De vroege dekolonisatie van Latijns-Amerika (1820

advertisement
De Franse Revolutie.
1.
2.
3.
De aanloop naar de Franse Revolutie
a)
Vele onderdanen, ook in de bevoorrechte standen, waren ontevreden met het conservatieve
absolutisme in het Frankrijk van de achttiende eeuw.
b)
De opkomende burgerij (zie later de Industriële Revolutie) was ontevreden met de
voorrechten van de adel en de clerus. Toenemende werkloosheid en landloperij te gevolge van
de slechte economische situatie (Frans-Engelse handelsakkoord van 1786).
c)
De mislukte graanoogst van 1788 leidde tot de hoogste broodprijs van de achttiende eeuw. De
crisis van de openbare financiën.
d)
De koning moest de Staten-Generaal bijeenroepen om nieuwe belastingen te kunnen heffen.
Voorafgaand aan deze bijeenkomst mocht de mensen "cahiers de doléances" of
grievenboeken indienen.
e)
(Dit onderdeel moet je ook kunnen uitleggen aan de hand van economische bronnen;
uitgaven versus inkomsten; zie ook uitgedeelde blaadjes)
De eerste fase van de Franse Revolutie: 1789 – 1792: De Assemblée
Nationale
a)
In de Staten-Generaal wilde de adel per stand vergaderen om zo een overwicht te halen. De
derde stand wilde een gezamelijke vergadering en stemming per hoofd. Dit werd geweigerd
waarop de derde stand zich op 17 juni 1789 uitriep tot Assemblée Nationale en besloot een
grondwet uit te roepen.Het Parijse volk bestormde hierop op 14 juli de Bastille.
b)
In alle steden begon het volk zelf meer democratische stadsbesturen te installeren.Alle feodale
voorrechten werden afgeschaft.Op 26 augustus 1789 werd de Verklaring van de Rechten
van de Mens en van de Burger goedgekeurd.
c)
De scheiding van de machten werd één van de basisprincipes waarop het bestuur werd
gebaseerd. Toen de koning deze verklaring weigerde te ondertekenen werd hij door de
woedende menigte naar Parijs gebracht.
d)
Kerkelijke goederen werden in beslag genomen.De overheid controleerde voortaan de
Kerk.De priesters dienden een eed van trouw aan de Revolutie te zweren.In 1791 werd dit
alles in een grondwet gegoten. De constitutionele monarchie was een feit.
De tweede fase van de Franse Revolutie: 1792 – 1795: De Jacobijnse
Dictatuur van Robespierre
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 1/15
4.
5.
a)
De Revolutie kreeg af te rekenen met buitenlandse tegenkanting.De Franse koning Lodewijk
XVI voelde zich een gevangene van de revolutie en probeerde te vluchten, zijn vluchtpoging
mislukte en hij werd opgesloten.Frankrijk verklaarde de oorlog aan Oostenrijk en de
Zuidelijke Nederlanden (het latere België).
b)
Toen deze oorlog op een fiasco dreigde uit te lopen werden de koning en de hogere edelen
van verraad beschuldigd. Hierop volgde de ontbinding van de Kamer en de samenroeping van
de Convention Nationale.
c)
De Nationale Conventie riep de republiek uit, berrechtte de koning als een verrader en
onthoofde hem in januari 1793.De grondwet werd vervangen: volksraadplegingen, sociale
gelijkheid van alle burgers en algemeen stemrecht werden ingevoerd.
d)
De tegenstanders van de regime werden hard aangepakt, velen (40.000) verloren hun hoofd op
de guillotine.Het grondwettelijk regime werd vervangen door een dictatuur.
De derde fase van de Franse Revolutie: 1795 – 1799: Het Directoire
a)
Op 9 thermidor van het jaar II (27 juli 1794) werd de dictatuur van Robespierre
omvergeworpen.
b)
Met het Directoraat kwam opnieuw de meer gematigde burgerij aan de macht. Zij keerde
terug naar de grondwet van 1791, hierdoor bleef de Franse Revolutie bestaan.
c)
De scheiding der machten werd opnieuw ingevoerd. Er volgde nu een periode waarin de
verschillende stromingen de macht naar zich toe zouden proberen te trekken.
d)
Een staatsgreep van Generaal Napoléon Bonaparte zou hier in 1799 een eind aan maken en
eindelijk zorgen voor een stabielere regering.
Napoleon grijpt de macht (1799)
a)
Sinds 1794 is in Frankrijk een buger-gezinde regering aan de macht met de steun van het
leger. Napoleon Bonaparte, een corsicaanse korporaal maakt ondertussen carrière in het leger.
In 1799, hij is ondertussen opgeklommen tot generaal (na een overwinning op de Engelsen bij
Toulon in 1793), grijp hij de macht en vestigt een nieuw politiek systeem.
b)
Hij voert een nieuw politiek systeem in: het consulaat.
c)

Dit systeem is een soort nep-democratisch systeem.

Officieel bestaat er een scheiding der machten in feite zit alle macht bij Napoleon.

Het leger staat achter hem, hierop berust zijn feitelijke macht.
Ondanks zijn absolutistische trekjes was Napoleon populair in Frankrijk.
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 2/15
d)
e)
6.

Hij schafte een aantal revolutionaire hervormingen af (de republikeinse kalender).

Zorgde voor een duidelijke lijn in de revolutionaire hervormingen die hij wilde behouden.

Organisatie van het gerecht (Code Napoleon)

Organisatie van het bestuurinvoering van het decimaal stelsel
Verzoening met de kerk

Eerst zette hij Paus Pius VI af (Hij veroverde pauselijk grondgebied !!!)

In 1801 sloot hij een concordaat met Paus Pius VII

De kerk kreeg haar vroegere status in Frankrijk terug
Op militair vlak kent hij zowel succes als tegenslagen

Hij verovert grote stukken van ItaliëRome werd de hoofdstad van de Romeinse Republiek.

Napoleon werd Italiaans president in 1802

Hij verovert Egypte

In de strijd tegen Engeland wil Napoleon via Egypte de Engelse macht in Azië breken

Hij verslaat de Turken met een leger van 40.000 man in 1798 in Alexandrië

Later datzelfde jaar wordt de Franse vloot door de Britse Admiraal Nelson gekelderd bij
Aboekir en loopt Napoleon een zware nederlaag op.

Zijn leger zat vast in Egypte,

Napoleon zou naar Frankrijk trekken, twee jaar later geven de laatste Fransen zich over aan
de verenigde legers van Turkije en Engeland.

Strijd tegen Engeland en OostenrijkDe Oostenrijkers en de Engelsen hadden ondertussen
een verbond gesloten tegen Napoleon.

In de Slag bij Marengo (1801) moest een coalitie van Oostenrijkers en Italianen de duimen
leggen.

In 1802 werd het vredesverdag van Amiens gesloten met de Britten.

De vrede in Europa leek teruggekeerd.
Napoleon wordt keizer (1804): hoogmoed komt voor de val
a)
Napoleon kroont zichzelf keizer

Hij creëert een nieuwe 'elite van militairen' rondom zich "Het Legion d'honneur" (kunnen
vergelijken met de situatie voor de Franse revolutie)

In de kunst 'Empirestijl' moet de grootsheid van Frankrijk benadrukken
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 3/15

b)
c)
7.
Daarnaast bevoordeelde hij zijn familie volop. (Schoonbroer wordt bijvoorbeeld
onderkoning van Italië)
Oorlog met Engeland deel II

In 1805 vormden de Engelsen een coalitie samen met de Russen, Zweden en Oostenrijkers

Nelson versloeg de Franse vloot voor de tweede maal bij Trafalgar (Cadiz)

Omdat hij het militair niet kon halen van de Britse vloot besloot hij de Britten economisch
op de knieën te krijgen.

Daarom startte hij de Continentale Blokkade die alle handel met Groot-Brittannie
verbood.

Om het succes ervan te verzekeren plaatste hij in tal van Europese landen familieleden aan
het hoofd. (Holland onder zijn broer Lodewijk, Napels onder zijn broer Jozef, WestfalenDuitsland onder zijn broer Jérome, Spanje onder zijn broer Jozef, ...

Omdat Paus Pius VII weigerde de kant van Napoleon te kiezen werd hij gevangen
genomen en opgesloten in Frankrijk.
Oorlogen met Rusland en Oostenrijk

Aanvankelijk kende Napoleon in hoofdzaak succes in zijn strijd om Centraal Europa. Toen
de Russische Tsaar Alexander niet genoeg inspanningen leverde om de Continentale
Blokkade te handhaven startte Napoleon op 24 juni 1812 een veldtocht tegen Rusland. Dit
zou het begin van zijn ondergang worden.

Napoleon vertrok met een Europees leger van 600.000 soldaten. Rusland beschikte over
200.000 soldaten. De legers van Napoleon veroverden Moskou maar de Russen wilden
zich niet overgeven. Moskou stond in brand maar de winterkou dwong Napoleon zich
terug te trekken.

Op 19 december 1812 bereikten 20.000 overlevenden van de Grande Armée
Koningsbergen. Napoleon was fel verzwakt en zijn reputatie van onoverwinnelijke Keizer
had een ferme deuk gekregen.
Het einde van Napoleon.
a)
De volkerenslag bij Leipzig (1813)

In de lente van 1813 had Napoleon opnieuw een groot leger bijeengebracht.

Een aantal vroegere bondgenoten keerden zich tegen Napoleon.

Op 16-19 oktober leedt Napoleon een nederlaag in de volkerenslag bij Leipzig

Napoleon werd tot troonsafstand gedwongen maar mocht Keizer blijven (van het eilandje
Elba).
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 4/15
b)
De 100 dagen (1815)

Op 1 maart 1815 landde Napoleon met een leger van 1000 man in Cannes

Een groot deel van het Franse leger liep over naar Napoleon.

20 dagen later deed hij zijn intocht in Parijs.

Op 28 juni 1815 verloor hij de Slag bij Waterloo.

Napoleon werd hierna verbannen naar het Eiland Sint-Helena waar hij zes jaar later aan
maagkanker overleed.
Het Congres Van Wenen
1.
2.
3.
De leden van het Congres van Wenen.
a)
Oostenrijk-Hongarije
b)
Groot-Brittannië
c)
Rusland.
d)
Pruisen.
Doelstellingen van het Congres van Wenen.
a)
De restauratie van het Europa van voor de Franse Revolutie.
b)
Herstel van het evenwicht tussen de grootmachten in Europa.
c)
Herstel van het legitimiteitsprincipe:

De vorst wordt door god op de troon gezet.

Dit gebeurt via een op erfelijkheid gebaseerd recht.

Souvereiniteit = eigendomsrecht. (Het land is eigendom van de koning.)
Middelen van het Congres van Wenen.
a)
Interventiepolitiek:

Wat:
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 5/15

4.

Elke nationalistische of liberale opstand moest de kop worden ingedrukt door een
coalitie van behoudsgezinde krachten. Hiervoor werden twee allianties in het leven
geroepen.

De Heilige Alliantie: Oostenrijk, Rusland en Pruisen.

De grote Alliantie: = de Heilige alliantie + Groot-Brittannië en Frankrijk.
Middelen:

Militair ingrijpen

Perscensuur.

Geheime politie.
Compromissen met de ideëen van de Franse Revolutie.
a)
Een aantal verworvenheden van de Franse Revolutie bleven behouden:

Sommige aspecten uit de wetgeving.

Administratieve indelingen (provincies, ...)

Eenheden (liter, kilo, ...)

Onderwijshervormingen.
Arbeidersverenigingen verboden.
Liberalisme in de 19de eeuw.
1.
Inleiding
a)
Liberalisme; kind van het verlichtingsdenken


b)
De term liberalisme is een vlag die heden ten dage vele ladingen dekt. Centraal bij elke
vorm van liberalisme is de vrijheid. Deze vrijheid kan slaan op de vrijheid van handelen of
op de vrijheid van denken.
Het liberalisme is gegroeid uit het verlichtingsdenken van de 18de eeuw maar het is niet de
enige stroming die hieruit is voortgevloeid. (onder andere nationalisme is één van de
andere stromingen die voortvloeiden uit de verlichting.
De 19de eeuw; de strijd om de vrijheid


De negentiende eeuw was de eeuw waarin er een hevige strijd woedde tussen de
aanhangers van het Ancien Regime en diegenen die meer liberale vrijheden wilden. Na het
congres van Wenen brak er een periode aan van restauratie (van het Ancien Regime) maar
uiteindelijk zouden de vernieuwers het halen.
In totaal zouden er drie revolutionaire golven zijn;
 1820: Latijns-Amerika gooit het koloniale juk af.
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 6/15


2.
Politiek liberalisme
a)
b)
c)
Individuele vrijheid staat centraal.

Het individu is belangrijker dan de staat.

Een aantal vrijheden diende gegarandeerd te worden door de staat.
Sociale gelijkheid was minder belangrijk.

Elk individu kreeg in de liberale maatschapijvisie de kans om op te klimmen op de sociale
ladder en was dus zelf verantwoordelijk voor zijn eigen situatie.

Elk mens had dus ook de vrijheid om niet op te klimmen op de sociale ladder.
De staat is het kader.

3.
1830: Opstanden in België, Polen, Duitsland en Italië (Alleen de Belgische Revolutie
zou lukken.)
1848: Hongersnood zorgt voor sociale onrust waar de liberalen van profiteren.
in een grondwet moeten de vrijheden worden gegarandeerd.

vrijheid van meningsuiting

vrijheid van pers

vrijheid van godsdienst

vrijheid van bezit

iedereen is gelijk voor de wet.

de staat moet zorgen voor een kader waarin de mens vrij kan zijn.
d)
De staat >< de kerk.
e)
Politiek liberalisme in de praktijk.
Economisch liberalisme
a)
Vrije concurrentie
b)
Vrij initiatief
c)
Rol van de staat
d)
De bourgeoisie zal de motor achter het economisch liberalisme worden.
e)
Uit dit economisch liberalisme zal het kapitalisme ontstaan en op zijn beurt zal hieruit het
imperialisme ontstaan.
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 7/15
Nationalisme in de 19de eeuw.
1.
2.
Inleiding
a)
Het nationalisme is eveneens ontstaan uit de Franse Revolutie.
b)
De basis van het nationalisme is het gevoel tot een bepaald volk te behoren. De nadruk ligt bij
het nationalisme op de ontwikkeling van het gehele volk. In oorsprong was het vaderland
Frankrijk. Het nationalisme onder Napoleon was het staatsnationalisme; iedereen die tot de
natie behoorde was Frans. De volkeren die onder de bezetting van Napoleon kwamen
ontdekten eveneens hun eigen identiteit en uit het verzet tegen de franse onverheersing
onstond ook daar nationalisme. Men ontdekt de eigen eigenheid en deze wordt nog versterkt
door de zoektocht naar gemeenschappelijke kenmerken uit het verleden, heldendaden van
voorouders, ...
Soorten nationalisme
a)
Staatsnationalisme

b)
Volksnationalisme

3.
De leiders van het land streven ernaar dat alle inwoners van een land één volk gaan
vormen. Er dient als het ware een volk te worden gecreëerd. Een voorbeeld hiervan is
België in 1930. Vlamingen en Walen dienden Belgen te worden.
Mensen die eenzelfde taal spreken, eenzelfde godsdienst beleiden en eenzelfde cultuur
hebben willen verenigd worden in één land. Voorbeelden zullen de eenmakingen van
Duitsland en Italië in de 19de eeuw zijn.
+ en – van nationalisme
a)
Positief aan nationalisme is dat het ervoor zorgt dat de mensen een groepsgevoel krijgen en
ook hun verantwoordelijkheid zullen opnemen ten aanzien van de groep. (Bijvoorbeeld niet
tolereren dat er afval wordt gedumpt).
b)
Negatief aan nationalisme kan het vijandbeeld zijn dat wordt gecreëerd om de eigen eigenheid
te bevestigen. In zijn extreme vorm mondt dit uit in racisme.
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 8/15
De vroege dekolonisatie van Latijns-Amerika (1820-1830)
1.
De koloniale erfenis; 16de-18de eeuw.
a)
Spanje en Portugal verwerven een immens koloniaal rijk.
b)
De Europese overheersers domineerden de inheemse cultuur volledig.
c)
Het gebied werd ingedeeld in 6 “onderkoninkrijken”
d)
2.

La Plata (SPA) (Buenos Aires)

Peru (SPA) (Lima)

New Granada (SPA) (Bogota)

Brazilië (POR) (Rio De Janero)

Nieuw-Spanje (SPA) (Mexico City)

Santo Domingo (SPA) (Havana)
Sociale indeling:

Leidende functies; geboren Spanjaarden

Landeigenaars; creolen

Lagere beambten; mestiezen

Laagste positie; kleurlingen
De onafhankelijkheidsstrijd van Latijns-Amerika.
a)
Nationalisme ontwaakte door de Franse en de Amerikaanse revolutie.
b)
Politieke vrijheid, autonomie, economische zelfbeschikking
c)
Rijke kooplui streven naar onafhankelijkheid.
d)
Spanje verliest de greep tijdens het Napoleontisch tijdperk, in 1815 volgt er een harde
repressie door Spanje. In 1817 bevrijdt Simon Bolvar Venezuela met Engelse hulp. Mexico
(1821), Peru(1821) en Brazilië (1822) verklaren zich onafhankelijkheid.
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 9/15
3.
4.
Een net van tegengestelde belangen.
a)
Spanje verloor de controle over zijn koloniaal rijk. De grote Alliantie wou tussen komen (zie
Congres van Wenen) maar dit liep op een fiasco uit. (Sommige leden van de grote Alliantie
hadden hier geen voordeel bij, vb Groot-Brittannië).
b)
President Monroe van de VS vaardigde de Monroe-doctrine uit waarbij hij stelde dat
“Amerika voor de Amerikanen was”. (En Europa het probleem van de Europeanen).
c)
Doel was de economische dominantie over het gebied.
d)
Net na het verjagen van de Spanjaarden waren het echter de Britten die de handel overnamen.
Onafhankelijkheid leidt niet tot emancipatie.
a)
De grote droom van een eengemaakt Latijns-Amerika werd niet gerealiseerd.
b)
De landen die onafhankelijk waren geworden bleven verderdoen met de bestaande
maatschappelijke organisatie. Tot op de dag van vandaag geldt dat hoe bleker je eruit ziet, hoe
hoger je op de sociale ladder kan klimmen.
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en de Belgische
Revolutie.
1.
Inleiding
a)
Na de nederlaag van Napoleon beslisten de Europese grootmachten tijdens het Congres van
Wenen in 1814 dat de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden opnieuw zouden verenigd
worden.
b)
Zo ontstond met de toevoeging van het oude Prinsbisdom Luik en de streek rond Philippeville
het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
c)
Koning werd Willem I van Oranje-Nassau. Hiervoor moest hij wel afstand doen van een
aantal bezittingen in wat later Duitsland zou worden. (zie Luxemburg; verderop).
d)
Brussel en Den Haag deelden de rol van hoofdstad, telkens voor een jaar.
e)
De grondwet gaf aan de koning veel macht (denk ook aan de Hollandse rekenkunde waarmee
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 10/15
de grondwet werd goedgekeurd.)
f)
De uitvoerende macht lag bij twee kamers;

Eerste kamer: de leden werden door de koning voor het leven benoemd.

Tweede kamer: door de verschillende staten-provinciaal verkozen:

2.
3.

55 uit het Noorden (2 miljoen inwoners)

55 uit het Zuiden (3.5 miljoen inwoners)
De ministers werden benoemd en ontslagen door de koning.
Een positief begin?
a)
Willem I stimuleerde de industrialisering van België.
b)
Hij steunde de gemechaniseerde industrie, verbeterde de transportinfrastructuur en zorgde
voor financiële steun aan ondernemers.
c)
De grote Waalse en Gentse industriëlen steunden aanvankelijk zijn beleid.
Tegenkanting van zijn beleid.
a)
b)
c)
Economische tegenkanting

De niet-gemechaniseerde plattelandsindustrie in Vlaanderen leed sterk onder de
concurrentie van de grote fabrieken, hetgeen leidde tot ontevredenheid.

Daarenboven ging het de lagere klassen het minder voor de wind. Vele arbeiders waren
werkloos.
Politieke tegenkanting

Op politiek vlak was de Koning autoritair, hij wilde alles alleen beslissen.

Bij de goedkeuring van de grondwet paste hij de “Hollandse Rekenkunde” toe.

De liberalen vroegen een regering met verantwoordelijke ministers, maar de Koning
weigerde.
Religieuze tegenkanting

De katholieke kerk steunde de oppositie op het platteland, omdat zij weigerde een
protestantse vorst te aanvaarden.

Daarenboven probeerde Willem 1 de kerkelijke macht aan banden leggen, hetgeen haar
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 11/15
wantrouwen nog versterkte.
d)
4.

De colleges werden onder staatstoezicht geplaatst.

Athenea werden opgericht (broeihaarden van ongelovigheid).

Rijksuniversiteiten werden opgericht (naast de katholieke universiteiten).
Taalkundige tegenkanting

In Vlaanderen wilde Willem I het Nederlands als officiële taal opleggen.

Vele vlamingen beschouwden het 'hollands' als een ketterse taal.

De jonge Waalse en verfranste Vlaamse
carrièremogelijkheden en waren misnoegd.
bovenklassen
vreesden
voor
hun
De revolutie van 1830
a)
b)
Oorzaken

Vanaf 1828 brak er een zware economische crisis uit.

Willem I kon kiezen tussen vrije invoer en handel (in het voordeel van het Noorden) of
voor invoerbeperkingen (in het voordeel van het Zuiden).
Escalatie

Katholieken en liberalen vormden een “unie der opposities”; het zogenaamde
monsterverbond.

Ze ijverden voor liberale vrijheden en politieke verantwoordelijkheid.

Ze voerden hiervoor actie door perscampagnes en petities te organiseren.

De liberalen vonden dat de koning teveel macht had.

De katholieken ergerden zich aan de godsdienstpolitiek.

Willem I deed toegevingen maar deze kwamen te laat en waren niet verregaand genoeg.

Ondertussen zorgde overproductie in het Zuiden voor faillissementen, inkrimping van de
economie, werkloosheid, lagere lonen.

Het proletariaat werd deelgenoot in de onvrede van het monsterverbond.

Fabrieken werden bestormd en machines stukgeslagen.

De burgerij richtte een burgerwacht op om de toestand onder controle te houden en hun
investeringen te beschermen (21 september).

In september 1830 gebruikte de burgerij deze burgerwacht als militaire macht tegen het
leger van Willem I. Na enkele straatgevechten trokken de Nederlandse troepen zich uit
Brussel terug. Willem I wist zich met de situatie geen raad en talmde. Niemand ook in
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 12/15
België had eigenlijk een revolutie verwacht.
5.
Frederik de zoon van Willem I trekt met een leger naar Brussel en wordt verslagen door
een groep vrijwilligers zonder echte leiding. Hierdoor slaat de vertwijfeling toe bij de
Nederlanders.

Van zijn aarzeling maakte de burgerij gebruik om het “Voorlopig Bewind” op te richten en
de onafhankelijkheid uit te roepen. Rogier zal hier een belangrijke rol in spelen.

Verkiezingen werden uitgeschreven op basis van het cijnskiesrecht om een
grondwetgevende vergadering op te richten: Het Nationaal Congres. (4 oktober).

Dit nationaal congres roept dan plechtig de onafhankelijkheid uit. Er wordt geopteerd voor
een erfelijke monarchie met uitsluiting van de Oranjes van de troon.
De zoektocht naar een koning.
a)
6.

Zie de tekst in je bronnenboek.
Reactie van de grootmachten.
a)
b)
c)
d)
Oostenrijk, Pruisen, Rusland.

Deze grootmachten wilden tussen komen.

De Poolse opstand zorgde er echter voor dat ze het te druk hadden om in te grijpen.
Engeland en Frankrijk.

Frankrijk was blij dat het vijandige regime aan zijn Noordgrens verdween.

Engeland was blij dat een economische concurrent verzwakt werd en dat er een gematigd
liberaal regime in de maak was. De Engelsen wilden wel geen “Franse” koning voor
België.
De Conferentie van Londen erkende de Belgische onafhankelijkheid in 1831.

De territoriale onschendbaarheid werd door de Engelsen gegarandeerd op voorwaarde dat
het land eeuwig neutraal bleef.

Een aantal ongunstige bepalingen zorgen er echter voor dat Het Nationaal Congres de
protocollen van Londen verwerpt.
De XVIII artikelen.
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 13/15
e)
7.

In een nieuw voorstel werd de staatsschuld verdeeld zodat elk zijn eigen staatsschuld op
zich zou nemen.

De Schelde diende vrijgemaakt te worden voor alle verkeer.

Er werd beloofd dat Limburg en Luxemburg bij België zouden komen.
De XXIV artikelen.

16/31 van de staatsschuld voor ons

Een deel van Luxemburg wordt als Groothertogdom in personele unie aan Willem I
gegeven.

Oost-Limburg, Roermond en Venlo gaan naar Nederland.

De Schelde is open (mits betaling van tol).

Willem I verwerpt dit akkoord maar tekent uiteindelijk toch in 1839.
De Belgische grondwet.
a)
Het Nationaal Congres keurde op 7 februari 1831 een voor die tijd progressieve grondwet
goed.

b)
Essentieel waren de rechten en vrijheden, waarvan elke Belgische onderdaan kon genieten.
Deze waren grotendeels gebaseerd op de ideëen van de Franse Revolutie.

Alle Belgen waren gelijk voor de wet.

De burger kon op geen enkele manier van zijn vrijheid worden beroofd, tenzij op bevel
van de rechter.

Het eigendomsrecht en het briefgeheim werden onschendbaar

Het werd éénieder vrij op elk gebied zijn mening te uiten en de religie te belijden, die
hij wenste.

De vrijheid van onderwijs en drukpers werden gegarandeerd

Ten slotte werd in de grondwet ingeschreven, dat iedereen vrij mocht vergaderen en een
vereniging oprichten.
Een parlementaire monarchie met scheiding der machten.

In de geest van de Franse Revolutie werd België een parlementaire monarchie met
scheiding der machten. Dit om machtsmisbruikt tegen te gaan.

De uitvoerende macht.
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 14/15



De macht van de koning werd ingeperkt. Men had geleerd uit de ervaringen met Willem
I

De uitvoerende macht werd gegeven aan de Koning en zijn ministers.

De verantwoordelijkheid voor het regeringsbeleid kwam echter bij de ministers te
liggen.

Er werd beslist, dat geen enkele door de koning ondertekend akte rechtsgeldig was
zonder dat zij door een minister was ondertekend.

De ministers van hun kant moesten verantwoording afleggen tegenover het parlement
(Kamer en Senaat).
De wetgevende macht

De wetgevende macht werd toegekend aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers en
de Senaat, die de wetten goedkeurden en aan de Koning, die ze moest afkondigen en
bekrachtigen.

De volksvertegenwoordigers en senatoren werden gekozen via een cijnskiesstelsel.

Dit wil zeggen, dat men een zeker bedrag aan belastingen moest betalen om te mogen
kiezen.

Alhoewel zij dus gekozen werden door een zeer beperkt aantal kiezers, werden zij
beschouwd als de verpersoonlijking van de wil van het volk.

De wetgever werd dan ook het hoogste machtsorgaan in België.
De rechterlijke macht

De uitoefening van de rechterlijke macht werd toegekend aan de rechtbanken.

Er werd vastgelegd, dat de zittingen in principe openbaar moesten zijn.

De rechters konden alleen uit hun ambt worden ontzet door een vonnis.

Voorts werd er een jury ingesteld voor misdaden (moorden), pers- en politieke
misdrijven omdat men vond dat men door gelijken moest worden beoordeeld op zijn
daden.
Kristof De Craene – Geschiedenis 5 – 2004/2005 - pagina 15/15
Download