Vervolg Revitalisering van het landelijk gebied vanaf 2004 26 maart 2003 M. Bruinsma / A. Meulepas namens Direktieraad Provincie Noord-Brabant 1 Inleiding De direktieraad heeft bureau Accanto verzocht om kijkrichtingen te ontwikkelen voor wat betreft rolopvatting van de Provincie Noord-Brabant bij de uitvoering bij revitalisering van het landelijk gebied. Dit rapoort is opgeleverd onder de titel “Een volhoudbaar Brabants land”. Dit rapport gaat conform de toenmalige briefing uit van de gedachte dat per 1 januari 2004 er een min of meer abrupte overgang zou zijn van een overwegend op planvorming gerichte organisatie tot een vanaf dan op uitvoering gerichte organisatie. Bij de bespreking van het rapport en mede vanwege het verder verstrijken van de tijd breekt in toenemende mate het besef door dat een dergelijke abrupte overgang geen realiteit zal zijn. In toenemende mate tekent zich het beeld af dat er een meer vloeiende overgang zal plaatsvinden van planvorming naar uitvoering. Dit is ingegeven door het besef dat de planvorming langer zal doorlopen en inmiddels de noodzaak hoog is geworden om de uitvoering sterk te intensiveren. Deze notitie gaat in op de vraagstelling hoe met die beide gegevens om gegaan moet worden. Hoe moet nu de vervolgaanpak van de revitalisering van het landelijk gebied gezien worden rekening houdende met die beide gegevens? Deze notitie gaat achtereenvolgens in op het doorlopen van de planvorming in 2004, het intensiveren van de uitvoering (waar heeft dat betrekking op en welke gevolgen heeft dat, danwel zou dat moeten hebben?) en de organisatorische gevolgen voor (het veranderingsproces van ) de projecteenheid RLG en de rest van de organisatie ook in relatie tot het rapport “Een volhoudbaar Brabants land”. Hierbij is ook de reactie van de Direktieraad op dit rapport betrokken. 2 Planvorming loopt door in 2004 De planvorming Reconstructie (en Revitalisering) zal naar verwachting doorlopen tot in 2004. Naar verwachting zijn omstreeks oktober 2003 voor alle gebieden het 1e concept-plan gereed, begin 2004 het 2e concept en na de ter visie legging van GS de definitieve plannen eind 2004. Eén van de redenen in de huidige vertraging ligt in het door de ZLTO geïnstigeerde feitenonderzoek en de daarmee gepaarde gaande herbezinning van een deel van de uitgangspunten waarmee de rest van de planvorming en de uitvoering zal worden afgewikkeld. Daarbij speelt ook met name de terugtrekkende beweging die de rijksoverheid gemaakt lijkt te hebben voor wat betreft hun financiële bijdrage. Op dit punt zal zowel het nieuwe regeeraccoord op rijksniveau, maar nadrukkelijk ook het bestuursaccoord op provinciaal niveau duidelijkheid moeten gaan bieden. De duidelijkheid moet gaan over de daadwerkelijk te verwachten financiële bijdrage vanuit rijk en provincie , maar ook over eventuele beleidsruimte. De hier bedoelde bestuurlijke duidelijkheid zal niet eerder dan (op zijn vroegst ) eind mei a.s worden geboden. Nadat vervolgens hierover met de reconstructiepartners in Noord-Brabant consensus is bereikt zal in ieder gevaljuni zijn verstreken. Dit betekent dit waarschijnlijk dat niet eerder dan juli weer op alle fronten de planvorming kan worden opgepakt. Dit betekent daarmee een vertraging van 6 maanden, en een duidelijke doorloop in 2004. Hiertoe is het noodzakelijk dat de planvormende capaciteit (zowel vaste als tijdelijke formatie) op sterkte wordt gehouden in 2004. Hoe na 2004 de planvormende aktiviteiten zullen zijn is nu nog niet volledig te voorzien. Duidelijk is wel dat de Wet Reconstructie Concentratiegebieden vraagt dat er 4-jaarlijks een herziening plaatsvindt. Daarnaast kan er sprake zijn van uitwerkingsplannen. Een en ander betekent dat er ook na 2004 altijd planvormende capaciteit nodig zal zijn. 3 Het intensiveren van de uitvoering vanaf 2004 Waarom uitvoering intensiveren vanaf 2004 Er wordt op dit moment al uitgevoerd. De uitvoering van de revitalisering van het landelijk gebied kan in beginsel alle activiteiten omvatten die betrekking hebben op de thema’s natuur en landschap, water (waterberging, waterkwaliteit, beek- en kreekherstel en verdroging), land- en tuinbouw (landbouwstructuur, ketenaanpak, andere inkomensmogelijkheden), cultuurhistorie, recreatie, ruimte voor ruimte en sociaal-economische aspecten (o.a. leefbaarheid kleine kernen). Het is noodzakelijk om vanaf 2004 de uitvoering te intensiveren. Hiervoor is een aantal redenen: Een belangrijke reden hiervoor is om daarmee het geloof in de uitvoering en daarmee in het proces te behouden. Het planvormingsproces loopt uit. Partijen in het veld hebben behoefte aan tastbare uitvoering. De 10 miljoen € die in het kader van de NJN 2002 door PS ter beschikking zijn gesteld ten behoeve van bedrijfsverplaatsingen in de intensieve veehouderij zijn hiervan het meest duidelijke voorbeeld, maar het geldt ook voor de uitvoering die via externe Rijks- en Europese fondsen (SGB, POP, D2, enz.) op gang wordt gebracht. De tweede reden waarom de uitvoering op korte termijn geïntensiveerd zou moeten worden is het gegeven dat de uitvoering vrijwel continu achterloopt ten aanzien van nagenoeg alle ramingen. Voor vrijwel alle fondsen (NUBL, SGM, SGB, POP, D2, LEADER) geldt dat het niet lukt om die volledig tot besteding te brengen.De oorzaken daarvoor zijn divers. Projecten zijn soms niet ver genoeg voorbereid op het moment van de beschikking, waardoor later het project toch niet of in mindere mate van de grond komt. Een belangrijke oorzaak ligt daarbij ook bij de uitvoerende partijen in het veld. Gemeenten, waterschappen, maar ook belangenorganisaties en particulieren zijn kennelijk vaak slecht geëquipeerd om goed projectmanagement te voeren. Een deel van de problematiek en daarmee ook de oplossing ligt bij de ambtelijke organisatie van de provincie Noord-Brabant. Er is in werkelijkheid slechts een zeer kleine aantal medewerkers (de zogenoemde projectmedewerkers) daadwerkelijk beschikbaar om met partijen in het veld projecten te entameren. In de praktijk werkt er per gebied gemiddeld maximaal 1 projectmedewerker concreet aan de uitvoering. In totaliteit ongeveer 10 personen. De realiteit is daarbij dat er niet of nauwelijks tijd is om aan een goede projectbegeleiding te doen. Mede hierdoor verliezen we gaande de rit alsnog een deel van de uitvoering. Het binnenhalen van projecten en vervolgens goed afronden ervan is al met al erg weerbarstig. Overigens is het aantal 2 personen dat aan de uitvoering werkt in totaliteit groter, naast de personen bij de projecteenheid RLG (RLG) die direct op projectniveau werk verrichten gaat het onder meer om de gebiedscoördinatoren, enkele mensen die de uitvoering programmeren, enkele coördinatoren voor de verschillende fondsen, enkele financiële mensen, adviseurs landinrichting, juridische ondersteuning, de eenheid voor de ontwikkelingsmaatschappijen en gaat het om een aantal mensen bij andere afdelingen met name afdelingen Water (Wtr) en Natuur en Landschap (N&L). Een derde belangrijke reden waarom we zullen moeten gaan intensiveren is omdat het “Krokusaccoord” getekend is. Op 10 maart j.l. hebben het Rijk, de provincies en de gemeenten een bestuurlijk accoord ondertekend dat zij het revitaliseringsproces in het buitengebied beleidsmatig en financieel zullen (blijven) ondersteunen. Een en ander betekent voor Noord-Brabant dat op korte termijn het beschikbare uitvoeringsbudget grosso modo verdubbeld zou moeten worden. Wat betekent het intensiveren van de uitvoering? Eerder is al aangegeven dat de uitvoering in het buitengebied een breed scala aan activiteiten omvat. In het hierbovengenoemde “Krokusaccoord” zijn er ten aanzien van het intensiveren van de uitvoering voor de komende jaren 3 prioriteiten benoemd: 1 2 3 Ruimtelijke herstructurering van de veehouderij, dit valt uiteen in de ruimtelijke herstructurering van de intensieve veehouderij en de extensivering van de melkveehouderij. Waterberging en beek- en kreekherstel Realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur, via grondverwerving en particulier (agrarisch) natuurbeheer. Voor Noord-Brabant is een 4e thema prioritair, te weten: 4 de sociaal economische aspecten van de revitalisering van het landelijk gebied, dit valt uiteen in 3 subthema’s te weten, sociale begeleiding van stoppende agrariërs (zowel emotionele begeleiding alsook her- en bijscholing en begeleiding bij vinden van werk), ontwikkelen van nieuwe economische dragers in het buitengebied en de leefbaarheid van kleine kernen. 3 Hieronder is per prioritaire activiteit apart en voor de overige activiteiten verzameld aangegeven op welke wijze uitvoering tot stand en / of geïntensiveerd zal worden en wie dat primair zal oppakken. Prioritaire activiteit Uitvoeringswijze Wie verantwoordelijk ; overige partijen Werk voor de provincie Noord-Brabant 1 Ruimtelijke Verplaatsings- Rijk/provincie. Dienst Landelijk Gebied (DLG) Het begeleiden van het totale traject, het en Ontwikkelingsmaatschappij voor de (mede-)selecteren van de bedrijven en vanuit Intensieve Veehouderij (OMIV) de ruimtelijke ordening en herstructurering 1 regeling intensieve veehouderij reconstructieplannen toetsen van de (her)vestigingslokaties 1 Extensivering van Projectsgewijs de melkveehouderij Externe partijen (ZLTO) en provincie. benutten van zgn. Het beoordelen en doorgeleiden en monitoren van projecten richting het rijk “Koopmansgelden”. (rijksmiddelen) 2 Waterberging, Projectsgewijs kreek- en benutten van rijks- en Waterschappen en provincie monitoren van projecten richting het rijk. beekherstel en europese middelen Hierbij spelen de afdelingen Wtr, N&L en waterdoelen Het beoordelen en doorgeleiden en projecteenheid RLG een rol. (GGOR) 3 Realiseren van Aankoop van gronden; Rijk, provincie, waterschappen en De begeleiding van landinrichtingsprojecten de EHS: benutten van rijks-, gemeenten. DLG is aankooporgaan in (m.n. RLG) en begeleiding van grondverwerving provinciale, opdracht van provincie en rijk; doorlevering grondverwerving (afd. N&L) waterschaps- en aan terreinbeherende instanties. gemeentelijke Waterschappen en gemeenten kopen tbv middelen ecologische verbindingszones zelf aan 3 Realiseren van Projectsgewijs Rijk en provincie. Terreinbeherende instanties Het beoordelen en doorgeleiden en de EHS : particulier stimuleren van spelen belangrijke rol. monitoren van projecten richting het rijk, (agrarisch) particulieren (veelal natuurbeheer agrariërs) tot particulier alsmede provinciale middelen (afd. N&L) natuurbeheer 4 Sociaal Projectsgewijs ZLTO / provincie economische (groepen van) netwerk waardoor aan agrariërs diensten op aspecten, agrariërs desgewenst maat kunnen worden aangeboden, het Opvang stoppende begeleiden beoordelen en doorgeleiden en monitoren agrariërs Samen met ZLTO beschikbaar hebben van van projecten richting het rijk. (RLG) 4 Sociaal- Stimuleren tot economische initiatieven om te Provincie , ZLTO, SEOB/KvK Het beoordelen en doorgeleiden en monitoren van projecten richting het rijk, aspecten, nieuwe komen tot nieuwe alsook mogelijk provinciale middelen (afd. economische passende EBZ en RLG). dragers economische Het toetsen van de activiteiten aan de activiteiten in het ruimtelijke ordening (afd. RO) buitengebied 4 Sociaal Stimuleren om in Gemeenten, provincie Het beoordelen en doorgeleiden en 1 Mogelijk kan ook een extra opkoopregeling (beëindigingsregeling) nog in belangrijke mate bijdragen aan de herstructurering voor de intensieve veehouderij. Dit zal in ieder geval gelden voor de Sloopregeling voor leegstaande stallen die om financiële redenen nog geparkeerd is. 4 economische kleine projecten te monitoren van projecten richting het rijk, aspecten, entameren die alsook mogelijk provinciale middelen (afd. leefbaarheid kleine bijdragen aan de RLG en Zorg) kernen leefbaarheid 5 Activiteiten Het stimuleren van In beginsel alle partijen, naast eerder Het beoordelen en doorgeleiden en gericht op de partijen dat ze genoemde ook recreatieve sector. monitoren van projecten richting het rijk, overige projecten entameren alsook mogelijk provinciale middelen (RLG doelstellingen die bijdragen aan en andere afdelingen). overige doelstellingen ihkv revitalesering landelijk gebied Wat betekent dit voor de aanpak van de uitvoering in 2004 (en verder)? Zowel de analyse van de redenen waarom uitvoering nu nog vaak tegenvalt alsook het overzicht van de activiteiten die bij de intensivering aan bod komen maken duidelijk dat er een enorme krachtsinspanning geleverd moet worden om dat daadwerkelijk te realiseren. Die krachtsinspanning vraagt in zekere zin om een cultuuromslag hier in huis en een veelal andere manier van werken. Die krachtsinspanning moet ook niet alleen RLG leveren. Het daadwerkelijk op gang brengen van de uitvoering in het buitengebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. Zowel de externe partijen, alsook alle betrokken afdelingen binnen de provincie Noord-Brabant. Nog los van de exacte uitwerking van het rapport “Een volhoudbaar Brabants land” zouden de volgende punten moeten worden overwogen: meer capaciteit daadwerkelijk beschikbaar voor uitvoering vanaf 2004 bevorderen dat de beschikbare capaciteit over benodigde kwaliteiten beschikt externe partijen aansporen een sterkere rol te nemen de programmering- en monitoring van de uitvoering van het landelijk gebied koppelen aan de begroting. Per subsidiefonds en regeling bezien welke maatregelen genomen kunnen worden om deze beter te benutten. Meer capaciteit beschikbaar voor uitvoering vanaf 2004 In de praktijk werkt er per gebied gemiddeld maximaal 1 projectmedewerker concreet aan de uitvoering. Gezien het feit dat het uitvoeringsniveau verdubbeld zou moeten worden (op budgetniveau, waar we nu ook al bij achterblijven) is het minimaal nodig -los van de exacte uitwerking die in het kader van de Accanto-kijkrichtingen wordt gekozen- om de personele inzet vanuit de provincie Noord-Brabant op dit punt te verhogen. Er zal extra inzet nodig zijn bij RLG om de in omvang grotere programmering van de uitvoering en de daarmee gepaardgaande grotere informatiestromen te kunnen verwerken. Naar verwachting betreft dit 2 fte. Daarnaast is vanaf 2004 extra capaciteit nodig om meer projecten te kunnen (laten) entameren en navolgen. Gezien het feit dat er een verdubbeling van het aktiviteitenniveau gewenst is zal er formationeel minimaal 1 fte. per gebied vanaf 2004 extra noodzakelijk zijn. 5 Het is daarbij cruciaal voor de verdere ontwikkeling van het interne organisatiemodel waar die extra handen aan de ploeg worden georganiseerd. Mede vanwege het mede nemen van verantwoordelijkheid ook bij alle betrokken afdelingen zou overwogen moeten worden om die extra handen te zoeken danwel te benoemen bij die afdelingen. Binnen de benodigde samenwerking van de verschillende afdelingen is dan overigens wel een heldere verantwoordelijkheids- en bevoegdheidstruktuur van belang. Samenvattend betekent dit een intensivering van 11 fte. In het kader van de VJN zal moeten worden bezien hoe en waar deze tot stand worden gebracht. In beginsel dient dit via de “Oud voor nieuw”-konstruktie tot stand te worden gebracht. Hiertoe zijn ook mogelijkheden. Als na 2004 de planvorming zich op een lager niveau gaat bewegen, komt daar capaciteit beschikbaar. Vanwege het feit dat de planvorming nog doorloopt in 2004 en dan toch al de uitvoering verder opgepakt gaat worden, zal er tijdelijk (in 2004) sprake zijn van een uitbreiding van de formatie. In 2005 zal die zich weer aanpassen. Bevorderen dat de beschikbare capaciteit over benodigde kwaliteiten beschikt Naast het beschikbaar hebben van voldoende capaciteit is het van groot belang dat de medewerkers over de juiste kwaliteiten beschikken om de uitvoering daadwerkelijk te kunnen faciliteren. Uitvoering op gang brengen is nu eenmaal een vak.Uitvoering integraal met inbreng en financiën van derden op gang brengen zelfs een moeilijk vak. Provinciale medewerkers moeten daarom kunnen beschikken over de kwaliteiten die de veranderende rol van de provincie met zich mee brengt. Bij de uitwerking van de organisatie zal dit nadrukkelijk aandacht dienen te hebben. Externe partijen aansporen een sterkere rol te nemen Bovenstaande analyse heeft duidelijk gemaakt dat dit alleen het probleem niet zal oplossen. Het zal enorm belangrijk zijn om ook de externe partners te bewegen om een omslag te maken in de wijze waarop zij met uitvoering omgaan. Dit zal niet eenvoudig zijn. Veel van de uitvoerende partijen vertonen in de praktijk opportunistisch gedrag. Bij de uitvoering worden slechts de krenten uit de pap genomen. De pap blijft veelal onaangeroerd. Het is aanbevelenswaard om met de partijen afspraken te gaan maken over hun inzet bij de uitvoering, en dit zowel in termen van resultaten alsook financiële bijdrage te doen. Een en ander zal ook in het kader van de uitwerking van het Accanto-rapport dienen plaats te vinden. Speciale aandacht moet daarbij uiteraard zijn voor de rol van de reconstructie- en gebiedscommissies. De commissies kunnen een belangrijk, stimulerend forum zijn om partijen mee te nemen in de uitvoering. Programmering en monitoring koppelen aan de begroting Een éénduidige programmering (en monitoring) van de aktiviteiten is van groot belang. In de praktijk betekent het dat we voor wat betreft de uitvoering als provincie met één gezicht naar buiten toe opereren. Het instrument waarmee dit kan gebeuren is het provinciaal uitvoeringsprogramma voor het Landelijk gebied ( kortweg PUP genoemd). In het PUP is aangegeven met welke uitvoering de omschreven Revitaliseringsdoelen gerealiseerd kunnen worden. Het PUP wordt opgesteld door de gebieds- en reconstructiecommissies en vastgesteld door GS, na advies van alle betrokken afdelingen. Niet alleen zal dit sturend zijn voor de externe partners. Het 6 dient ook sturend te zijn voor alle betrokken afdelingen binnen de provinciale organisatie. Het PUP bestaat al en is oprationeel. Van groot belang is dat nu een koppeling gelegd wordt met de provinciale begroting (op produktniveau). Daardoor wordt zowel voor elke afdeling de afgesproken resultaten in de begroting vertaald en blijft het voor GS mogelijk om via het PUP de uitvoering van de revitalisering te monitoren, evalueren en periodiek bij te stellen. Idealiter zou deze slag nu reeds bij de opzet van de duale begroting gemaakt moeten worden. Het overleg hiertoe zou op korte termijn opgestart moeten worden. Maatregelen om benuttingsgraad subsidiefondsen beter te benutten Daarbij zal zo nodig ook per fonds nauwkeurig bezien dienen te worden of er passend binnen de bestuurlijke verhoudingen er sterkere sanctiemaatregelen kunnen worden uitgewerkt indien projectuitvoerders niet voldoen aan de in de beschikking gestelde voorwaarden en zonodig de verhouding tussen bevoegdheden en verantwoordelijkheden nog scherper stellen. 4 Organisatorische veranderingen en vervolg op het Accanto-rapport Wat betekent dit nu voor de vervolgaanpak revitalisering voor het landelijk gebied ook in relatie tot het Accanto-rapport. Allereerst heeft de direktieraad in beginsel met instemming gereageerd op het rapport. Het rapport biedt daadwerkelijk inzicht voor het omgaan met de materie. Binnen het advies dat een groeimodel overwogen zou moeten worden dat vertrekt van kijkrichting 1 (“zelf de boer op.nb”) naar kijkrichting 4 (“verantwoord samen sterk.nb”) is de direktieraad van mening dat het rapport geen duidelijkheid biedt op hoe dat geïnstrumenteerd moet worden. Deze vraag dient in een vervolg-onderzoek beantwoordt te worden. Daarnaast is de direktieraad van mening dat bij de verdere uitwerking met name ingespeeld zou moeten worden op de beschikbare middelen en ambities van de deelnemende partijen. Bovenstaande betekent dat voor RLG niet per 1 januari 2004 het doek valt. Tegelijkertijd moet niet worden gesteld dat de projecteenheid RLG dan maar weer zomaar een jaar verlengd wordt tot 1 januari 2005. Het jaar 2004 is voor RLG een overgangsjaar. In dat jaar wordt de planvorming afgerond, de uitvoering alvast geïntensiveerd. Daartoe wordt in 2004 de formatie RLG voor zowel planvorming als uitvoering op sterkte gehouden. 7 In schema ziet de bovenstaande gedachte er als volgt uit. Schema verhouding aktiviteiten Revitalisering Landelijk Gebied Uitvoering al vast intensiveren Uitvoering verder intensiveren Uitvoering Planvorming 1e Planvorming 2003 1/1/2004 generatie plannen Uitwerkingsplannen 2e afronden generatie plannen 2004 2005 1/1/2005 Voor het planvormende deel van de formatie geldt dat voor het afwikkelen van de planvorming het niet nodig is om organisatorische veranderingen, noch intern, noch extern door te voeren. Vervolgens wordt in 2004 voor het planvormende deel bezien welke capaciteit nodig zal zijn om na 2004 de dan benodigde werkzaamheden te verrichten. Het is voor het uitvoerende deel van RLG wel van groot belang dat de discussie die nu ook in het kader van het Accanto-rapport met externen is opgestart zijn vervolg krijgt. Niet in de laatste plaats omdat voor wat betreft de uitvoering in 2004 mogelijk ook al een andere manier van werken zal moeten worden gekozen. Zeker gezien het feit dat in 2004 ook al een grotere taakstelling wacht (wellicht zelfs verdubbeling) voor wat betreft de uitvoering moet niet tot 2004 gewacht worden om dat verder uit te werken en vorm te geven. Het beeld is dan ook dat voor dat deel in een onverminderd tempo wordt gewerkt aan een vervolg van de discussie, ten einde rond de zomerperiode hierover duidelijkheid te kunnen verschaffen. Hierbij lijkt het raadzaam te zijn om te bezien bij welke (soort) gebieden welke sturingsfilosofie geldt. Er lijkt in de praktijk een verschil te zijn tussen de gebieden met name voor wat betreft de mate dat de gebieden zelf in staat zijn de uitvoering ter hand te nemen. Ook de ervaringen van de pilots Gemert-Bakel en De Hilver moeten daarbij in ogenschouw worden genomen. 8 Hiertoe dient onder verantwoordelijkheid van de Direktieraad een vervolg-werkgroep in het leven geroepen te worden die daarbij ook de externe reacties (o.a. Voorzittersoverleg reconstructie- en gebiedscommissies) zal benutten . Bijzondere aandacht zal in deze vervolg-werkgroep ook dienen uit te gaan naar de positie van de reconstructie- en gebiedscommissies. Formeel juridisch vervullen ze een adviesrol richting het college van GS. In de praktijk vervullen ze een grotere rol en zorgen ze ook voor draagvlak en afstemming. De reactie op het Accanto-rapport laat zien dat ze een positie als gedelegeerd opdrachtgever voor zich zelf zien. 5 Bedrijfsvoering en tijdelijk personeel Om RLG in het overgangsjaar 2004 te kunnen laten functioneren is het nodig dat voor dat begrotingsjaar procesgelden worden geraamd, zoals, vacatiegelden voor de commissies, communicatiegelden, middelen ten behoeve van workshops, enz. Indicatief bedraagt dit € 2.000.000. Dit is uiteraard exclusief de kosten die gepaard gaan met de lopende verplichtingen in het kader van de ontwikkelingsmaatschappijen. In de VJN zal dit exact worden uitgewerkt. Met name in het uitvoerend deel van RLG (o.a. projektmedewerkers) werkt een aantal mensen met een tijdelijke aanstelling. Een deel van hen heeft nu al het 3e contract. In het kader van de Flexwet kunnen deze contracten niet meer verlengd worden. Mede gezien de beoogde intensivering van de uitvoering dient in het kader van de VJN 2003 moet worden bezien of deze tijdelijke formatie kan worden omgezet in structurele formatie. 9 6 Concrete voorstellen, ook mede bedoeld ter voorbereiding op een dossier in het kader van de VJN 2003. 2004 als transitie-jaar voor de ambtelijke ondersteuning van de revitalisering van het landelijk gebied; RLG begint in 2004 te veranderen in de richting van de nieuwe, op uitvoering gerichte organisatie; planvorming loopt door en uitvoering wordt geintensiveerd Daartoe wordt formatie rlg IN 2004 op sterkte gehouden; dit heeft betrekking op de vaste en tijdelijke formatie. Daartoe wordt indicatief in 2004 de huidig uitvoerende formatie versterkt met 11 fte; dit betreffen 9 projektmedewerkers (in elk gebied 1 extra) en 2 fte. extra formatie programmering Daartoe zal in aanloop tot en in 2004 zal verder worden bepaald en zonodig worden geëxperimenteerd met welke uitvoeringsmodellen het meeste aansluiting vinden bij de verschillende regio’s. Het aanbrengen van een koppeling tussen het Provinciaal Uitvoerings Programma voor het Landelijke Gebied (PUP) en de produktbegroting (duaal stelsel) Het ramen van programmatisch procesbudget ten behoeve van begrotingsjaar 2004 (middelen voor workshops, communicatie, vacatiegelden, etc.); ruwweg heeft dit betrekking op 2.000.000 euro. De direktieraad vragen mede op basis van het Accanto-rapport in 2003 een uitwerking te maken richting een gewenste ambtelijke organisatie op het vlak van de uitvoering (inclusief beeld van de benodigde uitvoerende capaciteit). In 2004 wordt een finale uitspraak gedaan welke planvormende capaciteit na 2004 nog nodig zal zijn. 10