoomd worden op type opname. Het beeld ziet er dan als volgt
uit (tabel 7.9). De vraag naar verpleeghuisopnamen stijgt relatief het hardst: +46% tussen 2000
en 2020. Maar ook de vraag naar verzorgingshuisopnamen stijgt flink (+38%). Het aantal
tijdelijke opnamen zal eveneens stijgen.
Tabel 7.9 Verwachte landelijke percentuele toename in vraag naar type opname op het gebied
van verpleging en verzorging onder mensen van 65 jaar en ouder ten opzichte van 2000
Tijdelijke opname
Verzorgingshuis
Verpleeghuis
2005
+9
+10
+9
2010
+18
+18
+20
2015
+26
+27
+32
+38
+46
2020
+40
Bron: van den Berg Jeths et al., 2004
72
Het aantal wachtenden met een somatische aandoening (waartoe ook diabetes behoort) op
verpleeg en verzorgingshuisplaatsen was in 2005 in Noord-Brabant in drie van de vier AWBZregio’s gunstiger dan het landelijk gemiddelde. Tot 2007 zouden er volgens een recent rapport
ook geen capaciteitsproblemen worden verwacht voor verpleegkundigen, verzorgenden en
sociaalagogen in deze provincie. Daarna gaan er tekorten ontstaan in de meeste branches (tabel
7.10) (van der Windt & Talma, 2005). Over de gehele linie zullen er tekorten ontstaan tussen de
1,4 en de 3,6% in 2010.
Tabel 7.10 Verwachte tekorten en overschotten aan verpleegkundigen, verzorgenden en
sociaalagogen in Noord-Brabant in 2010 (%)
Basisscenario
Hoogconjunctuur scenario
Ziekenhuizen
-0,3
-1,7
Geestelijke gezondheidszorg
-1,4
-3,6
Gehandicaptenzorg
-1,1
-4,5
Verpleeg- en verzorgingshuizen
-2,6
-5,4
Thuiszorg
-0,9
-3,1
Welzijn en maatschappelijke dienstverlening
-0,7
-3,7
Jeugdzorg
-3,7
-7,8
Kinderopvang
+0,4
-2,5
Totaal
-1,4
-3,6
Bron: van der Windt & Talma, 2005
Deze tekorten zullen zich naast de jeugdzorg met name in de verpleeg- en verzorgingshuizen
voordoen. Uitgaande van het hoogconjunctuur scenario (waarbij van een aantrekkende
economie en extra verloop van personeel is uitgegaan) lopen deze op tot 5,4%. Naar opleiding en
niveau zijn er de tekorten met name te verwachten onder verzorgenden niveau 3 (tabel 7.11).
Tabel 7.11 Verwachte tekorten en overschotten in Noord-Brabant
niveau (aantal personen)
Basisscenario
Verpleegkundige 5
-60
Verpleegkundige 4
-10
Verzorgende 3
-1.000
Helpenden Zorg/Welzijn 2
+70
Zorghulpen 1
-60
Sociaal pedagogische hulpverleners 5
-80
Sociaal pedagogische werkers 4
-60
Sociaal pedagogische werkers 3
0
Maatschappelijke dienstverlening 5
-70
Totaal
-1.160
Bron: van der Windt & Talma, 2005
in 2010 naar opleiding en
Hoogconjunctuurscenario
-220
-246
-1.690
-130
-300
-210
-230
-190
-180
3.320
Zorgketens
In de toekomst zal de transmurale zorgverlening beter gestroomlijnd worden door de komst
van het elektronisch patiëntendossier. De vele zorgaanbieders die betrokken zijn bij mensen
met diabetes kunnen met behulp van dit digitale dossier alle gegevens van een patiënt inzien
73
om zo de zorg aan mensen met deze aandoening beter af te stemmen (Poortvliet et al., 2007).
Dit zal de kwaliteit van de zorg aan diabeten aanzienlijk kunnen verhogen.
Conclusies en aanbevelingen voor het zorgaanbod voor mensen met diabetes in de toekomst
Landelijk wordt er tot 2025 meer dan een verdubbeling in het aantal diabeten verwacht. Er zijn
in Noord-Brabant relatief meer diabeten dan gemiddeld in Nederland en ook de verwachte
toename is voor de komende jaren hoger. De algemene toename in diabetes zal een toenemend
zorggebruik tot gevolg hebben en de benodigde capaciteit zal evenredig moeten stijgen. Echter,
ook de wijze waarop het zorgaanbod georganiseerd wordt heeft invloed op de zorgvraag en het
zorggebruik. Door meer vroegopsporing en een toename in intensieve behandeling (met als
gevolg preventie van complicaties) kan een deel van de stijging in zorggebruik voorkomen of
gecompenseerd worden. Door de komst van het EPD en een toenemend ICT gebruik kan de zorg
efficiënter ingericht worden en bijv. de werklast voor huisartsen POH’s per patiënt afnemen.
Verder zijn er veranderingen in het landelijk beleid. Zo wordt preventie van diabetes een
belangrijk speerpunt. De extra aandacht die er komt voor de vijf thema’s (in het kort: ketenzorg,
primaire preventie, preventie in de zorg, informatievoorziening dmv ICT en het EPD en meer
regie bij de patiënt) zal direct gevolgen hebben op lokaal, uitvoerend niveau (voor de
taakverdeling
bij
preventie
zie
tabel
7.12).
Een
belangrijke
verandering
is
dat
de
taakverschuiving van de tweede naar de eerste lijn verder doorgetrokken zal worden en met
Tabel 7.12 Wie doet wat op preventieterrein voor diabetes
Nationaal beleid
Preventieactiviteiten
Zorg
Wie
Ministerie van VWS
ZonMW
Gemeenten
(vaak uitgevoerd door GGD)
Het Diabetes Fonds en de
Diabetesvereniging Nederland
Nationaal Instituut voor
Gezondheidsbevordering en
Ziektepreventie (NIGZ)
Voedingscentrum & Nederlands
Instituut voor Sport en Beweging (NISB)
Zorgaanbieders zoals huisartsen,
diabetes verpleegkundigen, diëtisten,
thuiszorg en specialisten.
Landelijke verenigingen en
beroepsorganisaties
Nederlandse Diabetesfederatie (NDF) en
Kwaliteitsinstituut voor de
gezondheidszorg (CBO)
Zorgverzekeraars
Bron: Limburg & Baan, 2005b
74
Wat
Nationaal beleid
Intermediaire functie. Financier voor
onderzoeksprojecten (oa. Actieprogramma
Diabetes).
Invulling en uitvoering van het beleid op lokaal
niveau.
Dit zijn de belangrijkste organisaties op het
gebied van diabetes. Organiseren allerlei
preventie activiteiten variërend van landelijke
campagnes met lokale prikacties en cursussen
voor diabetes patiënten, tot acties gericht op
allochtonen.
Betrokken bij het ontwikkelen, implementeren en
evalueren van preventieactiviteiten.
Leveren een bijdrage aan preventie van diabetes.
Zorg aan patiënten
Ondersteunen zorgaanbieders met standaarden
en richtlijnen
Hebben ook richtlijnen opgesteld voor een goede
zorgverlening aan diabetespatiënten
Met de invoering van de keten-dbc-diabetes
hebben zij een rol gekregen in het bewaken van
de kwaliteit van zorg door hun rol bij het inkopen
van zorg
name de huisarts, diabetesverpleegkundigen, praktijkondersteuners en praktijkassistenten
betrokken zullen zijn bij de diabeteszorg.
In de toekomst wordt er in heel Nederland een huisartsentekort verwacht. De verwachte
benodigde extra instroom voor de huisartsenopleiding tot 2010 lag in 2001 in de Brabantse
regio’s tussen de 53,1 en 73,4% en hiermee hoger dan landelijk. In de jaren erna zijn er enkele
gunstige ontwikkelingen geweest. Desalniettemin was de huisartsencapaciteit in 2004 nog
steeds iets ongunstiger dan landelijk. Dit betekent dat er in Noord-Brabant, en met name in de
regio Midden-Brabant, niet alleen voor in de toekomst maar ook voor nu nog steeds aandacht
nodig is voor het aantrekken van extra huisartsen.
Het wenselijk aantal POH’s zal tussen 2005 en 2015 alleen al op basis van de
toenemende prevalentie in diabetes in de provincie met 200 toenemen (uitgaande van het 7,7
werkuren per week in een normpraktijk). Dit komt neer op 1.537 extra uren per week. Dit is een
minimum, gebaseerd op uitsluitend demografische ontwikkelingen. Landelijk bleek de te
verwachte prevalentiestijging 4x hoger wanneer ook toenemende trends in overgewicht en
diabetes werden meegenomen. Voor het aantal POH’s in Noord-Brabant zou dit neerkomen op
745 extra POH’s (of 5.733 extra uren per week) tot 2015. Het huidig aantal POH’s in NoordBrabant is onbekend. Hierdoor kan er geen inschatting worden gemaakt over of de huidige
capaciteit volstaat en hoeveel extra POH’s er tot 2015 moeten worden opgeleid. Wat opvalt is het
relatief laag aantal landelijk normuren per POH. Het is daarom denkbaar dat de benodigde groei
in capaciteit van POH’s naast extra opleidingsplaatsen ook gehaald zou kunnen worden uit
langere werkwerken.
Door de besproken taakverschuiving zal de rol van de tweedelijn bij diabetes afnemen. Toch
zullen er bij complicaties nog steeds specialisten nodig zijn in de diabeteszorg. In het vorige
hoofdstuk was voorzichtig becijferd dat er op dit moment (2007) met name voor internisten (57,1 fte) en neurologen (-11,6 fte) een capaciteitstekort bestaat in Noord-Brabant. Het aantal
oogartsen volstaat nagenoeg en het aantal cardiologen is gunstig in vergelijking met het
landelijk gemiddelde. In de toekomst zijn er landelijk verschuivingen te zien, waarbij voor
internisten, neurologen en oogartsen grote, toenemende tekorten worden verwacht. Het betreft
hier dan een bescheiden scenario (in een hoogconjunctuurscenario zullen de tekorten groter
zijn). In tabel 7.13 wordt een samenvatting gegeven van de te verwachten tekorten/overschotten
op basis van de landelijke capaciteitsveranderingen. Op basis hiervan kan geconcludeerd
worden dat er voor de toekomst in Noord-Brabant capaciteit bij moet komen voor internisten,
neurologen en oogartsen
Het aantal wachtenden met een somatische aandoening (waaronder diabetes) op verpleeg- en
vezorgingshuisplaatsen was in 2005 in het grootste deel van Noord-Brabant gunstiger dan het
landelijk gemiddelde. De verwachting is dat door toenemende vergrijzing landelijk de vraag
75
naar verpleging en verzorging tot 2020 met de helft toeneemt. Hierbij zal de vraag naar zorg
aan huis iets harder stijgen dan de vraag naar opnamen.
Tabel 7.13 Samenvatting van de toekomstig te verwachten tekorten/overschotten aan
cardiologen, internisten, neurologen en oogartsen in Noord-Brabant (% fte’s)
Cardiologen
Internisten
Neurologen
Oogartsen
Huidig tekort/overschot
+4,7%
-45%
-17,2%
-1,2%
Landelijke verandering
Toenemend
Toenemend
Toenemend
Toenemend
tussen 2012-2020a
overschot
tot overschot tot tekort tot
tekort tot
+5%
+7%
-19%
-40%
Verandering in Brabants
Gelijkblijvend
Gelijkblijvend Tekort wordt Tekort wordt
tekort/overschot tot 2020b klein overschot of iets
groter
veel groter
afnemend
groot tekort
a
Op basis van een bescheiden scenario; binschatting op basis van de overige informatie in de tabel
In de provincie Noord-Brabant zullen er tot 2010 tekorten aan verplegend en verzorgend
personeel ontstaan tot 3,6% over alle branches. Voor de verpleeg- en verzorgingshuizen gaat het
om tekorten tot 5,4%. Slaagt men er niet in deze tekorten op andere wijzen terug te brengen (bv.
langer werken of verloopbeheersing), dan zullen er meer leerlingen moeten worden opgeleid.
Mogelijkheden
die
door van der Windt
en
Talma
(2005)
worden genoemd om de
personeelstekorten het hoofd te bieden zijn: behouden van zittend personeel, aandacht voor
reguliere en zij-instromers, functiedifferentiatie, verhogen opleidingsrendement, verhogen
aantal werkuren per week en arbeidsbesparende maatregelen. Wat betreft behouden zittend
personeel blijkt uit exit-interviews dat ca. de helft van het vertrekkend personeel redenen noemt
als: gebrek aan loopbaanmogelijkheden en ontplooiingsmogelijkheden. Planmatige jobrotatie
zou dit kunnen voorkomen. Op het gebied van de instromers is het van belang dat voor zowel
reguliere instromers, zij-instromers als instroom vanuit een werkeloosheid de opleidingen
aantrekkelijk zijn in concurrentie met andere bedrijfstakken. Functiedifferentiatie helpt het
beroep
aantrekkelijk
te
houden
en
vergroot
doorstroommogelijkheden,
bijvoorbeeld
taakdelegatie aan verpleegkundigen. Het opleidingsrendement kan aandacht krijgen door het
aantal
instroommomenten
te
verhogen
of
de
overstap
mbv
schakelprogramma’s
te
vergemakkelijken. Het gemiddeld aantal werkuren per week ligt in Noord-Brabant op 22,6 uren.
Door deze met 1 uur te verhogen ontstaat er al 5% meer personeelsaanbod en kunnen de meeste
tekorten worden opgelost.
7.3 DEPRESSIE
Wat is de toekomstige vraag naar zorg voor depressie?
Gezondheidsdeterminanten
Van de meeste gezondheidsdeterminanten van depressie is het moeilijk het voorkomen op
bevolkingsniveau in de toekomst te verkennen. Dit is bijvoorbeeld het geval met genetische
bepaaldheid, persoonlijkheidskenmerken en hormonale afwijkingen. Van omgevingsfactoren,
(zoals armoede), etnische herkomst en opleidingsniveau is dit iets makkelijker. Ook de
76
toekomstige verdeling man-vrouw (onder vrouwen komt depressie tweemaal zo vaak voor als
onder mannen) is redelijk betrouwbaar in te schatten.
De SES (een indicatie voor zowel armoede als opleiding) in Hart voor Brabant en West-Brabant
varieert op dit moment in dezelfde mate als in de rest van Nederland. Over hoe deze zich verder
zal ontwikkelen zijn geen gegevens bekend. Wel is bekend dat het gemiddeld besteedbaar
inkomen per persoon over de afgelopen jaren in Noord-Brabant telkens met 1000 euro per jaar
onder het landelijk gemiddelde zat (CBS Statline, 2007d). Dit kan een indicatie zijn dat in de
toekomst het besteedbaar inkomen ook met een vergelijkbaar bedrag onder het landelijk
gemiddelde zal zitten. Een lager gemiddeld inkomen kan negatief van invloed zijn op het
voorkomen van depressie. Voor wat betreft etnische herkomst, is bekend dat er momenteel
relatief minder allochtonen wonen in Noord-Brabant dan landelijk. In prognoses wordt ook
uitgegaan van een lagere groei tot 2025. In 2006 was het percentage allochtonen (1e en 2e
generatie) in Noord-Brabant 15,1% en in Nederland 19,3%. In prognoses wordt uitgegaan van een
toename van 2,7% in Noord-Brabant en 4,1% in Nederland tot 2025 (CBS Statline, 2007e). Dit
heeft een gunstige invloed op het vóórkomen van depressie. Voor wat betreft de man-vrouw
verhouding: volgens prognoses van het CBS komen er tussen nu en 2015 weinig mannen bij in
Noord-Brabant (0,01%), terwijl het aandeel vrouwen wel groeit (met 0,91%) (tabel 7.14). Dit kan
enige negatieve invloed hebben op het voorkomen van depressie.
Tabel 7.14 Bevolkingsgroei naar geslacht in Nederland en Noord-Brabant 2007-2015 (%)
Totaal
Man
Vrouw
Noord-Brabant
Absoluut
%
Absoluut
%
Absoluut
%
11.167
0,46%
76
0,01%
11.091
0,91%
1,52%
159.402
1,93%
Nederland
282.648
1,73%
123.246
Bron CBS Statline, 2007d, 2007e; eigen doorberekening
Gezondheidsproblemen
In de afgelopen dertig jaar is er geen toe- of afname zien in het percentage mensen dat zelf
aangeeft te maken te hebben met depressieve of negatieve gevoelens. Of dat betekent dat in
Nederland het aantal mensen met een depressieve stoornis de laatste dertig jaar ook echt gelijk
is gebleven is niet met zekerheid te zeggen (Schoemaker et al., 2005). Wel bekend is dat wordt
verwacht dat landelijk het aantal mensen van 65 jaar en ouder met een depressie tussen 2000
en 2020 gaat toenemen met 44,1% naar 288.000 mensen (van den Berg Jeths et al., 2004).
Ook het aantal mensen met depressie dat bekend is bij de huisarts is de laatste tien jaar
sterk toegenomen. Op basis van cijfers uit twee regionale huisartsenregistraties blijkt dat het
aantal tussen 1994 tot 2004 ongeveer verdubbeld is (zie figuur 7.1) (Schoemaker et al., 2005).
Het meest waarschijnlijk is dat deze toename te maken heeft met een betere herkenning en
vroege opsporing van depressie door de huisarts. Ook is het mogelijk dat mensen zelf eerder
professionele hulp zoeken en dat huisartsen patiënten die een depressie hebben doorgemaakt
minder snel als 'genezen' zijn gaan beschouwen (van Wieren et al., 2007).
77
Figuur 7.1 Aantal mensen met depressie dat jaarlijks bekend is bij de huisarts;
gestandaardiseerd naar de bevolking van Nederland in 1990 en geïndexeerd (1991 is 100)
Bron: Schoemaker et al., 2005. Oorspr. bronnen: CMR-Nijmegen e.o. en RNH
Op basis van bovenstaande is het te verwachten dat het aantal mensen met depressieve
gevoelens ook in de komende 30 jaar niet zal toe-/afnemen. In de VTV gaat men er in ieder
geval vanuit dat de prevalentie van depressie door de veranderende bevolkingssamenstelling
niet zal veranderen. Zij verwachten wel een groei in het absolute aantal mensen met depressie
van 7%, maar deze is volledig te wijten aan de bevolkingstoename (de Hollander et al., 2006). Op
basis van figuur 7.1 kan geconcludeerd worden dat de stijgende trend van herkende depressie
wel door zal zetten. Er zullen dus naar verwachting meer mensen met deze aandoening in de
zorg terechtkomen. De toenemende multidisciplinaire regioteams en toepassing van de NHG
richtlijn in het kader van het ‘Doorbraakproject depressie’ zullen dit de komende jaren zelfs in
een stroomversnelling brengen.
Het huidige ziektepatroon in Noord-Brabant op het gebied van depressie wijkt, zoals we
eerder zagen, niet af van het landelijke beeld. Toch wordt er in de GGD regio Hart voor Brabant
op basis van uitsluitend demografische verkenningen tot 2015 een sterkere toename in de
prevalentie van depressie verwacht dan landelijk (tabel 7.15). In West-Brabant is deze stijging
niet te zien. Deze ontwikkeling hangt direct samen met de grote stijging in Hart voor Brabant
van de 75-plussers (deze is groter is landelijk).
Zorggebruik
Op basis van de toenemende herkenning van depressie bij de huisarts van de afgelopen jaren,
zou verwacht worden dat ook het zorggebruik, en dan met name in de eerste lijn en de
extramurale GGZ, zal toenemen. De meeste mensen met depressie ontvangen daar op dit
moment immers hun hulp en vroegherkenning draagt logischerwijs bij aan het voorkomen van
verergering
van
symptomen
en
daarmee
intensievere
behandeling.
Echter,
uit
het
Doorbraakproject depressie blijkt dat verbetering van vroegherkenning door meer gericht
gebruik te maken van de beschikbare interventies juist bijdraagt aan afname van zorg. Het gaat
dan om daling van de overbehandeling van niet-ernstige depressies in de eerstelijn. De
overbehandeling daalde van ruim 60 procent naar percentages tussen de 0 en 30 procent. Het
voorschrijven van antidepressiva bij niet-ernstige patiënten daalde van 61 naar 11 procent. Dit
78
Tabel 7.15 Verwachte prevalentie depressie in de GGD-regio’s in Noord-Brabant in 2015 op basis
van zorgregistraties12 als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking
Hart voor
Brabant
West-Brabant
ZuidoostBrabant
Nederland
Verandering
absoluut
2005-2015
+1.300
+700
-
-
Absoluut aantal
2015
24.500
16.100
-a
-
Verandering in
+5,9%
+4,4%
+4,6%
percentage
2005-2015
Bron: van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b; oorspr. bron: Nationaal
Kompas Volksgezondheid; a geen gegevens over bekend
ging gepaard met een toename van de lichtere interventies van 33 procent naar 88 procent
(Franx et al., 2006). Voor ouderen zijn er vooralsnog geen signalen dat er sprake is van een
toename van vroegherkenning. Vooral in de verpleeg- en verzorgingssector wordt er op dit
moment nog maar een heel klein percentage depressie herkend. Wel is bekend dat er ook
hiervoor landelijke richtlijnen ontwikkeld zijn. In 2005 is er bij het Trimbos-instituut een
handleiding ontwikkeld voor een integrale aanpak voor depressie preventie bij ouderen. Deze
handleiding is wetenschappelijk gefundeerd en gestandaardiseerd (Bohlmeijer et al., 2005b).
Is er in de toekomst voldoende zorgaanbod voor mensen met depressie?
Preventie
Preventie van depressie is landelijk een belangrijk speerpunt in het beleid voor de komende
jaren, zoals blijkt uit de preventienota voor 2007-2010 (VWS, 2006) en de veelheid aan
recentelijk opgestarte projecten gericht op preventie van depressie bij diverse doelgroepen. In
dit kader wordt verwacht dat zowel het aantal primaire preventiemaatregelen (evidence-based
cursussen zoals ‘Grip op je dip’ en virtuele cursussen zoals de internetcursus ‘Kleur je leven’)
als het aantal secundaire preventiemaatregelen (zoals de lokale implementatie van de
multidisciplinaire en NHG richtlijnen in het kader van Doorbraakproject preventie) zal gaan
toenemen. Dezelfde ontwikkeling wordt in Noord-Brabant verwacht. Deze ontwikkelingen zijn
zeer belangrijk, gezien het feit dat vooralsnog slechts een deel van de mensen met depressie
ook daadwerkelijk in de zorg terecht komt of herkend wordt door de huisartsen.
Eerstelijnszorg
Wanneer de ontwikkelingen op het gebied van preventie inderdaad zullen doorzetten, dan zal
dit op termijn, naast de gunstige effecten op de kwaliteit van de zorg, ook de werkdruk op
huisartsen in bepaalde mate kunnen verminderen doordat dit, zoals is aangetoond, tijdswinst
12
Uit het rapport wordt niet duidelijk of het hier uitsluitend huisartsenregistraties betreft of dat ook
andere registraties gebruikt zijn
79
oplevert. Dit is gunstig voor de druk op huisartsen, wat in Noord-Brabant nog belangrijker is
dan in de rest van Nederland (zoals bleek uit tabel 7.4 en tekstblok 1). In de regio Hart voor
Brabant is er een hardere stijging in de prevalentie van depressie en zijn deze ontwikkelingen
nog extra van belang. Voor verdere werklastverlichting van de huisarts komt vanaf 2008
officieel de functie van POH op GGZ terrein beschikbaar (SPV-er). Deze praktijkondersteuner kan
bijvoorbeeld de taken op het gebied van vroegherkenning voor zijn rekening nemen en een
behandelfunctie (de minder intensieve interventies) vervullen in de eerstelijn. Volgens de LGV
zou de inhoud van de functie er als volgt uit moeten zien:
• Probleemverheldering / inventarisatie;
• Advisering;
• Processturing, mede op basis van kennis van het netwerk;
• Begeleidingsfunctie / casemanagement;
• Behandeling / begeleiding;
• Deel vrije invulling (LVG, 2007).
Ondanks dat bovenstaande ontwikkelingen op de werklast van de huisarts mogelijk kunnen
gaan verlichten, blijft het van belang dat er huisartsen bijkomen, vooral in Hart voor Brabant.
Het ging, zoals eerder laten zien, om een benodigd totaal aantal huisartsen in 2010 van 1.273.
Dit betekende 53,1% extra huisartsen in de meest gunstige regio en 73,4% in de meest
ongunstige regio.
Tussen 1996 en 2001 zijn meer mensen antidepressiva gaan gebruiken. Ook de duur en
de omvang van het gebruik per gebruiker namen toe. Verwacht wordt dat het gebruik van
antidepressiva ook in de komende jaren toe zal nemen (de Valk, 2003 in van 't Land et al., 2005).
Echter, de huidige ontwikkelingen op het gebied van het Doorbraakproject depressie kunnen
deze trend mogelijk ook doen afbuigen. Gezien de huidige resultaten in de 10 proefregio’s en
het actieve landelijk beleid op gebied van depressie is het reëel te denken dat dit project
landelijk brede navolging gaat krijgen en dat dit het landelijk medicatiegebruik in de toekomst
in toenemende mate gaat beïnvloeden. In Noord-Brabant is er momenteel verschil tussen regio’s
in het poliklinisch gebruik van antidepressiva, waarbij de oorzaak vermoedelijk in het
voorschrijfgedrag in de eerste lijn zit. Het is belangrijk dat hier in de toekomst wat aan gedaan
wordt, gezien de constatering dat er momenteel landelijk sprake is van overbehandeling met
medicatie. Het is aangetoond dat toepassing van de beschikbare richtlijnen hier in grote mate
aan bij kan dragen.
In de afgelopen jaren is het eerstelijnspsychologen in Nederland snel toegenomen en is
de
werklast
per
psycholoog
afgenomen.
Tussen
1994
en
2007
nam
het
aantal
eerstelijnspsychologen toe van 3,4 naar 8,1 per 100.000 inwoners (figuur 7.2) (Emmen & Meijer,
2007). De wachttijd is een indicatie of de capaciteit volstaat. De Landelijke Vereniging van
Eerstelijnspsychologen (LVE) heeft in 2005 een wachttijdenbeleid opgesteld. De maximale
wachttijd tussen aanmelding en eerste consult mag drie weken zijn. Met de huidige wachttijd
wordt hier volgens het Landelijk Informatienetwerk Eerstelijnspsychologen aan voldaan: in 2005
80
was deze gemiddeld 13 dagen. Bij 85% van de cliënten wordt binnen drie weken met de
behandeling begonnen; 15% van de cliënten moet langer dan drie weken wachten (Nivel, 2007b).
De huidige capaciteit in Noord-Brabant (8,1 per 100.000 inwoners) is exact gelijk aan het
landelijk gemiddelde. Er zijn voor deze provincie geen prognoses beschikbaar over de te
verwachten groei of afname. Uitgaande van de landelijke trend is te verwachten dat de capaciteit
zich zal gaan stabiliseren (bij ongewijzigd beleid) en dat het aantal eerstelijnspsychologen per
100.000 inwoners in de nabije toekomst rond de 8,1 zal blijven.
Ook de capaciteit van de AMW-ers lijkt landelijk toe te nemen (figuur 7.3). Tussen 2000
en 2003 is er een stijging te zien in het aantal fte AMW-ers per 100.000 inwoners. Op basis
hiervan is moeilijk uitspraken te doen over de jaren erna, maar de ontwikkeling lijkt gunstig.
Een groei in capaciteit is ook nodig, wetende dat de landelijke capaciteit in 2007 onder de norm
van 16,7 ligt. Ook in Noord-Brabant ligt het huidig aantal fte AMW-ers (6-12 fte per 100.000
inwoners) onder de ideale norm. Bovendien ligt het ook onder het huidige landelijke
gemiddelde. Op basis van de beschikbare gegevens is het moeilijk een inschatting te maken van
Figuur 7.2 Landelijke trend van het aantal eerstelijnspsychologen per 100.000 inwoners
Bron: Emmen & Meijer, 2007; noot: niet van alle jaren vóór 2002 zijn gegevens beschikbaar
Figuur 7.3 Landelijke trend van het aantal AMW-ers per 100.000 inwoners
Bron:
CBS
Statline,
2007d;
Ploegmakers
et
al.,
2005;
eigen
doorberekening
81
de toekomstige (benodigde) capaciteit in Noord-Brabant. Als Noord-Brabant de landelijke trend
volgt en die trend inderdaad stijgende is en blijft, dan zal er over de komende jaren een lichte
toename in capaciteit te zien zijn. Maar gezien de huidige tekorten in AMW-ers in Noord-Brabant
is op kortere termijn meer instroom, en in ieder geval een hogere instroom dan landelijk, nodig.
Tweede- en derdelijnszorg
Het aantal beschikbare, erkende plaatsen is in de landelijke GGZ de afgelopen jaren heel licht
gestegen. In de intramurale sector was dit in totaal over alle sectoren 1,1%, waarbij de groei met
name in de kinder- en jeugdpsychiatrie en de verslavingszorg zat. In de deeltijd GGZ was de
totale groei 7,0%, voornamelijk veroorzaakt door groei in kinder- en jeugd-, en de forensische
psychiatrie. In de sector langdurend voor volwassenen en ouderen was er juist een afname (9,5%). Ook op personeelsgebied is een lichte toename te zien: tussen 2001 en 2004 was er een
gestage toename in het aantal gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten en psychiaters.
Verder is er sinds 2001 actief beleid om het ziekteverzuim terug te dringen in de gehele
sector. Dit lijkt effect te sorteren: het ziekteverzuim is tussen 2000 en 2003 afgenomen van 7,1
naar 5,3%. En ook het verloop nam af met bijna 25% (van 't Landt et al., 2005). Het is niet
duidelijk of deze trends ook door zullen zetten in de toekomst en als dat zo is, of ze volstaan
om tegemoet te komen aan de stijging in de prevalentie van psychische ziektebeelden,
waaronder depressie.
Om hier uitspraken over te doen, kan gekeken worden naar het aantal wachtenden en de
wachttijden in de GGZ. Het percentage wachtenden in de GGZ dat langer wacht dan de
Treeknorm13 ligt volgens GGZ-Nederland de afgelopen jaren onverminderd hoog (tussen de 50%
en 80%). Echter, deze cijfers zijn op basis van wachtlijstregistraties, waarvan inmiddels bekend
is dat er een grote mate van vervuiling is doordat een aantal mensen op de wachtlijst blijft
staan, terwijl hij/zij in feite niet meer wacht. Een betere graadmeter (maar wel van een ander
type), is de gemiddelde wachttijd van degenen die daadwerkelijk zorg krijgen. Deze bedroeg in
2005 (slechts) 3-4 weken in zowel de aanmeldings-, beoordelings- als behandelingsfase.
Trendgegevens zijn hierover (nog) niet beschikbaar (Westert & Verkleij, 2006b). Verkenningen
voor de toekomst zijn derhalve cijfermatig nog niet mogelijk. Wel kan verwacht worden dat op
basis van de ontwikkelingen in de eerste lijn er minder onnodige doorverwijzingen zullen zijn
naar de tweedelijn. In Noord-Brabant is de huidige capaciteit in de GGZ op basis van het aantal
wachtenden relatief ongunstig ten opzichte van het landelijk gemiddelde, zoals uit het vorige
hoofdstuk bleek. Het aantal wachtenden was in 2004 421 per 100.000 inwoners. Landelijk was
dit 408. Uitgaande van de groei in prevalentie en een evenredige benodigde groei in capaciteit
zou het gaan om een groei van 4,4% in West-Brabant en 5,9% in Hart voor Brabant.
Verder dient er rekening mee te worden gehouden dat in alle regio’s in Noord-Brabant
een sterkere toename in ouderen wordt verwacht dan landelijk, wat tevens een sterkere toename
van het aantal mensen met depressie in die leeftijdsgroep met zich meebrengt. Geschat wordt
13
Deze bedraagt 4 weken in de aanmeldings- en beoordelingsfase en 6 tot 13 weken in de behandelfase,
afhankelijk van de aard van de behandeling (ambulant, klinisch of beschermd wonen)
82
dan ook dat het gebruik van GGZ voorzieningen door mensen van 55 tot 84 jaar zal stijgen. In
1992 ging het in totaal om 98.720 mensen, in 2010 verwacht men dat dit uitkomt op 143.861 en
in 2020 op 171.904 (Depla et al., 2005). Daarnaast zal deze groei extra capaciteit vragen van
GGZ gerelateerde zorg in de verpleeg- en verzorgingshuizen. De grens tussen verpleeghuis en
verzorgingshuis is momenteel aan het vervagen en door de toenemende vergrijzing en
gelijktijdig het afnemen van het aantal plaatsen in verzorgingshuizen door striktere
opnamecriteria lijkt depressie zelfs één van de meest voorkomende aandoeningen te worden bij
verzorgingshuisbewoners. Deze ouderen zijn kwetsbaar voor het ontwikkelen van depressieve
klachten doordat zij gekenmerkt worden door een hoge mate van hulpbehoevendheid en
meervoudige lichamelijke aandoeningen (Eisses, 2005).
Zorgketens
Het
aantal zorgketens
in
Noord-Brabant
neemt
toe
door
de
implementatie
van
de
multidisciplinaire richtlijnen en de NHG richtlijnen in het kader van het ‘Doorbraakproject
depressie’. Het is aangetoond dat dit project aanzienlijke effecten heeft. In zowel 2004 als 2006
waren er ook instellingen uit Noord-Brabant betrokken bij dit project. Hoeveel instellingen en
eerstelijnshulpverleners er in Noord-Brabant uiteindelijk zullen gaan werken volgens deze
richtlijnen is moeilijk in te schatten. Er zijn hiervoor nog te weinig gegevens bekend. De
verwachting is wel dat er uiteindelijk toegewerkt zal worden naar landelijke dekking, gezien het
feit dat dit project onderdeel uitmaakt van het landelijk beleid (VWS, 2003, 2006).
Conclusies en aanbevelingen voor het zorgaanbod voor mensen met een depressie in de
toekomst
De komende jaren wordt een sterke doorzettende toename verwacht in het aantal herkende
depressies. Dit heeft te maken met kwaliteitsverbeteringen in de zorg en het mogelijk eerder
zoeken van professionele hulp door mensen zelf. Gevolg is een toename van mensen met een
depressie in het zorgsysteem. In West-Brabant wordt tot 2015 een verwachte prevalentiegroei op
basis van zorgregistraties verwacht die vergelijkbaar is met de rest van Nederland (4,4%), echter
in Hart voor Brabant ligt deze groei anderhalf procent hoger (5,9%). Deze ontwikkelingen leiden
tot een toenemende capaciteitsbehoefte, met name in de eerste lijn en de extramurale GGZ.
Aan deze capaciteitsbehoefte kan, naast een toename in personeel en voorzieningen, ook
tegemoet worden gekomen door kwaliteitsverbeteringen in de zorg. Zo bleek uit onderzoek dat
door deelname aan het ‘Doorbraakproject depressie’, waarbij ingezet werd op gebruik van de
NHG-richtlijn, het implementeren van multidisciplinaire teams en zogenoemde stepped care, de
overbehandeling van mensen met een niet-ernstige depressie in de eerste lijn met 30 tot 60%
teruggebracht kan worden en het gebruik van antidepressiva met 50%. Het aantal lichtere
interventies kon hierdoor toenemen en huisartsen ervoeren tijdswinst. Daarnaast kan
(verergering van) depressie verkomen worden door het bereik van preventieve cursussen te
verhogen, bijvoorbeeld door het aanbieden van internetcursussen. Een aantal preventieve
cursussen is bewezen effectief (bv ‘Grip op je dip’, ‘In de put, uit de put’) en ook het gebruik van
83
internet blijkt te werken (bv de internetcursus ‘Kleur je leven’). Tot slot komt in 2008 officieel
de functie van GGZ praktijkondersteuner beschikbaar voor de eerstelijn. Dit is een POH
specifiek voor psychische problematiek. Voor Noord-Brabant is het belangrijk om mee te doen
aan deze ontwikkelingen en daarnaast tevens extra (meer dan landelijk) aandacht te besteden
aan de toename van het aantal (fte) huisartsen, met name in Hart voor Brabant.
Er zijn verschillende verwachtingen wanneer het gaat om het gebruik van antidepressiva.
De trend van de afgelopen jaren was een grote toename in medicatiegebruik en op basis hiervan
wordt verwacht dat het gebruik in de toekomst verder zal toenemen. Echter, wanneer de
bovenstaande landelijke ontwikkelingen brede navolging zullen krijgen, is het reëel te
veronderstellen dat het voorschrijfgedrag zal veranderen. Het medicatiegebruik zou dan
landelijk kunnen afnemen met de helft. Voor Noord-Brabant zou dit een positieve ontwikkeling
zijn, gezien het feit dat het voorschrijfgedrag op dit moment per regio sterk verschilt.
Bij de Noord-Brabantse eerstelijnspsychologen worden in de toekomst geen tekorten
verwacht. De capaciteit is vergelijkbaar met de rest van Nederland en er zijn geen bijzonder
lange wachttijden. Er is op dit moment wel een tekort aan AMW-ers. De capaciteit ligt ver onder
het landelijk gemiddelde en voldoet niet aan de norm van de MO-groep en de VNG. Op basis van
de landelijke trend wordt in de komende jaren een lichte toename in capaciteit verwacht. Echter,
er is op kortere termijn meer instroom, in ieder geval hoger dan landelijk nodig. Per 100.000
inwoners moeten er, afhankelijk van de regio, 10,7 tot 4,7 fte’s bijkomen.
Er zijn wat gunstige capaciteitsontwikkelingen te zien in de landelijke GGZ. Zo was er de
afgelopen jaren een lichte stijging in het aantal beschikbare, erkende plaatsen in de landelijke
GGZ en in het aantal zorgprofessionals in deze sector en nam het verloop (-25%) en het
ziekteverzuim door actief beleid af (-2%). Volgens de nieuwste cijfers was de wachttijd in
Nederland in de GGZ gemiddeld 3-4 weken in alle fases. Dit is acceptabel. Cijfermatige
prognoses kunnen niet gemaakt worden door ontbreken van trendgegevens. Als de landelijke
ontwikkelingen op gebied van vroegherkenning en gebruik van richtlijnen doorzetten, kan in de
komende jaren een betere afstemming met de eerste lijn en afname van onnodige
doorverwijzingen worden verwacht. Op dit moment is er over Noord-Brabant bekend dat het
aantal wachtenden iets hoger is dan landelijk. Of de gemiddelde wachttijd van mensen die
daadwerkelijk in de zorg zijn ook hoger is dan landelijk is onbekend.
Landelijk wordt een toename van GGZ gebruik onder ouderen verwacht. In 2020 gaat het
om 171.904 55-84 jarigen tegenover 98.720 in 1992. Ook het aantal mensen met depressie in
verzorgingshuizen wordt verwacht toe te gaan nemen. In Noord-Brabant wordt een sterkere
groei van ouderen verwacht dan landelijk (+0,4% tot 2025) en zal dit bij de capaciteitsplanning
extra aandacht moeten krijgen. Dit geldt voor zowel de eerste lijn (het is bekend dat slechts 20%
van de depressies bij ouderen herkend wordt) als voor de verpleeg- en verzorgingssector (door
de vergrijzing en striktere opnamecriteria voor verzorgingshuizen lijkt depressie een van de
meest voorkomende aandoeningen te worden bij verzorgingshuisbewoners).
84
Hoofdstuk 8
Hoofdstudie:
Plan van aanpak
8.1 INZICHTEN UIT DE VOORSTUDIE
In deze voorstudie is onderzocht tot in hoeverre de vraagstelling (“Hoe zal de vraag naar zorg
in Noord-Brabant zich tot 2025 ontwikkelen en wat betekent dit voor het te ontwikkelen
zorgaanbod?”) te beantwoorden is met behulp van de beschikbare data en welke kennishiaten er
bestaan. Ook is er een strategie uitgewerkt waarmee op de beste en zo volledig mogelijke
manier tegemoet kan worden gekomen aan de kennisbehoeften uit het Noord-Brabantse veld
(Brabantse hulpverleners, BMS, Provinciale Raad). Gekozen is voor een ziektespecifieke
benadering en een aanpak vanuit de zorgketengedachte. De vraag die we ons stelden was: Hoe
zorgen we de komende jaren voor patiënten met deze (de geselecteerde) aandoeningen? Deze
strategie is in deze voorstudie ‘uitgetest’ aan de hand van twee voorbeeldaandoeningen
(diabetes mellitus en depressie). De werkbaarheid ervan wordt in dit hoofdstuk geëvalueerd.
Ziektespecifieke benadering
De gekozen strategie heeft enkele bijzondere voordelen. Ten eerste maakt deze het mogelijk om
de ‘natuurlijke gang’ van de patiënt door het zorgsysteem te volgen. Dit levert vraaggestuurde
informatie op uit al het benodigd aanbod, uit diverse echelons én sectoren, én over de
aansluiting en afstemming in de zorgketen. Daarnaast is er een betere focus op het ziekteproces
van preventie tot zorg. Deze informatie mist men bij een sectorspecifieke aanpak waarbij het
startpunt ligt bij het aanbod (bijv. bij verpleging en verzorging). Ten tweede biedt de
ziektespecifieke aanpak de mogelijkheid om specifieke trends mee te nemen in verandering in
de zorgvraag en de invloed daarvan op het benodigd aanbod (bijv. mogelijke toename belang
diabetesverpleegkundigen in de huisartsenpraktijk, afname gebruik tweedelijnszorg door
diabeten).
Er wordt voor dit onderzoek geput uit vele bronnen. Dit betekent dat de oorspronkelijke
herkomst van data telkens opnieuw (per gegeven, per bron) moet worden vastgesteld en dat
data veelal bewerkt moeten worden voordat ze kunnen worden gerapporteerd. Dit is tijdrovend
maar noodzakelijk om ze onderling betrouwbaar te kunnen vergelijken. Hiermee moet rekening
worden gehouden in de hoofdstudie. Voorgesteld wordt om hierom een selectie te maken van
aandoeningen. In de voorstudie zijn er twee aandoeningen meegenomen. Geschat wordt dat er
in de hoofdstudie (twee jaar onderzoek) ongeveer 8 tot 10 aandoeningen bestudeerd kunnen
worden.
In
verband
met
de
onderzoeksvraag
(gevolgen
voor
aanbod
en
voor
capaciteitsplanningen) wordt voorgesteld de aandoeningen met de hoogste ziektelast (in
Disability Adjusted Life Years (DALY’s) als uitgangspunt te nemen. Ziektelast houdt hierbij in:
85
de ten gevolge van een ziekte voor gezondheid gewogen verloren levensjaren. Ziekten met een
hoge ziektelast zijn veel voorkomend en langdurend en hebben daarom een hoge impact op de
zorg.
De landelijke top tien van ziekten met de hoogste ziektelast is (de Hollander et al., 2006):
1. coronaire hartziekten;
2. angststoornissen;
3. beroerte;
4. depressie & dysthymie;
5. COPD;
6. diabetes mellitus;
7. longkanker;
8. alcohol afhankelijkheid;
9. artrose;
10. dementie.
Selectie van ziekten en multimorbiditeit
Er zal met de leden van klankbordgroep nog nagegaan worden of naast het ziektelastcriterium
nodig is een aantal andere criteria mee te nemen om te voorkomen dat er belangrijke
doelgroepen of sectoren gemist worden. Te denken valt aan criteria zoals leeftijdspecifieke
aandoeningen of epidemiologische trends. In ieder geval wordt het verschijnsel van multi- of
comorbiditeit meegenomen in de hoofdstudie en wordt onderzocht wat comorbiditeit betekent
in termen van benodigde zorg.
Veel kennis beschikbaar, ook enkele kennishiaten
In de voorstudie is gebleken dat er veel data beschikbaar zijn uit de beschreven bronnen. Voor
het achterhalen van informatie op provinciaal niveau zijn met name de rVTV’s zeer bruikbaar
gebleken, net als CBS Statline, Nationale Atlas Volksgezondheid en Nationaal Kompas
Volksgezondheid. Zoals te verwachten, missen er ook data. De belangrijkste kennishiaten
worden hieronder besproken en mogelijke oplossingen voor de hoofdstudie worden gegeven.
Er zijn rVTV’s van twee van de drie GGD-regio’s (nl West-Brabant en Hart voor Brabant).
Een dergelijke rapportage ontbreekt voor de regio Zuidoost-Brabant. De rVTV’s zijn een
belangrijke bron voor demografische en epidemiologische gegevens op regionaal niveau
gebleken. Voor de hoofdstudie zal gezocht moeten worden naar een strategie om dit gemis op
te vullen. Het probleem zal ten dele opgelost kunnen worden door gebruik te maken van de
ruwe data uit de landelijke VTV (dmv secundaire analyses).
Verder bleek dat er niet over alles betrouwbare regionale data bestaan, ook niet voor de
GGD-regio’s mét rVTV. Dit betreft bijvoorbeeld het voorkómen van diabetes in zorgregistraties.
Hiervoor is in de rVTV’s een schatting gemaakt mbv een demografische doorberekening op
landelijk registratiegegevens. Voor diabetes kon hierdoor geen uitspraak worden gedaan over
86
het verschil tussen zelfgerapporteerde diabetes en geregistreerde diabetes in de provincie (een
indicator voor hoeveel diabeten in zorg zijn). Ook bleek bijvoorbeeld over zorggebruik door
diabeten op provinciaal niveau alleen informatie te achterhalen over het medicijngebruik
(eerstelijn) en van ziekenhuisopnamen en niet van bijvoorbeeld huisartsen en diëtisten.
Dergelijke kennishiaten zijn te verwachten. In heel Nederland zijn er immers maar beperkt
registratiegegevens beschikbaar voor onderzoek. Hiermee moet rekening worden gehouden in
de hoofdstudie.
8.2 VRAAGSTELLING HOOFDSTUDIE
De vraagstellingen van de hoofdstudie blijven in hoofdlijnen gelijk aan die van de voorstudie,
met het verschil dat deze nu door de huidige bevindingen meer gespecificeerd kunnen worden:
1. Wat zijn de belangrijkste (combinaties van) aandoeningen in Noord-Brabant op basis van
epidemiologische en demografische ontwikkelingen?
2. Hoe zal de vraag naar zorg zich hiervoor ontwikkelen?
3. Wat betekent dit voor het zorgaanbod en de afstemming van voor deze aandoeningen
noodzakelijk benodigde zorg uit de diverse sectoren (preventie, cure, care, GGZ-mz en
welzijn) in alle echelons (eerste, tweede en derdelijn) tot 2025, rekening houdend met te
verwachten technologische en maatschappelijke ontwikkelingen?
Belangrijke aanvulling is de vraaggerichte ziektespecifieke aanpak en de nadruk die wordt
gelegd op de zorgketen. Bevindingen m.b.t. de zorgvraag en m.b.t. technologische en
maatschappelijke ontwikkelingen resulteren in scenario’s voor het beroepskrachtenaanbod,
zowel kwantitatief als kwalitatief. Die scenario’s geven op hun beurt input voor aanbevelingen
m.b.t. de opleiding van die beroepskrachten (competenties, curricula). Bij ‘benodigde zorg’ gaat
het om zowel (type/aantal) personeel als voorzieningen (zie ook bij ‘indicatoren’ hieronder).
In de hoofdstudie worden naast diabetes mellitus en depressie ook andere belangrijke
chronische ziekten onderzocht en wordt tevens de invloed van multimorbiditeit meegenomen.
Daarnaast zal in de hoofdstudie aanvullend onderzoek worden gedaan naar de wijze waarop
met een ziektespecifieke benadering een representatief totaalbeeld van de toekomstige
zorgvraag kan worden verkregen. In de hoofdstudie zullen de volgende activiteiten worden
uitgevoerd:
o
Complementeren van het beeld aan de hand van de ziektespecifieke aanpak, zodat er een
totaalbeeld ontstaat over de vraag naar zorg in de nabije toekomst.
o
Analyse van de invloed van multimorbiditeit en wat dit betekent voor het gewenste
zorgaanbod en organisatie
van de
zorg
in de
nabije toekomst
(regiefunctie
en
ketenkwaliteit).
87
o
Analyse van de gevolgen van de algemene maatschappelijk trend en wens bij zorggebruikers
tot vergaande extramuralisering van het zorgaanbod en de implicaties hiervan voor de
reorganisatie van het huidige zorgaanbod (ketenzorg, samenwerking tussen zorgverleners).
o
Analyse van de gevolgen van de relatief autonome innovaties op het technologische vlak,
welke deels de extramuralisering ondersteunen (domotica) en ketenkwaliteit kunnen
faciliteren (elektronisch patiëntdossier)
o
Arbeidsmarktanalyse bij verschillende beleidscenario’s. Wat is straks nodig onder de
scenario’s en wat betekenen deze scenario’s voor de opleiding van professionals in NoordBrabant.
8.3 METHODEN
Bestaand materiaal
Uitgangspunt bij de studie is het gebruik van bestaand materiaal. Het gebruik van bestaand
materiaal is hier goed mogelijk: er is immers al veel informatie beschikbaar zoals al eerder bleek
uit het oorspronkelijke onderzoeksvoorstel en in de voorstudie. Toch zal op onderdelen moeten
worden bijverzameld.
Indicatoren
In de voorstudie is uitgebreid literatuurstudie gedaan naar hoe vraag, aanbod en de afstemming
tussen beide meetbaar gemaakt kan worden. Er is voor alle drie de kernbegrippen een aantal
indicatoren geselecteerd. Zo zal voor vraag naar zorg vooral gekeken worden naar:
determinanten van gezondheid (bijv. risicofactoren van diabetes), gezondheidsproblemen (bijv.
hoeveel mensen hebben diabetes: zelfgerapporteerd of gediagnosticeerd) en zorggebruik (bijv.
hoeveel diabeten staan geregistreerd in de huisartsregistraties, hoeveel zorgcontacten hebben
diabeten met de diverse relevante zorgaanbieders, wat is het medicijngebruik). Voor aanbod zal
er m.n. gekeken worden naar: aantal arbeidsplaatsen (personen en fte) en aantal voorzieningen
van hulpverleners uit alle drie de echelons (1e, 2e, 3e lijn) en uit alle sectoren (cure, preventie,
care, GGZ-mz en welzijn). Voor de afstemming tussen vraag en aanbod zal er ondermeer
gekeken worden naar het aantal moeilijk vervulbare vacatures, het verzuimpercentage in de
zorg en de huidige onvervulde vraag.
Verkenningen: cijfermatig en kwalitatief
Cijfermatige verkenningen zijn bijzonder concreet en inzichtgevend. Hiervoor is bovendien
relatief veel materiaal beschikbaar. Cijfermatige verkenningen zijn (meestal) beleidsarm en
trekken demografische trends en soms ook epidemiologische trends uit het verleden door naar
de toekomst en maken op deze manier een inschatting van de te verwachten groei/afname van
de zorgvraag.
88
Kwalitatieve verkenningen zijn echter ook van belang. Technologische ontwikkelingen en
veranderende zorgvraag van de consument hebben naast demografische ontwikkelingen een
bijzonder grote invloed op het aanbod. Op basis van ervaringen uit het verleden, hebben deze
volgens de Hollander et al. (2006) op de zorguitgaven zelfs meer invloed gehad dan de
demografische ontwikkelingen.
In deze voorstudie is gebleken dat er met name materiaal beschikbaar is uit cijfermatige
verkenningen. Dit materiaal is het meest uitgewerkt en in vergelijking met kwalitatieve studies
eenvoudiger met elkaar te combineren. Voor de hoofdstudie wordt aangeraden wederom met
name te focussen op kwantitatief materiaal. In de klankbordgroep is echter ook aandacht
gevraagd voor kwalitatieve verkenningen. Om die reden zou het de moeite lonen om in de
hoofdstudie studie te doen naar bestaande kwalitatieve studies. Wanneer blijkt dat deze volledig
ontbreken, wordt aangeraden in een focusgroepsetting met Brabantse sleutelcontactpersonen
(cliënten, aanbieders, provincie en gemeente) een eerste verkenning te doen naar de
belangrijkste reëel te verwachten kwalitatieve veranderingen in de zorgvraag en het zorgaanbod
in Noord-Brabant. Daarnaast zal een ronde van interviews met stakeholders in Brabantse
zorgregio worden uitgevoerd. Beide activiteiten dienen als aanvulling op de kwantitatieve
bevindingen.
8.4 BELEIDSAANBEVELINGEN
Aan het eind van de hoofdstudie is het mogelijk om, beredeneerd vanuit de ontwikkelingen aan
de vraagzijde, aanbevelingen te doen voor de capaciteitsplanning aan de aanbodzijde. Hierbij
gaat het om aanbevelingen rondom kwantiteit, maar zal er tevens naar gestreefd worden om
aanbevelingen te doen betreffende innovaties in bestaande en nieuwe beroepen/opleidingen.
De beleidsaanbevelingen zullen worden getoetst aan de Brabantse zorgaanbieders en –
gebruikers (o.b.v. klankbordgroep en symposium) en het provinciaal beleid (Provincie NoordBrabant, 2007)). Hierbij gaat het ondermeer om de ervaren tekorten aan artsen en
verpleegkundigen, aandacht voor het aan het werk krijgen en houden van zowel jongeren als
ouderen (onderwijskwalificaties, afstemming op de arbeidsmarkt), innovaties en vernieuwingen
in het zorgveld (in de praktijk en in de opleidingen) en samenwerking tussen zorgaanbieders.
8.5 PLANNING
De voorstudie is in de zomer van 2007 gestart en zal doorlopen tot eind van dit jaar (totale duur
6 maanden). In februari 2008 wordt deze afgesloten met een symposium. In het voorjaar zal de
hoofdstudie starten. Deze zal twee jaar in beslag nemen en afgesloten worden met een
symposium en workshops op locatie (zie voor het tijdspad tabel 8.1).
89
Tabel 8.1 Tijdspad hoofdstudie
Hoofdstudie (totale duur 24 maanden)
Verwachte start
1 April 2008
Dataverzameling rondom 10-15
1 April 2008 - 31dec 2009
aandoeningen & verwerking van de
informatie
Klankbordgroepbijeenkomsten
3 à 4 x gedurende het project
Rapportage gereed
December 2009
Symposium en workshops
April 2010
90
Over de auteurs
Het onderzoek is uitgevoerd bij het departement TRANZO van de Faculteit Sociale
Wetenschappen, Universiteit van Tilburg.
Het onderzoek is uitgevoerd door dr. D.P.K. Roeg (postdoctoraal onderzoeker bij TRANZO).
Roeg
heeft
Gezondheidswetenschappen
gestudeerd
en
gespecialiseerd
in
Gezondheidszorgonderzoek. Zij is afgestudeerd bij het Trimbos-instituut en heeft gewerkt bij
het IVO Rotterdam als junior onderzoeker en bij TRANZO als promovendus. Ze heeft ervaring in
zorgbehoeftenbepaling en zorginventariserend onderzoek.
De begeleiding van het onderzoek is verzorgd door prof. dr. G.P. Westert (hoogleraar Kwaliteit
Huisarts- en Ziekenhuiszorg en projectleider – bij RIVM - Zorgbalans 2006 en 2008) en prof. dr.
ing.
J.A.M.
van
Oers
(hoogleraar
Openbare
Gezondheidszorg
en
projectleider
(RIVM)
Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002). Van Oers heeft het concept van de regionale VTV
in Noord-Brabant geïntroduceerd en het onderzoeksteam begeleid dat in september 2006 de
eerste regionale VTV heeft gepresenteerd. Beide begeleiders hebben ruime ervaring met
scenario- en integratieve analyses en met het begeleiden van beleidsonderzoek.
Bij het onderzoek is er ondersteuning geleverd door M. Meens (student-assistent bij BMS en
TRANZO). Myrte studeert aan het departement Psychologie en Gezondheid.
Het onderzoek is in samenwerking met het RIVM.
91
92
Literatuur
Allart-van Dam, E. (2003). Indicated prevention of depression and prediction of outcome: The
Coping with Depression course. Nijmegen: KUN.
Baan, C. A., Hutten, J. B. F., & Rijken, P. M. (Eds.). (2003). Afstemming in de zorg: Een
achtergrondstudie naar de zorg voor mensen met een chronische aandoening. Bilthoven:
RIVM.
Baan, C. A., & Poos, M. J. J. C. (2005). Hoe vaak komt diabetes voor en hoeveel mensen sterven
eraan? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1259n17502.html
Baan, C. A., & van Wieren, S. (2007). Welke zorg gebruiken patiënten en wat zijn de kosten? In:
Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Opgevraagd: oktober/november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1268n17502.html
Bijl, R. V., & Ravelli, A. (1998). Psychiatrische morbiditeit, zorggebruik en zorgbehoefte.
Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen(76), 446-457.
Bijl, R. V., & Ravelli, A. (2000). Current and residual functional disability associated with
psychopathology: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence
Study (NEMESIS). Psychological Medicine, 30(3), 657-668.
Bijl, R. V., Zessen, G. v., & Ravelli, A. (1997). Psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in
Nederland: het NEMESIS-onderzoek. II. Prevalentie van psychiatrische stoornissen.
Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 141(50), 2453-2460.
Bohlmeijer, E., Smit, F., & Smits, C. (2005a). Preventie van depressie bij ouderen, integrale
aanpak. Utrecht: Trimbos-instituut.
Bohlmeijer, E., Smit, F., Smits, C., Onrust, S., Toet, J., & Riper, H. (2005b). Depressiepreventie
ouderen: Handleiding. Utrecht: Trimbos-instituut.
Boot, J. M., & Knapen, M. H. J. M. (1996). De Nederlandse gezondheidszorg. Utrecht: Het
Spectrum.
Bowling, A. (2000). Research methods in health: Investigating health and health services.
Philadelphia: Open University Press.
Bowling, A. (2000). Research methods in health: Investigating health and health services.
Philadelphia: Open University Press.
Brabant Medical School. (2007). Jaarverslag 2006. Eindhoven: BMS.
Bransen, E. (2001). Openbare geestelijke gezondheidszorg voor sociaal kwetsbare mensen: verslag
van een onderzoek naar de huidige praktijk van de OGGZ voor sociaal kwetsbare mensen.
Utrecht: Trimbos.
Buijsen, M. (2007). Aanbestedingsrecht en de WMO, Symposium: De WMO in 2015. Rotterdam:
BMG.
93
Capaciteitsorgaan. (2005). Capaciteitsplan 2005 voor de medische en tandheelkundige
vervolgopleidingen: Advies 2005 over de initiële opleiding geneeskunde, beide vanaf 2006.
Utrecht: Capaciteitsorgaan.
CBS Statline. (2007a). Gemiddelde bevolking per regio naar leeftijd en geslacht. Opgevraagd: 17
oktober 2007, http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?lp=Search/Search
CBS Statline. (2007b). Bevolking; kerncijfers. Opgevraagd: oktober/november 2007,
http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?LA=nl&DM=SLNL&lp=Search%2FSearch
CBS Statline. (2007c). Kerncijfers van de bevolkingsprognose, 2006-2050. Opgevraagd 18
september 2007,
http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?LA=nl&DM=SLNL&lp=Search%2FSearch
CBS Statline. (2007d). Regionale Kerncijfers Nederland. Opgevraagd: november 2007,
http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?lp=Search/Search
CBS Statline. (2007e). Regionale prognoses kerncijfers; 2005-2025. Opgevraagd 17 oktober 2007,
http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?lp=Search/Search
CBS Statline. (2007f). Vestigingen naar activiteit, provincie en corop. Opgevraagd oktober 2007,
http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?lp=search
CBS. (2007). Zorggebruik. Opgevraagd: 31 augustus 2007, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/gezondheid-welzijn/beschrijving/zorggebruik.html
de Bakker, D. H., Polder, J. J., Sluijss, E. M., Treurniet, H. F., Hoeymans, N., Hingstman, L., et al.
(Eds.). (2005). Op één lijn: Toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020. Utrecht/Bilthoven:
Nivel/RIVM.
de Hollander, A. E. M., Hoeymans, N., Melse, J. M., van Oers, J. A. M., & Polder, J. J. (Eds.). (2006).
Zorg voor gezondheid: Volksgezondheid Toekomstverkenning 2006. Bilthoven: RIVM.
de Lege, W. A. (2002). Medische consumptie in de huisartspraktijk op Urk. Groningen: Universiteit
van Groningen.
de Valk, V. (2003). Gebruik van antidepressiva 1996-2001: Genees- en hulpmiddelen Informatie
Project. In: van ’t land. Diemen: College voor zorgverzekeringen.
Depla, M., Pot, A. M., de Graaf, R., van Dorsselaer, S., Sonnenberg, C., & Deeg, D. (2005). Schatting
van het gebruik van geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg door ouderen in 2010
en 2020. Utrecht: Trimbos-instituut.
Deuning, C. M. (2007a). Cardiologen per ziekenhuis 2007. In: Volksgezondheid Toekomst
Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o2139n26907.html
Deuning, C. M. (2007b). Internisten per ziekenhuis 2007. In: Volksgezondheid Toekomst
Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o2145n26907.html
Deuning, C. M. (2007c). Neurologen per ziekenhuis 2007. In: Volksgezondheid Toekomst
Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o2149n26907.html
94
Deuning, C. M. (2007d). Oogartsen per ziekenhuis 2007. In: Volksgezondheid Toekomst
Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o2150n26907.html
Deuning, C. M. (2007e). Verpleeg- en verzorgingshuizen per gemeente 2007. In: Volksgezondheid
Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o2174n35830.html verzorgingshuizen
Diabetes Fonds. (2007). Opgevraagd: oktober 2007, http://www.diabetesfonds.nl/
Dorland, L., Pot, A. M., Veerbeek, M., & Depla, M. (2007). Psychische hulpverlening in verzorgingsen verpleeghuizen: Deelstudie 7 van de Monitor Geestelijke gezondheid Ouderen (MGO).
Utrecht: Trimbos-instituut.
Drenthen, T. (2005a). Hoe is de organisatie en wat is het aanbod? In: Volksgezondheid Toekomst
Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Opgevraagd december 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2553n27429.html
Drenthen, T. (2005b). Wat zijn toekomstige ontwikkelingen? In: Volksgezondheid Toekomst
Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Opgevraagd december 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2562n27429.html
Eisses, A. M. H., Kluiter, H., Jongenelis, K., Pot, A. M., Beekman, A. T. F., & Ormel, J. (2002).
Prevalentie en incidentie van depressie in Drentse verzorgingshuizen: hoger dan bij
bejaarden in de algemene bevolking, maar lager dan in andere verzorgingshuizen.
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 146(20), 946-949.
Eisses, A.M. H.. (2005). Depressie bij verzorgingshuisbewoners: prevalentie, incidentie,
risicofactoren en effecten van vroegsignalering. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Emmen, M. J., & Meijer, S. (2007). Hoe zijn eerstelijnspsychologen georganiseerd? In:
Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o7135n36769.html
Evenblij, M. (2005). Cortisol en de kunst van stressverwerking. Mediator, 16(4), 10-12.
Franx, G., Spijker, J., Huijser, J., & de Doelder, P. (2006). Daling in depressie. Medisch Contact(61),
1592-1595.
GGD Hart voor Brabant. (2007). Regionaal Kompas Volksgezondheid Hart voor Brabant.
Opgevraagd: augustus, 2007, http://www.rivm.nl/vtv/root/o35.html
GGD Hart voor Brabant, & GGD West-Brabant. (2007). Gezond Brabant. Opgevraagd: november
2007, www.gezondbrabant.nl
GGD Nederland. (2004). Zorgen voor gezondheid: Samenwerking preventie en zorg. Utrecht: GGD
Nederland.
GGD West-Brabant. (2007). Regionaal Kompas Volksgezondheid West-Brabant. Ontvangen:
augustus, 2007, http://www.rivm.nl/vtv/root/o49.html
95
GGD Zeeland, GGD West-Brabant, GGD Hart voor Brabant, GGD Eindhoven, & GGD Zuid-Oost
Brabant. (2007). GGD Gezondheidsatlas: Voor regio Noord-Brabant en Zeeland.
Opgevraagd: september, 2007, http://www.ggdgezondheidsatlas.nl/
GGZ Nederland. (2007). Wachtlijsten in GGZ-instellingen op 1 januari 2007. Amersfoort: GGZ
Nederland.
Haringsma, R., Engels, G. I., Spinhoven, P., & Cuijpers, P. (2004). Effectiviteit van een
preventiecursus voor ouderen met mild depressieve klachten. Voorlopige resultaten
gepresenteerd op studiedag ‘Cursus omgaan met depressie voor ouderen, In de put, uit de
put’. Unpublished manuscript, Leiden.
Harteloh, P. P. M., & Casparie, A. F. (1998). Kwaliteit van zorg: van een zorginhoudelijke
benadering naar een bedrijfskundige aanpak. Utrecht: De Tijdstroom.
Have, M., ten., Vollebergh, W., & Hutschemaekers, G. (1999). In behandeling: cijfers en meningen
over ambulante geestelijke gezondheidszorg. Utrecht: Trimbos-instituut.
Hijma, E., & Pos, S., E. (2007). Landelijk beleid. In: Regionale VTV, Regionaal Kompas
Volksgezondheid. Opgevraagd: december 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o6032n37303.html
Kenens, R. J., van der Velden, L. F. J., & Hingstman, L. (2003). Vraag- en aanbodontwikkelingen in
de huisartsenzorg in de 23 Districts Huisartsen Verenigingen. Utrecht: NIVEL.
Kostalova, B. (2006). Wachtenden somatische ziekte/aandoening. In: Volksgezondheid Toekomst
Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Opgevraagd: oktober/november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o1887n21997.html
Kruijshaar, M. E., Hoeymans, N., Bijl, R. V., Spijker, J., & Essink-Bot, M. L. (2003). Levels of
disability in major depression: Findings from the Netherlands Mental Health Survey and
Incidence Study (NEMESIS). Journal of Affective Disorders, 77(1), 53-64.
Lamkaddem, M., de Bakker, D., Nijland, A., & de Haan, J. (2004). De invloed van
praktijkondersteuning op de werklast van huisartsen: Een analyse van gegevens uit het
Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg. Utrecht: Nivel.
Limburg, L. C. M., & Baan, C. A. (2005a). Preventie van diabetes mellitus samengevat. In:
Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Opgevraagd: december 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4092n26650.html
Limburg, L. C. M., & Baan, C. A. (2005b). Preventie van diabetes: Wie doet wat? In:
Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Opgevraagd: december 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4093n26650.html
Limburg, L. C. M., & Baan, C. A. (2005c). Wat is het aanbod? In: Volksgezondheid Toekomst
Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4094n26650.html
LVE. (2007). Adressen psychologen. Opgevraagd: 29 november 2007, http://www.lve.nl
96
LVG. (2007). Praktijkondersteuning GGZ in de eerstelijn: Eern eerste beschrijving van de functie
praktijkondersteuning GGZ in de eerste lijn. Utrecht: Landelijke vereniging
georganiseerde eerstelijn.
Maslow, A. H. (1970). Motivation and Personality. New York: Harper and Row.
MOVISIE, NJi, & Vilans. (2007). Thesaurus zorg en welzijn. Opgevraagd: november 2007,
http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl
Nivel. (2007a). Nivel beroepen in de zorg. Opgevraagd: november 2007:
http://www.nivel.nl/beroepenindezorg/
Nivel. (2007b). Eerstelijns GGZ. Opgevraagd: november 2007,
http://www.nivel.nl/oc2/page.asp?PageID=443
NVVP. (2007). Zoek psychotherapeut. Opgevraagd: 29 november 2007,
http://www.nvvp.nl/zoek.php
Parasuraman, A., Berry, L. L., & Zeithaml, V. A. (1990). An Empirical Examiniation of Relationships
in an Extended Service Quality Model: working paper. Cambridge, Masschusetts:
Marketing Science Institute.
Peeters, J. M., & Francke, A. L. (2006a). Hoe groot zijn de vraag en het gebruik en nemen ze toe
of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Opgevraagd: december 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o5021n20327.html
Peeters, J. M., & Francke, A. L. (2006b). Voor welke ziekten en aandoeningen wordt verpleging en
verzorging gebruikt? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas
Volksgezondheid. Opgevraagd: oktober 2007.
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o5022n20327.html
Ploegmakers, M. J. H., de Smet, J. M. A., Wiebes, P. E., & van Dam, C. L. (2005). Aanbod. In:
Brancherapporten VWS. Opgevraagd: november 2007,
http://www.brancherapporten.minvws.nl/object_document/o861n16603.html
PON, PRVMZ, & BKO (Eds.). (2006). Zorgrapport Noord-Brabant 2006: Feiten, cijfers en
ontwikkelingen. Tilburg: PON.
Poortvliet, M. C., Schrijvers, C. T. M., & Baan, C. A. (2007). Diabetes in Nederland. Omvang,
risicofactoren en gevolgen, nu en in de toekomst. Bilthoven: RIVM.
Poos, M. J. J. C. r., Eysink, P. E. D. r., (red.), G. A. M., (red.), v. d. W. E. A., Harbers, M. r., & Roedig,
A. r. (2004). Zijn er verschillen tussen etnische groepen in Nederland? Volksgezondheid
Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Opgevraagd: 24 oktober 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1261n17502.html
Post, D., & Stokx, L. J. (Eds.). (1997). Zorgbehoefte en zorggebruik (Vol. VI). Bilthoven: RIVM.
Provincie Noord-Brabant. (2007). Bestuursakkoord 2007-2011: Vertrouwen in Brabant. 'sHertogenbosch: Provincie Noord-Brabant.
Quist, H., & Swarte, M. (2006). Aard en omvang Wmo-doelgroep. Den Haag: SGBO.
97
Rijckmans, M. J. N. (2005). Positioning the individual in health care: A typology of the demandoriented and demand-driven approaches. Tilburg: Universiteit van Tilburg.
RIVM. (2006). Kosten van Ziekten. Opgevraagd: oktober 2007, http://www.kostenvanziekten.nl
RIVM. (2007). Nationale Atlas Volksgezondheid. Opgevraagd: oktober/november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4235n21143.html
RVZ, Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. (2006). Arbeidsmarkt en zorgvraag. Den Haag:
RVZ.
RVZ, Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. (2001). Medisch specialistische zorg in de toekomst.
Den Haag: RVZ.
RVZ, Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. (2005). Weten wat we doen. Verspreiding en
innovaties in de zorg. Zoetermeer: RVZ.
Schene, A. H., & Faber, A. M. E. (2001). Mental health care reform in the Netherlands. Acta
Psychiatrica Scandinavica, 104 (s410), 74-81.
Schoemaker, C., Poos, M. J. J. C., & Spijker, J. (2005). Neemt het aantal mensen met depressie toe
of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Opgevraagd: december 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1276n17537.html
Schoemaker, C., & Spijker, J. (2005). Welke factoren beïnvloeden de kans op depressie? In:
Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1280n17537.html
Smalbrugge, M., Jongenelis, K., Pot, A. M., Beekman, A. T. F., & Eefsting, J. A. (2005). Comorbidity
of depression and anxiety in nursing home patiënts. International Journal of Geriatric
Psychiatry, 20, 218-226.
Spek, V. (2007). Internet-based cognitive behaviour therapy for subthreshold depression in people
over 50 years old. Tilburg: Universiteit van Tilburg.
ter Braak, H. (2006). Rapportage afronding regionaal diabetesproject komen tot keten-dbc
diabetes in de eerste lijn in de regio Noordoost Brabant. 's-Hertogenbosch: Rose
Noordoost Brabant.
Trimbos-instituut. (2006a). Deelnemende instellingen Doorbraak Depressie 1. Opgevraagd:
november 2007, http://www.trimbos.nl/default18866.html?back=1
Trimbos-instituut. (2006b). Doorbreken naar Sneller Herstel/Depressie 2. Opgevraagd: november
2007. http://www.trimbos.nl/default18856.html
Trimbos-instituut. (2006c). Samenvatting van de eindrapportage van het Doorbraakproject
Depressie. Opgevraagd: december 2007,
http://www.trimbos.nl/default18958.html?back=1
Trimbos. Wat is depressie? Opgevraagd: november 2007,
http://www.trimbos.nl/default19320.html
98
van 't Land, H., de Ruiter, C., van den Berg, M., & Schoemaker, C. (2005). Zorggebruik en
productie. In: Brancherapporten VWS. Opgevraagd: december 2007,
http://www.brancherapporten.minvws.nl/object_document/o740n338.html
van 't Landt, H., de Ruiter, C., van den Berg, M., & Schoemaker, C. (2005). Zorgaanbod en
capaciteit. In: Brancherapporten VWS. Opgevraagd: december 2007,
http://www.brancherapporten.minvws.nl/object_document/o739n338.html
van ’t Land, H., de Ruiter, C., van den Berg, M., & Schoemaker, C. (2005). Zorgaanbod en
capaciteit. In: Brancherapporten VWS. Opgevraagd: november 2007,
http://www.brancherapporten.minvws.nl/object_document/o747n501.html
van Batenburg-Eddes, T., van den Berg Jeths, A., van der Veen, A. A., Verheij, R. A., & de Neeling,
A. J. (2002). Slikken in Nederland: regionale variaties in geneesmiddelengebruik.
Bilthoven: RIVM.
van Bon-Martens, M. J. H., van Eck, E. C. M., Hogendoorn, S. M., van den Hoogen, P. C. W., & van
Oers, J. A. M. (2006a). Gezondheid telt! in Hart voor Brabant. Tilburg/'sHertogenbosch/Bilthoven: Tranzo/GGD Hart voor Brabant/RIVM.
van Bon-Martens, M. J. H., van Eck, E. C. M., Hogendoorn, S. M., van den Hoogen, P. C. W., & van
Oers, J. A. M. (2006b). Gezondheid telt! in West-Brabant. Regionale Volksgezondheid
Toekomstverkenning 2006. Tilburg/'Breda/Bilthoven: Tranzo/GGD West-Brabant/RIVM.
van Bon-Martens, M. J. H., van Oers, J. A. M., & van de Goor, L. A. M. (2007). De ontwikkeling van
een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) in twee Brabantse regio's.
TSG, 85(3), 125-126.
van den Berg, J. A. (2004). Standaarddagdosering antidepressiva 2000. In: Volksgezondheid
Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Opgevraagd: december 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o2283n21390.html
van den Berg Jeths, A., Timmermans, J. M., Hoeymans, N., & Woittiez, I. B. (2004). Ouderen nu en
in de toekomst: Gezondheid, verpleging en verzorging 2000 - 2020. Bilthoven: RIVM.
van der Linden, M. W., Westert, G. P., de Bakker, D. H., & Schellevis, F. G. (2004). Tweede
Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk. Klachten en
aandoeningen in de bevolking en in de huisartspraktijk. Utrecht/Bilthoven: NIVEL/RIVM.
van der Lucht, F. (2005). Aanbod per sector. In Brancherapporten. Bilthoven: RIVM, VWS.
van der Lucht, F., & Picavet, H. S. J. (2006). Zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen. In
Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Opgevraagd: 29 november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2798n21022.html
van der Meer, J. B. W. & Schouten, J. S. A. G. (eindred.). (1997). Effecten van de zorg.
Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Bilthoven/Utrecht: RIVM/Elsevier De Tijdstroom.
van der Velden, L. F. J., Hansen, J., & Hingstman, L. (2007). Praktijkprofielen en arbeidsaanbod
interne geneeskunde. Behoefteraming 2006-2016/2021. Utrecht: NIVEL.
99
van der Velden, L. F. J., Hingstman, L., van der Windt, W., & Arnold, E. J. E. (2003). Raming
benodigde instroom per medische en tandheelkundige vervolgopleiding 20032012/2017/2020. Opgevraagd: oktober/november 2007,.
http://www.nivel.nl/pdf/Raming-benodigde-instroom-per-medische-en-tandheelkundigevervolgopleiding-2003.pdf
van der Windt, W., Arnold, E. J. E., & Keulen, R. F. (2007). RegioMarge 2007: De arbeidsmarkt van
verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen 2007-2011. Utrecht: Prismant.
van der Windt, W., & Talma, H. (2005). De arbeidsmarkt voor verpleegkundigen, verzorgenden en
sociaalpedagogen in de zorgsector 2004-2008: een verkenning van de arbeidsmarkt met
RegioMarge. Utrecht: Prismant.
van der Windt, W., & Talma, H. (2006a). RegioMarge 2006. Utrecht: Prismant.
van der Windt, W., & Talma, H. (2006b). Zorgen voor Brabant? De arbeidsmarktverkenning tot
2010 voor vier regio’s in de sector Zorg en Welzijn in Noord-Brabant. Utrecht: Prismant.
van Kerkhof, M. (2005). Een behandelbaar, onderschat probleem. Mediator, 16(4), 4-6.
van Meeteren-Schram, M. T., & Baan, C. A. (2007). Diabetes en depressie, een zorgelijk samenspel.
Bilthoven: RIVM.
van Wieren, S., Schoemaker, C., & Spijker, J. (2007). Welke zorg gebruiken patiënten en wat zijn
de kosten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas
Volksgezondheid. Opgevraagd: december 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1283n17537.html
Voordouw, I., Kramer, J., & Cuijpers, P. (2002). Grip op je dip. Zelf je somberheid overwinnen: Een
handreiking voor coördinatoren en begeleiders van de cursus voor jongvolwassenen (1825 jaar). Utrecht: Trimbos-instituut.
VWS. (2000). Geestelijke gezondheidszorg in beweging. Fact Sheet, 1 (1), 1-6.
VWS. (2003). Langer gezond leven: Ook een kwestie van gezond gedrag. Preventienota 20032007. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
VWS. (2005). Brancherapporten. Den Haag: VWS.
VWS. (2006). Kiezen voor gezond leven: 2007-2010. Preventienota. Den Haag: Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Wennink, H. J., De Wilde, G. W. M. M., Van Weeghel, J., & Kroon, H. (2001). De metamorfose van
de GGZ: kanttekeningen bij vermaatschappelijking [The metamorphosis of Dutch mental
healthcare: notes on community care implementation]. MGv, 56 (10), 917-937.
Westert, G. P., & Verkleij, H. (Eds.). (2006a). Zorgbalans: De prestaties van de Nederlandse
gezondheidszorg in 2004. Bilthoven/Houten: RIVM/Bohn Stafleu Van Loghum.
Westert, G. P., & Verkleij, H. r. (2006b). Wachten op geestelijke gezondheidszorg. In: Zorgbalans.
Opgevraagd: november 2007,
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o5064n26748.html
100
WHO. (1946). Preamble to the Constitution of the World Health Organization as adopted by the
International Health Conference. New York 19-22 June 1946, and entered into force on 7
April 1948.
ZonMw. (2006). Programma Diabetes Ketenzorg. Den Haag: ZonMw.
ZonMw. (2007). Opsporing door huisartsen; een haalbare kaart? Opgevraagd: november 2007,
http://www.zonmw.nl/nl/programmas/alle-rogrammas/preventie/doelgroepen/ouderenmap/opsporing-door-huisartsen-een-haalbare-kaart/
101
102
Bijlage I
Provincie Noord-Brabant en haar verschillende regio-indelingen
ëGGD-regio’s
West-Brabant
Aalburg
Alpen-Chaam
Baarle-Nassau
Bergen op Zoom
Breda
Drimmelen
Etten-Leur
Geertruidenberg
Halderberge
Moerdijk
Oosterhout
Roosendaal
Rucphen
Steenbergen
Werkendam
Woensdrecht
Woudrichem
Zundert
Hart voor Brabant
Zuidoost-Brabant
Bernheze
Asten
Boekel
Bergeijk
Boxmeer
Best
Boxtel
Bladel
Cuijk
Cranendonck
Dongen
Deurne
Gilze en Rijen
Eersel
Goirle
Eindhoven
Grave
Geldrop-Mierlo
Haaren
Gemert-Bakel
’s-Hertogenbosch
Heeze-Leende
Heusden
Helmond
Hilvarenbeek
Laarbeek
Landerd
Nuenen
Lith
Oirschot
Loon op Zand
Reusel-de Mierden
Maasdonk
Someren
Mill en Sint Hubert
Son en Breugel
Oisterwijk
Valkenswaard
Oss
Veldhoven
Schijndel
Waalre
Sint Antonis
Sint-Michielsgestel
Sint-Oedenrode
Tilburg
Uden
Veghel
Vught
Waalwijk
Bron: PON et al., 2006; van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b
COROP regio’s per 1-1-2005
West-Brabant
Midden-Brabant
Bergen op Zoom
Aalburg
Breda
Alphen-Chaam
Drimmelen
Baarle-Nassau
Etten-Leur
Dongen
Geertruidenberg
Gilze en Rijen
Halderberge
Goirle
Moerdijk
Hilvarenbeek
Oosterhout
Loon op Zand
Roosendaal
Oisterwijk
Rucphen
Tilburg
Steenbergen
Waalwijk
Woensdrecht
Werkendam
Zundert
Woudrichem
Noordoost-Brabant
Bernheze
Boekel
Boxmeer
Boxtel
Cuijk
Grave
Haaren
’s-Hertogenbosch
Heusden
Landerd
Lith
Maasdonk
Mill en Sint-Hubert
Oss
Schijndel
Sint-Antonis
Sint-Michielgestel
Sint-Oedenrode
Uden
Veghel
Vught
Zuidoost-Brabant
Asten
Bergelijk
Best
Bladel
Cranendonck
Deurne
Eersel
Eindhoven
Geldrop-Mierlo
Gemert-Bakel
Heeze-Leende
Helmond
Laarbeek
Nuenen c.a.
Oirschot
Reusel-De Mierden
Someren
Son en Breugel
Valkenswaard
Veldhoven
Waalre
Bron: PON et al., 2006
103
AWBZ-regio’s (werkgebieden zorgkantoren)
West-Brabant
Midden-Brabant
Aalburg
Biezenmortel (gem.
Alphen-Chaam
Haaren)
Baarle-Nassau
Dongen
Bergen op Zoom
Gilze en Rijen
Breda
Goirle
Etten-Leur
Heusden
Geertruidenberg
Hilvarenbeek
Halderberge
Hooge Mierde (gem.
Made
Reusel-de-Mierden)
Moerdijk
Loon op Zand
Oosterhout
Oisterwijk
Roosendaal
Vlijmen
Rucphen
Waalwijk
Steenbergen
Tilburg
Werkendam
Woensdrecht
Woudrichem
Zundert
Bron: PON et al., 2006
104
Noordoost-Brabant
Bernheze
Boekel
Boxmeer
Boxtel
Cuijk
Grave
Haaren (m.u.v.
Biezenmortel)
Landerd
Lith
Maasdonk
Maasdriel (Gld.,
m.u.v. Heerewaarde)
Mill en Sint-Hubert
Oss
’s-Hertogenbosch
Schijndel
Sint-Anthonis
Sint-Michielgestel
Sint-Oedenrode
Uden
Veghel
Vught
Zaltbommel (Gld.)
Zuidoost-Brabant
Asten
Bergeijk
Best
Bladel
Cranendonck
Deurne
Eersel
Eindhoven
Geldrop-Mierlo
Gemert-Bakel
Heeze-Leende
Helmond
Laarbeek
Nuenen
Oirschot
Reusel-De Mierden
(m.u.v. Hooge
Mierde)
Someren
Son en Breugel
Valkenswaard
Veldhoven
Waalre
Bijlage II
Vraag naar zorg: vier stadia
(het conceptueel model in detail)
Gezondheidsproblemen
Volgens de meest geciteerde definitie van gezondheid, opgesteld door de World Health
Organization, betekent gezondheid: “a state of complete physical, mental, and social well-being
and not merely the absence of disease, or infirmity” (WHO, 1946). Hieruit wordt duidelijk dat
gezondheid bepaald wordt door welzijn op 3 gebieden: lichamelijk, psychisch en sociaal. Dit
wordt bevestigd door Bowling (2000) die stelt dat iemands gezondheidstoestand bepaald wordt
door de interactie tussen sociale, psychologische en biologische gebeurtenissen (soms het
biopsychosociale model voor ziekte genoemd).
Over het meten van gezondheid zegt Bowling: “Each of these elements requires
measurement in relation to: patiënts' perceived health status and health-related quality of life
(physical, psychological and social); reduced symptoms and toxicity; and patiënts' (and carers'
where appropriate) satisfaction with the treatment and outcome”. Zij benadrukt hiermee dat er
twee perspectieven zijn bij de beoordeling van gezondheid: de patiënt en de medicus. Het is
denkbaar dat deze twee perspectieven elkaar kunnen overlappen, maar dat dit niet per se het
geval hoeft te zijn (bv. in geval van aandoeningen die uitsluitend door laboratoriumonderzoek
vast te stellen zijn, maar waarvan de patiënt nog geen symptomen ondervindt, of andersom).
Verder wordt gezondheid beïnvloed door een aantal factoren, waaronder omgeving,
persoonsgebonden factoren en leefstijl. Dit worden gezondheidsdeterminanten genoemd (de
Hollander et al., 2006). Deze determinanten worden in veel rapporten ook wel gebruikt als
indicator voor gezondheid.
Gezondheidsproblemen zijn redelijk goed meetbaar. Hiervan en van diens determinanten
zijn landelijke en regionale (GGD) monitordata en enquêtedata beschikbaar (de Hollander et al.,
2006; van Bon-Martens et al., 2006a; van Bon-Martens et al., 2006b).
Zorgbehoefte
Volgens Acheson (1978 in Bowling, 2000) komt behoefte aan gezondheid voort uit het willen
verlichten van de negatieve situaties van leed, ongemak, onvermogen, handicap en het risico op
overlijden en ziekte. Zorg is een manier om in deze behoefte te voorzien (Bowling, 2000). In de
van Dale wordt behoefte gedefinieerd als: gemis, vraag of benodigdheden. Zorgbehoefte zou dan
de gemiste, gevraagde of benodigde zorg zijn.
Maslow (1970) beschrijft de algemeen menselijke behoeften aan de hand van een
piramide met een hiërarchische indeling (hier van boven naar beneden):
▪ Fysiologische behoeften
▪ Veiligheid en zekerheid
▪ Sociale behoefte
105
▪ Waardering
▪ Zelfactualisatie
Als eerste genoemd zijn de fysiologische behoeften. Dit zijn de behoefte aan water, eten,
warmte, slaap etc. Deze zijn als eerste en van nature actief. Pas wanneer hieraan voldaan is,
wordt de tweede behoefte in de piramide actief: veiligheid en zekerheid. Dit betreft lichamelijke
veiligheid, economische zekerheid, bescherming tegen bedreigingen. Als derde volgt de sociale
behoefte. Deze wordt ook weer pas actief als aan de eerdere twee is voldaan. De sociale behoefte
betreft behoefte aan acceptatie, het horen bij een groep. Hierna, als vierde, staat de behoefte aan
waardering in de piramide. Hier gaat het om het eigen ego: erkenning, prestige, status. Tot slot,
als vijfde, staat zelfactualisatie in de piramide. Hierbij gaat het om psychologische groei en
leren. Deze hiërarchie is bruikbaar omdat het laat zien dat de fysiologische behoeften voorgaan
op de andere behoeften, bv. aan zekerheid en sociale behoefte. Voor fysiek belastende
gezondheidsproblemen ontstaat hierdoor wellicht eerder en vaker een zorgbehoefte dan voor
andere gezondheids- of welzijnsproblemen, die pas ontstaan als aan basisbehoeften als eten en
veiligheid is voldaan. Deze indeling moet echter ook weer niet te rigide worden geïnterpreteerd.
Het is heel goed denkbaar dat behoeften tegelijkertijd ontstaan of door elkaar worden versterkt.
Als we kijken naar de definities van zorgbehoefte en naar de hiërarchie van Maslow, dan
kunnen we verder concluderen dat zorgbehoefte een voor wetenschappers lastig meetbaar
begrip is. Het is immers iets wat iemand ervaart of mist. Bovendien is een behoefte aan
gezondheid niet gelijk aan een behoefte aan gezondheidszorg. Verder wordt zorgbehoefte in
aard en aantal niet geregistreerd (zoals zorgvraag of –gebruik), maar bestaat in de hoofden van
personen. Dit verandert op het moment dat de behoefte aan zorg wordt omgezet in actie: er
ontstaat een zorgvraag.
Zorgvraag
Zorgvraag is het moment waarop een persoon zijn ervaren behoefte aan zorg uitspreekt bij een
zorgprofessional.
In
Nederland
zal
dit
meestal
de
huisarts
zijn,
daar
deze
een
poortwachterfunctie heeft voor de andere zorgechelons14. Echter, dit is niet altijd het geval. Zo
zijn er ook andere eerstelijnsvoorzieningen (zoals de verloskundige) waar geen doorverwijzing
van de huisarts voor nodig is. Ook gaat een deel van de patiënten (19%) op eigen initiatief naar
de specialist. Veelal omdat ze daar al eens eerder contact mee hebben gehad (RVZ, 2001).
De oorspronkelijke zorgvraag van de patiënt is vooral gebaseerd op de ervaren
ongemakken. De hulpverlener dient in overleg met de cliënt deze zorgvraag te verhelderen en te
vertalen naar een vraag naar concreet aanbod. In het Service Quality model van Parasuraman
(1990), geschikt gemaakt voor de zorgsector door Harteloh en Casparie (1998), wordt uitgelegd
wat er gebeurt zodra hulpverlener en patiënt bij elkaar komen. Ze laten zien dat het van belang
is dat het management en de hulpverlener kennis moeten nemen van de verwachtingen en
ervaringen van de cliënt bij het verhelderen van diens zorgvraag. Het bovenstaande maakt
14
Zie toelichting onder de paragraaf ‘Zorgaanbod’ in dit hoofdstuk
106
duidelijk dat de uiteindelijke zorgvraag beïnvloed wordt door het aanbod en daardoor een
zekere overlap heeft met zorggebruik.
Als de zorgvraag verhelderd is, zal de huisarts een behandelstrategie kiezen. Dit kan
(maar
hoeft
niet)
leiden
tot
(verder)
zorggebruik.
Hierbij
worden
de
meeste
gezondheidsproblemen door de huisarts zelf behandeld; slechts 9% van alle consulten leidt tot
een verwijzing naar de specialist (RVZ, 2001).
Zorgvraag is dan wel het deel dat bekend is bij de hulpverlening, toch blijkt het niet heel
eenduidig meetbaar. Dit komt omdat het eerste contact met zorg niet structureel met de
huisarts is en omdat de vraag enigszins aanbodgestuurd is en daardoor overlapt met
zorggebruik.
Zorggebruik
CBS (2007) verstaat onder zorggebruik: alle medische consumptie, zoals contacten met
(para)medici en het gebruik van medicijnen en vaccinaties. Als indicatoren voor zorggebruik
worden wel gebruikt: ‘het aantal contacten tussen patiënten en zorgverleners’ (de Bakker et al.,
2005) of ‘de kosten van de gezondheidszorg’ (Post & Stokx, 1997). Deze indicatoren zijn in
principe goed meetbaar, immers zorggebruik wordt geregistreerd in aard en aantal door de
zorgaanbieder en de verzekerde zorg (mits gedeclareerd) wordt geregistreerd naar aard en
kosten door de zorgverzekeraars.
107
108
Bijlage III
Samenstelling klankbordgroep
Naam
Functie
Huub Maas
Opleidingscoördinator & geriater TweeSteden ziekenhuis
Maarten Klomp
Huisarts in Eindhoven en onderwijscoördinator op de
huisartsopleiding van het UMC St Radboud in Nijmegen
Rein Welschen
Voorzitter Brabant Medical School
Jos Schols
Hoogleraar Chronische zorg Tranzo, Universiteit van Tilburg &
Hoogleraar Verpleeghuisgeneeskunde Universiteit van Maastricht &
verpleeghuisarts bij Vivre in Maastricht e.o.
Bart Berden
Raad van Bestuur Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg
Jopie Verhoeven
Vicevoorzitter van de Nederlandse Consumenten en Patiënten
Federatie & raadslid Provinciale Raad Volksgezondheid en
Maatschappelijke Zorg (PRMVZ) in Noord-Brabant
Alexander van den
Beleidsmedewerker Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en
Dungen
Maatschappelijke Zorg (PRMVZ) in Noord-Brabant
Conny Bödeker
Directeur TSO-Agora (Brancheorganisatie voor arbeidsmarkt- en
personeelsvraagstukken Oost-Brabant)
109
Download