(uit: Emancipatie Effect Rapportage, oktober 2005, Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn/NIZW Zorg) 6. Emancipatie-effecten Wmo In dit hoofdstuk beantwoorden we de centrale vraagstelling: wat zijn naar verwachting de emancipatie–effecten van de voorgenomen Wet maatschappelijke ondersteuning? In lijn met de motie Tonkens (TK29538) zijn vooral de gevolgen voor de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen, het aandeel van mannen in mantelzorg en vrijwillige inzet, de combineerbaarheid van arbeid met mantelzorg en vrijwillige inzet, en de betrokkenheid van vrouwen bij beïnvloeding van lokaal mantelzorg- en vrijwilligersbeleid belicht. Ook is gekeken naar nieuwe vormen van maatschappelijke inzet en mogelijke trendmatige verschillen in betrokkenheid van vrouwen en mannen daarbij. De resultaten van het onderzoek monden uit in aanbevelingen om negatieve emancipatie-effecten te compenseren en positieve te stimuleren. We richten ons daarbij op gemeenten en de landelijke overheid. Het vaststellen van mogelijke emancipatie-effecten van de Wmo is een complexe aangelegenheid. De Wmo staat niet los van beleidsontwikkelingen zoals het proces van vermaatschappelijking van zorg en beleid gericht op een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen en ouderen. Ook zijn er autonome ontwikkelingen op demografisch gebied zoals vergrijzing en ontgroening. De Wmo is in dit licht bezien slechts een bescheiden onderdeel van al langer bestaande (beleids)trends. De Wmo is bovendien een kaderwet, die gemeenten een ruime beleidsvrijheid biedt om maatwerk te leveren. Dit zal lokale variatie tot gevolg hebben. Emancipatie-effecten zijn dus het resultaat van een aantal elkaar beïnvloedende ontwikkelingen, waarvan de Wmo er maar één is en gezien het karakter van de wet een weinig eenduidige. Beschikbare beleidsgegevens en onderzoeken lenen zich er niet altijd voor om de vragen in deze Emancipatie-effect rapportage gericht te beantwoorden. In zorgonderzoek staan vaak de cliënten centraal. Voor zover mantelzorgers aandacht krijgen, wordt zelden onderscheid gemaakt tussen de seksen. Zo valt bijvoorbeeld bij onderzoek naar opzeggingen in de thuiszorg wegens de hogere eigen bijdragen niet te achterhalen of vrouwen of mannen als gevolg daarvan meer huishoudelijke taken op zich gaan nemen. In emancipatiebeleid en de monitoring daarvan (bijvoorbeeld de Emancipatiemonitor van het SCP en rapportages over de Experimenten Dagindeling) ligt het accent op de combinatie van arbeid en zorg voor (gezonde) kinderen. Mantelzorg krijgt beduidend minder aandacht. Nieuwe vormen van maatschappelijke inzet worden nog nauwelijks geëvalueerd. Voor zover dat gebeurt, is er weinig oog voor het mogelijk verschillend aandeel van vrouwen en mannen. Indicaties voor trends hierin zijn alleen beschikbaar op grond van gesprekken met deskundigen en betrokkenen. De resultaten van één van de speerpunten van landelijk mantelzorgbeleid, de stimulering van respijtzorg (tijdelijke overname van zorg om de mantelzorger een adempauze te geven), zijn ondoorzichtig. Een afgewogen overzicht van onderzoeken en toekomstramingen op het gebied van vraag en aanbod op het gebied van (mantel)zorg, ontwikkelingen in de arbeidsparticipatie van vrouwen en ouderen ontbreekt nog. Met in achtneming van deze beperkingen geven we indicaties voor emancipatie- effecten aan. We baseren ons daarbij op patronen die systematisch terugkeren. 6.1 Emancipatie-effecten Effecten op de arbeidsdeelname en economische zelfstandigheid van vrouwen Wat is het mogelijk effect van de Wmo op de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen? In de Wmo wordt nadrukkelijk een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen om voor elkaar te zorgen en op de ´civil society´. Gezien de historisch gegroeide informele zorgstructuur, waarbij vrouwen zowel in mantelzorg vrijwillige inzet en in de arbeidsverdeling in huishoudens ongeveer tweemaal zoveel zorgtaken voor hun rekening nemen als mannen, valt te verwachten dat vooral zij ruimte maken voor mantelzorg. Zij zijn vaker dan mannen de eerst aangewezene om mantelzorg op zich te nemen, omdat zij vaker in deeltijd werken, doorgaans minder verdienen dan mannen, een meer centrale positie in sociale netwerken innemen en de verwachtingen ten aanzien van hun zorgzaamheid groter zijn. In de hiërarchie van verantwoordelijkheden gaat bij vrouwen de zorg voor kinderen en verwanten voor betaalde arbeid, maar dat geldt niet voor vrijwilligerswerk. Als vrouwen zich meer aangesproken voelen door het beroep op eigen verantwoordelijkheid voor zorgtaken in informele sfeer zal het percentage vrouwen dat participeert in betaalde arbeid en economisch zelfstandig is door de invoering van de Wmo meer achterblijven bij de doelstellingen van het Nederlandse emancipatiebeleid dan nu reeds het geval is. Dit temeer omdat zij vaker dan mannen die mantelzorgtaken (huishoudelijke zorg en persoonlijke zorg) op zich nemen die minder gemakkelijk met betaalde arbeid zijn te combineren. Een aantal groepen loopt extra risico dat hun arbeidsparticipatie en daarmee hun economische zelfstandigheid in de knel komt: Vrouwen van 55 tot 65 jaar met een gebroken arbeidsverleden en een zwakkere band met de arbeidsmarkt. Zij zijn geneigd werk op te geven als mantelzorg op hun pad komt. Vrouwen die fulltime of in grotere deeltijdbanen werken. Dit zijn deels hoger opgeleide vrouwen die op latere leeftijd kinderen krijgen. Zij komen vaak te staan voor de combinatie van zorg voor de generatie boven en onder hen. Daarnaast zijn er ook alleenstaande moeders die fulltime werken om de kost te verdienen. Hieronder zijn veel Surinaamse vrouwen. Vrouwen op het platteland die minder uren werken dan zij wensen omdat mantelzorg daar door grotere afstanden en een verschralend voorzieningenniveau lastiger in tijd met werk te combineren is dan in de stad. Allochtone vrouwen. Vooral voor vrouwen van Turkse en Marokkaanse komaf geldt dat het expliciete beroep op eigen verantwoordelijkheid in de Wmo hun uitgangspunt dat zorg in eigen kring door (schoon)dochters wordt opgelost zal versterken. De overgang van huishoudelijke zorg van de AWBZ naar de Wmo bij gelijkblijvend budget kan werkgelegenheidseffecten hebben. De voortzetting van een restrictief beleid in de toegang tot huishoudelijke zorg, zoals dit nu landelijk wordt gevoerd, heeft niet alleen tot gevolg dat er een grotere inzet van mantelzorg wordt verwacht. De andere kant van de medaille is dat verscherpte indicatiestelling een verminderde vraag naar professionele zorg tot gevolg zal hebben. Daardoor zullen veel verzorgenden (doorgaans vrouwen) mogelijk hun baan verliezen. Gemeenten kunnen ook een andere koers varen. Als zij de kosten van huishoudelijke zorg verlagen door de schoonmaakbranche in te schakelen, wordt vrouwenarbeid in de thuiszorg ingewisseld voor een goedkopere vorm van (voornamelijk) vrouwenarbeid in de schoonmaakbranche. In de Wmo staat het gemeenten vrij om al dan niet een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke zorg in te stellen. De uitkomst kan lokaal variëren. Op dit moment is ruim driekwart van mantelzorgers die uit een pgb wordt betaald vrouw. Het gaat over het algemeen om geringe inkomsten, maar deze kunnen wel enige compensatie bieden voor verlies aan inkomen wegens mantelzorg en daarmee bijdragen aan de economische zelfstandigheid van vrouwen. Aandeel van mannen in de verantwoordelijkheid voor mantelzorg en vrijwillige inzet Wat is het mogelijke effect van de Wmo op het aandeel van mannen in de verantwoordelijkheid voor mantelzorg en vrijwillige inzet? In de Wmo wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid om elkaar bij te staan en op de ´civil society´ in de veronderstelling dat er een onbenut potentieel bestaat aan mantelzorg en vrijwillige inzet. Voor zover er sprake is van onbenut potentieel voor mantelzorg is dit te vinden bij jongeren en bij mannen tot 65 jaar. Mannen werken echter overwegend fulltime en zijn nauwelijks meer gaan zorgen voor kinderen en verwanten dan tien jaar geleden (Portegijs e.a. 2004). Te verwachten valt dat alleen oudere mannen die voor hun partner zorgen een groter aandeel in zorgverantwoordelijkheid krijgen dan nu reeds het geval is. Dit vraagt ook nu al veel van hen omdat zij doorgaans weinig ervaring hebben in het zorgen. De veronderstelling met betrekking tot een onbenut potentieel lijkt bij vrijwillige inzet voor zorg en hulpverlening alleen van toepassing op jongeren. Vitale vutters en gepensioneerden leveren al het grootste aandeel in vrijwilligerswerk. Het is de vraag of daar nog meer mogelijkheden liggen, temeer nu ouderen geacht worden langer door te werken. Mannen en vrouwen zijn, vooral op oudere leeftijd, evenzeer actief in vrijwilligerswerk, maar mannen zijn sterk ondervertegenwoordigd in de sector zorg en hulpverlening, waar het grootste tekort aan vrijwilligers is. Vrijwilligersorganisaties houden zich niet aanwijsbaar bezig met (het doorbreken van) de sekse-specifieke taakverdeling in het vrijwilligerswerk en gemeenten evenmin. Men blijft vaak in dezelfde doelgroep werven omdat een strategie van persoonlijke benadering goed werkt. Dat betekent een bestendiging van de bestaande taakverdeling in het vrijwilligerswerk tussen vrouwen en mannen. Gezien de trend dat vrijwilligers minder continu beschikbaar willen zijn, zijn er in absolute zin meer vrijwilligers nodig om te voldoen aan het groter beroep op vrijwillige inzet voor zorg en hulpverlening in de Wmo. De aanwas zou in deze sector vooral van jongeren en mannen moeten komen, maar zij lopen hier niet vanzelf warm voor. De geringere inzet van mannen voor mantelzorg en zorggerelateerde vormen van vrijwilligerswerk zal op grond van de Wmo niet veranderen, tenzij gemeenten daar bewust beleid op inzetten. Gezien de taaiheid van de historisch gegroeide zorgstructuur zal dit alleen effecten sorteren als gemeenten hierin gericht investeren. Combineerbaarheid van arbeid en zorg over de levensloop Wat is de mogelijke invloed van de Wmo op de combineerbaarheid van arbeid met zorg (mantelzorg, vrijwillige inzet) over de gehele levensloop van mannen en vrouwen? . Positief is dat de Wmo gemeenten aanspoort om een samenhangend beleid te voeren op het terrein van welzijn, zorg en maatschappelijke ondersteuning en om de uitvoering van het tot dusver vaak versnipperd aanbod aan voorzieningen beter te coördineren. Dit kan leiden tot een vermindering van regeltaken die vooral werkende mantelzorgers zwaar vallen. De Wmo biedt gemeenten geen aansporing om werkende mantelzorgers te ondersteunen. Het staat gemeenten vrij om specifieke maatregelen te treffen om de combinatie van werk en mantelzorg te vergemakkelijken. Enkele gemeenten doen dit al, bijvoorbeeld door werkgevers in hun stad of regio te stimuleren tot een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid of zelf in dit opzicht een voorbeeldfunctie te vervullen. Zij beschikken op dit terrein echter in beperkte mate over instrumenten. Zij kunnen werkgevers slechts stimuleren. Ze beschikken niet over bevoegdheden met betrekking tot belangrijke randvoorwaarden zoals flexibele arbeidstijden en langdurend zorgverlof. Beïnvloeding mantelzorg en vrijwilligersbeleid Wat is de mogelijke invloed van de Wmo op de betrokkenheid van vrouwen bij de beïnvloeding en/of besluitvorming van het mantelzorg- en vrijwilligersbeleid op lokaal niveau? Binnen de Wmo zijn gemeenten verplicht om relevante partijen bij advies en de besluitvorming over alle prestatievelden te betrekken, dus ook bij het mantelzorg en vrijwilligersbeleid. Er is geen specificatie ten aanzien van een evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. De huidige praktijk is dat vrouwen een ruime meerderheid vormen in belangenorganisaties van mantelzorgers en in vrijwilligersorganisaties in de zorg. Zij zijn ook oververtegenwoordigd als werknemers bij RPCP’s, die vaak mede als belangenbehartiger van mantelzorgorganisaties met gemeenten in contact treden. In alle gevallen tekent zich het patroon af dat vooral mannen bestuurlijk werk en lobbywerk op zich nemen en vaker het aanspreekpunt voor gemeenten zijn. Voor zover allochtonen betrokken zijn bij de besluitvorming, betreft dit bijna uitsluitend mannen. Als de zaak op zijn beloop gelaten wordt, valt te verwachten dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn bij de beïnvloeding van lokaal mantelzorg- en vrijwilligersbeleid en dat vrouwen van allochtone afkomst praktisch niet vertegenwoordigd zijn. Nieuwe vormen van maatschappelijke inzet In hoeverre zijn er al nieuwe vormen van mantelzorg en vrijwillige inzet te signaleren? Zijn daarbij verschillen in trend tussen mannen en vrouwen? Op welke wijze kan de Wmo een bijdrage leveren in de verdere positieve ontwikkeling van deze moderne vormen van mantelzorg en vrijwillige inzet? Er bestaan diverse voorbeelden van nieuwe vormen van maatschappelijke inzet die de doelstellingen van de Wmo dichterbij brengen. Zij vullen leemtes op die ontstaan in de ondersteuning in eigen kring. Deze initiatieven bieden op verschillende gebieden een (gedeeltelijke) oplossing of alternatief: steun voor werkende mantelzorgers, ondersteuning en ontmoeting voor ouderen, `betaald’ vrijwilligerswerk, vervangende sociale netwerken voor een bepaalde zorgvrager, projecten om jongeren voor zorg te interesseren, projecten ter compensatie van verdwijnende voorzieningen op het platteland, enzovoort. Gemeenten hebben binnen de Wmo de ruimte om nieuwe vormen van maatschappelijke inzet te stimuleren en te faciliteren. Onduidelijk is alleen of de optelsom van een krap bemeten AWBZ-zorg en huishoudelijke zorg (Wmo), het bestaande vrijwilligerswerk in zorg en welzijn en veelbelovende nieuwe vormen van maatschappelijke inzet kwantitatief en kwalitatief voldoende is om mantelzorgers te ondersteunen die te maken hebben met complexe zorgvragen in de thuissituatie. Daaronder zijn relatief veel vrouwen. De nieuwe vormen van maatschappelijke inzet worden, zoals bedoeld in de Wmo, vooral toepast bij lichte vormen van ondersteuning zoals boodschappen doen, maaltijdverzorging of klussen, oppas voor ouderen met een lichte zorgvraag. Of het gaat om incidentele kortdurende inspanningen zoals in het kader van werknemersvrijwilligerswerk. Het is de vraag of alle vragen om hulp en ondersteuning gedekt zijn, als we bedenken dat ook mensen met complexe zorgbehoeften volop in de thuissituatie te vinden zijn vanwege de vermaatschappelijking van de zorg. De Wmo vertrekt vanuit de gedachte dat verbreding van het draagvlak onder de informele zorg soepel tot stand kan komen, omdat het in de thuissituatie om eenvoudige taken gaat die gemakkelijk aan willekeurige anderen over te dragen zijn. Vele handen maken licht werk. De AWBZ zou gereserveerd moeten blijven voor de zwaardere medisch getinte zorgvormen. Bij lichte zorgvormen wordt gedacht aan huishoudelijke zorg in de thuissituatie. Bij zwaardere vormen denkt men aan de functies die in of door het verzorgings- of verpleeghuis worden geboden. Deze tweedeling staat op gespannen voet met het uitgangspunt van vermaatschappelijking van zorg: zo lang mogelijk thuis blijven ook al is daar veel ondersteuning bij nodig. Bij de nieuwe vormen van maatschappelijke inzet tekent zich hetzelfde patroon af als in het reguliere vrijwilligerswerk. Vrouwen zijn vooral actief in zorggerelateerde vormen en mannen in organisatie en bestuur en het helpen bij klussen. Wel zit er potentie in het werknemersvrijwilligerswerk als manier om ook mannen warm te laten lopen voor activiteiten op het terrein van zorg en welzijn. 6.2 Aanbevelingen aan gemeenten In de sturingsfilosofie van de Wmo gaat de gemeente de rol vervullen van regisseur en inspirator. Zij moet samenhang in het beleid tot stand brengen, als trekker van het lokale beleid optreden en verantwoording over het beleid afleggen aan burgers. Gezien deze taakstelling van gemeenten in de Wmo komen we tot de volgende aanbevelingen aan gemeenten: Emancipatie-invalshoek beleidsinformatie mantelzorg en vrijwilligersbeleid Op dit moment is de verzameling van kerngegevens rond mantelzorg, vrijwilligerswerk en beleids- en projectevaluaties op deze terreinen niet opgezet vanuit een emancipatieinvalshoek. De resultaten op het terrein van vrijwilligersbeleid of stimulering van nieuwe vormen van maatschappelijke inzet zijn op dit punt ondoorzichtig. Inzicht in de diversiteit aan mantelzorgers moet in veel gemeenten nog opgebouwd worden. De leemte in informatie vanuit een emancipatie-invalshoek kan op lokaal niveau opgevuld worden als gemeenten organisaties waarmee zij productafspraken hebben of initiatiefnemers van projecten waarmee zij een (subsidie)relatie onderhouden, vragen gegevens aan te leveren over het aandeel van vrouwen en mannen binnen de vrijwillige inzet en over het bereik van specifieke categorieën mantelzorgers (leeftijd,sekse etcetera). Emancipatie- effecten in rapportages De invalshoek van emancipatie heeft vooralsnog weinig aandacht gekregen in de totstandkoming van de WMO. Gemeenten hebben al getoond dat zij zich willen inzetten voor mantelzorgondersteuning en sommige doen pogingen om de combinatie van werk met mantelzorg te vergemakkelijken. Het verdient dan ook aanbeveling bij de jaarlijkse verantwoording aan burgers en de vierjaarlijkse rapportage van gegevens aan de landelijke overheid in het kader van de Wmo een beschrijving van emancipatie-effecten van het gemeentelijk beleid op te nemen Inzet instrumenten vrijwilligersbeleid In de Wmo hebben gemeenten de verantwoordelijkheid voor het lokale vrijwilligerswerkbeleid. Gezien de moeite die het kost om een nieuw potentieel aan vrijwilligers te mobiliseren, is er vanuit de landelijke overheid de laatste jaren sterk ingezet op een kwaliteitsversterking van de lokale infrastructuur van de vrijwillige inzet, bijvoorbeeld de vrijwilligerscentrales. Deze centrales kunnen in dit kader van gemeenten de opdracht meekrijgen om extra aandacht te besteden aan de begeleiding van jonge vrijwilligers en ook mannen te stimuleren tot vrijwillige inzet in zorg en hulpverlening. Beïnvloeding taakverdeling vrijwillige inzet Gemeenten kunnen zich laten inspireren door goede voorbeelden op het terrein van mantelzorgondersteuning en vrijwilligersbeleid en nieuwe vormen van maatschappelijke inzet. Zij kunnen de laatste ondersteunen door middel van een startsubsidie, gebruik van accommodatie of een kleine, maar betrouwbare professionele ondersteuning. Op dit moment is het probleem dat de seksespecifieke taakverdeling, waarbij vrouwen vooral actief zijn in de zorggerelateerde vormen van vrijwilligerswerk en andere vormen van maatschappelijke inzet, zichzelf steeds reproduceert. Op deze wijze is het moeilijk een nieuwe aanwas te vinden onder de groepen waar nog potentieel is, jongeren en mannen. Dat valt te compenseren als de gemeente in zijn productafspraken met welzijnsorganisaties richtlijnen daarover opneemt. Datzelfde is ook mogelijk waar het gaat om subsidieafspraken bij veelbelovende burgerinitiatieven. Bij typische zorg-projecten (bijvoorbeeld bezoekwerk of oppashulp) zouden initiatiefnemers moeten aantonen hoe zij ook een x-percentage mannen hiervoor denken te werven. Bij andere projecten in de sfeer van klussen of besturen zou de gemeenten voorwaarden kunnen stellen aan de betrokkenheid van vrouwen bij het initiatief.Dit vraagt om strategisch optreden, want al te strikte voorschriften zullen de initiatiefnemers tegen de haren instrijken en maken dat er minder sprake is van een spontaan burgerinitiatief. De verpakking van de boodschap is van groot belang. Gemeenten moeten breder inzetten dan zorg alleen om ook mannen te bereiken, bijvoorbeeld gericht op het ondersteunen van burgers bij het onderhouden van sociale netwerken, en daarvoor kaders aanreiken, zonder dat hierop direct het etiket ‘zorg’ wordt geplakt. Zij kunnen projecten die erop gericht zijn jongeren enthousiast te maken voor hulp aan leeftijdgenoten met een chronische ziekte of handicap de opdracht meegeven om zich ook specifiek op jongens te richten en werknemersvrijwilligerswerk in hun gemeente stimuleren. Betrekken (allochtone) vrouwen bij mantelzorg- en vrijwilligersbeleid Vrouwen zijn nu maar mondjesmaat betrokken bij mantelzorg en vrijwilligerswerkbeleid, terwijl zij daar op uitvoerend gebied juist een groot aandeel in hebben. Gemeenten kunnen bij het betrekken van burgers bij het mantelzorg en vrijwilligersbeleid de mogelijkheid aangrijpen om eisen te stellen aan de vertegenwoordiging van vrouwen. Zij kunnen de diversiteit binnen organisaties van cliënten, mantelzorgers en vrijwilligers bevorderen, zodat ook allochtone vrouwen en mannen invloed kunnen uitoefenen. Het verdient ook aanbeveling lokale vrouwenorganisaties bij het mantelzorg- en vrijwilligersbeleid te betrekken. Indicatiestelling huishoudelijke zorg Gemeenten kunnen de protocollen gebruikelijke zorg en huishoudelijke zorg (CIZ 2005) hanteren, maar veel mantelzorgers hebben deze wijze van indiceren ervaren als lastenverhogend en zij hebben het gevoel weinig inspraak te hebben bij de indicatiestelling. Het is van belang dat gemeenten bij de toegang tot huishoudelijke zorg rekening houden met de draagkracht en draaglast van mantelzorgers en hen bij het indicatieproces betrekken. Behoud pgb Verlies van inkomsten in verband met tijdelijk minder werken kan deels gecompenseerd worden met betaling voor mantelzorg uit een pgb. Op dit moment zijn het vooral vrouwen die daarvan profiteren. Ofschoon dit de verantwoordelijkheid voor vrouwen voor zorg alleen maar bevestigt, kan het van belang zijn voor hun economische zelfstandigheid. Het verdient aanbeveling dat gemeenten hun inwoners de keuze tussen zorg in natura en een pgb voor huishoudelijke zorg blijven bieden. Als de kosten voor de uitvoeringsorganisatie voor kleine gemeenten te hoog liggen kunnen zij deze samen met ander gemeenten opzetten. 6.3 Aanbevelingen aan de landelijke overheid In het sturingsconcept van de Wmo schept de centrale overheid de essentiële kaders, stuurt op hoofdlijnen en vervult een stimulerende rol. Gezien deze taakstelling komen we tot de volgende aanbevelingen aan de landelijke overheid: Emancipatie invalshoek beleidsinformatie zorg en vrijwillige inzet Gemeenten gebruiken bij het in kaart brengen van de ondersteuningsvragen van mantelzorgers en het aanbod aan voorzieningen in de lokale situatie vaak landelijk referentiemateriaal zoals SCP-rapporten en andere landelijke onderzoeken. De emancipatieinvalshoek ontbreekt vaak in onderzoek op het terrein van zorg en vrijwillige inzet, terwijl emancipatie-onderzoek weinig aandacht heeft voor mantelzorg en vrijwilligerswerk. Het verdient aanbeveling om bij de verstrekking van opdrachten tot onderzoek, vragen om advies en beleidsvoorbereiding en –evaluatie op het terrein van mantelzorg en vrijwillige inzet systematisch de optiek van emancipatie in te bouwen. Evenzo is het van belang om bij de Emancipatiemonitor ruime aandacht aan mantelzorg en vrijwillige inzet te besteden. Prioriteit verdient onderzoek naar de resultaten van het speerpunt van beleid op het terrein van mantelzorg (stimulering van respijtzorg) en onderzoek naar het mobiliseren van nieuwe groepen vrijwilligers en eventuele emancipatie-effecten daarvan. Ook de onderbouwing van het vergrijzingsbeleid verdient nadere aandacht (Algemene Rekenkamer 2005). In het kader van de Wmo ligt de nadruk op het beroep op mantelzorg en vrijwillige inzet om de hogere kosten als gevolg van de vergrijzing op te kunnen brengen. Er zijn ook onderzoeksuitkomsten die suggereren dat deze kosten opgebracht kunnen worden door sterker in te zetten op verhoging van arbeidsparticipatie van vrouwen (Van DoorneHuiskes, Dykstra en Schippers 2003; Van der Geest 2005). Die opbrengsten maken het mogelijk de professionele zorg op peil te houden en minder een beroep te doen op informele zorg. Het verdient aanbeveling om een afgewogen overzicht te laten maken van verschillende onderzoeken en toekomstramingen. Randvoorwaarden combinatie arbeid en mantelzorg Gemeenten hebben in het kader van hun verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers maar beperkte mogelijkheden om de combinatie van mantelzorg en/of vrijwillige inzet met arbeid structureel gemakkelijker te maken. Dit ligt meer op de weg van de landelijke overheid die op essentiële punten de kaders aangeeft. De mogelijkheid tot een langdurend zorgverlof is een belangrijke voorwaarde om perioden met zeer intensieve mantelzorg te overbruggen. Daarvoor zijn onvoldoende randvoorwaarden in de Levensloopregeling, vooral voor vrouwen, zo blijkt uit de Emancipatie-effectrapportage over de Levensloopregeling van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Randvoorwaarden voor de combinatie van arbeid en mantelzorg zijn juist in de toekomst van belang omdat het aantal werkende mantelzorgers groeit. Het valt aan te bevelen om: Jongens voor te bereiden op zorgverantwoordelijkheid in brede zin. Het project Maatschappelijke stages van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dat succesvol is en in de komende jaren uitgebreid wordt naar alle scholen, biedt hiervoor een aanknopingspunt. Daarbij kan specifieke aandacht uitgaan naar de inzet van jongens in zorg en hulpverlening. Landelijke campagnes gericht op de vergroting van de zorgverantwoordelijkheid van mannen breder in te zetten dan op de verantwoordelijkheid voor de eigen kinderen. Voor een stoer imago kan inspiratie geput worden uit voorbeelden zoals `Spieren voor spieren´, waarbij bekende voetballers zich inzetten voor jongeren met een spierziekte. De resultaten van de Experimenten Dagindeling op het terrein van mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid en de toerusting van personeelsafdelingen en arbodiensten met deskundigheid op dit terrein breed te verspreiden en te stimuleren tot implementatie, zoals is voorgenomen in het mantelzorgbeleid (DVVO 2005). De combineerbaarheid van mantelzorg en betaald werk te verbeteren door aanpassing van de Levensloopregeling zodat langdurend zorgverlof een reële optie is, of de instelling van een aparte regeling met een collectieve bodem. Het laatste verdient de voorkeur. ´Pech´ in de vorm van terugkerende intensieve zorgmomenten in de levensloop laat zich niet via individueel levensloop sparen opvangen. Afstemming van verschillende beleidsterreinen Het ligt op de weg van de landelijke overheid om de doelstellingen van emancipatiebeleid (verhoging arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen), arbeidsmarktbeleid (verhoging arbeidsparticipatie van vrouwen en ouderen) en zorgbeleid (groter beroep op mantelzorg en vrijwillige inzet) met elkaar te verzoenen. Dat vraagt om een nauwe samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken departementen.