Samenvatting Bedrijfsrecht H1 Normen: - Godsdienstige normen: zijn afkomstig van een goddelijke macht maar gelden ook ten opzichte van de medemens. - Morele normen: één kant heeft een binding met het eigen geweten en de andere kant met de opvatting zoals die leeft in de samenleving. - Fatsoensnormen: hebben betrekking op al datgene wat in de uiterlijke omgangsvormen als passend wordt ervaren. Beperken zich tot de buitenkant. Rechtsregels: zijn het product van menselijk handelen en beoogt conflicten in de samenleving te voorkomen. Mochten er zich toch conflicten voordoen, dan biedt het recht instrumenten om deze conflicten op een beschaafde manier te beëindigen. Godsdienst en moraal hebben oog voor het goede in de individuele mens, terwijl het recht zich richt op datgene wat nodig is voor geordende betrekkingen tussen mensen. Rechtsregels vanuit de rechtssociologie: 1. De belangrijkste doelstelling is het scheppen van een sociale orde. 2. Het bevorderen van een niet-gewelddadige conflictbeslechting. 3. Het garanderen van de individuele ontplooiing en autonomie van burgers. 4. Het bewerkstelligen van een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van schaarse goederen. 5. Het kanaliseren van sociale verandering. Formele rechtsbronnen: het positief (het recht dat geldt, te onderscheiden van het gewenste recht) recht kan worden verdeeld in rechtsbronnen van internationale oorsprong en van nationale oorsprong. Bronnen van internationaal recht - De oudste bron van internationaal recht is de gewoonte (rechtsbron van onzekere aard). In de eerste plaats moet er sprake zijn van een algemene praktijk en ten tweede moet de overtuiging bestaan dat het recht eist dat overeenkomstig de algemeen gevolgde praktijk gehandeld moet worden. Het grootste probleem met het internationaal gewoonterecht is dat er een autoriteit ontbreekt die toets of aan beide verwachtingen wordt voldaan. Opinio iuris: normatieve verwachtingen. - Algemene rechtsbeginselen zijn juridische beginselen. Deze verdragen behoren te worden nageleefd. - Internationale jurisprudentie: ook rechterlijke beslissingen worden als rechtsbron beschouwd. Internationale rechters ontwikkelen het recht ook verder terwijl zij formeel slechts het geldende recht toepassen. - Verdrag (of traktaat, internationale overeenkomst, conventie, akkoord, handvest of concordaat): een internationale overeenkomst die gesloten wordt tussen twee of meer staten en waarin de wederzijdse rechten en plichten schriftelijk worden vastgelegd. De goedkeuring van de StatenGeneraal vooraf is vereist. Daarna wordt het verdrag door de koning geratificeerd en gepubliceerd in het Traktatenblad. Bilateraal verdrag: tussen twee landen. Multilateraal verdrag: tussen meer dan twee landen. - Besluiten van internationale organisaties (bijvoorbeeld de VN), supranationale organisaties. In de meeste gevallen kunnen organen van internationale organisaties slechts aanbevelingen richten tot lidstaten. Soft law: een zich geleidelijk uitkristalliserende rechtsovertuiging. Bronnen van nationaal recht - Gewoonterecht: ten eerste moet een bepaalde gedragslijn vrij algemeen gevolgd worden door een min of meer vaste kring van personen die geografisch of professioneel bepaald is en ten tweede moet binnen de genoemde kring de overtuiging zijn ontstaan dat men door zo te handelen een ongeschreven rechtsplicht vervult. Vertrouwensregel: elke afzonderlijke minister en staatssecretaris en het kabinet als geheel moeten voldoende steun in de volksvertegenwoordiging hebben. - De wet: het resultaat van een proces dat specifiek gericht is op de vorming van positief recht. Wil een wet gelding hebben, dan moet deze bekendgemaakt en in werking getreden zijn. * Wetten in formele zin: afkomstig van de Staten-Generaal (formele wetgever). * Wetten in materiële zin: wanneer een orgaan met wetgevende bevoegdheid een besluit neemt dat voor alle burgers, bindende regels bevat een overheidsbesluit dat bedoeld is om voor een onbeperkt aantal gevallen te gelden. Beschikkingen: gericht op één geval in het bijzonder zoals een vergunning. - Jurisprudentie: rechters kunnen dor middel van hun uitspraken recht vormen. De samenleving is te complex om alles in regels vast te stellen. Ook zijn wetteksten niet altijd even duidelijk, de rechter moet dus zijn eigen invulling geven. Dit geldt vooral bij verouderde wetten. De rechterlijke macht - De burgerrechtelijke- of civiele rechtspraak: conflicten tussen twee of meer burgers. - De strafrechtelijke rechtspraak: gedragingen die vanuit het strafrecht verboden zijn. De bestuursrechtelijke rechtspraak: conflicten tussen burgers en de overheid. Tot de rechterlijke macht behoren de rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad. Competentie: een werkverdeling tussen de verschillede rechterlijke instanties. Relatieve competentie: welke van de negentien rechtbanken moet de zaak in behandeling nemen. Absolute competentie: welke rechterlijke instantie moet een zaak in eerste aanlag behandelen. Rechtbanken Enkelvoudige kamer: de zaak wordt behandeld en beslist door één rechter (kantonzaak: art. 93 Rv). Collegiale rechtspraak: in de regel gebeurt dit door een college van drie rechters. Gerechtshoven De hoofdtaak van het hof bestaat uit het behandelen van beroepszaken afkomstig van alle sectoren van de rechtbanken. Verder is het hof de instantie waar hoger beroep in belastingzaken wordt aangebracht. Meervoudige kamers met raadsheren. In Amsterdam: ondernemingskamer, behandelt procedures aangaande de jaarrekeningen van bedrijven (enquêterecht). In Arnhem: pachtkamer, behandeling van hoger beroepszaken afkomstig van de pachtkamers van kantongerechten. Relatieve competentie Burgerlijke zaken: als criterium geldt de woonplaats van de gedaagde. Strafzaken: de rechter binnen wiens rechtsgebied het strafbaar feit is begaan is bevoegd. Bestuurszaken: duidelijk moet zijn welk bestuursorgaan het bestreden besluit genomen heeft. Hoger beroep: wanneer een procespartij het niet eens is met de uitspraak van een lagere rechter, heeft hij het recht om zijn zaak aan een hogere rechter voor te leggen. Hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter: - In civiele zaken: alleen mogelijk bij vonnissen betreffende vordering van meer dan €1750,-. - Strafzaken: niet mogelijk wanneer geen straf of maatregel wordt opgelegd, wenneer een berisping wordt opgelegd, of het een geldboete benden de €25,- betreft. Hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank: - Burgerlijke zaken en strafzaken: in hoger beroep bij het gerechtshof. - Bestuurszaken: in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. * Uitzonderingen: ambtenarenrecht en sociaalverzekeringsrecht: bij de Centrale Raad van Beroep. Hoge raad Een zaak komt pas bij de Hoge Raad als men een hoger beroep heeft aangetekend en zich vervolgens niet in dit vonnis kan vinden. De Hoge Raad is verdeeld in verschillende kamers met elk 5 raadsheren. De rechtsgang is in feite geen hoger beroep maar een oproep tot cassatie cassatierechtspraak. Het enige waar de Hoge Raad zich mee bezighoudt is de vraag of de lagere rechters op basis van de door hen vastgestelde feiten, het recht op een juiste wijze hebben toegepast. 1. Verzuim van vormen: fouten op het terrein van het procesrecht. 2. Wegens schending van het recht: rechtsregels zijn op een verkeerde manier toegepast. Rangorde van geschreven rechtsregels: de wet mag niet in strijd zijn met een hogere regeling. Verdragsregels – Nationaal recht (Grw – wetten in formele zin – AmvB’s – Ministeriële regelingen – verordeningen). Rechtsgebieden Rechtsegels worden ingedeeld in verschillende rechtsgebieden. Door de veelheid van indelingen, op basis van steeds weer andere criteria, is het feitelijk onmogelijk om één overzichtelijk schema te maken. Privaatrecht en publiekrecht Privaatrecht: het recht dat tussen burgers onderling geldt (horizontale relaties). Publiekrecht: geeft regels met betrekking tot de bevoegdheden van overheidsorganen en over de onderlinge verhouding tussen de verschillende overheden (verticale relaties). - Wanneer de overheid iets doet dat alleen de overheid kan den, is er sprake van publiekrecht. - In het privaatrecht staat het eigen belang centraal, bij het publiekrecht gaat het om het algemeen belang. - Het publiekrecht verschaft aan de overheid de bevoegdheid om in een aantal gevallen een probleem met een burger op te lossen zonder tussenkomst van een rechter. Privaatrecht Kan onderverdeeld worden in het personen- en familierecht, vermogensrecht en het erfrecht (is zowel familierechtelijk als vermogensrechtelijk (BW 4)). Internationaal privaatrecht: er moet worden vastgesteld welk nationaal recht van toepassing is en welke rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Personen- en familierecht: hierin worden alle rechtsverhoudingen binnen en buiten het gezin geregeld. Het gaat om rechten die niet op geld kunnen worden gewaardeerd en niet overdraagbaar zijn. Vermogensrecht: rechten en plichten die op geld waardeerbaar zijn. Deze rechten zijn over het algemeen overdraagbaar. - Goederenrecht: heeft betrekking op de rechtsverhouding van een persoon en een goed (eigendomsverhoudingen). Dit is een dwingend recht. - Verbintenissenrecht: regelt de rechtsverhoudingen tussen personen. De verbintenissen zijn vaak regelend van aard. - Handelsrecht: het geheel aan rechtsregels betreffende de zaken van handel en verkeer. Publiekrecht Internationaal publiekrecht: regels die betrekking hebben op de verhouding tussen soevereine staten onderling (Volkenrecht). Nationaal publiekrecht: het staatsrecht, het bestuursrecht en het strafrecht. Staatrecht: hierin wordt de organisatie van de staat als instantie vastgelegd (de structuur van de staat). Bestuursrecht: heeft betrekking op de verhouding tussen burgers en de overheid, of tussen overheden onderling. Hierin zijn hoofdzakelijk de procedures beschreven. Strafrecht: heeft direct betrekking op gedragingen van de burgers. Betreft de strafbaarstelling van bepaalde feiten en straffen. De overheid heeft hiervoor het politieapparaat en er zijn rechters om de strafmaat te beoordelen. H2 De instandhouding van het systeem van de markteconomie is het recht op particulier eigendom. Zonder particulier eigendom en een daarmee samenhangend systeem waardoor burgers bescherming genieten tegen inbreuken op hun eigendomsrecht, is elke vorm van markteconomie ondenkbaar. Dankzij eigendomsrechten kunnen schaarse goederen efficiënter worden gebruikt. Art 5:1 lid 1 BW: twee karakteristieke kenmerken voor het juridisch eigendomsbegrip: - Het is het meest omvattende recht dat een persoon kan hebben, - Het kan slechts bestaan ten aanzien van een zaak. Gebruiksrechten: de mogelijkheid om gebruik te maken van een zaak door de eigenaar (tenzij tegenstrijdig met de wet). Het goederenrecht is dat deel van het vermogensrecht dat betrekking heeft op de rechtsverhouding van een persoon tot een goed. Goederen: alle zaken en vermogensrechten. Registergoederen: alle goederen waarvoor inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers noodzakelijk is (alle onroerende zaken, sommige schepen/vliegtuigen en sommige vermogensrechten zoals een octrooirecht). Zaken: de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijk objecten (alles wat je vast kunt pakken, uitgezonderd de mens). Onroerende zaak: de grond en alles wat daarmee op de een of andere manier duurzaam is verbonden (ook niet gewonnen delfstoffen). Roerende zaak: alles wat geen onroerende zaak is. Vermogensrechten: rechten die een financiële waarde in zich dragen. Het belangrijkste vermogensrecht: vorderingsrecht, het recht op een bepaalde prestatie. Eigenaar: alleen gehanteerd bij een zaak. Rechthebbende: gehanteerd bij een vermogensrecht. Goederen kunnen worden verkregen onder algemene titel of onder bijzondere titel. Verkrijging onder algemene titel Een persoon verkrijt een geheel of gedeeltelijk vermogen van een ander, met dien verstande dat daarbij zowel de rechten als de verplichtingen overgaan zonder dat daar een speciale rechtshandeling voor vereist is: in geval van erfopvolging, bij boedelvermenging en bij een opvolging in het vermogen van een rechtspersoon die heeft opgehouden te bestaan (komt voornamelijk voor bij een fusie of splitsing van een rechtspersoon). Verkrijging onder bijzondere titel Een persoon verkrijgt alleen de rechten, maar niet de plichten: verkrijgende of acquisitieve verjaring, onteigening (bijvoorbeeld wanneer de gemeente een stuk grond van particulieren nodig heeft) en overdracht (op basis van een overeenkomst). Verkrijgende verjaring: in onafgebroken bezit en te goeder trouw. Bevrijdende verjaring: na 20 jaar kan een eigenaar zijn bezit niet meer opeisen. Voorwaarden voor overdracht - Er moet sprake zijn van een geldige titel: er mag geen gebrek aan zitten. - Degene die het goed overdraagt moet beschikkingsbevoegd zijn: alleen de eigenaar kan iemand anders eigenaar van de zaak maken. - De goederen moeten worden geleverd: De goederenrechtelijke overeenkomst: er worden geen nieuwe verplichtingen in het leven geroepen. Er is sprake van een wilsovereenstemming tussen de vervreemder en de verkrijger op basis waarvan daadwerkelijk tot levering wordt overgegaan. De leveringshandeling: geschiedt door bezitsverschaffing. Bezitter: hij die de macht over een goed uitoefent zonder het eigendomsrecht van een ander te erkennen en het goed voor zichzelf houdt. Houder: hij die de macht over een goed uitoefent en wel het eigendomsrecht van een ander erkent. Eigendomsvoorbehoud: de leverancier blijft eigenaar totdat de koopprijs volledig is voldaan. Bijzondere wijzen van eigendomsverkrijging Natrekking: de eigenaar van een zaak is tevens de eigenaar van alle bestanddelen van die zaak. - Wanneer het betreffende voorwerp dusdanig met de hoofdzaak is verbonden, dat het daarvan niet kan worden afgescheiden zonder een van de twee ernstig te beschadigen. - Zodra iets volgends de heersende verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt. Inbezitneming: wie een onbeheerde zaak zich toe-eigent, wordt eigenaar van die zaak (alleen roerende zaken). Vinderschap: bij een onbeheerde zaak waarvan de eigenaar geen afstand heeft gedaan, verkrijgt de vinder na 1 jaar het eigendom van de gevonden zaak, mist deze aangifte heeft gedaan. Vermenging: 2 of meer roerende zaken van verschillende eigenaren worden tot één zaak verenigd. - De eigenaar van de kostbaarste stof wordt eigenaar van het mengsel. - Soms worden de eigenaars mede-eigenaars: hoofdzaak onbekend. Vruchttrekking: de eigenaar van een zaak is ook eigenaar van de vruchten van die zaak. Zaaksvorming: een nieuwe zaak wordt gevormd ui één of meer roerende zaken. Wie op deze wijze een zaak maakt wordt eigenaar van die nieuwe zaak (eigendomsvoorbehoud gaat verloren). Gebruiksrechten bestaan uit beschikkingsrechten en genotsrechten. Genotsrechten: vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal en appartementsrecht. Vruchtgebruik: geeft aan de gebruiker het recht om de goederen die aan een ander toebehoren te gebruiken en daarvan ook de vruchten te genieten. Dit is verbonden aan het leven van de gerechtigde, zodra hij is overleden wordt het vruchtgebruik teniet gedaan of na 30 jaar als het om een rechtspersoon gaat. - Door verkrijgende verjaring: 3 jaar bij roerende zaken en 10 jaar bij registergoederen. - Door vestiging: door een notariële akte te laten opmaken die wordt ingeschreven in de openbare registers. Zakelijk recht: verbonden aan een zaak, ongeacht in wiens handen het zich bevindt. Erfdienstbaarheid: een last waarmee de ene onroerende zaak ten behoeve van de andere onroerende zaak is bezwaard. Tegenover de plicht van het dienend erf om iets te dulden, staat veelal de verplichting van het heersende erf om eenmalig of jaarlijks een retributie aan het dienend erf te betalen. Erfdienstbaarheid volgt de zaak (evenals vruchtgebruik). Erfpacht: een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken. De erfpachter is verplicht de eigenaar een pachtsom te voldoen (canon). Erfpacht wordt tegenwoordig vooral gebruikt door gemeenten bij de uitgave van bouwgrond: de grond blijft eigendom van de gemeente en via de erfpachtsvoorwaarden houden ze greep op alle aspecten van de bebouwing van gemeentelijke grond. Opstal: een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander, gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen. Opstal kan verkregen worden door vestiging of verkrijgende verjaring (net als erfpacht). Appartementsrecht: schept de bevoegdheid tot het gebruik van uitsluitend bepaalde gedeelten van het gebouw. Het appartementsrecht is overdraagbaar en kan met een hypotheek worden bezwaard. Zekerheidsrechten: pandrecht of hypotheekrecht (dienen ter dekking van geldvordering). In zowel het pand- als het hypotheekrecht is er sprake van een hoofd- en nevenovereenkomst. Op basis van de hoofdovereenkomst wordt aan de debiteur een krediet verleend. Aan deze kredietverlening is vervolgens een nevenovereenkomst gekoppeld waarin is bepaald dat een zaak als verhaalsobject kan dienen mocht de debiteur zijn verplichting om het krediet terug te betalen niet nakomen. De bank mag in het uiterste geval het verpande goed gaan verkopen. Pandrecht: het zekerheidsrecht rust op een roerende zaak. In plaats van geld biedt iemand een schuldeiser een alternatief aan dat qua waarde de geldschuld overstijgt. Het verhaalsobject is een roerende zaak. Er moet steeds een vestigingsovereenkomst aan ten grondslag liggen, het moet steeds uitdrukkelijk worden overeengekomen: eis van conventionaliteit. Vuistpand: het te verpanden goed wordt buiten de macht van de pandgever gebracht. Stil pandrecht: het te verpanden goed blijft in de handen van de pandgever (authentieke akte of geregistreerde onderhandse akte is nodig). Akte: een schriftelijk stuk dat door een of meer personen is ondertekend en bestemd is om tot bewijs te dienen. Authentieke akte: een akte met volledige bewijskracht, veelal opgesteld door een notaris. Onderhandse akte: een akte die door één van de partijen is opgemaakt. Geregistreerde onderhandse akte: een onderhandse akte die op het belastingkantoor wordt voorzien van een dagtekening. Deze datering kan van belang zijn wanneer mocht blijken dat er op een goed meerdere pandrechten zouden liggen. Bevoorschotting: verpanding van toekomstige vorderingen. Hypotheekrecht: kan alleen worden gevestigd op registergoederen. Zou de huiseigenaar in gebreke blijven met de terugbetaling van de geldlening, dan heeft de bank het recht om het huis te verkopen en uit de opbrengst de lening af te lossen. De huiseigenaar wordt hypotheekgever genoemd en de bank hypotheekhouder. Transportakte: bedoeld om eigendom van het registergoed te transporteren naar de verkrijger. Het eigendomsrecht kan beperkt worden door een wet. Meestal is de wettelijke regeling zo geconstrueerd dat een formele wet een verbod in het leven roept. Ook het ongeschreven recht kan aan de eigendomsbevoegdheid beperkingen opleggen. Hinder: hier gaat het om gedrag van de ene persoon, waarbij het genotsrecht van de andere persoon wordt aangetast. Ook al ben je in het bezit van een (publiekrechtelijke) ‘Hinderwetvergunning’, dan loop je kans om privaatrechtelijk aangesproken te worden wegens hinder en moet er rekening worden gehouden met een schadevergoeding. Onrechtmatige hinder hangt af van: - De aard, ernst en duur van de hinder. - De omvang van de door de hinder toegebrachte schade. - Andere omstandigheden van het geval. Misbruik van eigendom: het gaat in beginsel om de uitoefening van een bevoegdheid van een eigenaar waarin de onrechtmatigheid zit in de bedoeling van de eigenaar. Vanuit bedrijfskundig perspectief is het van groot belang dat de eigendom van goederen, als zodanig overdraagbaar is. Derdenbescherming: moet iedereen die iets koop, er rekening mee houden dat wat hij koopt, ook weer teruggevorderd zou kunnen worden? Nee: art. 3:86 lid 1 BW. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht van een roerende zaak, niet registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is. Vereisten: roerende zaak, beschikkingsonbevoegdheid, anders dan om niet (er moet sprake zijn van een tegenprestatie), feitelijke overgave en goede trouw. Behalve een onderzoeksplicht heeft de verkrijger ook een mededelingsplicht. Hij is gehouden om de eerste drie jaar na zijn verkrijging, aan degene die beweert eerste eigenaar te zijn, alle gegevens te verstrekken van degene van wie hij het goed heeft ontvangen. Revindicatie: de eerste partij kan gedurende 20 jaar de zaak van de derde partij terugvorderen. Vrijwillig bezitsverlies: uitlenen, huren of weggooien. Onvrijwillig bezitsverlies: diefstal, te revindiceren tot 3 jaar na diefstal (uitzonderingen: geld/order/toonder, en door een natuurlijk persoon, particulier in een winkel gekocht). H3 Objectief recht: deel van het positief recht waarin rechten en plichten worden omschreven. Rechten en plichten vormen elkaar spiegelbeeld. Subjectief recht: een aan het objectief recht ontleende bevoegdheid. Rechtssubjecten: kunnen drager zijn van rechten en plichten en zodoende aan het rechtsverkeer deelnemen. Bestaat uit twee categorieën: natuurlijke personen en de rechtspersonen. Natuurlijke personen: mensen van vlees en bloed. Hen wordt van nature de bevoegdheid toegekend tot het hebben van subjectieve rechten. Rechtspersonen: juridische organisaties die vanuit het objectief recht op gelijke voet als de mens aan het rechtsverkeer kunnen deelnemen: publiekrechtelijke rechtspersonen (de staat, de provincies, de gemeenten en verschillende instellingen), privaatrechtelijke rechtspersonen (ondernemingsvormen zoals de NV, BV en stichtingen) en kerkgenootschappen. Rechtsfeiten: feiten waaraan door het objectief recht rechtsgevolgen aan worden verbonden. Blote rechtsfeiten: gebeurtenissen die zonder persoonlijk ingrijpen tot stand komen maar waaraan wel één of meer rechtsgevolgen aan vast zitten (bijv. de geboorte en de dood). Rechtshandelingen die bestaan uit handelingen van personen: bestaan uit rechtshandelingen en feitelijke handelingen. Rechtshandelingen: een handeling wordt een rechtshandeling wanneer de handelende persoon met zijn handelen een rechtsgevolg in het leven wil roepen. Een rechtshandeling komt alleen tot stand wanneer een handelende persoon dat wil: een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Eenzijdige rechtshandeling: betreft een wilsuiting van slechts één persoon. Meerzijdige rechtshandeling: betreft wilsuitingen afkomstig van verschillende personen die zijn gericht op eenzelfde rechtsgevolg (koopovereenkomst, huurovereenkomst, leaseovereenkomst of verzekeringsovereenkomst). Overeenkomstenrecht 1. Partijautonomie: partijen in een overeenkomst mogen afspreken wat zij zelf willen. 2. Pacta sunt servanda: afspraken zijn er om te worden nagekomen (verbintenissen). 3. Consensualisme: overeenkomsten komen tot stand enkel door wilsovereenstemming, partijen zijn vrij om al dan niet een contract te sluiten met een wederpartij. Inhoud van een overeenkomst: de afspraak tussen partijen, de wet, de gewoonte en de redelijkheid en billijkheid. Taalkundige bewoordingen hoeven niet doorslaggevend te zijn, ook belangrijk zijn de haviltexcriteria. Haviltexcriteria: de bedoeling van partijen, hun wederzijdse verwachtingen, hun maatschappelijke posities en hun juridische kennis. Soorten overeenkomsten Consensuele overeenkomst: komt tot stand op het moment dat partijen wilsovereenstemming bereiken (mondelinge overeenkomst). Formele overeenkomst: komt tot stand door wilsovereenstemming en een akte. Eenmalige overeenkomst: één enkele prestatie kan volstaan (bijv. koopovereenkomst). Duurovereenkomst: wederzijdse verplichtingen duren langere tijd voort. Wederkerige overeenkomst: beide partijen hebben een verplichting. Eenzijdige overeenkomst: slechts één partij heeft een prestatieplicht (bijv. schenkingsovereenkomst). Benoemde overeenkomst: is uitdrukkelijk in de wet genoemd en geven bescherming voor de zwakkere partij met dwingende wetsbepalingen. Ongenoemde overeenkomst: niet nader in de wet geregeld (bijv. leaseovereenkomsten). Voorwaarden voor het ontstaan van een overeenkomst: - Partijen moeten handelingsbekwaam zijn. - Tussen partijen moet wilsovereenstemming bestaan. - De overeenkomst mag niet in strijd zijn met de wet, de openbare orde of de goede zeden. Handelings(on)bekwaamheid Handelingsbekwaamheid: de mogelijkheid jezelf door eigen rechtshandelingen te verbinden. Handelingsonbekwaamheid wordt gezien als een middel om bepaalde natuurlijke personen tegen zichzelf te beschermen. - Minderjarigen: art. 1:233 BW, de ouders of voogd kan een overeenkomst ongedaan maken, uitzonderingen: Handeling met mondelinge of schriftelijke toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger. Rechtshandelingen betreffende studie of levensonderhoud. In geval van handlichting. - Onder curatele gestelde: grondslag van een verzoek voor een curatele stelling kan zijn, een geestelijke stoornis, misbruik van alcohol en/of drugs en een verkwistend koopgedrag. De rechter benoemt in zijn vonnis altijd een curator: de persoon die de belangen van de onder curatele geplaatste moet gaan behartigen. - Mensen in een krankzinnigengesticht: Wilsovereenstemming Partijen moeten aan elkaar hun wil kenbaar maken om een overeenkomst te sluiten. Het aanbod: een overeenkomst komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan tot stand. Vast moet staan om welke zaak het gaat, welke hoeveelheid wordt aangeboden en welke prijs wordt gevraagd. De aanvaarding: een bod is onherroepelijk wanneer, Het bod is aanvaard. Het aanbod een termijn bevat. De onherroepelijkheid op een andere wijze uit het aanbod volgt. Een bod kan ook vervallen: Wanneer het aanbod wordt verworpen. Wanneer het een mondeling aanbod betreft en het niet onmiddellijk aanvaard wordt. Wanneer het een schriftelijk aanbod betreft en niet binnen een redelijke termijn wordt aanvaard. Kenbaar maken van de wil: degene die een aanbod wil aanvaarden, kan zijn wilsuiting op tal van verschillende manieren tot uiting brengen (mondeling, schriftelijk, hand opsteken, etc.). Wil en verklaring: wanneer wil en verklaring verschillen, wordt degene die op de door de wederpartij opgewekte schijn afging in bescherming genomen (art. 3:35 BW), maar deze verwarring moet wel terecht zijn (de aanbieder hoeft niet aan de juistheid van de verklaring te twijfelen). Wilsgebreken: wanneer de wil gebrekkig tot stand is gekomen, in dit geval is de overeenkomst vernietigbaar (dwaling, bedreiging, bedrog en misbruik van de omstandigheden). Dwaling: wanneer bij één of beide partijen de wil gevormd is onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken. Hierbij kunnen drie mogelijkheden ontstaan: 1. De wederpartij van de dwalende zweeg ten onrechte. 2. De wederpartij van de dwalende gaf verkeerde inlichtingen. 3. Bij het sluiten van de overeenkomst hebben beide partijen gedwaald. Bedreiging: het uitoefenen van ongeoorloofde dwang, hieronder gerekend is ook psychische dwang. Het is hierbij belangrijk dat moet worden vastgesteld of naar objectieve maatstaven sprake is van bedreiging. Bedrog: dwaling wordt teweeggebracht door middel van een opzettelijke kunstgreep (liegen). Misbruik van omstandigheden: is sprake van wanneer de wederpartij misbruik heeft gemaakt van bijzondere omstandigheden zoals een grote mate van onervarenheid of een abnormale geestestoestand. Het rechtsgevolg van de aanwezigheid van wilsgebrek: hier kan de overeenkomst worden vernietigd. Is de rechtshandeling vernietigd, dan heeft deze een terugwerkende kracht en soms kan er zelfs een schadevergoeding worden gevorderd. Een rechtshandeling is nietig wanneer zij door inhoud of strekking in conflict komt met de goede zeden of de openbare orde. Deze rechtshandeling is niet geldig en is dit ook nooit geweest. Geen strijd met een wettelijk voorschrift of met openbare orde en goede zeden Inhoud of vorm van een overeenkomst kunnen ook bepaald worden door wettelijke voorschriften en normen uit het ongeschreven recht. Een overeenkomst heeft niet alleen de voor partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. De overeengekomen rechtsgevolgen Hiermee wordt bedoeld dat al wat partijen bij het aangaan van de overeenkomst expliciet hebben afgesproken, rechtens ook tussen hen geldt. Elke overeenkomst bestaat uit een veelheid van bedingen en daarbij kan dan weer onderscheid worden gemaakt tussen bedingen die de kern van de te verrichten prestatie aangeven en bedingen die een regeling geven voor aanvullende onderwerpen. Algemene voorwaarden Het gebruik van een standaardset van schriftelijke bedingen die steeds weer worden gebruikt bij het aangaan van overeenkomsten. Dit scheelt tijd en kosten voor beide partijen. Inkoopvoorwaarden: algemene voorwaarden die een koper hanteert. Leveringsvoorwaarden: algemene voorwaarden van de verkoper. De wet gaat heel snel uit van een gebondenheid van de consument aan de bepalingen in algemene voorwaarden. Hoofdregel is dat de gebruiker de algemene voorwaarden van de overeenkomst aan de consument ter hand moet stellen. Of in de algemene voorwaarden sprake is van onredelijk bezwarende bedingen hangt af van (zwarte en grijze lijst): De aard van de overige inhoud van de overeenkomst. De wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen. De wederzijds kenbare belangen van partijen. De overige omstandigheden van het geval. De aard van de overeenkomst Rechtsgevolgen die voortkomen uit de wet: de wet kan dwingend rechtelijk voorschrijven dat men bepaalde afspraken niet mag maken. Rechtsgevolgen die voortkomen uit het gewoonterecht: binnen een bedrijfstak kunnen bepaalde zaken als zo vanzelfsprekend worden ervaren dat ze bij het sluiten van de overeenkomst niet meer ter sprake komen. Rechtsgevolgen op basis van redelijkheid en billijkheid: een arsenaal aan normen en waarden waarmee een onredelijk of onbillijk resultaat van een overeenkomst kan worden bijgesteld. Bijzondere koopovereenkomsten: - Handelskoop: B-to-B, koper wil het gekochte met winst doorverkopen. - Consumentenkoop: een koopovereenkomst die een roerende zaak betreft, waarbij de verkoper handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en de koper een natuurlijke persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. - Koop of afbetaling: de koper wordt bij de aflevering van de zaak, meteen eigenaar. - Koop onder eigendomsvoorbehoud: de koper wordt bij aflevering van de zaak geen eigenaar. - Koop op proef: koopovereenkomst onder de opschortende voorwaarde dat de zaak bevalt. - Telefonische verkoop: ondernemer benadert actief consument en doet aanbod. Schriftelijkheidsvereiste is niet vereist bij verlenging van bestaande overeenkomsten, als de consument zelf belt naar de ondernemer of bij gemengde overeenkomsten. Conformiteitvereiste: de verkochte zaak moet de eigenschappen hebben die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Garantietermijn: de schriftelijke toezegging dat een verkochte zaak die eigenschappen heeft die je daarvan mag verwachten. H4 Tekortkoming in de nakoming: wanneer een prestatie niet goed of niet tijdig wordt uitgevoerd, of wanneer de prestatie helemaal uitblijft. Verschillende soorten prestaties Resultaatsverbintenis: door de debiteur moet een bepaald tastbaar resultaat worden bereikt. Inspanningsverbintenis: hier gaat het primair om het leveren van een zekere inspanning zonder dat dit een bepaald resultaat hoeft te leveren. In een tekortkoming die aan de debiteur kan worden toegerekend, pleegt de schuldenaar wanprestatie. Kan de tekortkoming hem niet worden toegerekend, dan spreekt men van overmacht. Wanneer is een tekortkoming toerekenbaar? (art. 6:75 BW) - Wanneer de tekortkoming aan de schuld van de debiteur is te wijten. - Omdat de wet dit zo bepaald. - Wanneer de tekortkoming op basis van een rechtshandeling voor rekening van de debiteur komt. Exoneratieclausule: uitgesloten aansprakelijkheid die contractueel is vastgelegd. - Krachtens de in het verkeer geldende opvattingen. Rechtsgevolgen van een toerekenbare niet-nakoming - De nakoming kan nog steeds mogelijk zijn. - De nakoming is tijdelijk of blijvend onmogelijk. Nakoming is nog steeds mogelijk Deze situatie zal zich voordoen wanneer blijkt dat herstel, aanvulling of vervanging van de overeengekomen prestatie nog mogelijk is. Nakoming: in beginsel kan alleen nakoming worden geëist als de vordering opeisbaar is. Aanvullende schadevergoeding: vermogensschade en ander nadeel. Vermogensschade: omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. Hierbij worden ook alle kosten gerekend die redelijkerwijze samenhangen met de schade. Ander nadeel: schade die het vermogen niet heeft verminderd maar wel is geleden (smartengeld of immateriële schade). - Aantasting van de nagedachtenis van een overledene. - Wanneer de aansprakelijke het oogmerk had immateriële schade toe te brengen. - Aantasting in de persoon van de benadeelde. Verzuim en ingebrekestelling: voor een eis tot schadevergoeding kan worden toegekomen moet de debiteur eerst in verzuim zijn. De laatste waarschuwing wordt een ingebrekestelling genoemd (art. 6:82 lid 1 BW). Is de termijn genoemd in de ingebrekestelling, verstreken en blijft de debiteur in gebreke, dan verkeert de debiteur in verzuim en kan de schuldeiser een vordering tot schadevergoeding instellen. Vervangende schadevergoeding: de in de overeenkomst genoemde prestatie wordt omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Ontbinding: het moet hier gaan om een wederkerige overeenkomst. Dit kan gebeuren door een schriftelijke verklaring van de crediteur of via tussenkomst van de rechter. De debiteur moet echter eerst wel in verzuim zijn. Opschorting: blijft een levering uit, dan kan de koper rustig afwachten daar de verkoper eerst aan zijn verplichtingen zal moeten voldoen. Hierbij mogen hoofdverplichtingen niet worden opgeschort op grond van het uitblijven van één of meer nevenverplichtingen. Ook de partij die verplicht is eerst te presteren kan zijn verplichtingen opschorten. Nakoming is blijvend of tijdelijk onmogelijk Nakoming: doordat iedere vorm van herstel, aanvulling of vervanging per definitie niet aan de orde kan zijn, is het eisen van nakoming niet mogelijk. Vervangende schadevergoeding: de oorspronkelijke verbintenis wordt van rechtswege omgezet in een recht op vervangende schadevergoeding. Ontbinding: alleen mogelijk op voorwaarde dat het om een wederkerige overeenkomst gaat. Teniet gaan van verbintenissen Met het teniet gaan van een verbintenis die voortkomt uit een overeenkomst geldt daarbij de bijzondere situatie dat niet tegelijk de door de overeenkomst geschapen rechtsverhouding tenietgaat. - Nakoming door een debiteur of een derde. - Vervulling van een ontbindende voorwaarde (verbintenis onder opschortende voorwaarde). - Nietigheid, vernietiging en ontbinding. - Verrekening. - Afstand en vermenging. H5 De gedragingen van mensen kunnen een positief, een neutraal of een negatief gevolg hebben op de welvaart van derden. Negatieve externe effecten dienen te worden geïnternaliseerd en daartoe zijn meerdere mogelijkheden (art. 6:162 BW). Wanneer er schade wordt geleden, dan wil degene die de schade lijdt deze ongetwijfeld vergoed hebben van de schadeveroorzaker (de laedens). Vereisten om iemand aansprakelijk te kunnen stellen op grond van een onrechtmatige daad: De onrechtmatige gedraging: een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of een doen of nalaten in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (zorgvuldigheidsnormen). Zorgvuldigheidsnormen: gevaarzetting (wanneer iemand nodeloos een gevaar in het leven roept waarmee een normaal denkend en handelend persoon geen rekening hoeft te houden) en het onvoldoende rekening houden met andermans belangen. De toerekening aan de dader: kan op twee manieren gebeuren. - De dader moet een verwijt kunnen worden gemaakt: schuldaansprakelijkheid. - De gevolgen van de onrechtmatige daad dienen volgens de wet of volgens de heersende verkeersopvatting voor rekening van de dader te komen: risico-aansprakelijkheid. Schade: slechts wanneer er schade is aangericht kan er sprake zijn van een onrechtmatige daad in de zin van art. 6:612 lid 1 BW. Causaal verband: tussen de onrechtmatige daad aan de ene kant, en de schade aan de andere kant moet een oorzaak-gevolg relatie bestaan (dienstengevolge). Relativiteit: geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet trekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Kwalitatieve aansprakelijkheid Hiervan is sprake wanneer iemand anders dan de dader zelf voor de schade kan worden aangesproken. Omdat het een aansprakelijkheid betreft waarbij het niet van belang is of de betrokkene enig verwijt kan worden gemaakt, spreekt men ook wel van risico-aansprakelijkheid. Aansprakelijkheid voor kinderen: kinderen onder de veertien jaar kunnen geen onrechtmatige daden worden toegerekend. In dit geval kan de ouder of voogd aansprakelijk worden gesteld. Dit geldt echter niet wanneer het om nalatigheid gaat. Schuldaansprakelijk: de ouders kunnen aansprakelijk worden gesteld wanneer het kind veertien of vijftien jaar was tijdens het begaan van een onrechtmatige daad. Aansprakelijkheid voor ondergeschikten: de werkgever is in beginsel aansprakelijk voor de onrechtmatige daden van zijn werknemers. Naast de hiervoor genoemde vereisten moet hier ook de kans op het plegen van de onrechtmatige daad zijn vergroot door de opdracht tot het verrichten van de bepaalde taak. Ook moet er een functioneel verband zijn tussen de onrechtmatigheid en de taak. Aansprakelijkheid voor opstallen: hiervoor geldt een kwalitatieve aansprakelijkheid. De opstal moet een gebrek vertonen. Door dit gebrek moet de opstal gevaar opleveren voor personen of zaken en dit gevaar moet zich ook hebben verwezenlijkt. Dit geldt tenzij hij dit op het moment van het ‘ongeluk’ niet had kunnen voorkomen. Misleidende reclame Artikel 194 uit BW 4 bevat een opsomming van de opzichten waarin een reclameboodschap misleidend kan zijn, zoals ten aanzien van de aard, samenstelling en gebruiksmogelijkheden van producten of diensten, de herkomst, de prijs, etc. - Er is voorzien in de mogelijkheid van een collectieve actie. - Omkering van de bewijslast: de adverteerder moet bewijzen dat de mededeling vervatte feiten juist en volledig zijn. Productaansprakelijkheid Hierbij gaat het om de aansprakelijkheid van bedrijven/producten voor het, in het verkeer brengen van producten die gebrekkig blijken te zijn en daardoor schade toebrengen aan andere zaken of personen. Bij deze vorm van aansprakelijkheid is het niet van belang of de schade is veroorzaakt door de schuld van de veroorzaker. Vereisten voor productaansprakelijkheid 1. Gebrek: art. 6:186 BW, een product is gebrekkig als het niet de veiligheid biedt die men ervan mag verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Hierbij moet de producent ook rekening houden met redelijkerwijs gebruik. 2. Product: het gebrekkige product moet een roerende zaak zijn (hieronder wordt ook elektriciteit gerekend). Wel is het mogelijk dat er in de praktijk combinaties van diensten en roerende zaken voorkomen. 3. Producent: art. 6:187 lid 2, 3 en 4 BW. Zouden verschillende producenten op grond van deze regeling aangesproken kunnen worden, dan bepaald art. 6:189 BW dat dit tot een hoofdelijke aansprakelijkheid leidt. 4. Schade: het gaat om schade door een product. Voor de zaakschade bestaat een franchisebedrag van €1263,85. Schade die niet boven dit bedrag uitkomt, wordt in zijn geheel niet vergoed. 5. Causaal verband tussen gebrek en schade. Uitsluiting van aansprakelijkheid - De producent stelt dat niet hij, maar een ander het product op de markt heeft gebracht. - Het gesprek is pas ontstaan nadat de producent het product in het verkeer heeft gebracht. - Het product is niet vervaardigd voor de verkoop. - Het gebrek is een gevolg van het feit dat het is vervaardigd in overeenstemming met overheidsvoorschriften. - Op het moment dat het product in het verkeer werd gebracht was het niet mogelijk om het gebrek te kennen. - De fabrikant van een onderdeel is niet aansprakelijk indien het gebrek te wijten is aan het ontwerp van het product waarvan het onderdeel een bestanddeel vormt. De rechtsvordering tot schadevergoeding verjaart door verloop van drie jaren, volgend op de dag waarop de benadeelde met de schade, het gebrek en de identiteit van de producent bekend is geworden. Het recht op schadevergoeding vervalt door verloop van tien jaar na de dag, volgend op die waarop de producent de zaak die schade heeft veroorzaakt in het verkeer heeft gebracht. H6 Onderneming: technisch-organisatorische eenheid waarin een bedrijf wordt uitgeoefend. Criteria voor een bedrijf volgens het Wetboek van Koophandel (WvK) - Er moet sprake zijn van een zekere regelmaat. - De activiteiten moeten openlijk gebeuren. - Het optreden geschiedt min of meer zelfstandig. - De activiteiten moeten gericht zijn op de verkrijging van inkomsten. - Een bedrijf moet worden uitgeoefend in een georganiseerd verband. - De verwerving van inkomsten moet zijn gericht op het behalen van winst. In de praktijk zijn de meester bedrijven tevens aan te merken als ondernemingen. Boekhouding Op iedereen die een bedrijf uitoefent rust de verplichting tot boekhouding. Voorts moet jaarlijks, binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, een balans worden opgemaakt. De totale boekhouding dient men zeven jaar lang te bewaren. Handelsregister Alle ondernemingen moeten worden ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van het ressort waarin de onderneming is gevestigd. Inzage in het handelsregister is kosteloos. Het maakt voor de derdenbescherming geen verschil of diegene daadwerkelijk het handelsregister heeft geraadpleegd. De ondernemer en zijn onderneming De onderneming is het instrumentarium dat de ondernemer ter beschikking staat ten behoeve van zijn streven naar winst. De ondernemer is degene die ten eigen name en voor eigen rekening de onderneming exploiteert. Natuurlijke personen: een persoon die van nature rechtsbevoegdheid bezit. Zij zijn van nature drager van subjectieve rechten. Rechtspersonen: een organisatievorm met rechten en plichten. Het recht heeft aan een rechtspersoon rechtsbevoegdheid toegekend. Zij kunnen hun subjectieve rechten alleen geldend maken door tussenkomst van organen. Ondernemingsvormen met rechtspersoonlijkheid: besloten vennootschap, naamloze vennootschap, vereniging, stichting, coöperatieve vereniging en de onderlinge waarborgmaatschappij. Ondernemingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid: eenmanszaak, commanditaire vennootschap, maatschap en de vennootschap onder firma (laatste twee zijn personenvennootschappen). Eenmanszaak In Nederland zijn circa 58% van alle bedrijven een eenmanszaak. Het voordeel van een eenmanszaak is de relatief eenvoudige wijze van oprichting (inschrijven in het Handelsregister KvK) en de vrij overzichtelijke organisatie structuur (de ondernemer is ook eigenaar). Een eenmanszaak is erg geschikt voor een kleine onderneming waar geen grote investeringen nodig zijn en waar de bedrijfsrisico’s niet al te groot zijn. De leiding en financiering worden geregeld door één persoon. Het risico van een eenmanszaak hangt vooral samen met de aansprakelijkheid van de ondernemer omdat er geen scheiding is tussen het privévermogen en het ondernemingsvermogen. De continuïteit van de onderneming is afhankelijk van één persoon. De omstandigheid dat er geen scheiding is tussen de vermogens, kan worden opgelost door te trouwen op huwelijkse voorwaarden. Ook kan de eigenaar een samenwerkingsovereenkomst aangaan met anderen (personenvennootschap). ZZP’er: zelfstandige zonder personeel. Dit is een zelfstandig ondernemer die zelfstandig werk verricht voor eigen rekening en risico voor meerdere opdrachtgevers. De ZZP’er moet zich eerst inschrijven bij de KvK en zich vervolgens melden voor een BTW-nummer. Personenassociaties Hierbij is er sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen en deze samenwerking is gebaseerd op een overeenkomst. De maatschap (art. 7A: 1655 e.v.) Een maatschap is een overeenkomst, waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen. De overeenkomst is vormvrij: deze kan mondeling of schriftelijk worden afgesloten. De participanten, of maten, zijn vrije-beroepsbeoefenaren zoals artsen. De partijen zijn vrij om af te spreken wat zij van belang achten in de maatschapsovereenkomst. Een openbare maatschap wordt onder een gemeenschappelijke naam gevoerd en heeft een openbare maatschap werking naar derden. Een stille maatschap heeft dit niet en heeft alleen een interne werking. Beheersdaden: betreffende normale dagelijkse exploitatie, elke maat is hiertoe bevoegd. Beschikkingsdaden: bestuurshandelingen die niet tot de normale maatschapsactiviteiten horen. Vereist voor deze handelingen is unanimiteit van alle maten, tenzij anders bepaald. In de samenwerkingsovereenkomst kan worden vastgelegd dat de maatschap blijft voortbestaan wanneer één van de maten overlijdt, failliet gaat of uit de maatschap treedt (voortzettingsbeding). Vennootschap onder firma (VOF, art.16 e.v. WvK) De vennootschap onder een firma is de maatschap, tot de uitoefening van een bedrijf onder een gemeenschappelijke naam aangegaan. Voor de oprichting van een vof is een onderhandse of authentieke akte nodig. Ook moet de vof worden ingeschreven in het handelsregister. Een vof heeft een grote vrijheid bij de interne inrichting van de organisatie. Rechtshandelingen verricht door bevoegde vennoten komen voor rekening van de vof. Voor deze rechtshandelingen is iedere vennoot hoofdelijk aansprakelijk. De commanditaire vennootschap De vennootschap bij wijze van geldschieting, anders en commandite genaamd, wordt aangegaan tussen een persoon of tussen meerdere hoofdelijk verbonden vennoten, en een of meer andere personen als geldschieters (stille vennoten). Een commanditaire vennoot heeft de verplichting een door hem toegezegd vermogen in de vennootschap te brengen waardoor hij een deel heeft op de winst. Hij is niet verder aansprakelijk dan voor de hoogte van zijn inbreng zolang hij geen beheersdaden uitvoert (anders hoofdelijk aansprakelijk). De beherende vennoten zijn belast met het bestuur van de CV en zijn daardoor hoofdelijk aansprakelijk. H7 Rechtspersonen Publiekrechtelijke rechtspersonen: de Staat, de provincies, de gemeenten etc. Kerkgenootschappen: een zelfstandige categorie in het BW wegens de scheiding van kerk en staat. Deze rechtspersoonlijkheid is echter alleen van belang voor het vermogensrecht. Privaatrechtelijke rechtspersonen: verenigingen, stichting, NV, BV, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen (art. 2:3 BW). Vrijwel alle ondernemingen van enige omvang worden in één van deze rechtsvormen uitgeoefend. Rechtspersonen worden voor een bepaald doel opgericht. Motieven voor de oprichting - De handelende personen zijn zelf niet aansprakelijk. - Het vermogen van de rechtspersoon is onbereikbaar voor de privéschuldeisers. - Het voortbestaan van een onderneming is minder snel in gevaar. - De overdraagbaarheid van het belang (alleen bij een NV, aandelen). Ontstaansvoorwaarden voor elke privaatrechtelijk rechtspersoon - Er moet een zeker vermogen zijn, - dat toekomt aan de rechtspersoon en - dat los staat van de natuurlijke personen die de rechtspersoon in stand houden. - De rechtspersoon moet een doel hebben (stoffelijk is het maken van winst, onstoffelijk is meer een ideëel doel) - dat, onafhankelijk van het leven van de natuurlijke personen, kan worden bereikt. Stichting (art. 2:285 lid 2 BW) Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon, welke geen leden kent en beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken. Een stichting mag dus wel winst maken, maar deze winst mag niet worden uitgekeerd aan de oprichters of aan de leden van de organen van de stichting. Een stichting wordt opgericht bij notariële akte waarin de statuten zijn opgenomen (art. 2:286) en inschrijving bij de KvK. De stichting heeft slechts één orgaan, het bestuur. De benoeming en het ontslag van de bestuurders moet in de statuten zijn vastgelegd. Een bestuurder kan worden ontslagen op vordering van het Openbaar Ministerie of op vordering van een belanghebbende. Het bestuur is bevoegd tot het vertegenwoordigen van de stichting. Ontbinding van een stichting: art. 2:301 BW. Coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij (art. 2:53 BW) Deze rechtsvormen worden veel gebruikt in de agrarische sector. De coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij worden door een notariële akte opgericht (door minimaal twee (rechts)personen). Hierin moeten de statuten genoemd worden waarna ze moeten worden ingeschreven bij de KvK, anders zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk. Vereniging (art. 2:26 BW) De vereniging is een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel. De vereniging mag echter geen winst verdelen onder de leden. Wanneer een vereniging zonder notariële akte wordt opgericht wordt er gesproken van een informele vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid (art. 2:30 BW). Wanneer een informele vereniging niet staat ingeschreven bij de KvK, dan zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk. Een vereniging die bij notariële akte is opgericht is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en moet worden ingeschreven bij de KvK. NV en BV De NV is als rechtsvorm vooral geschikt voor grote ondernemingen die internationaal opereren. De NV en BV zijn geen personenassociaties maar kapitaalassociaties. Men kan slechts in een BV en NV opereren door een aandeel in het kapitaal van de vennootschap te nemen. Aandelen en aandeelhouders Primair zijn aandelen voor de BV en NV het middel om (eigen) vermogen aan te trekken. In beginsel geeft elk aandeel recht op een deel van de winst (dividenduitkering). Ook geven aandelen zeggenschap in de aandeelhoudersvergadering (AV). Voor sommige statutenwijziging is unanimiteit voorgeschreven zodat minderheidsaandeelhouders worden beschermd. Preferente aandelen: aandelen waarop een vast percentage wordt uitgekeerd voordat de winstuitkering op gewone aandelen plaatsvindt. Deze aandelen kunnen op naam of aan toonder zijn. Prioriteitsaandelen: geven meer of bijzondere inspraak en zijn vrijwel altijd op naam. Nominale waarde: de waarde die op het aandeel staat. Intrinsieke waarde: de waarde van het aandeel op dat moment. Een BV kent enkel aandelen op naam. Vaak zijn deze aandelen alleen overdraagbaar wanneer aan specifieke procedures en statutaire bepalingen is voldaan. Een NV kent ook aandelen aan toonder, deze zijn vergelijkbaar met een bankbiljet en kunnen worden overgedragen aan een derde. Stemrechtloze aandelen (BV): geven geen stemrecht tijdens de AV maar wel tijdens de BGA. Geven enkel vergaderrecht en winstrecht. Winstrechtloze aandelen (BV): geven uitsluitend stemrecht tijdens de AV. De blokkeringsregeling Aanbiedingsplicht: medeaandeelhouders hebben voorkeursrecht. Goedkeuringsregeling: verkoop moet worden goed gekeurd door een in de statuten genoemd orgaan. Oprichting Ten eerste is nodig dat één of meer personen het besluit nemen om een NV of BV op te richten, dit moet worden vastgelegd in een voorovereenkomst. Ten tweede moet er een notariële akte worden opgemaakt waarin de statuten zijn opgenomen. Ten slotte moeten de oprichters deelnemen in het kapitaal van de vennootschap. Ook moet de NV of BV ingeschreven worden in de KvK. Kapitaal - Maatschappelijk kapitaal: het in de statuten genoemde totaalbedrag aan aandelen dat de vennootschap mag uitgeven. - Geplaatste kapitaal: het deel van het maatschappelijk kapitaal dat daadwerkelijk door aandeelhouders in de vorm van aandelen is genomen. - Gestorte kapitaal: het bedrag dat de aandeelhouders op het geplaatste kapitaal hebben gestort. Organen Het bestuur: bestaat uit één of meer personen en wordt eerst bepaald door de oprichters, daarna door de AV. Het bestuur bestuurt alles wat samenhangt met de dagelijkse leiding van de BV en vertegenwoordigd de BV bij het aangaan van verbintenissen met derden. Het bestuur moet rekening en verantwoording afleggen over het gevoerde financiële beleid van de onderneming in het jaarverslag en de jaarrekening. De AV (aandeelhoudersvergadering): brengen het eigen vermogen van de BV bijeen. Zij hebben inspraak in het beleid en financiële rechten. De Raad van Commissarissen: niet een verplicht orgaan. Bij een gewone NV/BV: houdt toezicht op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in de vennootschap en heeft een adviserende functie richting het bestuur. Eenpersoons-BV: een BV waarbij alle aandelen in handen zijn van slechts één persoon of één huwelijksgemeenschap. Deze rechtsvorm heeft het uiterlijk van een eenmanszaak maar de juridische organisatie van een BV. De structuurvennootschap (art. 2:153 BW) Zodra een BV/NV een zekere omvang heeft bereikt, zal het zwaartepunt van de macht steeds meer komen te liggen bij het bestuur. Met het oog op dit gevaar heeft de wetgever een speciale regeling getroffen: de structuurregeling. Aan de RvC wordt naast de genoemde wettelijke en statutaire taken nog een aantal taken en bevoegdheden toegekend. One-tier board / two-tier board Een vennootschap met een bestuur en een RvC: dualistisch bestuursmodel dus two-tier. Monistisch bestuursmodel: een soort samenvoeging van het bestuur en de RvC, one-tier. Dit moet in de statuten worden vermeld. Corporate governance Om machtsmisbruik te voorkomen is het recht om de jaarrekening vast te stellen overgeheveld aan de AV. Als resultaat van de discussie is ook de Corporate Governance Code voortgekomen waarin meer dan 100 regels over bijv. de samenstelling van de beloning van bestuurders en leden van de RvC zijn geregeld. Franchising: een vorm van samenwerking tussen twee zelfstandige ondernemers waarbij de ene, de franchisegever, een winkel of horecaformule exploiteert die hij ter beschikking stelt van de andere ondernemer, de franchisenemer. Nadelen zijn dat de franchisenemer vaak een grote investering en een deel van de winst eist. Vrijwillig Filiaalbedrijf (VFB): hierbij sluit een zelfstandig detaillist zich aan bij een grote organisatie. Er is dus sprake van één gemeenschappelijke naam maar verder blijven de ondernemers financieel zelfstandig. Inkoopcombinatie: samenwerkingsverband dat beperkt blijft tot de gezamenlijke inkoop van grondstoffen of halffabricaten. Licentieverlening: met een licentie geeft de licentiehouder een ander toestemming om een product waarvan hij eigenaar is, te maken of te verkopen. Joint ventures: een vorm van samenwerking van enkele zelfstandig blijvende ondernemingen, welke samenwerking plaatsvindt in een volledig op zich zelf staande nieuwe onderneming. Concern: natuurlijke- en rechtspersonen die dusdanig in financieel economisch en organisatorisch opzicht met elkaar zijn verbonden, dat ze ten opzicht van de fiscus als een eenheid worden beschouwd (denk hierbij aan een moeder- en dochteronderneming). H8 Arbeidsrecht: het geheel aan rechtsregels dat betrekking heeft op de arbeidsverhouding van de onzelfstandige beroepsbevolking in de private- en publieke sector. Onzelfstandige beroepsbevolking: personen die een bijdrage leveren aan het productieproces in ruil voor een financiële contraprestatie. De overeenkomst tot aanneming van werk (art. 7:750-764 BW) De overeenkomst waarbij de aannemer zich verbindt om, buiten dienstbetrekking, voor de opdrachtgever tegen een bepaalde prijs een bepaald werk (stoffelijk voorwerp) tot stand te brengen (resultaatsverbintenis). De overeenkomst tot opdracht (art. 7:400-413 BW) Hierbij gaat het om een overeenkomst, buiten dienstbetrekking, die zich richt op het verrichten van een dienst (inspanningsverbintenis). De arbeidsovereenkomst (art. 7:610-689 BW) Een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van een andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. 1. Een overeenkomst: de overeenkomst is vormvrij en kan daardoor ook mondeling ontstaan. 2. De gezagsverhouding: de werkgever is bevoegd aanwijzingen te geven over de wijze waarop de werknemer het werk moet uitvoeren. Hierbij moet de werkgever wel steeds de grenzen van de redelijkheid in acht nemen. 3. Loon: geldt als de tegenprestatie van de werkgever voor het geleverde werk. 4. Arbeid zelf verrichten: alleen met toestemming van de werkgever mag de werknemer incidenteel zijn werk door anderen laten verrichten. 5. Gedurende zekere tijd: vooraf is overeengekomen dat de werknemer gedurende een bepaalde tijd, arbeid zal verrichten. Wanneer er sprake is van een CAO, dan gaan alle bepalingen die beter zijn voor de werknemer, voor de regelingen uit de individuele arbeidsovereenkomst. Regels van dwingend recht: van dit beding mag niet worden afgeweken. Dat wat afwijkend is overeengekomen bestaat niet voor de wet. Regels van driekwart dwingend recht: afwijking is slechts mogelijk bij CAO. Regels van semi-dwingend recht: afwijking is alleen toegestaan mits schriftelijk of via reglement. Regels van aanvullend recht: partijen mogen van deze bepaling afwijken. Een minderjarige is vanaf zestien jaar volledig bekwaam om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Een minderjarige kan echter niet zelf in rechte optreden, daarvoor is de bijstand van zijn wettelijke vertegenwoordiger vereist. Sollicitatiefase: precontractuele fase waarbij nog geen overeenkomst tot stand is gekomen. Hierbij mag alleen om een medische verklaring worden gevraagd als dit redelijk is. De verplichtingen van de werkgever De verplichting tot loonbetaling: de tegenprestatie voor geleverde arbeid. Kan er op basis van het gebruik geen loon worden gefixeerd, dan moet het loon naar billijkheid worden bepaald. Indien een werknemer wegens ziekte, zwangerschap of bevalling niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, dan heeft hij/zij desondanks recht op 70% van het loon. Ook is de werkgever verplicht tot doorbetaling van het loon wanneer de werknemer wel wil werken, maar de werkgever daarvan geen gebruik wil of kan maken. Vakantie en verlof: de werkgever is verplicht tot het verstrekken van vakantie met behoud van loon. Na een jaar gewerkt te hebben, heeft men recht op viermaal het aantal wekelijkse werkdagen. Werknemers kunnen onder meer een kortdurend zorgverlof van maximaal tien werkdagen per jaar opnemen. Goed werkgever & veiligheid: de werknemer is verplicht om alles zo in te richten dat er geen gevaar voor de werknemers kan zijn. Dit is echter vaak onmogelijk te bewijzen. Verplichting van werkgevers bij overgang onderneming: wanneer een werkgever van plan is een reorganisatie van enige omvang door te voeren, moet hij dit melen aan de vakbonden. De verkrijger van de onderneming is verplicht alle werknemers met bijbehorende arbeidsvoorwaarden van de overgenomen onderneming mee over te nemen. De oude werkgever blijft nog tot een jaar na overgang hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Flexibele arbeidsverhoudingen - Door binnen het bedrijf te werken met collegiale in- en uitlening van personeel. - Door t.a.v. bepaald personeel gebruik te maken van contracten voor bepaalde tijd. - Door de inzet van uitzendkrachten, personeel op basis van detachering en payrollbedrijven. Een arbeidsovereenkomst wordt vermoed aanwezig wanneer men gedurende drie opeenvolgende maanden of wekelijks, of tenminste twintig uren per maand heeft gewerkt (rechtsvermoeden). Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd: de duur is vastgelegd, een tijdelijke baan. Wanneer een contract voor meer dan 6 maanden wordt opgesteld, moet de werkgever uiterlijk 1 maand voor het einde laten weten wat hij wil anders: boete van 1 maandsalaris + de arbeidsovereenkomst wordt onder dezelfde voorwaarden voor dezelfde tijd voortgezet (maximaal 1 jaar). Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd: de duur is niet vooraf vastgelegd, een vaste baan. Zodra opeenvolgende contracten langer dan 24 maanden duren, met tussenpozen van maximaal 6 maanden, dan geldt het laatste contract voor onbepaalde tijd. Zodra er bij dezelfde werkgever sprake is van meer dan drie opeenvolgende tijdelijke contracten, met tussenpozen van maximaal 6 maanden, dan geldt het laatste contract voor onbepaalde tijd. Tussenschakeling van een uitzendbureau biedt geen uitweg om een arbeidsketting te doorbreken. De parttimer: een werkgever is verboden onderscheid te maken tussen fulltime en parttime dienstverbanden. Uitzendkrachten: driehoeksverhouding tussen de opdrachtgever, het uitzendbureau en de uitzendkracht. Hierbij zijn twee overeenkomsten: een arbeidsovereenkomst en een overeenkomst tot opdracht tussen de opdrachtgever en het uitzendbureau. Om als opdrachtgever onder de aansprakelijkheid uit te komen is het aan te raden om te lenen via een gecertificeerd uitzendbureau. Uitzendbeding: wanneer de inlener de uitzendkracht zonder opgaaf van redenen niet meer in kan zetten betekent dit het einde van de arbeidsovereenkomst van de uitzendkracht. Payrolling: deze constructie bestaat uit dezelfde driehoeksverhouding maar hier selecteert de inlener zelf zijn personeel en werkt het personeel uitsluitend bij 1 inlener. De ondernemer geeft in feite het juridisch werkgeverschap uit handen aan een payrollbedrijf. Freelancer: incidentele arbeid voor wisselende opdrachtgevers. Dit begrip is juridisch niet gedefinieerd en er kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of overeenkomst tot opdracht. Afroepcontracten: personen verrichten slechts arbeid wanneer dit noodzakelijk is. Afroepovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht: een gewoon arbeidscontract waarbij echter geen vast aantal te werken uren per week is afgesproken (mini- of maxi-contract). De afroepkracht heeft van zijn kant niet de vrijheid om het aangeboden werk te weigeren. Er mag zich gedurende een langere periode geen vast arbeidspatroon ontwikkelen. Afroepovereenkomst op basis van een voorovereenkomst: de oproepkracht wordt opgenomen in een bestand van mogelijke werknemers. Tussen de oproepkracht en de werkgever ontstaat pas een overeenkomst (van bepaalde tijd) wanneer de afroepkracht gehoor heeft gegeven aan een oproep. Beëindiging met wederzijds goedvinden Zodra werkgever en werknemer het erover eens zijn dat het beter is om de arbeidsrelatie te beëindigen, kan deze wilsovereenstemming het einde van de arbeidsovereenkomst inluiden. De opzegging met instemming De werkgever doet een aankondiging van een opzegging, waarna de werknemer schriftelijk moet instemmen. Hierbij is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd aan de werknemer. Het duale systeem Het ontslagrecht is opgebouwd rondom het duale systeem van preventieve toetsing door het UWV dan wel door de kantonrechter waarbij het te volgen traject afhangt van de ontslaggrond. De UWV-route: art. 7:761a BW. De UWV geeft alleen toestemming om een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd te ontbinden wanneer eerst alle flexibele overeenkomsten zijn beëindigd. De door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn is afhankelijk van de tijd dat de arbeidsrelatie met de betreffende werknemer heeft geduurd (art. 7:762 lid 2 BW). Wederindiensttreding: mocht een werkgever, binnen 26 weken na opzegging, een ander werknemer dezelfde werkzaamheden laten verrichten, dan kan de ontslagen werknemer zich tot de kantonrechter wenden. Het traject via de kantonrechter: voor de overige ontslaggronden is de kantonrechter bevoegd. De transitievergoeding (art. 7:263 BW) Komt er onvrijwillig een einde aan een arbeidsovereenkomst, dan heeft iedere werknemer die langer dan 24 maanden in dienst is geweest, recht op een transitievergoeding ter compensatie voor het verlies van de baan. De proeftijd (art. 7:652 BW) De bedoeling van een proeftijdbeding is om ieder der partijen de gelegenheid te geven de arbeidsovereenkomst op een eenvoudige en snelle manier te verbreken wanneer mocht blijken dat men niet bij elkaar past. Een proeftijd moet schriftelijk worden vastgelegd en kan alleen worden opgesteld bij een termijn langer dan 6 maanden. Een proeftijd van langer dan twee maanden is echter niet toegestaan. De werkgever die tijdens de proeftijd opzegt is verplicht de opzegging schriftelijk te motiveren. Ontslag wegens een dringende reden: daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de dienstbetrekking nog langer te laten voortduren. Hier zijn echter wel strenge eisen aan verbonden. De subjectiviteit van de dringende reden: hierbij moet de werkgever zich afvragen of de gedraging van de betreffende werknemer wel de kwalificatie ontoelaatbaar verdient. De onverwijlde mededeling: de wederpartij heeft het recht te weten waarom hij/zij op staande voet is ontslagen. Als er twijfel is over de reden kan de werknemer op non-actief worden gesteld. Degene die door schuld of opzet aan de wederpartij een dringende reden geeft om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, loopt de kans daardoor aan die wederpartij een schadevergoeding te moeten voldoen. Wanneer een werkgever ten onrechte een arbeidsovereenkomst opzegt geldt dit echter andersom. De CAO (Collectieve Arbeidsovereenkomst) De CAO is een overeenkomst tussen één of meer werkgevers en één of meer vakbonden, die voornamelijk arbeidsvoorwaarden regelt die bij individuele arbeidsovereenkomsten in acht genomen moeten worden. Een CAO kent een maximale duur van vijf jaar. Komt er een CAO tot stand, dan moet deze schriftelijk worden aangemeld bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ondernemings-CAO: CAO aangegaan door één enkele werkgever. Vaak gaat het hierbij om grote bedrijven. Zodra een CAO door de minister van SZW algemeen verbindend wordt verklaard, dan moet de betreffende bedrijfstak deze CAO toepassen. H9 Bij het intellectueel eigendomsrecht gaat het om een wettelijke bescherming van intellectuele prestaties. In feite verschaft de wetgever de rechthebbende een tijdelijk monopolierecht. Ook kan het IE gebruikt worden ter voorkoming van misleiding en ter vestiging van herkenbaarheid. Prestaties van ondernemers: octrooi- of patentrecht, auteursrecht en tekeningen en modellenrecht. Herkenningstekens van ondernemers: merkenrecht en handelsnaamrecht. Octrooirecht Een eigendomsrecht dat wordt verleend aan degene die een nieuw product of een nieuw proces heeft uitgevonden. Het beschermt uitwindingen tegen misbruik door anderen. Materiële vereisten - Het moet gaan om een uitvinding: een technisch probleem moet worden opgelost. Het gaat hierbij om weten, kunnen en technische vooruitgang. - De uitvinding moet nieuw zijn: de vinding mag niet al deel uitmaken van de stand der techniek (alles wat er waar dan ook ter wereld openbaar toegankelijk is geworden). - De eis van de inventiviteit: er moet iets gebeuren wat niet voor de hand ligt. - De uitvinding moet geschikt zijn voor toepassing: de werkbaarheid is onafhankelijk van de tijd/plaats. - De uitvinding moet op het terrein van de nijverheid zijn: moet voor industriële toepassing vatbaar zijn (geneeskunst niet, medische instrumenten wel). - De uitvinding mag niet in strijd zijn met de openbare orde en goede zeden. Nationale procedure (ROW): aanvraag gericht aan het Octrooicentrum in Rijswijk - Indiening en registratie van aanvraag: aantonen van materiële eisen. - Nieuwigheidsonderzoek: duur van 6-9 maanden. - Inschrijving van het octrooi in het register en octrooiverlening: looptijd van 20 jaar. Deze procedure is relatief snel en relatief goedkoop (€4000). Internationale procedure (EOV): aanvraag bij het Europees Octrooibureau in München. - Voor welke van de 30 landen is het octrooi bestemd? - Voldoet de aanvraag aan de eisen die het verdrag stelt? - Ambtshalve nieuwigheidsonderzoek. - Beslissing waarbij eventueel een octrooi wordt verleend. - Derden kunnen binnen een termijn van 9 maanden nadat het octrooi is gepubliceerd de mogelijkheid hebben om tegen de octrooiverlening te ageren. De internationale procedure is langdurig en kostbaar maar geeft meer zekerheid en is vaak sneller. De rechthebbende Een octrooi komt toe aan de uitvinder of diens rechtverkrijgende, waarbij men uitgaat van het rechtsvermoeden dat de uitvinder tevens de aanvrager is. Het octrooi wordt toegekend aan degene die het eerst een octrooi aanvraagt. De werknemer als uitvinder: hangt af van de aard van de dienstbetrekking en de soort vinding. Voorgebruik: soms heeft een bedrijf goede gronden om een bepaalde vinding niet publiekelijk te maken. Het gebruik maken van een eigen uitvinding terwijl een ander hier later octrooi op aanvraagt. Collisie: verschillende personen doen onafhankelijk van elkaar eenzelfde uitvinding. Hierbij is datum en tijd van aanvraag dus van belang. De octrooihouder kan er voor kiezen het octrooi zelf te gebruiken, hij kan zijn octrooi verkopen en hij een ander het recht verlenen gebruik te maken van de uitvinding tegen een vergoeding. Beperkingen van het octrooirecht zijn: beperkte looptijd, het betalen van jaarlijkse taksen, toepassing van licenties, voorgebruikers worden beschermd, geldt alleen voor octrooi-inbreuken in Nederland en de uitputtingsregel (is een product eenmaal op de markt gebracht, dan kan de octrooihouder zich niet verzetten tegen verder gebruik of verhandeling van het product). Auteursrecht De auteursweg biedt bescherming aan ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde, wetenschap of kunst. De bescherming die het auteursrecht biedt, vindt zijn rechtsgrond in de gedachte dat wie als maker van een werk geldt, ook onbedreigd in de gelegenheid moet worden gesteld de commerciële voordelen van dat werk te genieten. De werking van de wet blijft beperkt tot Nederland. Voor het verkrijgen van auteursrecht hoeft er niets te worden aangevraagd. Copyrightclausule: ©, biedt bescherming tegen landen die niet aangesloten zijn bij de Berner Conventie. Maar bij de Universele Auteursrecht Conventie. Om recht te hebben op bescherming mag het werk geen kopie zijn. Het werk moet ook een persoonlijk karakter hebben. De wet vereist niet dat het werk af is maar het object moet tot uitdrukking zijn gebracht. Gemeenschappelijk auteursrecht: wanneer vaststaat dat het afzonderlijke aandeel van ieder der makers, niet meer van elkaar te scheiden valt. Wanneer de maker in dienst is van een werkgever en de opdracht heeft gekregen om een taak of werk in stand te brengen, dan is de werkgever de maker. De rechten van de maker (exploitatierechten en persoonlijkheidsrechten) - Het recht op openbaarmaking: het betreft een niet limitatieve opsomming waarbij het steeds gaat om een wijze waarop een werk voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt. - Het recht op verveelvoudiging: alleen wanneer de totaalindruk van beide producten overeenstemt, is er sprake van een ongeoorloofde verveelvoudiging. - De persoonlijkheidsrechten: hier staan de immateriële belangen op de voorgrond (art. 25 Aw). Het auteursrecht is gekoppeld met de leeftijd van de maker. Dit geldt alleen voor het exploitatierecht. Voor de persoonlijkheidrechten geldt dat deze uitsluitend toekomen aan de persoon die de maker door een testament is aangewezen. Portretrecht Om een foto die in opdracht tot stand is gekomen openbaar te mogen maken, is de uitdrukkelijke toestemming nodig van de fotograaf en de gefotografeerde persoon. Gaat het om een foto waarvoor de gefotografeerde geen opdracht heeft gegeven en de publicatie kan de belangen van de gefotografeerde schaden, dan mag de fotograaf de foto niet openbaar maken. De gefotografeerde kan zich ook verzetten tegen een publicatie wanneer blijkt dat zijn portret wordt gebruikt voor commerciële doeleinden zonder dat hij er een redelijke vergoeding voor ontvangt. Het merkenrecht Merk: teken van herkomst of een onderscheidingsteken (® of ™) Behalve als herkomstteken fungeert een merk ook vaak als reclamedrager of als statussymbool en kan het een garantiefunctie vervullen. Het merkenrecht wordt beheerst door het Benelux-verdrag betreffende de intellectuele eigendom (BVIE). Het recht op een merk wordt verkregen wanneer men als eerste het betreffende merk bij het BBIE (Benelux-bureau voor de Intellectuele Eigendom) deponeert. Warenmerken: een stoffelijke zaak wanneer deze wordt gebruikt om waren van één onderneming te onderscheiden van de concurrentie (individueel merk). Collectieve merken: een stoffelijke zaak die gebruikt wordt om waren van meerder ondernemingen te onderscheiden van waren (ook geografische herkomst hoort hier bij). Dienstmerken: tekens die dienen ter onderscheiding voor diensten. Wat kan als merk dienen - Woordmerken: letters, woorden, cijfers en/of slogans en titels van kranten en tijdschriften. - Beeldmerken: hier gaat het om eblemen, logo’s en vignetten hetzij 2- of 3-dimensionaal. - Vormen van waren en verpakkingen: een vorm moet zo bijzonder en onderscheidend zijn dat een eeuwigdurende bescherming gerechtvaardigd is. - Klanken, geuren en gebaren. - Kleuren: kan alleen in bescherming worden genomen als aangegeven wordt om welke internationale kleurcode het in kwestie gaat. Is een merk ingeschreven, dan geldt dat voor 10 jaar waarna herinschrijving kan worden aangevraagd. Een aanpassing wordt gezien om een nieuw merk en moet daarom opnieuw worden gedeponeerd. Het zal niet tot een depot komen wanneer het BBIE van mening is dat het aangeboden product of dienst, geen onderscheidend vermogen heeft, misleidend is voor het publiek of in strijd is met de openbare orde van goede zeden. Vormen van merkinbreuk: gebruik van hetzelfde merk voor dezelfde waren, gebruik voor soortgelijke waren, gebruik voor niet gelijke waren, gebruik van een merk anders dan ter onderscheiding. Wie een verdergaande bescherming wenst kan zijn recht deponeren bij het Europees Merkenbureau in het Spaanse Alicante. Mondiale bescherming kan worden gevonden bij de overeenkomst van Madrid. Hiervoor is echter eerst wel een Benelux-basisdepot vereist. De formele eisen van een depot kunnen worden gevonden in art. 6 BMW. Het handelsnaamrecht De naam van een onderneming is bij uitstek de manier waarmee een onderneming zich naar het publiek to profileert en zich onderscheidt van zijn concurrenten. Een handelsnaam mag geen verwarring en/of misleiding van het publiek veroorzaken en de wet biedt bescherming tegen misbruik van een handelsnaam door concurrenten. Voor het vestigen van een handelsnaam zijn geen formaliteiten vereist. Het enige waar men voor moet zorgen is dat men naar het publiek toe op een duidelijke wijze aangeeft een bepaalde handelsnaam te voeren. - Het is verboden een handelsnaam te voeren, die in strijd is met de waarheid aanduidt dat de onderneming aan iemand anders toebehoort. Het is verboden een handelsnaam te voeren die een verkeerde indruk geeft van de rechtsvorm waarin de onderneming wordt bedreven. Het is verboden een handelsnaam te voeren die een onjuiste indruk geeft van onder die naam gedreven onderneming. Het is verboden een handelsnaam te hanteren die gelijk is aan de handelsnaam van een ander en eerder rechtmatig door die ander werd gevoerd. Het is verboden een handelsnaam te voeren die gelijk is aan de merknaam van een ander. Bij een domeinnaamregistratie hanteert men het uitgangspunt dat hij die als eerste bescherming vraagt, deze bescherming ook krijgt. Sancties op het voeren van een onjuiste handelsnaam - De civielrechtelijke weg bestaat veelal uit een kort geding dat door de belanghebbende wordt aangespannen. - Degene die een verboden handelsnaam voert kan ook strafrechtelijk worden vervolgd. H10 Wie nalaat zich conform een regel die rechtsnormen bevat te gedragen, loopt kans te worden getroffen door een sanctie. Met het strafrecht heeft de overheid een scala aan middelen ter beschikking die diep kunnen ingrijpen in het leven van burgers zodat er goede argumenten moeten zijn om strafrecht toe te passen. Het moet het uiterste middel zijn. Strafrecht mag alleen worden toegepast wanneer het om ernstige vormen van onrecht gat die bij een brede laag van de samenleving een sterke, morele afkeuring oproepen. Het legaliteitsbeginsel Elke bevoegdheid van de overheid ten aanzien van de burgers dient zijn oorsprong te vinden in het recht. Aan burgers moet vooraf duidelijk zijn wanneer en op welke gronden de overheid zal ingrijpen. Gedragingen zijn niet strafbaar op grond van regels die voortkomen uit het ongeschreven recht of op grond van de gewoonte. Analoge toepassing: rechter mogen op grond van een sterke gelijkenis met een bestaande rechtsregel, niet een nieuwe strafrechtelijke norm formuleren en deze vervolgens toepassen. Een verruimende interpretatie is echter wel toelaatbaar. Niemand kan gestraft worden voor een het plegen van een feit dat op het moment van uitvoering nog niet strafbaar was. Strafbaarstellingen mogen dus geen terugwerkende kracht hebben (oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid zijn hierbij uitgezonderd). Materieel en formeel strafrecht Materieel: een opsomming van de gedragingen die onder bepaalde omstandigheden strafbare feiten opleveren. Strafbare feiten worden delicten genoemd en de omschrijving van een strafbaar feit een delictsomschrijving. Het materieel strafrecht bevat ook de voorwaarden voor vervolgbaarheid en bepaalt onder welke voorwaarden welke straffen opgelegd kunnen worden. Formeel: regels met betrekking tot de procedures die betrekking hebben op de toepassing van het materiële strafrecht (strafprocesrecht). Alleen het OM is bevoegd om een persoon voor de strafrechter te brengen. Strafbare feiten Delicten worden ingedeeld in misdrijven en overtredingen. De ernst van de overtreden norm is in veel gevallen een belangrijk criterium om een delict te kwalificeren. Is een strafbaar feit opgenomen in een verordening van lagere wetgevers dan wordt deze per definitie aangemerkt als een overtreding. Een poging tot misdrijf is strafbaar, een poging tot overtreding niet. Het opzettelijk behulpzaam zijn bij een misdrijf vormt een strafbaar feit, dit geldt niet bij een overtreding. Een Nederlander kan voor feiten die hij in het buitenland heeft gepleegd alleen worden vervolgd als deze feiten een misdrijf zijn in Nederland. Kenmerkend is dat bij de meeste strafrechtelijke sancties sprake is van een bewuste leedtoevoeging tegenover de dader met als doel het door het delict toegebrachte leed te vergelden. Ook worden deze straffen opgelegd met als doel preventie. Straffen Het strafrecht wordt verdeeld in straffen, bijkomende straffen en maatregelen. Straffen: gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en een geldboete (Wetboek van Strafrecht). Een taakstraf kan naast een werkstraf ook een leerstraf zijn van maximaal 480 uren. De maximale boete kan alleen een rechtspersoon worden opgelegd. De geldboete komt toe aan de staat. Voorwaardelijke veroordeling: onder bepaalde condities wordt de straf niet ten uitvoer gebracht. Als algemeen voorwaarde geldt vaak een proeftijd waarin de veroordeelde zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit. Bijkomende straffen: een delinquent kan in een bepaald aantal gevallen uit zijn rechten worden ontzet. Men straft de dader in de sfeer waarin hij het delict gepleegd heeft. Ook kan een verbeurverklaring plaatsvinden, hierbij wordt de dader getroffen in die goederen die hij door het delict heeft verkregen of die hem daarbij ten dienste stonden. Maatregelen: hierbij is het veelal de bedoeling de belangen van de maatschappij en/of de dader in bescherming te nemen. Onttrekking aan het verkeer (art. 36b Sr) en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 36e Sr) zijn ook maatregelen waarbij de verdachte moet zijn veroordeeld. Wederrechtelijkheid en schuld Pas als aan alle bestanddelen van een delictsomschrijving is voldaan, is er sprake van strafbaar feit. Het vereiste van de wederrechtelijkheid houdt in dat het gedrag in strijd moet zijn met het recht. Het tweede vereiste voor de strafbaarheid is de schuld van de dader. Culpoze delicten: de groep delicten waar schuld in de zin van onvoorzichtigheid een bestanddeel is. Deelneming Medeplegen: samenwerking van twee of meer personen bij de uitvoering van een strafbaar feit. Personen worden als daders gestraft hoewel ze niet alle bestanddelen van een delict hebben vervuld. Medeplichtigheid: is alleen strafbaar bij misdrijven. Hij is niet betrokken geweest bij de planning en ook zijn rol is niet verwisselbaar. Het maximum van de hoofdstraf wordt met een derde verminderd. Uitlokken: een ander bewegen tot. De persoon van de uitlokker is niet betrokken bij de uitvoering van het delict. Doen plegen: iemand laat een ander een strafbaar feit plegen. De uitvoerder van het feit mag hier niet strafbaar zijn. Een poging tot een strafbaar feit (art. 45 Sr) geeft een maximale straf die tweederde bedraagt van de maximale strafmaat van het (niet) voltooide delict. Een leidinggevende die als functioneel dader wordt aangemerkt, kan strafrechtelijk vrijuit gaan wanneer hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Functioneel daderschap: de leidinggevende moest bevoegd zijn om in te grijpen en liet dit na en daarmee aanvaardde hij bewust dat de desbetreffende handelingen in zijn bedrijf plaatsvonden. Stat eenmaal vast dat de rechtspersoon als dader kan worden aangemerkt, dan komen ook degene in beeld die tot het strafbare feit opdracht hebben gegeven.