File - TOEKOMSTPERSPECTIEF

advertisement
De Nieuwste Tijd
Wat is een Revolutie?
Een revolutie is een plotselinge radicale omslag of verandering. Het is daarmee de tegenhanger van
evolutie, wat een geleidelijke verandering is. De verandering kan slaan op een plotselinge
verandering in de sociale of politieke instellingen, maar ook op een grote culturele of economische
omslag. Een geweldloze revolutie wordt een fluwelen revolutie genoemd. Een revolutie die een
wijziging van heerser maar niet van systeem inhoudt heet ook wel een paleisrevolutie.
1. De demografische revolutie

demografie : De studie van de ontwikkeling van de bevolking inzake omvang,
samenstelling en ruimtelijke verspreiding.
 Bevolkingsgroei voor 18e Eeuw = TRAAG! bevolkingsgroei na 18e Eeuw = SNEL!
 Studie van de bevolking vond men in de parochieregisters, dagboeken, archieven van
abdijen
= baseren op onvolledige bronnen!
 Trage bevolkingsgroei in het Ancien Régime
 Geboorte- en sterftecijfer spelen grote rol in bevolkingsevolutie
 4 factoren: oorlog, ziekte, hongersnood & hygiëne
= zijn aan elkaar verbonden.
= De levensverwachting in het Ancien Régime = < 30 jaar
 De bevolking groeide maar heel traag!
 De bevolkingsevolutie zat in een vicieuze cirkel : de landbouw was belangrijkste
economische sector > bepaalde bevolkingsontwikkeling
= periode met voldoende voedsel : bevolking toenemen > te weinig voedsel > periode
van hongersnood en ondervoeding. + epidemie en oorlog = dalende bevolkingsomvang
 Snelle bevolkingsgroei vanaf de 18e Eeuw
 De vicieuze cirkel werd doorbroken door het wegvallen van bepaalde factoren >
verbeteringen in de landbouw en van de medische kennis > mensen fysiek sterker en
leefden langer.
 Landbouw (her)ontdekte nieuwe teelten: klaver, aardappel, vlas, koolzaad en tabak.
De aardappel werd als voedingsgewas aangewend > aardappelveld kan 2x meer mensen
voeden als eenzelfde oppervlakte broodgranen.
 Systeem van vruchtwisseling verving het drieslagstelsel > grond nu permanent gebruikt >
meer vee in de stal overwinteren > grotere veestapel leverde extra mest en voedsel.
 Landbouwareaal en landbouwwerktuigen breidde zich uit.
= Elk van deze veranderingen droeg bij aan een grotere voedselopbrengst.
 Ook medische wetenschappen maakte vorderingen > stilaan einde aan dodelijke
epidemieën en verbeterde de volksgezondheid > inenting tegen de pokken.
 Hygiëne verbeterde ook.
 Het sterftecijfer daalde gevoelig.
 Het geboortecijfer bleef nog een hele tijd hoog van vorige eeuwen en steeg lichtjes.
De grote kloof tussen hoge geboortecijfer en verlaagde sterftecijfer deed de
bevolkingsomvang sterk stijgen = demografische revolutie
2. De Industriële Revolutie
De Industriële Revolutie kan je indelen in 3 of 4 delen:
De eerste Industriële Revolutie (1780-1850): mechanisering
De tweede Industriële Revolutie (1850-1960): automatisering
De derde Industriële Revolutie (vanaf 1960): informatisering
 De demografische revolutie als motor
 Door de demografische revolutie steeg de vraag naar nijverheidsproducten > kledij!
 Kledij werd meestal nog door de ambachtelijke huisnijverheid in de stad vervaardigd >
onder meer in Engeland > thuiswerkers kregen grondstoffen van kooplui per afgewerkt
stuk > groeiende vraag > tempo opdrijven > met hoger stukloon tot grotere productie
aansporen > lukte niet = conflict met koopman!
 Sommige ondernemers richtten grote werkplaatsen op > vereiste wel
kapitaalsinvestering > enkel in sectoren waar een centrale energiebron was >
ondernemer besparen door arbeiders te concentreren > ijzernijverheid voordeligst!
 Kettingreactie van technische vernieuwingen
 Textiel = belangrijkste nijverheidstak > spinnen en weven : belangrijkste processen
 ‘vliegende schietspoel’(1733) = wever kon sneller werken > meer spinsters nodig
 ‘spinning jenny’ en ‘waterframe’ = productie van gesponnen garen opdrijven.
Door verhoogde productie van garen > wever op zijn beurt weer sneller en meer
produceren > mechanische drijfkracht !
 Weefmachines waren van hout > niet bestand tegen brute kracht
 Weefgetouw in ijzer = noodzakelijk > veel houtskool nodig
 Hout was schaars > over naar steenkool ( net onder de grond) > gemakkelijk te ontginnen
 Steenkool op grote schaal > diepliggende aders > mijngangen geregeld onder water! >
water werd opgepompt door rad aangedreven door paarden > werkten onregelmatig en
moesten gevoed worden > primitieve pompen werkten op grote diepte niet! >
stoommachines werden ontwikkeld!
 De eerste stoommachines = energieverslindend > vooral bruikbaar waar voldoende
brandstof aanwezig is. > dankzij verbeterde smelttechnieken > ijzer produceren >
verschillende ijzerplaten aan elkaar lassen > daardoor ontsnapte minder stoom uit de
machine > minder frequent opgewarmd worden > minder brandstof
 Transport van grote hoeveelheden steenkool als brandstof werd noodzakelijk >
stoommachine in fabrieken verspreid over heel het land energie produceerde > eerst
veel kanalen gegraven > daarna spoorwegen
19e EEUW = STOOMTREIN!
 Door stoomkracht aangedreven machines veranderden de industriële bedrijvigheid.
 Overgang van voornamelijk handenarbeid naar machinale productie = INDUSTRIËLE
REVOLUTIE
 Vanaf 1760 > Engeland startte > 19e eeuw: ook Europese vasteland veroverd.
 In België: Lieven Bauwens > mechanische spinmachine naar Gent smokkelde en Engels
geschoolde arbeidskrachten liet overkomen. > 1800 eerste mechanische katoenspinnerij.
 Sociale problemen
Woon- en werksituatie van de fabrieksarbeiders in de 19e eeuw
 Burgerij:
- Rijk versierde, grote huizen met prachtige tuinen
- “meesters”
- Leidde een herenleventje
- Beheersten het politieke (cijnskiesrecht) en economische leven
- “ Belle Epoque” met optimisme, geloof in vooruitgang en toekomst (voor
iedereen?)
 Arbeiders:
Slechte met goedkope materialen gebouwde kwartierwoningen of beluiken
Sanitair en waterpomp waren gemeenschappelijk voor alle woningen van het
beluik
Tweekamerwoningen met aarden vloer, veelal voor 10 tot 12 personen in een
gezin
Deze “krotten” zijn broeihaarden van epidemies en opstanden, geven een
gevoel van onveiligheid aan de rijken
“knechten”
Lange werkdagen
Lage lonen
Vrouwen- en kinderarbeid zijn nog sterker onderbetaald
Slechte werkomstandigheden (onveilig – ongezond – onhygiënisch)
Werkmansboekje
1791: Wet Le Chapelier (verbod op verenigingen, vakbonden en staken)
Slechte voeding (minderwaardige kwaliteit, eentonig)
 Bij de arbeiders: veel alcoholisme, prostitutie, banditisme, bedelarij en
jeugdcriminaliteit.
 De overheid grijpt in na 1850 door de woonomstandigheden te verbeteren in de
hoop opstanden en epidemieën tegen te gaan en de steden weer veilig te maken.
3. De verlichting
 De verlichting bekritiseerde standenmaatschappij en absolutisme
 De verlichting stelde de standenmaatschappij en de absolute macht van de koning in
vraag, zij onderwierp ze aan de toets van de rede.

De verlichte denkers verlangden een staat op basis van vrijheid en gelijkheid zonder
machtswillekeur. Iedereen moet niet alleen vrij kunnen zijn in zijn denken, maar ook
in het dagelijkse leven > elke mens wordt immers geboren met natuurlijke rechten
zoals het recht op leven, vrijheid, gelijkheid en bezit.

Verschillende filosofen:
- John Locke : volkssoevereiniteit: alle politieke macht gaat uit van het volk en niet
van de vorst.
- Montesquieu: scheiding der machten: wetgevende, rechterlijke en uitvoerende
macht aan verschillende personen of instellingen toe te vertrouwen
- Rousseau: directe en algemene democratie : alle beslissingen zouden worden
genomen bij referendum of volksraadpleging, met stemrecht voor elke burger.
- Beccaria: pleitte voor een andere en eerlijke rechtspraak: hij stelde dat elke
beschuldigde onschuldig is tot bewijs van het tegendeel.
 De verlichting vroeg ook godsdienstige en economische vrijheid

Niet alleen de wereldlijke maar ook geestelijke macht kreeg weerwerk van de
verlichte denkers > Franse filosoof Voltaire > hekelde rijkdom, macht en
onverdraagzaamheid van de hogere clerus en kerkelijkinstituut.

Deïsme : de mens moet zelf het lot in handen hebben. > Voltaire pleitte voor een
verdraagzame samenleving met religieuze vrijheid en zonder staatsgodsdienst.

Op economisch vlak vroeg de verlichting vrijheid > Adam Smith > de staat moet het
individu vrijlaten, de onderlinge concurrentie zou zorgen voor evenwicht tussen
vraag en aanbod, tussen winstbejag en correcte prijzen. > Aanzet tot economisch
liberalisme of de vrijemarkteconomie.

Het volk > vrijheid en macht : goed gebruiken > een goede opvoeding en scholing
belangrijk! De verlichting geloofde dat de mens, op voorwaarde dat hij vrij is en zijn
verstand gebruikt, hier op aarde een hele vooruitgang kan opbouwen, zelfs de ideale
maatschappij.
 De verspreiding van de verlichtingsideeën
 Verspreiding gebeurt gemakkelijk doordat frans de internationale cultuurtaal
was.
 Werd verspreidt door de Encyclopedie en door enkele vorsten (= verlicht
despoot)
= de verlichting bleef een beweging van de maatschappelijke bovenlaag. Het
ongeletterde volk stond er buiten.
4. De Amerikaanse Revolutie (1775-1783)
 De 13 Engelse kolonies in Noord-Amerika
 17e en 18e eeuw veroverden Engeland, Frankrijk en Spanje grote delen van NoordAmerika. Langs de Atlantische kust ontstonden 13 Engelse kolonies.
 De kolonisten staken de oceaan over op zoek naar religieuze of politieke vrijheid en
betere materiële levensomstandigheden > in conflict met oorspronkelijke bevolking
> de indianen.
 Rond 1780 > Engelse kolonies ongeveer 3 miljoen inwoners > 1/5 van de bevolking is
zwart > grootste deel als slaven in zuidelijke kolonies > subtropisch klimaat is ideaal
voor plantageteelt (rijst, indigo, tabak, katoen) > zware werk wordt overgelaten aan
de slaven.
 De 13 kolonies stonden los van elkaar en hadden een ruim zelfbestuur maar stonden
wel ten dienste van de Engelse mercantilistische politiek.
 Door zijn overwinning op Frankrijk in de Zevenjarige oorlog verwierf Engeland
Canada en het gebied tot aan de Mississippi. Om oorlogskosten te betalen, hief ze
bovendien nieuwe belastingen in Amerika.
 De Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd
 De belastingverhoging bleef > Amerikaanse kolonisten organiseerde een boycot
tegen Engelse producten. > 1773: Boston Tea Party > voor Londen niets minder dan
een openlijke rebellie.
 1774: de kolonies verenigen hun krachten > een echte vrijheidsstrijd > aan de leiding:
George Washington.
 1776: riepen de 13 kolonies de onafhankelijkheid uit > de
onafhankelijkheidsverklaring was opgesteld door een comité onder leiding van
Thomas Jefferson en steunde op de verlichte vrijheidsideeën. > 04/07/ 1776:
Independence Day.
 Engeland > legt zich niet neer bij het verlies van de kolonies > In Amerikaanse
Onafhankelijkheidsoorlog de kolonisten steun van Frankrijk > behaalden de slag van
Yorktown > bij Vrede van Versailles(1783) erkende Londen de onafhankelijkheid van
de kolonies > De Verenigde Staten van Amerika zijn definitief!
 De Verenigde Staten vormden een democratische bondsrepubliek
 Amerikaanse grondwet van 1787 > begint met de woorden “We the people”.
 De Verenigde Staten zijn een federale staat of bondsstaat > liberale democratie> om
machtsmisbruik tegen te gaan > machten gescheiden > de federale uitvoerende
macht berust nu bij de president > deze bezit een grote macht. > hij is staatshoofd &
regeringsleider > de Verenigde Staten zijn dus een republiek met een presidentieel
regime.
 In 1789 legde George Washington al eerste president de eed af.
 Het succes van de Amerikaanse Revolutie beïnvloedde de geesten in Europa. Zo
kregen Fransen een groter geloof in de mogelijkheid om ook in hun land vrijheid en
gelijkheid te realiseren.
5. De Franse Revolutie ( 1789-1799)
 Oorzaken van ontevredenheid
 Franse koningen hielden halsstarrig vast aan hun absolute macht > zagen zichzelf als
vertegenwoordigers van God > kritiek hebben was uitgesloten.
 Adel en clerus waren bevoorrechte standen en hadden nog hun oude privileges.
 De standenmaatschappij > compleet achterhaald door de stedelijke burgerij die door
handel en nijverheid welgesteld was geworden. De rijkere burgers die nog tot de
derde stand behoorden waren in de ban van de ideeën van de verlichting > inspiratie
in de Engelse parlementaire democratie en Amerikaanse Revolutie > de burgerij eiste
politieke inspraak, rechtvaardige rechtspraak en gelijke belastingverdeling > volk had
problemen met hoe de koning met het belastinggeld omsprong > Frankrijk was zo
goed als failliet.
 Het gewone volk leefde in totale armoede > werkloosheid en misoogst leidden in de
jaren 80 van de 18e eeuw tot sociale onrust > de arme boeren ergerden zich meer en
meer aan de weelde en verspilzucht van adel en kerk en eisten afschaffing van de
feodale verplichtingen.
 De burgerij greep de macht
 Uitweg in de crisis > in mei 1789 riep Lodewijk XVI de Staten- Generaal bijeen in het
paleis van Versailles.
 In de standenvergadering werd per stand gestemd > als eerste en tweede stand
samenspanden > de derde niets meer te zeggen > deze hoopten op radicale
hervormingen > de adel en clerus wilden geen toegeving doen > de
vertegenwoordigers verlieten de vergadering en gingen apart vergaderen >
Nationale vergadering of Constituante > eiste het recht op een grondwet te schrijven
> Lodewijk XVI kon niets anders dan de Constituante erkennen.
 In tussen kwam de Parijse volksmassa in beweging > op 14/07/1789 bestormde een
woedende menigte Bastille > koninklijke gevangenisburcht met grote voorraden
wapens en munitie > de bestorming had een symbolische betekenis > het is nog
steeds een Franse nationale feestdag > het geweld sloeg over naar het platteland
waar woedende dorpelingen kastelen en andere symbolen van het Ancien Régime
plunderen > vele duizenden edelen vluchten het land uit.
 Constituante nam snel een aantal maatregelen: alle privilegies werden afgeschaft,
voortaan was iedereen gelijk voor de wet, de standenmaatschappij bestond niet
meer. De Constituante stelde ook de ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en van
de Burger’ op > ieder individu bezit onvervreemdbare rechten zoals vrijheid en
gelijkheid, en heeft het volk de hoogste macht. Alle kerkelijke eigendommen werden
op bevel in beslag genomen. Ook de geestelijken zelf kwamen onder bevel van de
staat.
 De grondwet van 1791 vormde Frankrijk om tot een grondwettelijke monarchie met
scheiding der machten. Verkiezingen werden gehouden op basis van cijnskiesrecht.
 De radicalisering van de revolutie
 De revolutie maakte een einde aan het Ancien Régime > er bleef echter een grote
ontevredenheid. Het volk was vrij maar straatarm.
 Lodewijk XVI speelde dubbelspel: hij had de grondwet ondertekend, maar hoopte op
het herstel van zijn vroegere macht > nu de gemeenschappelijke vijanden
overwonnen leken, raakten de revolutionairen het onderling oneens > sommigen
wilden nog verder gaan dan wat al verworven is.
 De dreiging van een buitenlandse aanval die de revolutie zou kunnen vernietigen
werkte de radicalisering in de hand > Daarom verklaarde Frankrijk de oorlog zelf aan
Oostenrijk > op deze manier probeerden de revolutionaire machthebbers de
aandacht af te leiden van de binnenlandse problemen > het Franse leger kende
enkele pijnlijk nederlagen, daardoor begon de vervolging van alle echte of
vermeende verraders en vijanden van de revolutie > zo ontaarde de revolutie in een
bloedbad.
 De Nationale Conventie, schafte in september 1792 de monarchie af en riep de
republiek uit > Lodewijk XVI werd veroordeeld tot de doodstraf en in januari 1793
terechtgesteld.
 De revolutionairen vervolgden voortaan niet alleen de kerk maar de katholieke
godsdienst zelf > christelijke feestdagen werden vervangen door revolutionaire >
voor de radicale revolutionairen was sociale gelijkheid even noodzakelijk als
gelijkheid voor de wet > ze poogden zelfs een bestaansminimum in te stellen, en ook
kinderbijslag, pensioenen en gratis geneeskunde.
 De ‘moord’ op Lodewijk XVI had kwaad bloed gezet bij alle Europese landen, die zich
samen keerden tegen Frankrijk > om deze grote coalitie te kunnen weerstaan ging de
Nationale Conventie over tot massamobilisatie: het gehele volk werd opgeroepen
om de revolutie te verdedigen > het volk beantwoorde de oproep met een
volksopstand tegen de revolutie > om een burgeroorlog te vermijden, gaf de
Nationale Conventie alle macht aan 9 leden met Robespierre als leider > de terreur
duurde ongeveer een jaar werd de bloedigste fase van de revolutie.
 Toen de dreiging voor de revolutie afnam, werd de terreur in vraag gesteld >
Robespierre werd zelf onder de guillotine gezet > nieuwe verkiezingen met
cijnskiesrecht brachten de gematigde revolutionairen opnieuw aan de macht > Dit
Directoire (1795-1799) was geen sterk regime en kon de sociale en politieke onrust
niet laten verdwijnen. Het leger bleek de enige stabiele factor. Vooral een jonge
generaal leek door zijn tactische inzicht en overwinningen voorbestemd om rust en
orde te brengen : NAPOLEON BONAPARTE.
6. Belangrijke personen in de Nieuwste Tijd
 Napoleon Bonaparte:
 was een Frans militair en politieke leider tijdens de laatste
stadia van de Franse Revolutie. Als Napoleon I was hij van
1804 tot 1815 Keizer der Fransen. Het lukte hem in het
eerste decennium van de 19e eeuw een groot deel van
Europa onder Frans gezag te brengen.
 Geboren en gestorven: Napoleon werd geboren op 15
augustus 1769 op het eiland Corisica. Zijn ouders waren van adellijke afkomst. Hij
stierf op 8 mei 1821. Uit een autopsie na zijn dood bleek dat hij stierf aan
maagkanker.
 Begin: In 1799 pleegde hij een staatsgreep, vijf jaar later riep hij zichzelf in navolging
van Karel de Grote tot keizer van Frankrijk uit. In het eerste decennium van de 19e
eeuw was het Eerste Franse Keizerrijk onder Napoleon betrokken bij een reeks van
conflicten - de Napoleontische Oorlogen - waarbij alle Europese grootmachten
betrokken waren. Na een serie van overwinningen slaagde Frankrijk er in om een
dominante positie in continentaal Europa in te nemen.
 Keerpunt: De veldtocht van Napoleon naar Rusland in 1812 betekende een keerpunt.
Zijn Grande Armée werd voor een belangrijk deel vernietigd en hij slaagde er niet in
deze in de korte tijd, die hem nog restte, opnieuw op te bouwen. In 1813 versloeg de
Zesde Coalitie het leger van Napoleon. Het volgende jaar viel de Coalitie Frankrijk
binnen. Napoleon werd tot aftreden gedwongen en verbannen naar het eiland Elba.
Minder dan een jaar later slaagde Napoleon er echter in te ontsnappen. Hij greep
terug de macht in Frankrijk, maar in de beslissende Slag bij Waterloo, vlakbij Brussel,
in juni 1815 leed hij een nederlaag. Daarna bracht hij zijn laatste zes levensjaren door
in gevangenschap van de Britten op het eiland Sint-Helena.
 George Washington
 G.W. is geboren op 22 februari 1732 te Wakefield,
Westmoreland City (Virginia). Hij is overleden op 14
december 1799 te Mount Vernon. Hij bleef tot zijn 16e bij
zijn moeder wonen. Zijn vader heette Augustine Washington
en zijn moeder heette Mary Bal Washington. Op 16
december 1799 ontwaakte Washington met een strenge keel
infectie. Na veel vechten stierf hij hieraan. Vier dagen later werd zijn lichaam in het
familie gewelf aan Berg Vernon begraven. Maanden lang rouwde de natie hem.
 Hij trouwde op 6 januari 1759 met een rijke weduwe, Martha Dandridge Custis
geboren in Virginia en overleden in het jaar 1802 haar leeftijd was 71 jaar en begon
met George een rustig boerenleven, en ze hadden geen kinderen.
 Begin: Toen hij in 1775 als afgevaardigde van Virginia deelnam aan het 2e
Continentale Congres, werd hij gekozen tot opperbevelhebber van het Amerikaanse
revolutionaire leger dat tegen het Britse koloniaal bewind in opstand kwam. Al vlug
bleek dat George Washington niet al te best leiding kon geven aan zijn leger en ze
konden haast niets beginnen tegen het goed getrainde Britse leger.


In 1789 werd George Washington gekozen om mee te doen aan de verkiezingen.
Washington verafschuwde politieke partijen, maar kon hun ontstaan niet
verhinderen. Washington voelde zich meer verbonden met Hamilton. Thomas
Jefferson was achterdochtig genoeg om overal hele en halve monarchisten en
Engelsgezinden te zien, die misbruik maakten van Washingtons naïviteit om het land
in hun greep te krijgen. In 1793 vertrok Jefferson uit het kabinet, in 1795 Hamilton
ook. Deze verkiezingsuitslag heeft bepaald dat George Washington president is
geworden doordat hij de meeste kiesmannen had gewonnen.
Later in 1792 waren er weer verkiezingen toen George president was. George
Washington was dus weer tot president gekozen. Later toen George aftrad werd
John Adams gekozen als de 2e president van Amerika. George Washington had veel
belangrijke dingen gedaan in zijn leven als president. Na afloop van zijn tweede
ambtsperiode als president trok George Washington zich terug uit de politiek.
George Washington vestigde zich op zijn landgoed bij Mount Vernon. Al tijdens zijn
leven werd George Washington door veel Amerikanen geëerd voor zijn
verdienstelijke optreden als militair en president.
 Adolf Daens
 Werd geboren te Aalst op 18 december 1839. Hij stierf op 14
juni 1907 te Aalst.
Hij studeerde aan het jezuïetencollege te Aalst. Daens werd
tot priester gewijd in 1873 en was daarna in verschillende
gemeenten onderpastoor.
 Later maakte hij de overstap naar het onderwijs en toen men
hem vroeg om opnieuw in pastorale dienst te treden, weigerde
hij. Hij heeft dit niet aanvaard omdat het hem moeilijk viel op 50 jarige leeftijd
opnieuw als onderpastoor te beginnen.
 Daarna ging hij bij zijn broer Pieter te Aalst inwonen en hielp deze bij de redactie van
diens weekbladen. In 1893 stelde Adolf Daens het programma op van de nieuw op te
richten Christene Volkspartij. Hij zocht naar een samenwerking met de conservatieve
Katholieke Partij, die op dat ogenblik het bewind in handen had . Maar dit bleek
onmogelijk.. Vooral door de halsstarrigheid van haar voorzitter Charles Woeste. De
Christene Volkspartij nam aan de verkiezingen van oktober 1894 deel, met Adolf
Daens als eerste kandidaat op de lijst. Wegens ‘vergissingen’ werd hij niet verkozen,
maar de Kamer gelastte een nieuwe verkiezing arrondissement te Aalst, waardoor hij
op 9 december 1894 kamerlid werd.(Tot 1898)De bisschop had ondertussen zijn
openbaar optreden afgekeurd en hem verboden de mis op te dragen. In 1895 werd
Adolf Daens naar Rome geroepen, maar hij bleef zijn actie voortzetten. Onder de
druk van de conservatieven, trof de bisschop van Gent, herhaaldelijk maatregelen
tegen hem en gebood hem zelfs het priesterkleed af te leggen. Daens ging daar
echter niet op in. In 1902 werd hij kamerlid voor het arrondissement Brussel, maar in
1906 werd hij niet herkozen. Reeds jaren lijdend aan een hartkwaal, overleed Daens
op 14 juni 1907, na zich te hebben onderworpen aan de beschikkingen van zijn
bisschop. De Christene Volkspartij zette de strijd voort tot aan de Eerste
Wereldoorlog. Nadien versmolt het met ‘Het Vlaamsche Front’
 Adolf Hitler
 Op 20 april 1889 werd het vierde kind in het gezin geboren
Adolf verbleef het grootste deel van zijn jeugd in de omgeving
van Linz, de toenmalige hoofdstad van Oostenrijk. Als
vijfentwintigjarige was hij een maatschappelijk mislukte
jongeman.
 WO 1: In 1913 verhuisde hij naar Munchen. Hij is dan stateloos
burger.
1914: De eerste wereldoorlog brak uit in 1914 en hij meldde zich als vrijwilliger aan
bij het Duitse leger. Zijn rang werd uiteindelijk die van korporaal. In september 1919
meldde hij zich aan bij de Duitse Arbeiderspartij. Hitler kreeg in 1920 de functie van
reclamemaker voor de partij en liet de partij zeer snel groeien met zijn toespraken. In
dat zelfde jaar werd de partijnaam veranderd in National-Sozialistische Deutsche
Arbeiterpartei waarvan het woord Nazi een verkorting was. Hitler's propaganda
methoden en arrogantie zorgde ervoor dat er onenigheid ontstond binnen de
NSDAP, en Hitler werd gevraagd om zich in te houden. Hitler die het hier absoluut
niet mee eens was stelde de NSDAP voor de keus: of ik stap op, of ik word
partijleider. Omdat men al het succes aan Hitler te danken had werd hij partijleider
met ongelimiteerde macht. Het eerste wat hij deed als partijleider waren
massabijeenkomsten organiseren. Deze sprak hij fel, en vol passie toe. Tevens leerde
hij op deze manier om deze vaak grote massa's mensen voor zich te winnen.
 WO 2: Hitler gebruikte van alles om mensen te overtuigen van zijn meningen. Hij
kreeg bijna de gehele Duitse bevolking achter zich. Op 5 februari benoemt Hitler zich
minister van Oorlog en schuift de legertop zo opzij. Von Ribbentrop wordt minister
van Buitenlandse Zaken. Hij verklaart op 2 januari 1939 door het Groot-Duitse Rijk
vrij moet zijn van joden. Zo wordt een half miljoen joden uit Duitsland gezet, maar ze
moeten hun bezittingen wel aan de staat afgeven.
 Het begin van het einde: Toen in de tweede wereldoorlog het geluk van Duitsland
begon te keren veranderde het gedrag van Hitler zeer sterk. Hitler fantaseerde over
een groot Duitsland, wat hem ook bijna gelukt was, maar nu het tij keerde begon hij
zich af te sluiten voor de buitenwereld. Tevens durfde hij amper meer uit zijn bunker
te komen. Zijn troepen beschouwde hij nog steeds als onverslaanbaar. Maar de
Russen rukten op tot in Berlijn. Toch stuurde Hitler nog meer soldaten de dood in.
Toen de Russen het Reichstag, waarin Hitler zich verschool, naderde, trouwde hij met
Eva Braun op 29 april 1945. 1 dag later, op 30 april, pleegde hij samen met zijn vrouw
zelfmoord in zijn bunker te Berlijn door een giftige pil te slikken. Hij liet zichzelf
samen met Eva verbrandden.
Bronnen:
 internet
 http://www.spreekbeurtenstartpagina.nl/werkstuk/werkstuk_amerika/usa.html
 www. 2littledogs.com
 www.wikipedia.nl
 www.allesamerika.com
 www.kinderplein.nl
 www.cnn.com
 Boeken
 Claes E., Dehaerne A., Nieuwe mavo, de boeck
 Bekers K., Claes S., Storia, leerboek, Van In
 De Deygere R. , De Wever F., Historia, Pelckmans
 Buysse T., Decorte P., Spiegelbeelden 4, geschiedenis, leerboek tso, Plantyn
Download