Ontwerpen paper 2 Naam auteur(s) Yvonne, Kaiser, drs. Vakgebied Duits Titel Hoe kan ik leerlingen leren hoe zij woordjes kunnen leren en de resultaten voor woordentoetsen verbeteren? Onderwerp woordleerstrategieën Opleiding Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam Doelgroep Havo 2 Sleuteltermen Receptieve, productieve, intentionele en effectieve woordleerstrategieën Links HOT Bibliografische referentie Geeft aan hoe andere gebruikers van het rapport zouden moeten verwijzen. Bijvoorbeeld: Kaiser, Y. (2015):” Hoe kan ik leerlingen leren hoe zij woordjes kunnen leren en de resultaten voor woordentoetsen verbeteren?” Amsterdam: Interfacultaire Lerarenopleidingen UvA. Studentnummer 10686436 Begeleider(s) Arjan, Krijgsman, drs. Beoordelaar(s) indien bekend Datum 26 maart 2016 Paper 2: Woordleerstrategieën in de lessen (lessenreeks) Samenvatting paper 1: Als de leerlingen van klas 2j slecht op woordentoetsen scoren en hun woordenkennis moeten verbeteren dan leiden de lessen met woordleerstrategieën en gecombineerde vaardigheden ertoe dat ze in staat zijn om in hun beleving gemakkelijker woordjes te leren en te onthouden. Door deze handvatten zullen ze beter op woordentoetsen scoren. Leerlingen worden gewezen op het nut van het leren van woorden. De handelingen moeten gevarieerd zijn zodat de kenmerken van de woordenschat opgeslagen worden. De lessenreeks wordt aan de toets-resultaten gemeten. Bovendien wordt er naar de bruikbaarheid van de woordleerstrategieën als instrument gekeken. De bevindingen van de leerlingen worden gemeten. In een lessenreeks van drie keer á 80 minuten zullen de leerlingen met woordleerstrategieën kennis maken. Voor iedere les is er een lesplan gemaakt. (zie: bijlagen 6 t/m 8) “Eine Lernstrategie ist ein Plan (mentalen) Handelns, um ein Ziel zu erreichen.”(Bimmel & Rampillon, 2000, p. 53) Er zijn strategieën gebruikt om leerlingen productief woorden te laten leren. De lessenserie is volgens vier stappen van NUNAN (zie: Nunan, 2004, p. 5) ontworpen: 1. “what is to be learned and taught” is planning 2. “how it is te be learned and taught” is strategie 3. “making decisions about sequence” is uitvoering 4. “evaluate the progress of students” is evaluatie Om de “learning activities” te kiezen is het belang task-based te opereren. Omdat de target een woordentoets is, is deze lessenreeks “vocabulary-based” (zie: Nunan, 2004, p.11): Het doel is de leerlingen handvatten te geven om woorden productief te kunnen reproduceren. De lessenserie heeft verschillende leeractiviteiten. Volgens STAATSEN leidt het systematisch uitvoeren van taken op basis van schema’s, diagrammen en tekeningen tot beheersing van de taal. (zie: Staatsen, 1998, p. 252) Les 1: Lesactiviteit 1: In de eerste les zullen de leerlingen de nieuwe woordenschat aan hand van een leestekst aangereikt krijgen. Dit is om de voorkennis van leerlingen te activeren. Voorkennis kan via leesteksten gemakkelijk geactiveerd worden. “Vorwissen nutzen ist eine Strategie, die besonders beim Hör- und Leseverstehen sehr detailliert didaktisiert wird.” (Bimmel & Rampillon, 2000, p. 140) Deze methode van het leren van woorden is inductief. De inductieve manier gaat van concreet naar abstract. Op de deductieve manier zal de leerling de woordenlijst als kopie aangereikt krijgen en dan opdrachten maken. Leerlingen krijgen de opdracht om de hun onbekende woorden te zoeken en met kleur te markeren. Deze woordleerstrategie wordt ook “markieren und strukturieren” genoemd (Bimmel & Rampillon, 2000, p. 65) Dan zullen de leerlingen in groepen van twee proberen de betekenis van de onderstreepte woorden op te schrijven. Raden is volgens MONDRIA niet als voorkeurstrategie aan te bevelen. Maar in dit geval is het een combinatie van voorkennis en raden als start van de lessenserie. Leerlingen lezen de onbekende tekst en raden de nieuwe woorden. SCHOUTEN - VAN PARREREN noemen deze strategië afleiden van woordbetekenissen uit de context. Het afleiden, analyseren en schatten zijn de drie woordleerstrategieën bij SCHOUTEN - VAN PARREREN. (zie: taalunieversum.org) Lesactiviteit 2: Vervolgens zullen we de tekst klassikaal lezen en de onbekende woorden op het bord zetten. In groepen reflecteren ze op de nieuwe woordenschat en klassikaal stellen ze de woordenlijst met vertaling op. “Strukturieren um im Gedächtnis zu speichern” (Bimmel & Rampillon, 2000, p. 64) Dit gebeurt schriftelijk in vorm van een woordenlijst, omdat het schrijven een belangrijk factoor bij het inprenten van woorden is: “Pen en papier zijn juist goed voor ons geheugen” schrijft KONNIKOVA in: “Wie schrijft onthoudt beter”. In dit artikel wordt het resultaat van een onderzoek beschreven waaruit blijkt dat het schrijven met de hand efficiënter is dan typen of het leren zonder te schrijven. De opdracht met de tekst is een vorm van samenwerkend leren: denken – delen – uitwisselen. De leerlingen zijn eerst individueel met de tekst bezig (denken), het reflecteren over de woorden betekent “delen” en het uitwisselen vindt klassikaal plaats. Lesactiviteit 3: De leerlingen maken zelf in groepen van vier kaartjes met woorden. De woorden worden op deze manier herhaalt. Herhalen is een belangrijke woordleerstrategie volgens RTTI. Woorden moeten meerdere keren geleerd worden. (zie: huiswerk: de woordendoos) De vakliteratuur noemt dit “direkte Lernstrategie” en “regelmässig und geplant wiederholen” (Bimmel & Rampillon, 2000, p 65) . Een “Vokabelkartei” ontwerpen wordt ook “Gedächtnisstrategie” genoemd. Op de voorkant moeten ze het Duitse woord schrijven en op de achterkant de Nederlandse vertaling. De woorden worden in kleuren opgeschreven: rood is het zelfstandig naamwoord, blauw is het werkwoord, groen is het bijvoeglijk naamwoord en zwart zijn andere woordgroepen die leerlingen in het Duits nog niet kennen. De Duitse vakliteratuur noemt het “Gliederung machen”(Bimmel & Rampillon, 2000, p. 66). Bij het woorden leren met RTTI (Droste & Verra, 2012) wordt de kleurmethode ook gebruikt om grammatica te differentiëren. Iedere groep heeft zo zijn eigen ”kaartenspel” gemaakt. De reden dat er kleuren worden gebruikt is dat de woorden in grammaticale categorieën ingedeeld moeten worden. De leerling moet de zelfstandige naamwoorden voor de toets kennen: zelfstandige naamwoorden worden met hoofdletter geschreven anders krijgt de leerling 0 punten. Elk woord is door de kleur aan zijn grammaticale categorie gebonden. En het gebruiken van kleuren bij het leren van de woorden helpt de leerling later in grammaticalessen zinnen te ontleden. De leerling moet de woorden analyseren. Samenwerken is een sociale leerstrategie. Aan samenwerken wordt automatisch vragen stellen gekoppeld: “Fragen stellen und Zusammenarbeiten” (Bimmel & Rampillon, 2000, p.66). Leerlingen voeren bij de samenwerking een dialoog. Lesactiviteit 4: Aan het einde van de les volgt een dictee over de nieuwe woordenschat. Opnieuw herhalen de leerlingen de woordenschat. Ze leren de klanken die ze horen met de juiste spelling op te schrijven. De combinatie van vaardigheden is de afsluiting van de les: de oefening met de inspanning van luisteren en handmatig schrijven sluit in deze les de geleerde woordenlijst af. “Het neerzetten van letters leert je te focussen op wat er belangrijk is”(zie: “Wie schrijft onthoudt beter”, uit: De Volkskrant) Deze teken-klank-koppeling noemt VAN PARREREN een positief effect voor het leren van taal. (zie: taalunieversum.org) Terugblik: Leerlingen hebben in een les de nieuwe woordenschat aan hand van verschillende vaardigheden geoefend, zoals: lezen, spreken, luisteren en schrijven. Ze hebben zelf kaartjes gemaakt en door het gebruik van kleuren de woorden in grammaticale categorieën ingedeeld. Ze hebben in groepen gewerkt en elkaar feedback gegeven. Door de verschillende woordleerstrategieën te gebruiken hebben de leerlingen met behulp van de tekst receptief en door het maken van kaarten productief woorden verworven. Het dictee sluit als combinatie van luister- en schrijfvaardigheid de les af. Volgens de ontwerpregels wordt in de eerste les aan de motivatie (zie: 4.1 Motivatie) van de leerlingen gewerkt. Dit gebeurt door variatie in werkvormen en visualisering van het vocabulaire: leerlingen lezen de leestekst, spreken en visualiseren de woordenschat tijdens het maken van het “kaartenspel” in kleuren, luisteren en schrijven de woorden tijdens het dictee. De taalverwerving (zie: 4.2 Taalverwerving) gebeurt in les 1. De taken zijn gevarieerd. Aan hand van het “kaartenspel” vindt de taalverwerving, genoemd “leren door handelen” plaats. De leerlingen gaan met een “open, complexe en functionele” opdracht aan de slag (zie: HOT, p. 45). De leerlingen moeten hun woordenkennis verbeteren. In les 1 krijgen ze opdrachten met woordleerstrategieën en gecombineerde vaardigheden. Aan het einde van de les zullen ze in staat zijn onbekende woorden in context te raden, de woordenlijst in woordgroepen in te delen en reeds geleerde woorden aan hand van een dictee productief te gebruiken: Door deze handvaten zullen ze hun leerstrategisch repertoire vergroten. Ze zullen in les 1 de bewustmaking van strategieën ervaren. (ontwerphypothese over leergedrag) De ontwerphypothese bestaat uit instructie, leeractiviteit en uitkomst. De verklaring wat de instructie leeractiviteit maakt en wat de leeractiviteit uitkomst maakt wordt in paper 1 gegeven. (zie: 4. Ontwerphypothese en ontwerpregels) Als de leerlingen met de leestekst aan het werk gaan zullen ze een manier ontdekken om woorden te raden door voorkennis te gebruiken. Ze zullen ook kennis maken met een gestructureerde manier van woordenlijsten indelen (kaartenspel met kleuren). Dit hoort bij de ontwerphypothese over leergedrag. In de les worden de volgende ontwerpregels gepraktiseerd: 4.1 Motivatie, 4.2 Taalverwerving en 4.3 Succes (zie: paper 1). Les 2: Lesactiviteit 1: In de tweede les beginnen de leerlingen met de kaarten. Ze zitten in groepen van vier en verdelen de kaarten over de personen. Eén leerling krijgt de kaarten met de rode woorden, de tweede met de blauwe, de derde met de groene en de laatste met de zwarte woorden. Zo heeft iedere leerling één categorie van woorden en onthoudt beter welke woorden in zijn categorie horen. Het kaartenspel werkt in twee rondes á tien minuten. Iedere leerling overhoort één keer de woorden op zijn kaarten om de beurt. De rest van de groep antwoordt om de beurt. Wie het antwoord weet mag antwoorden. In de eerste ronde is de overhoring Duits – Nederlands. Voor de tweede ronde vindt de overhoring Nederlands –Duits plaats. Vragen stellen en samenwerken zijn hier de strategieën. De vakliteratuur noemt dit “Soziale Lernstrategien”(Bimmel & Rampillon, 2000, p. 66). Tijdens de overhoringen in de tweede herhalingsronde krijgt iedere leerling die het antwoord kent de passende kaart. Na herhaling is de kans groot dat leerlingen veel woorden kennen. De leerling met de meeste kaarten mag aan het einde van ronde twee voor de klas staan en zijn woorden Nederlands – Duits overhoren. Herhalen van de woordenschat heeft voor de negende keer plaats gevonden. Lesactiviteit 2: Vervolgens krijgt iedere leerling een A3 vel en maakt vijf kolommen. Hij geeft ieder kolom een naam. Op deze manier deelt de leerling de woorden in semantische categorieën. Met de kleuren rood, blauw, groen en zwart voor de woordgroepen schrijft hij de Duitse woorden in de juiste kolom. “Gliedern und strukturieren als Sprachverarbeitungsstrategie” noemt de vakliteratuur deze leeractiviteit (Bimmel & Rampillon, 2000, p. 65). Als voorbeeld geef ik de kolom “draußen”. Daar kan de leerling dan de woorden “die Wiese”, “der Wald” en zo voort opschrijven. Iedere leerling mag zijn eigen “categorieën” verzinnen. De te behandelde woordenlijst is geschikt voor deze structurering. Alle woorden kunnen in categorieën verdeeld worden. In de klas liggen woordenboeken die de leerlingen voor de “categorieën” mogen gebruiken. “Üben und Hilfsmittel anwenden als Sprachverarbeitungsstrategie” schrijven de vakdidactici (Bimmel & Rampillon, 2000, p. 65) In het einde presenteren een aantal leerlingen hun A3 voor de klas. Leerlingen moesten combineren: “Wortgruppen bilden” (Bimmel & Rampillon, 2000, p. 65). Terugblik: De eerste lesactiviteit is kaarten. De groepen hadden in les 1 een spel gemaakt en spelen nu twee rondes in 4-tallen. De motivatie en succes staan hier in directe verhouding. Wie het antwoord kent mag het kaartje houden en de beste mag de klas later overhoren. Het kaartenspel is uitdagend. Tijdens het spel communiceren de leerlingen ook Duits met elkaar. Het kaartenspel is een attractieve taak. Het tweede gedeelte van de les is woorden categoriseren. De leerling krijgt een open taak: hij mag de categorieën zelf verzinnen. ”Leren leren” vraagt een aantal vaardigheden van de leerlingen, zoals: zelfmotivatie, zelfvertrouwen, het vermogen en de bereidheid tot zelfsturing. De leerling moet zelfstandig met de woordenlijst aan de slag. Hij werkt individueel. “Informationen werden nicht isoliert, sondern mit Bezug gespeichert” (Bimmel & Rampillon, 2000, p. 66). Daarom worden de woorden in categorieën ingedeeld. Leerlingen met zelfvertrouwen mogen aan het einde hun A3 aan de klas presenteren. Het presenteren blijft op deze manier vrijwillig en zal zo als positief ervaren worden. Vergroting van leerstrategiesch repetoire vindt plaats. Als de leerlingen met het kaartenspel aan het werk gaan zullen ze een manier ontdekken om woorden in groepjes te overhoren (kaartenspel). Ze zullen ook kennis maken met een individuele en visuele manier van woorden leren (categorisering). De ontwerpregels van les 2 zijn “succes” (zie: 4.3 Succes) en “leren leren” (zie: 4.4 Leren leren). Les 3: Lesactiviteit 1: In de derde les speelt de klas een schoolbordspel. De leerlingen zitten in het leslokaal in drie rijen. Iedere rij is een groep. Uit iedere groep komt één leerling naar het schoolbord. Drie leerlingen zijn te gelijk bij het schoolbord om hetzelfde woord op te schrijven. De docent noemt een Duits woord uit de woordenlijst op en de drie leerlingen moeten het Duitse woord op het bord zetten en de Nederlandse vertaling opschrijven. Om te voorkomen dat de groepen bij elkaar spieken staan twee leerlingen achter de zijvleugels van het bord en de leerling van de middelste rij schijft in het midden. De groep mag niet voorzeggen en de boeken moeten gesloten zijn. Na ieder drietal en het signaal van de docent gaan leerlingen terug op de plek zitten en de docent kijkt de woorden samen met de klas na en verbetert de woorden met krijt. De rij waaruit de leerling de juiste spelling en de juiste vertaling heeft krijgt één punt. Om de beurt komen de leerlingen bij het bord tot iedere leerling één keer aan de rij was. Het schoolbordspel wordt in de tweede ronde op dezelfde manier Nederlands – Duits gespeeld. Beide woorden moeten op het bord geschreven worden. Drie leerlingen waarvan één van elke rij hebben de scores bijgehouden en tellen de scores van ronde 1 en 2 op om te kijken welke rij de hoogste scores en gewonnen heeft. Omdat alle woorden uit ronde 1 en 2 tijdens het spel op het bord blijven staan kan men de fouten nog een keer laten zien.“Wörter sind eingeprägt und können reproduziert werden.” (Bimmel & Rampillon, 2000, p. 64).In ons geval is de reproductie Duits - Nederlands en Nederlands – Duits, omdat leerlingen ook beiden moeten kennen. Lesactiviteit 2: Als laatste activiteit kies ik voor concrete poëzie. Leerlingen hebben de woordenlijst voor zich en krijgen opnieuw een A3 vel. Met kleurpotloden maken leerlingen een tekening en visualiseren de dezelfde woorden van hoofdstuk K 17 en 18. Ze verwerken de Duitse woorden met het thema “drinnen und draussen ” in een tekening. Concrete poëzie visualiseert de woordenschat. Associatie met beeld (tekening) en woord wordt gelegd. (zie: Bimmel & Rampillon, 2000, p. 66). Terugblik: Door het categoriseren van woorden en de concrete poëzie maakt de leerling zijn eigen keuze. Hij ontwikkelt een strategie door woorden in te delen en te visualiseren om deze beter te onthouden. Een woordennetwerk ontstaat door het categoriseren en het visualiseren. Dit zijn vormen van actief leren. De leerling maakt een schema en een tekening (zie: Staatsen, 1998, p. 252). In het einde van de les presenteren de leerlingen de eigen tekening aan een medeleerling. De leerlingen zitten in tweetallen. Op deze manier geven de leerlingen aan elkaar feedback (delen). Het schoolbordspel werkt motiverend omdat het een afwisseling is. Leerlingen krijgen vooral taken waarbij ze moeten zitten. Bij het bordspel moet iedereen opstaan, naar het bord komen en proberen voor zijn groep een punt te scoren. De opdracht lokt een handeling uit. De leerling brengt gemakkelijk de motivatie op om aan de opdracht te werken. Bij “concrete poëzie” is de ontwerpregel succesbeleving. Leerlingen krijgen een haalbare maar uitdagende opdracht waarin ze ook zelf keuzes kunnen maken. De leerling kan zijn creativiteit inzetten. De twee factoren die de leerling zelf in handen heeft zijn: “inzet en aanpak”(zie: HOT, p.49). “Lernen durch Lehren”(zie: HOT, p. 50) is het presenteren van de concrete poezie. De leerling legt zijn eindproduct aan de ander uit. Als de leerlingen met het schoolbordspel en concrete poëzie aan het werk gaan zullen ze een manier ontdekken om op een plezierige manier (sociale leerstrategie) woorden in groepjes te overhoren. Ze zullen vooral kennis maken met een individuele en creatieve manier van woorden leren (concrete poëzie). In les drie worden de volgende ontwerpregels gepraktiseerd: 4.1 Motivatie en 4.2 Taalverwerving (zie: paper 1). In iedere les is de combinatie van ontwerpregels opvallend. Leerlingen krijgen in de eerste les als huiswerk het oefenen van de woordenlijst op “wrts”. Leerlingen zijn vertrouwt met deze digitale manier van woorden leren. Bij woorden leren met RTTI ( Drost & Verra, 2012, p. 101-107) wordt wrts ook als overhoorprogramma gebruikt. Bij dit programma kan de klank/uitspraak van het woord aan- of uitgezet worden; aan is dus beter, omdat de leerling de woorden kan beluisteren. Het typen van woorden levert niet hetzelfde rendement op als het schrijven (zie:” Wie schrijft onthoudt beter”, uit: De Volkskrant). Maar leerlingen zijn met plezier “digitaal bezig” en brengen zo meer motivatie voor het huiswerk op. Na de tweede en derde les moeten de leerlingen thuis met een woordendoos aan de slag. De leerling schrijft op de ene kant van een kaartje het woord in het Duits en aan de andere kant de vertaling, liefst weer in verschillende kleuren voor de grammaticale categorieën. De leerlingen moeten zich zelf overhoren door het kaartje om te draaien. Eerst weer DuitsNederlands en later een ronde Nederlands-Duits. De kaartjes kunnen in een woordendoos in vijf vakjes worden gestopt. In vak 1 komen de woorden in die de leerling nog niet kent. Woorden die leerling kent komen in vak 2. Raakt vak 2 vol, dan neemt de leerling de woorden in dit vak door. De woorden die hij kent kunnen door naar vak 3. De woorden die hij zich niet herinnert, gaan terug naar vak 1. Volgens dit principe wordt de doos ingedeeld: gekend mag door naar het volgende vak, niet gekend gaat terug naar vak 1. Dit principe geldt dus voor vak 3 en 4. Woorden die in vak 5 belanden kunnen weggegooid worden. Bij strategieën bij het leren van woorden met RTTI wordt de woordendoos gebruikt. Deze methode hoort bij “ indirekte Strategien”. (Bimmel & Rampillon, 2000, p.64) De manier waarop de leerling leert is belangrijk om het doel te bereiken. “Effectives Lernen” (Bimmel & Rampillon, 2000, p. 64) is de beste manier om motivatie, succesbeleving en resultaat te behalen. De kaarten moeten steeds worden herhaald tot ze in vak 5 belanden. Bijlagen: lesplannen: Bijlagen 6 t/m 8