Gemeente van onze Heer Jezus Christus In heel veel organisaties en bedrijven wordt tegenwoordig de vraag gesteld: Wat is onze missie. Daarmee wordt dan bedoeld: wat betekenen wij als organisatie voor onze klanten, medewerkers, aandeelhouders en waarin onderscheiden we ons van andere, soortgelijke organisaties. Het is interessant dat die term ‘missie’ al eeuwen lang gebruikt werd in de Rooms-katholieke kerk. In de protestantse kerk gebruiken we het woord ‘zending’ wat een letterlijke vertaling is van hetzelfde oorspronkelijk Latijnse woord (‘missio’). Als je zegt welke ‘missie’ hebben we, veronderstelt dat dus de gedachte dat je op weg gestuurd bent met een opdracht. Nu hebben niet alleen bedrijven of kerken een missie. Je kunt zeggen dat ieder mens persoonlijk een missie heeft. Of nog sterker: een roeping. Vanuit je geloof gezien, zouden we kunnen zeggen: wij zijn als mens door de Eeuwige in het leven geroepen en hebben in dat leven een persoonlijke taak. Wij hebben eigen kwaliteiten en daarmee samenhangend ook een roeping, een missie. Vandaag staat de bijzondere roeping van Jezus centraal. En ook de dingen waar hij mee worstelt voordat hij zijn missie begint. Maar we kunnen zijn verhaal verbinden met ons eigen levensverhaal. Wat zijn de vragen waar wij tegenaan lopen en ook: wat zijn de verleidingen waaraan wij blootstaan. Wat kan ons afhouden van de vervulling van onze missie? Jezus werd geroepen tot zijn bijzondere taak op het moment van zijn doop. Voorafgaande aan de doop zei hij tegen Johannes: ‘Zo moeten wij duidelijk laten zien wat God bedoelt met rechtvaardigheid’. Dàt zag Jezus dus als zijn roeping: aan de mensen om hem heen laten zien: God heeft je lief en hij wil dat jullie elkaar recht zullen doen en liefde geven. Wanneer Jezus vervolgens gedoopt wordt, klinkt er een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.’ Die woorden doen denken aan wat gezegd wordt over de knecht van de Heer uit Jesaja 42. Dat was ook een mens met een bijzondere missie: Hij was geen schreeuwer, maar iemand die het geknakte riet weer optilde om het beter te laten groeien en die zijn handen beschermend legde om flakkerende vuurvlammetjes om ze weer te laten opvlammen. Ik denk dat Jezus zich bijzonder herkende in die missie. Hij stond op het punt om op weg te gaan naar de mensen die niet meetelden: het volk dat de Thora niet kende, de hoeren die leden onder verachting en discriminatie en de tollenaars die door iedereen met de nek aangekeken werden. En hij zei: jullie zijn de eersten in het Koninkrijk van mijn Vader dat nu zal doorbreken. Hij wilde dat het leven van ieder mens op zou vlammen. Hij zag het als zijn missie om dat te vertellen en om het waar te maken in liefdevolle woorden en genezende daden. Maar bij het uitvoeren van je missie kun je tegen heel wat aanlopen? Je kunt je soms eenzaam voelen, onbegrepen en ontheemd. Van Jezus wordt verteld dat hij de woestijn in gedreven wordt om daar beproefd te worden. Hij moet als het ware een toets doorstaan. Hij gaat de woestijn in, net zoals jaren daarvoor de Israëlieten ook door de woestijn trokken. Veertig dagen en veertig nachten vastte hij. Daarin herkennen we natuurlijk direct het getal van de veertig jaren dat het volk Israel door op weg was naar het beloofde land. Na veertig dagen krijgt Jezus ten slotte honger. En dat is het moment dat de duivel hem kritische vragen stelt over wat hem bezielt. De duivel? Wij denken al gauw aan de middeleeuwse voorstelling van een griezelige man met hoorntjes op zijn hoofd en met bokkenpoten. Maar daar gaat het natuurlijk niet om. Ons woord duivel komt van het Griekse ‘diabolos’, wat betekent: de ‘door elkaar gooier’, degene dus die alles verwart. Maar het kan ook betekenen: ‘belasteren’ of ‘aanklagen’. Dat komt dan dicht bij de betekenis van het Hebreeuwse ‘Satan’ dat ‘lasteraar of ‘aanklager’ betekent. Als we dat tot ons door laten dringen, dan kunnen we de duivel dus zien als tegenkracht tegen onze positieve bedoelingen: de Grote Verwarrer. Of als stem die altijd dat wat goed is en waardevol in twijfel wil trekken, zodat je nooit een stap verder komt. Zo opgevat is de ‘diabolos’ ook heel herkenbaar in ons leven. Want tegenover alles wat mooi en goed en waardevol is, voelen wij ook steeds weer de tegenkracht, het ondermijnende. De stem die zegt: ‘ja maar…’- en al je positieve plannen en bedoelingen vallen in duigen. Toen Jezus op het punt stond zijn bijzondere missie te volvoeren, kwam de ‘Door elkaar gooier’, de ‘duivel’ naar hem toe terwijl hij honger had. En hij zei: ‘Als u de Zoon van God bent, beveel dan die stenen in broden te veranderen.’ Daarmee beweerde hij eigenlijk: ‘Om de missie van God te volbrengen heb je de gewone dingen van het leven nodig. Brood dus. Jij hebt de macht om van de stenen hier in de woestijn brood te maken. Wat let je….?’ Waar het om draait is de vraag: Waarvan hangt je leven en je missie af. Is dat van brood en al die dingen die wij menen nodig te hebben of van iets anders. Jezus antwoordt de Tegenspreker: : ‘De mens leeft niet alleen van brood. maar van alles wat de mond van de HEER voortbrengt.’ Dat klinkt ons wat vreemd in de oren, maar wat Jezus hier zegt is een citaat uit Deuteronomium. (8:3). Mozes zegt daar tegen het volk Israël: Jullie hebben in de woestijn de macht van God leren kennen. Hij gaf jullie manna, dat jullie niet kenden. En zo leerde hij jullie dat je niet alleen leeft van brood, maar van wat van (de mond van) God uitgaat. Dat betekent: denk niet, dat je leven zijn uiteindelijke grond vindt in de stoffelijke dingen waarvan je misschien meent dat je er niet buiten kunt. Mensen in extreem moeilijke omstandigheden hebben soms laten zien, dat je àlles kwijt kunt zijn en toch kunt overleven. Een citaat van Etty Hillesum tijdens de tweede wereldoorlog: En er zijn mensen die alleen hun lichaam in veiligheid willen brengen die alleen nog maar behuizingen zijn voor angsten en verbitteringen.. En ze zeggen: mij zullen ze niet in hun klauwen krijgen. En ze vergeten dat men in niemands klauwen is als men in jouw armen is.’ De woorden van Jezus hier zeggen ons, in diezelfde lijn: voedsel mag dan belangrijk zijn, maar wie ik ben en wat mijn missie is, zijn er niet op gegrond. De Tegenspreker probeert het opnieuw: ‘Spring van de tempelmuur, want er staat toch in de bijbel: Zijn engelen zal hij opdracht geven om u op hun handen te dragen, zodat u uw voet niet zult stoten aan een steen’. Dat staat inderdaad in Psalm 91:11. Maar hoe ga je met zulke Psalmwoorden om? Denk je: het wordt tijd dat God eens voor een wondertje in mij leven zorgt. Dat is verleidelijk. Jezus zegt daartegenin: ‘Je moet God niet op de proef stellen.’ Dat staat in Deuteronomium (6:16). Toen de Israëlieten in de woestijn dorst hadden, gingen ze God uitdagen: Is God nu eigenlijk bij ons, of niet. (Exodus 17:7). Jezus zegt: wonderen kun je niet afdwingen. Daarom moet je niet bouwen op wonderbaarlijk ingrijpen. Jezus is zich bij zijn missie bewust: God wil wel bij mij zijn, maar God brengt zijn Koninkrijk niet als bij toverslag. De Tegenspreker komt voor de derde keer met een bedrieglijke gedachte. Jezus, als je Gods Rijk van liefde waar wilt maken in deze wereld, dan red je het niet zonder macht en invloed. Kniel voor mij neer en je krijgt alle koninkrijken van de wereld en al hun pracht. Een sublieme illusie. En de volgelingen van Jezus zijn er ook het slachtoffer van geworden. In de geschiedenis zien we dat de kerk een bolwerk van macht is geworden, met regels en wetten. Maar Jezus weert dit duivelse drogbeeld af: ‘Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: “Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.”’ Daarmee beginnen zelfs de Tien Woorden: je moet geen andere goden vereren. Het verhaal van Jezus staat niet los van ons levensverhaal. Ieder van ons heeft een missie, een roeping: iets wat je waar kunt maken, omdat je er gaven of talent voor hebt. Het is de bijzondere bijdrage die wij persoonlijk kunnen leveren om liefde en aandacht in deze wereld te brengen. Zo kun je in kleine dingen iets waarmaken van wat Jezus noemt: het Koninkrijk van mijn Vader. Maar er zijn tegenkrachten: de stem in je die zegt: je moet eerst over middelen beschikken. De tegenwerping in je die zegt: als mens kun jij toch niets. Je moet het verwachten van ingrijpen van bovenaf. God zal het voor je regelen. Of de ontmoedigende gedachte: jij hebt toch geen invloed – als je maar minister was of groot aanzien had, dan… Alsof macht doorslaggevend zou zijn. Jezus weerstaat alle verleidelijke gedachten van de duivel. Hij gelooft, dat je leven niet steunt op allerlei zaken die je meent broodnodig te hebben. Hij gelooft evenmin dat je missie afhangt van een godswonder. Hij hecht ook niet aan de macht die in onze wereld zo verafgood wordt. Toen liet de duivel hem los en kijk er kwamen engelen om voor hem te zorgen.(Mattheüs 4:11) Soms kunnen ook wij dat ervaren: ook als je niet hebt wat je nodig hebt en een godswonder blijft uit en je hebt niet de macht om de wereld te veranderen – dan kunnen er toch die boden van God zijn, die je zorg toedragen.