GEORGE WHITEFIELD,STUDIUM GENERALE

advertisement
L.J. van Valen
GEORGE WHITEFIELD, ZIJN LEVEN WERK EN BETEKENIS VOOR VANDAAG
Referaten gehouden voor ‘Studium Generale’ op 12 september 2008 in Gouda
EERSTE REFERAAT: Whitefields leven en leidersrol bij methodistische
opwekkingsbeweging in de achttiende eeuw
TWEEDE REFERAAT: Whitefields karakter, invloed en relevantie voor vandaag
EERSTE REFERAAT: Whitefields leven en leidersrol bij methodistische
opwekkingsbeweging
Geestelijk verschraling en geestelijke vernieuwing
‘De ellendige toestand die wij betreuren is allen bekend. Niemand wordt verboden om
hierover tranen te storten, hetzij in het verborgen of op plaatsen waar anderen de
tranen zien en daardoor tot medelijden en gemeenschappelijke droefheid bewogen
worden. Wanneer men smart en ziekte ziet, is het natuurlijk om naar geneesmiddelen
uit te zien. Het kostbare geestelijke lichaam van Christus is nu met smart en ziekte
aangedaan.’
Aan het woord is Philip Jacob Spener (1635-1705) in zijn voorwoord van zijn bekende boek
Pia Desideria. Spener wordt wel genoemd de vader van het Duitse piëtisme, een
vroomheidsbeweging die nauw verwant is aan de Nederlandse Nadere Reformatie en het
Engelse puritanisme. 1 Deze bewegingen – je zou van een internationaal protestants piëtisme
kunnen spreken - voerden binnen de gevestigde kerken een krachtig pleidooi voor de
innerlijke doorleving van het heil die zich vertoont in een persoonlijke levensheiliging. 2 Zij
gaven een reactie op een dode orthodoxie en ingezonken geestelijke leven die na de eeuw van
de Reformatie de kerken in beslag nam. Over het algemeen stond de kerkelijke leiding
sceptisch tegenover deze beweging, waardoor het gevaar van isolement voor de hand lag.
Vooral door aparte bijeenkomsten van de vromen dreigde een ‘kerkje in de kerk’ te ontstaan.
Onze Nadere Reformatie is in de achttiende eeuw niet ontkomen aan een proces van
isolement en verinnerlijking. Het Engelse puritanisme heeft zich daarentegen ontwikkeld tot
een breder kader dan het gericht zijn op de persoonlijke vroomheid; zij heeft vooral de
doorwerking van de gereformeerde beginselen in het nationale leven op het oog gehad. In het
verlengde van het puritanisme uit de zeventiende eeuw ontwikkelde zich een beweging die
uitsteeg boven de persoonlijke vroomheid tot ‘een laaiend vuur, een uitslaande brand die heel
de gemeenschap in gloed zette.’ Zo karakteriseren Van den Berg en Van der Wall de
opwekkingsbeweging in de achttiende eeuw.3 ‘Zij bood tegengif voor het louter verstandelijke
denken, hetzij christelijk of onchristelijk, en gaf lege harten warmte en genade.’4
Deze opwekkingsbeweging in de achttiende eeuw was niet specifiek gericht op de
Angelsaksische bodem, maar omvatte ook grote delen van Europa. Terwijl het
verlichtingsdenken inwerkte op universiteiten en vanaf katheders en kansels traditionele
christelijke waarden tot in de wortels aantastte, vond de klassieke christelijke boodschap van
vergeving en genade, in de vorm van een krachtig appel en diepe bewogenheid, weerklank in
veler harten. In Salzburg in Oostenrijk, in delen van het Duitse rijk, enkele kantons in het
Zwitserse Eedgenootschap en de Baltische landen ontwikkelden zich
vernieuwingsbewegingen. Eigenlijk waren dit uitlopers van het piëtistisme van de eeuw
Philip Jacob Spener. Pia Desideria, Fortress Press 1964 repr., blz. 31; zie ook W.J. op ’t Hof, Het
Gereformeerd Piëtisme, Houten 2005, blz. 96, 98.
2
Op ’t Hof definieert het gereformeerd Piëtisme in onderscheiding van andere vroomheidsbewegingen ‘die
stroming binnen het gereformeerde Protestantisme die de vroomheid in de meest omvattende zin tot een
afzonderlijk thema verhief.’ In uitgebreidere zin spreekt hij van ‘die stroming binnen het gereformeerd
Protestantisme die, zich tegen in haar ogen algemeen verbreide wantoestanden en misvattingen kerend, met
profetische bezieling ijverde voor zowel de innerlijke doorleving van de leer en de persoonlijke levensheiliging
alsmede de radicale en totale heiliging van alle terreinen van het leven’, a.w., blz. 85.
3
Aangepast citaat uit J. van den Berg en E.G.E. van der Wall, Vroomheid en opwekking in de zeventiende en
achttiende eeuw, Zoetermeer 1994, bzl. 11.
4
Citaat uit: L.J. van Valen, Leven voor Jezus Christus. Selina, gravin van Huntingdon [De Groot Goudriaan,
Kampen, 2007], blz. 11.
1
daarvoor. In Silezië in het huidige Polen mondde het piëtisme uit in massasamenkomsten die
gepaard gingen met gebedsamenkomsten en verbondssluitingen met God.5 De stichting van
de leefgemeenschap in Herrnhut in Saksen, waarbij Nicolaus graaf von Zinzendorf een
sleutelrol vervulde, beleefde in 1727 een opmerkelijke opwekking die volgens ingewijden
veel overeenkomst had met de Pinksteruitstorting in de apostolische tijd. Zij betekende een
krachtige impuls tot internationale contacten en gaf de doorslag tot zendingswerk onder
verschillende heidenvolken. 6 De graaf gaf niet alleen op het continent steun aan de
opwekkingsbeweging, maar had ook veel invloed op de Wesleys in Engeland.
Angelsaksiche opwekkingsbeweging: aanleiding, ontstaan en verloop
In dit bredere kader van het grootscheepse Europees ontwaken (Erweckung) in landen van
voornamelijk Lutherse identiteit, wil ik de Angelsaksische opwekkingsbeweging plaatsen. 7
Zij was eigenlijk een directe ‘uitloper’ van de puriteinse beweging uit de eeuw daarvoor,
hoewel het op gang zijnde réveil op het continent ook invloed op haar had.
De tijd was er wel rijp voor! De verschraling van het geestelijke leven werd versterkt door een
toenemende ontzedelijking en ontkerkelijking binnen brede lagen van de Britse bevolking.
Een illustratie van de schrikbarende decadentie van het volk die zich vooral de zondag
manifesteerde, gaf de bisschop van Lichfield in een preek die hij in 1724 hield:
De Dag des Heeren is nu de marktdag van de duivel. Meer wellustigheid. Meer
dronkenschap, meer ruzies en moorden, meer zonde wordt op deze dag bedacht en
bedreven dan op alle andere dagen door de week bij elkaar. Sterke drank is de
epidemische ziekte van deze grote stad geworden. Er sterven meer van het volk aan
tbc, koortsziekten, waterzucht, koliek, verlamming en beroerte als gevolg van een
onmatig gebruik van brandewijn en gedistilleerd dan van alle andere ziekten vanuit
andere oorzaken. De zonde is in het algemeen zo toegenomen en tiert welig, zo zelfs
dat onzedelijkheid wordt verdedigd, ja zelfs in beginsel gerechtvaardigd. Zodoende
vinden vulgaire, lichtzinnige boeken gretig aftrek en deze handel bevordert om nog
meer daarvan uit te geven. Elke vorm van zonde heeft een schrijver gevonden om deze
te beschrijven en te verdedigen.8
Maar hoe reageerden de behoudende kerken op deze decadentie? Een vormelijk
traditionalisme betekende voor hen een laatste strohalm om het tij te keren. Het anglicaanse
ritualisme had weinig vat meer op het gewone volk en de dode orthodoxie die onder de
Dissenters hier en daar de toon aangaf, was een weerloos bastion dat op alle plaatsen dreigde
in te storten. Ook de invloed van het opkomende deïsme en verlichtingsdenken liet zich
gelden. Het godsbesef onder het volk dreigde uitgedoofd te worden door ontkenning en
verwaarlozing van bijbelse grondwaarheden. Zo werkten wereldgelijkvormigheid en
5
Zie W.R. Ward, The Protestant Evangelical Awakening [Cambridge University Press 1992], blz. 77. Ward
geeft een goed gedocumenteerd overzicht van de achttiende eeuwse opwekkingsbewegingen in Europa en
Amerika.
6
Idem, blz. 126-128. Zie vooral Andrew Murray, De sleutel tot het zendingsvraagstuk [Gazon Uitgeverij, Den
Haag, z.j.], blz. 47 vv. (hoofdstuk 3, ‘De liefde van Christus dringt ons.’ Ook veel kinderen werden bij de
opwekking in augustus 1727 aangeraakt. Een uitspraak van een aanwezige: ‘Ik kan de grote opwekking onder de
kinderen nergens anders aan toeschrijven dan aan de uitstorting van de Heilige Geest over de avondmaalgangers.
De Geest zweefde krachtig over Jong en oud. Men hoorde hen overal, soms ’s nachts op let veld, de Heiland
smeken om hun zonden te vergeven en hen tot Zijn eigendom te maken. De Geest van genade was inderdaad
uitgestort”, blz. 59 en 60..
7
We kunnen spreken van een internationale stroming., zowel binnen de gereformeerde als de lutherse traditie.
Zie vooral W.R. Ward, a.w..
8
Aangehaald in John Morgan Jones en William Morgan, The Calvinistic Methodist Fathers of Wales [Banner of
Truth, Edinburgh 2008], vol. I, blz. 2.
verheffing van menselijke rede en zeden hand in hand. ‘De ziel dood en de maag
springlevend’ is een goede weergave van de werkelijke situatie. 9
De prediking, ook onder de Dissenters, was over het algemeen leerstellig en afstandelijk.
Onder hen kwamen hypercalvinistische tendensen vooral, door een eenzijdige nadruk te
leggen op de onmacht van de mens en de dubbele predestinatie. Gelukkig waren er stemmen
die wezen op de noodzaak van een krachtige prediking van Christus en Zijn werk met nadruk
op een welmenende aanbieding van het Evangelie. Zo brak John Jennings in een boekje een
lans voor een levende prediking van Christus. De zalving van de Geest in de bediening van
het Woord moet de hoogste prioriteit hebben. Solomon Stoddard merkt op: ‘De Geest des
Heeren moet op het volk worden uitgestort, anders zal de godsdienst niet herleven. Maar als
de Geest op de predikanten is, is dit een hoopvol teken.’ 10 En de Schotse John Willison
(1680-1750) breekt een lans voor een rijke Christusprediking. ‘Het karakter van bekwame
predikers van het Nieuwe Testament… is die bedreven zijn in de verborgenheid van Christus
en Die gekruist, die weet hoe hij het verbond der genade opent en de wijze van onze
rechtvaardiging door Jezus Christus en Zijn gerechtigheid alleen.’ 11
Het volk had geen behoefte aan de dode vormen en tradities, maar aan een concrete
boodschap van genade en bekering. Whitefield verwoordde dit later tegenover
medeanglicanen: ‘Het is het beste om de nieuwe geboorte en de kracht der godzaligheid te
preken en niet te veel stil te staan bij de vorm, want men kan nooit tot een mening hierover
gebracht worden en ook heeft Jezus Christus dit ooit zo bedoeld.’12
De grootscheepse opwekking in Engeland in de jaren van 1730/1740 werd niet ingeluid door
‘Dissenters’ (afgescheidenen van de Staatskerk), die pretendeerden in de traditie van de
puriteinen te staan, maar door twee trouwe zonen van de Engelse Staatskerk! John Wesley en
George Whitefield werden de leiders van de evangelische opwekking die de kerken in
Engeland en Schotland op de grondvesten deed schudden.
Wat was het eigenlijke begin? In de jaren van 1730 vormden zij tijdens een studietijd in
Oxford met anderen een groepering die zich toelegde op beoefening van persoonlijke
vroomheid. Deze zogenaamde Holy Club had een wettisch karakter. Zij gaf geen innerlijke
bevrediging, maar was bij hen wel de aanleiding tot een geestelijke doorbraak die hun leven
en bediening geheel veranderde. Zij gaven de stoot tot de opwekking. In Amerika was het
Jonathan Edwards die sturing gaf aan de ‘Great Awakening’ in de Britse koloniën. Wesley en
Whitefield gaven leiding aan de zogenaamde methodistische beweging die als een olievlek
over het land ging. Hun officiële ambt binnen de Anglicaanse kerk bleef niet beperkt tot
gewijde kerkgebouwen, maar breidde zich enorm uit door hun openluchtprediking. Zij legden
de basis van een grootscheepse massa-evangelisatie die tot in alle geledingen van het
volksleven, van het gepeupel tot de hoge adel, effect sorteerde. Vanaf 1739 kwamen vele
duizenden door hun prediking en die van hun helpers tot bekering. In een later stadium getuigt
Wesley: ‘Menigten zijn grondig van zonde overtuigd en kort daarop vervuld met vreugde en
liefde, dat zij nauwelijks kunnen vertellen of het in het lichaam of buiten het lichaam geschied
is.’ 13 Een ongekende uitwerking op kerk en natie die z’n weerga niet kent in de geschiedenis.
Uitspraak van de ‘Bourgondische’ Schotse predikant Alexander Carlyle, aangehaald in Iain H. Murray, The
Puritan Hope, London 1971, blz. 112.
10
Aangehaald in Michael J. Crawford, Seasons of Grace, Oxford/New York 1991, blz. 52.
11
Aangehaald door Crawford, a.w., blz. 63, 64. Zie ook L.J. van Valen, Zijn akker was de wereld [Leiden 1995],
blz. 123.
12
Aangehaald in Mark . A. Noll, The Rise of Evangelicalism. The Age of Edwards, Whitefield and the Wesleys
[Apollos, Leicester, 2004], blz. 12.
13
Aangehaald in L.J. van Valen, Een rijke oogst, Leiden 1993, blz. 33.
9
Het perspectief van de Puriteinen dat zich vertoont in een optimistische toekomstverwachting
bevruchtte mede de leiders van deze beweging die Methodisten werden genoemd. 14
Het was geen beweging die kerkelijke structuren veranderde en nieuwe theologische visies
ontwikkelde Ook bleef zij niet beperkt tot een bepaalde kerk. Zowel anglicanen,
presbyterianen, baptisten en congregationalisten waren erbij betrokken. Zij streden niet voor
hun eigen kerkelijke identiteit, maar voor de uitbreiding van het Koninkrijk van God.
Bewogenheid met de naaste die van God vervreemd is, was de drijfveer van de vele predikers
die zich voor deze beweging inzetten. 15
We staan vanavond bij deze beweging stil aan de hand van het aandeel dat Whitefield hierin
had.
Whitefield’s levensloop in korte trekken.
Bekering en roeping
J.C. Ryle noemt hem ‘één van de meest krachtige en buitengewone predikers die de wereld
ooit gezien heeft.’ Hij groeide op in het gezin van een kastelein in Gloucester. Zijn wieg stond
in 1714 in de ‘Bell Inn.’ Armoede, zowel natuurlijk als geestelijk, kenmerkte zijn jeugdjaren.
Tijdens zijn studie in Oxford kwam het grote keerpunt in zijn leven. Hier ontmoette hij de
broers John en Charles Wesley en voegde hij zich bij de Holy Club. Deze richtte zich op
mystieke contemplatie, ascetische oefeningen en charitatief werk. Deze vormen van devotie
gaven hem geen voldoening, maar versterkten zijn onzekerheid. Geslingerd tussen hoop en
vrees kwam hij via Charles Wesley in aanraking met het boekje van de Schotse
gereformeerde mysticus Henry Scougal The Life of God in het Soul of Man. Deze legt de
grond van het heil niet in menselijke inspanningen maar in God die de ziel wedergeboorte
schenkt. Whitefield schrijft hierover in zijn Journals:
Hoewel ik had gevast, gewaakt en gebeden en het sacrament zo lang had ontvangen,
heb ik nooit geweten wat de ware godsdienst is, totdat God mij deze uitnemende
verhandeling door de handen van mijn nooit te vergeten vriend zond. God toonde mij
spoedig, toen ik enkele regels verder las, dat de “ware godsdienst bestaat in de
vereniging van de ziel met God als Christus in ons een gestalte ontvangt”.
Het duurde enige tijd totdat het licht in zijn ziel opging. Hij miste nog de sleutel die de
Heilige Geest alleen kan geven. Met zijn Bijbel op schoot worstelde hij om tot doorbraak te
komen. Deze kwam toen hij in geloof aan de voeten van Christus kwam. Hij schreef:
Hij bekwaamde mij ertoe om door een levend geloof op Zijn geliefde Zoon te rusten.’
‘Met wat voor een vreugde, een onuitsprekelijke vreugde, zelfs een vreugde die geheel
vol was van heerlijkheid, werd mijn ziel vervuld, toen het gewicht van de zonde van
mij afging en een blijvend gevoel van Gods vergevende liefde en van een volle
verzekering des geloofs in mijn ongetrooste ziel doorbrak!’
Whitefield leerde verstaan dat de mens alleen door het geloof gerechtvaardigd wordt. Later
tekent hij aan: ‘Dit was des te meer bijzonder, omdat mijn vrienden in Oxford meer geneigd
waren tot de mystieke godgeleerdheid.’ Door gebed en Schriftonderzoek kreeg hij een
gezonde basis voor zijn geestelijke leven. Hij tekent aan: ‘Ik begon de Heilige Schriften op
mijn knieën te lezen, waarbij ik alle andere boeken opzij legde.’ Na verloop van tijd kwam hij
in aanraking met boeken van puriteinse schrijvers, zoals Richard Baxter en Matthew Henry.
14
Iain Murray bewijst in zijn The Puritan Hope de onlosmakelijke band tussen de eschatologie van de
zeventiende eeuwse puriteinen en de achtteinde eeuwse ‘Evangelical Awakening.’ Zie vooral hoofdstuk VI: ‘The
eighteenth-Century Awakening: The hope revived’, blz. 106-130.
15
Bijna letterlijk overgenomen uit: Van Valen, Leven voor Jezus Christus, a.w., blz. 17, 18.
Henry’s Bijbelcommentaar legde hij naast zijn Griekse Nieuwe Testament, terwijl de Engelse
Bijbel op zijn schoot lag. Zo leerde hij de reformatorische genadeleer kennen en verstaan! 16
Zijn bekeringservaring is indrukwekkend, evenals de manier waarop hij in de bediening van
het Evangelie gesteld werd. Na afronding van zijn studie werd hij in juni 1736 in de
kathedraal van zijn geboortestad tot ‘deacon’ geordend. Een bewogen en bevlogen jongeman
hield voor zijn familie, vrienden en bekenden zijn eerste preek in de kerk waarin hij gedoopt
was, de St. Mary le Crypt. Hij legde grote nadruk legt op de noodzaak van wedergeboorte. De
jonge prediker sprak met een zeker gezag en voelde zich door de Heilige Geest ondersteund.
Zijn voordracht werd gedragen door een diepe ernst en bewogenheid. Niet iedereen kon de
preek waarderen. Men vond hem te direct en te confronterend. Spoedig werd hij bekend,
vooral toen hij in Londen voorging. Hij sprak niet alleen in kerken, maar ook in
gevangenissen. Oxford vergat hij niet; hij mocht leiding geven aan de ‘Holy Club’ die hem nu
leerde kennen als een vurige verdediger van de leer van de rechtvaardiging door het geloof
zonder de werken. Op dit punt tastten de Wesleys toen nog in het duister en misten zij de
verzekering van het persoonlijke heil. Zij besloten naar Amerika te gaan, meer als
vluchtpoging dan om Gods Koninkrijk te dienen. Tijdens de reis kwamen zij via de
Moravische Broeders, volgelingen van Zinzendorf, in aanraking met de leer van de
rechtvaardiging en bij hun terugkeer ervoeren zij persoonlijk de bevrijdende kracht van het
Evangelie. Intussen preekte Whitefield overal waar hij gelegenheid vond de boodschap van
het kruis. De zegen was groot, maar de tegenwerking behoorlijk. ‘Zoals mijn populariteit
toenam, nam ook de tegenwerking toe’, zo merkt hij op. ‘Eerst waren onder de geestelijkheid
mijn hoorders en bewonderaars, maar sommigen begonnen spoedig nijdig te worden.’ Hun
kerken liepen leeg en dat was niet de bedoeling. Maar de zegen overtrof toch de vijandschap!
Hij schreef over zijn werk in Londen: ‘Vele jongeren hier hebben de Heere Jezus Christus
oprecht lief gekregen en duizenden zijn, naar ik hoop, levendgemaakt, versterkt en bevestigd
door het gepredikte Woord.’ Blij was hij maar ook waakzaam: ‘O, prijs de Heere… en bid of
ik niet zelfgenoegzaam maar nederig mag zijn.’17
Massa-evangelisatie
Enkele reizen naar Amerika vergrootten Whitefields werkveld. Hij maakte zich daar ook sterk
voor de stichting van een weeshuis in Georgia dat hij de naam van ‘Bethesda’ gaf. De
contouren van een geestelijk herleven werden aan beide zijden van de Atlantische Oceaan
steeds meer zichtbaar. In 1739 ontving hij in Oxford de priesterwijding, waardoor zijn positie
binnen de Engelse Staatskerk werd versterkt. Toch koos hij niet voor een vaste standplaats.
Als rondreizend evangelist voelde hij zich als een vis in het water. In hetzelfde jaar werd
tijdens een samenkomst in de Fetter Lane Society, een gebedsgroep in Londen, op een
bijzondere wijze de aanwezigheid van Gods Geest gevoeld. Wesley spreekt hiervan in zijn
‘Journals’: ‘Ongeveer om drie uur in de morgen, toen wij gedurig in gebed waren, kwam de
kracht van God machtig op ons, in zoverre velen het uitriepen vanwege een buitengewone
vreugde en velen daarbij op de grond vielen.’ De onderlinge gemeenschap was diep. ‘Soms
werden gehele nachten in het gebed doorgebracht. Vaak werden we met nieuwe wijn vervuld,
en vaak werden we overweldigd door de goddelijke tegenwoordigheid.18
Vanaf die tijd verspreidde de beweging zich als een olievlek door het land. Niet alle
kerkgebouwen ontvingen Whitefield met vreugde. En als hij in kerken preekte, moesten velen
buiten de muren genoegen nemen met een staanplaats. De honger naar het Woord bleek zo
L.J. van Valen, Zijn akker was de wereld, blz. 29, 31, 35, 36; George Whitefield’s Journals, Edinburgh 1985,
blz. 62.
17
Van Valen, blz. 41-49.
18
Van Valen, blz. 72, 73.
16
groot, dat hij besloot om in de open lucht te preken. In Kingswood, een mijndistrict bij
Bristol, sprak hij voor duizenden mensen, onder wie veel mijnwerkers waren. Bij de derde
keer waren dit er zelfs twintigduizend. Honderden kwamen tot diepe overtuiging van zonden.
Velen leerden Christus als hun persoonlijke Zaligmaker kennen. De grenzen van zijn
uitgestrekte ‘parochie’ werden steeds ruimer. Ook in Wales, Schotland en Amerika werden
deuren geopend. Londen bleef misschien wel zijn meest geliefde arbeidsveld. Hier sprak hij
regelmatig voor adellijke personen. Lady Huntingdon introduceerde hem in de kringen van de
aristocratie. Moorfields en Kennington Common waren stadsweiden, de laatste in gebruik
voor executies, waar vele Londenaren naar toe gingen om Whitefield te horen. In Kennington
sprak hij op een avond voor 50.000 mensen, ‘bijna tachtig koetsen, benevens een groot aantal
paarden. Er heerste een ontzettende stilte onder hen. God gaf mij veel verruiming in het hart.
Ik sprak anderhalf uur achtereen en toen ik naar huis ging, werd ik vervuld met zo’n liefde,
vrede en blijdschap, die ik niet kan uitspreken.’ De velden waren wit om te oogsten! 19
De methodistische opwekkingsbeweging kreeg vooral door de samenwerking met de Wesleys
een vastere vorm. De band met de Staatskerk bleef wel bewaard, maar mede door de
tegenwerking was het nodig om structuur aan te brengen. Hieraan gaven vooral de Wesleys
hun bijdrage. Zij onderscheidde zich op den duur van de Moravische Broeders, die soms
vervielen en emotionele excessen en vormen van geestdrijverij. Ondanks de leerstellige
verschillen tussen Whitefield en Wesley probeerden zij rust en orde te brengen onder hun
aanhang. Geestelijke wildgroei werd zoveel mogelijk tegengegaan. De tucht onder de leden
beschouwden zij als een belangrijke taak om de zegen zuiver te houden.
Deze methodistische beweging was zowel een vroomheids- als een opwekkingsbeweging. De
noties van persoonlijke bekering en vernieuwing kregen alle aandacht. De prediking van
Whitefield legde een behoorlijk accent op een radicale verandering van hart en leven. Niet als
een vorm van menselijke beslissing vanuit een vrije wilsuiting, maar gedreven door Gods
soevereine genade. Daarin onderscheidt hij zich van de beweging van de Moraviërs, en ook
van de Wesleys. Bij hen speelt emotionaliteit en mystiek een grotere rol die ten koste gaat van
de eenvoud van de bijbelse boodschap. Whitefield wilde in de eerste plaats vasthouden aan de
reformatorische confessie van de Anglicaanse kerk en zich niet laten leiden door een onbijbels
subjectivisme. Bij ons referaat over John Wesley zullen wij hier nader op in gaan.
Zowel bij Whitefield als bij de Wesleys was de openluchtprediking een belangrijk middel om
de massa van het volk met hun boodschap te bereiken. Zij beschouwden de hele wereld als
hun parochie, waardoor de relatie met de Anglicaanse kerk op den duur wel vervaagde.
Vervolgens was de nazorg van de pasbekeerden een belangrijke taak van de methodistische
predikanten en ‘exhorters’ (de oefenaars). Deze nazorg vond voornamelijk plaats binnen de
‘Societies’; dit waren kleinere of grote gezelschappen waar verschillende aspecten van het
geestelijke leven werden belicht. Toen de band met de Kerk van Engeland steeds losser werd,
begonnen de Methodisten een eigen denominatie te vormen, hoewel dit aanvankelijk niet de
opzet was. 20 Jammer genoeg kwam er tussen Whitefield en de Wesleys verwijdering door
verschillen over de leer, vooral over de predestinatie. Daar hoop ik in mijn lezing over John
Wesley nader op in te gaan. Beiden gingen hun eigen weg, maar bleven achting voor elkaar
houden. Whitefield had de meeste invloed in de Amerikaanse koloniën. Dit had te maken met
de vele calvinistische presbyterianen en congregationalisten die hem bij zijn campagnes
steunden. Jonathan Edwards was hier de grote leider van de ‘Great Awakening’ die vele
levens radicaal veranderde. Ook in Wales was de invloed van Whitefield groter dan die van
de Wesleys; de Methodisten kozen daar voor de calvinistische genadeleer. In Engeland kreeg
19
20
Van Valen, blz. 50-80.
Van Valen, blz. 99, 100.
hij veel steun van calvinisten als Toplady, Romaine, Grimshaw en Venn. En niet te vergeten
Lady Huntingdon die haar vermogen beschikbaar stelde voor de bouw en huur van vele
Chapels vooral in gebieden waar het geestelijke leven schraal was. Zij stichtte een college in
Trevecca in Wales om jongemannen op te leiden tot evangelist of predikant. Met haar steun
werden ook kerken gebouwd in Londen, zoals de nieuwe Tabernacle, het hoofdkwartier van
Whitefield en zijn werkers, dat in 1753 in gebruik werd genomen. Drie jaar later volgde de
Tottenham Court Road Chapel in de hoofdstad. 21
In 1739 trouwde Whitefield met Elisabeth James, een weduwvrouw tien jaar ouder dan
hijzelf. Vier jaar later werd hun huwelijk gezegend met een zoon die echter kort daarop
overleed. Zijn vrouw moest zich veel ontzeggen vanwege de vele rondreizen die hij maakte. 22
Gelukkig wist hij zich omringd door vele helpers, meest lekenpredikers. Veel tijd stopte hij in
‘zijn’ weeshuis in Amerika waarvoor veel werd gecollecteerd. Behalve bezoeken buiten
Engeland zelf, zoals aan Wales, Ierland en Amerika ging hij bijna jaarlijks naar Schotland. Hij
was betrokken bij de opwekkingen in Cambuslang en Kilsyth die in 1742 plaats vonden. De
broeders Ralph en Ebenezer Erskine die zich eerst achter hem schaarden, keerden zich nu van
hem af, omdat hij in de Staatskerk voorging en niet exclusief in hun afgescheiden kerk. De
Methodist wilde zich niet binden aan hun kerkorde, maar gaf omomwonden aan dat zijn
werkveld de grenzen van de hele wereld omvatte. ‘Ik ben hoe langer hoe meer besloten om uit
te gaan in de heggen en de steggen en als de Paus van Rome mij uitnodigde om op zijn
preekstoel voor te gaan, zou ik daar met blijdschap de gerechtigheid van Jezus Christus
verkondigen.’23
Laatste levensjaren
Het liet zich al jaren aanzien dat de werkdruk van Whitefield hem steeds meer parten zou
gaan spelen. Zijn lichaam bleek op den duur niet meer opgewassen te zijn tegen het
werktempo dat hij erop nahield. Hij preekte soms wel 40 tot 60 uur per week! In de jaren
1760 ging zijn gezondheid zienderogen achteruit. Toch ging hij onverstoorbaar door. In 1762
bezocht hij ons land. Hugh Kennedy van de Schotse kerk in Rotterdam had hem uitgenodigd.
Een maand lang preekte hij op verschillende plaatsen. ‘Kon ik in het Nederlands preken, dan
zouden predikanten en volk mij met blijdschap hebben aangehoord.’ Bij sommigen werd zijn
spiritualiteit als emotionaliteit (‘enthousiastrij’) beschouwd. 24 De verhouding met de Wesleys
verbeterde in die jaren. In 1767 bezocht hij de jaarlijkse conferentie van methodisten die
onder het opzicht van de Wesleys stonden. De Societies in Engeland en Wales vormden de
ruggengraat van de methodistische beweging. Hier kwamen de gelovigen plaatselijk bij elkaar
tot onderlinge opbouw en stichting. In Wales waren daarbij maandelijkse samenkomsten van
een aantal Societies in een gebied en per kwartaal was de zogenaamde Association een
hoogtepunt waar duizenden enkele dagen bij elkaar kwamen niet alleen om elkaar te
ontmoeten maar om preken in de open lucht aan te horen. 25
In 1770 maakte Whitefield zijn laatste reis naar Amerika die zijn levenseinde inluidde. Hij
toen zich erg vermoeid, maar wilde niet ophouden met preken.’Heere Jezus, ik ben vermoeid
in Uw werk, maar niet van Uw werk. Als ik mijn loop nog niet heb beëindigd, laat mij dan
gaan en voor U nog eens in de velden spreken, Uw waarheid verzegelen en dan thuiskomen
21
Van Valen, blz. 193-220.
Van Valen, blz. 119, 179.
23
Van Valen, blz. 166-169.
24
Van Valen, blz. 248, 249; zie ook J. Exalto en J. Karels, Waakzame wachters en kleine vossen.
Gereformeerden en herrnhutters in de Nederlanden, 1734-1754 [Groen, Heerenveen 2001], blz. 264. Vooral
Kulenkamp, predikant in Amsterdam, keerde zich tegen hem en zijn geestverwanten.
25
Zie L.J. van Valen, De heerlijkheid van Libanon, vooral hoofdstuk 6.
22
en sterven.’ Hij voelde wel dat het zo niet langer door kon gaan. Zijn naderende einde kwam
spoedig.‘Ik ga’, zo riep hij uit, ‘naar de rust die bereid is. Mijn zon is opgegaan en door de
hulp vanuit de hemel heb ik voor velen licht mogen geven. Nu gaat mijn zon onder, nee, zij is
nu op het toppunt gekomen om op te stijgen in de onsterfelijke heerlijkheid. Velen mogen mij
dan op aarde overleven, maar zij kunnen mij niet in de hemel overleven. O, goddelijke
gedachte! Ik zal spoedig in een wereld komen, waar de tijd, de eeuw en de smart onbekend
zijn. Mijn lichaam bezwijkt, maar mijn geest neemt toe. Hoe gewillig zou ik willen leven om
Christus te preken! Maar ik sterf om bij Hem te zijn!’ Zijn laatste preek duurde twee uur. Hij
sprak over: ‘Onderzoek uzelf of gij in het geloof zijt.’ Hij stierf in Newburyport in
Massachusetts op zondagmorgen 30 september 1770 op de leeftijd van 56 jaar. Kort daarvoor
had hij gezegd dat hij in stilte zou sterven. ‘Ik heb tijdens mijn leven zoveel getuigenis van mij
laten horen, dat Hij niets van mij zal eisen als ik sterf.’ Deze woorden werden vervuld.
Zonder doodsstrijd ging hij heen in de vreugde van zijn Heere en God. De begrafenis die
volgde werd door 6.000 mensen bijgewoond. In zijn ‘Tabernacle’ in Londen hield John
Wesley de rouwpreek over de woorden: ‘Mijn ziel sterve de dood der oprechten en mijn
uiterste zij gelijk het zijne.’ 26
26
Van Valen, Zijn akker was de wereld, blz. 266-270.
TWEEDE REFERAAT: Whitefields karakter, invloed en relevantie voor vandaag
Karakteristiek van zijn persoon en werk
Wat maakte Whitefield zo uniek, zo boeiend? Was het zijn welsprekendheid, zijn
gedrevenheid? John Gillies die hem goed gekend heeft schetst zijn persoon en gaven. Eén
ding kan hij moeilijk verwoorden: ‘De kracht van God die zijn werk zo opmerkelijk
vergezelde.’ Hierin lag het geheim van zijn bediening en de kern van zijn persoonlijkheid.
Zijn aangename karakter en vele talenten waren hieraan ondergeschikt, of beter gezegd, door
Gods overvloedige genade geheiligd. 27
Hij was geen kamergeleerde, geen theoloog van omvang, maar in de eerste plaats een man
van de binnenkamer. In de nacht bereidde hij zijn preken voor. Dan was hij met zijn
gedachten bij God. Dan worstelde hij om de opening van de Schrift door de verlichting van de
Geest. Vaak zei hij na afloop van een preek: ‘Deze preek kreeg ik toen de meesten van jullie
in de diepe slaap waren.’ Zijn eigen geestelijke leven vormde het voorportaal tot het huis van
de grote Uitlegger. Hij was zich bewust van zijn eigen zondigheid en van de alles
overtreffende genade van God aan hem bewezen. Het was het besef van de werkelijkheid van
zijn eigen verlorenheid en van zijn eeuwige toekomst dat hem zo bewogen maakte. Maar dat
was het niet alleen. Vooral de diep gevoelde liefde van Christus drong hem om zijn gehoor
met tranen te wijzen op de enige en eeuwige Schuilplaats. Deze bewogenheid karakteriseerde
zijn persoon en werk en maakte hem zo uniek. 28
Kenmerkend voor zijn persoon is ook zijn nederigheid en zelfverloochening. Hij was een
gebroken vat dat hij aan God opofferde. Pretenties had hij niet, eer van mensen zocht hij niet.
Deze genade hield hem klein en afhankelijk. Het was geen napraterij toen hij in mei 1747 in
een brief neerschreef:
‘Ik ben bereid om in de bossen naar zondaars te jagen, en uitgaande van mijn huidige
gemoedsgesteldheid zou ik tevreden kunnen zijn als de naam van George Whitefield
zou vergaan, opdat de Naam van mijn dierbare Verlosser daardoor mocht worden
verheven.’ ‘Genade, soevereine, vrije genade!’ zal altijd mijn lied zijn.’
Dan nog iets over Whitefields preektrant. Ryle is van mening dat hij ‘de eerste Engelsman
was die echt heeft verstaan wat Dr Chalmers gepast het ‘agressive system’ noemde. Hij was
de eerste die zag dat de dienaren van Christus het werk van vissers moeten doen. Hij zat niet
rustig bij het haardvuur, zoals een kat doet op een regenachtige dag, maar treurde over de
goddeloosheid van het land. Hij ging voort om de duivel in zijn hoge plaatsen te tarten.’ Zijn
prediking en pastoraat geschiedden vanuit een grote aandrang en confrontatie, of om in
bijbelse bewoordingen te spreken, zijn methode was erop gericht om zielen te bewegen tot het
geloof. Zijn appel op de menselijke verantwoordelijkheid is, gegeven de eenzijdigheid van het
hypercalvinisme in zijn tijd, dat in een soort fatalisme ontaardde, frappant te noemen. Toch is
bij hem geen spanningsveld merkbaar tussen de soevereiniteit van God en de menselijke
onmacht enerzijds, en de menselijke verantwoordelijkheid anderzijds. Whitefield zag zichzelf
niet alleen als ‘zaaier’ die vrucht moest afwachten en deze in Gods handen overgeven, maar
hij was zo doordrongen van de goddelijke gewilligheid om zondaren te redden, dat hij deze in
zijn boodschap voorop plaatste, zonder deze met het eeuwige welbehagen te willen
‘uitspelen’. Hij geloofde niet alleen in deze reddende gewilligheid, maar nog meer in de
goddelijke beloften. Zijn vertrouwen op een rijke vervulling hiervan was zo rotsvast, dat hij
niet kon aannemen dat de vrucht op zijn werk karig zou zijn. Vandaar dat zijn preken geboren
werden uit een constante worsteling om een rijke zegen, die hem vanuit het Woord, als bron
27
28
Van Valen, a.w., blz. 271.
Van Valen, blz. 271, 272.
van toezegging, werd aangereikt. Deze aanpak verschilt van die van hypercalvinisten die zich
er niet om bekommeren of hun Evangelie veel of weinig vrucht draagt. In feite leggen zij de
uitkomst gelaten in Gods handen, zonder de beloften als pleitgrond te hanteren. 29
In dit verband passen kenmerken van zijn prediking die Ryle omschrijft, zoals: ‘een
ongewoon zuiver Evangelie’, ‘en manifestatie van de waarheid’, ‘een vrijmoedige en directe
prediking’, ‘zijn ongewone kracht van beschrijving’ en zijn ‘enorme ernst.’ 30
Zijn prediking was meer wervend dan opbouwend voor het geloofsleven. Hij richtte zich op
de massa van hen ‘die buiten zijn.’ Het was zijn doel om het gehele volk, met alle rangen,
standen en modaliteiten, in aanraking te brengen met de rijkdom van Gods vergevende
genade. Door het samenspel van een krachtige woordbediening en een biddende verwachting
was het effect van de opwekkingsbeweging groot. De kerkelijke of politieke situatie vormde
geen verhindering voor een voluit bijbelse verkondiging, die niet getemperd werd door
voorwaarden vanuit de mens of door een fatalistische benadering vanuit de leer van het
eeuwig welbehagen. Hinderpalen bestonden voor Whitefield niet, behalve die van het
ongeloof! Vanuit deze uitgangspunten kon zijn prediking niet anders dan met een grote mate
van enthousiasme en ijver gepaard gaan. Hoe meer hij de nood van de mensheid zonder God
besefte, hoe meer hij zich toelegde op een niet aflatende activiteit in Gods wijngaard! 31
Openluchtprediking als middel van massa-evangelisatie
Whitefield was de eerste prediker die de openluchtprediking introduceerde. De Wesleys
volgden hem daarin, hoewel het Whitefield veel moeite kostte om hen van de noodzaak
hiervan te overtuigen. We hebben gezien dat zijn verkondiging sterk evangelisatorisch was.
Het spreken tot menigten van duizenden personen vereiste een aparte aanpak. Vandaar dat
zijn boodschap nodigend, scherp en appelerend was. Een element bij deze manier van
Woordverkonding dat door Robert Philip wordt gememoreerd is zijn ‘egotism.’ Hiermee
wordt geen egocentrische preekmanier bedoeld, maar de manier waarop hij zijn eigen
geestelijke leiding in zijn boodschap verwerkt. We kunnen ook zeggen: Getuigend preken,
zonder zelf in het middelpunt te staan. Zo brengt hij de boodschap heel dicht bij het hart. 32
Whitefields bediening kan grotendeels worden samengevat onder die van ‘massaevangelisatie.’ Hij richt zich op de massa, maar zoekt niet om hen met cliché uitdrukkingen te
bereiken. Heel concreet gaat hij op zijn doel af. Gunnend is hij maar ook vlijmscherp. Hij
noemt de zonden bij naam. Hij ontmaskert niet alleen de duistere poelen van het hart waar de
satan heerst, maar ook de zelfgenoegzame godsdienst stelt hij aan de kaak. Maar in alles
klinkt de liefde van de gewillige Christus door, zoals in het volgende fragment:
‘Ik smeek u, als en onwaardige, arme gezant van Jezus Christus, laat u met God
verzoenen. Mijn werk van deze morgen, de eerste dag van de week, is om u te zeggen
dat Jezus Christus gewillig is om Zich met u te verzoenen. Zijn er onder u die met uw
overtredingen uitwissen, maar als u zult voortgaan en tegen Christus rebelleren en
Hem dagelijks doorsteken, en u voort zult gaan om Jezus Christus te beledigen, dan
moet u de toorn van God verwachten, die op u vallen zal.’ 33
Invloed, theologische en kerkelijke betrokkenheid
29
J.C. Ryle, Christian Leaders of the Eighteenth Century[Edinburgh 1978], blz. 48, 49; Van Valen, blz. 12, 13.
Ryle, blz. 49-53.
31
Van Valen, a.w., blz. 13.
32
Van Valen, blz. 127.
33
Van Valen, blz. 135, 136.
30
Whitefields invloed was enorm, niet alleen onder het gepeupel of de high society, maar ook
onder predikanten en theologen. Zijn invloed in Amerika tijdens de Great Awakening was
zelfs groter dan die van Edwards. In Wales gaf hij met Howell Harris en Daniel Rowland
vorm aan de Calvinistic Methodists die uitgroeiden tot de grootste groepering in dit
gebiedsdeel. In Schotland was zijn invloed groot, vooral in de Staatskerk. In zijn eigen land
inspireerde hij veel predikanten in de Anglicaanse kerk en onder de Dissenters. Bekende
namen zijn in dit verband Isaac Watts, Philip Doddridge, William Romaine en James Hervey.
Zijn kracht was om de calvinistische leer zo te verwoorden dat men ervoor moest vallen.
Hierbij gebruikte hij geen dogmatische bewoordingen, maar hij zocht de leer te verdedigen en
te praktiseren in bijbelse bewoordingen. Dat was zijn kracht. Dorre leerstellingen doen geen
kracht, maar levende waarheden raken het hart, als de Geest daarin meekomt.
Al was hij geen theologische scherpslijper, gaf hij toch aan zich verbonden te weten van de
calvinistische geloofsleer. Ter illustratie: ‘De leerstellingen van de vrije verkiezing en de
rechtvaardiging in Christus Jezus worden mij dagelijks meer en meer op het hart gedrukt. Ze
vervullen mijn ziel met een heilig vuur en geven me een groot vertrouwen in God, mijn
Zaligmaker. Ik hoop dat ons vuur aanstekelijk werkt en dat er een heilige wedijver zal zijn
onder ons, om mensen het diepst te vernederen en de Heere Jezus Christus het meest te
verhogen. Niets dan de leerstellingen van de Reformatie kunnen dit doen. (…)Ik weet dat
Christus alles in allen is. De mens is niets; hij heeft een vrije wil om naar de hel te gaan,
maar niet om naar de hemel te gaan, totdat God in hem het willen en het werken naar Zijn
welbehagen werkt. O, de heerlijkheid van het leerstuk van de verkiezing en de volharding van
de he;//gen. Ik ben ervan overtuigd, dat totdat een mens deze belangrijke waarheden gelooft
en voelt, hij niet los kan komen van zichzelf (…).’ 34
Was zijn invloed blijvend? Dat is moeilijk te zeggen. Er zijn wel Wesleyaanse Methodisten,
maar weinig groeperingen die direct van hem afkomstig zijn. Hij miste de organisatorische
kracht die de Wesleys hadden. Zij gaven de methodistische beweging een blijvende structuur
met regels en orden. Weliswaar niet afgescheiden van de gevestigde kerk, maar als een
’toevoeging’ aan het gewone kerkelijke leven, of beter met het doel om het dode kerkelijke
gebouw tot nieuw leven op te wekken. Dat deed Whitefield ook, maar niet met het oog op de
vorming van een aparte gemeenschap.
Opvallend is zijn oecumenische gezindheid. Hij bleef ‘priester’ van zijn Anglicaanse kerk en
waardeerde haar gereformeerde belijdenis. Hij liet elke denominatie in zijn waarde en wees
niet op de noodzaak van kerkelijke vereniging. Voor de opwekkingen was de kerkelijke
verdeeldheid geen struikelblok, al moet daar wel de kanttekening bij dat je de angelsaksische
pluriformiteit van kerken en geloofsgemeenschappen niet moet gaan vergelijken met de
Hollandse diversiteit van kerken en groepen. Bekend is de volgende anekdote: Toen
Whitefield in 1740 in Philadelphia een groot gehoor toesprak, zei hij: ‘Vader Abraham, wie
zijn daar bij u in de hemel? Misschien Anglicanen?’ ‘Neen. Misschien Presbyterianen?’
‘Neen.’ ‘Zijn er misschien Independenten of Afgescheidenen?’ ‘Wij kennen al die namen hier
niet. Allen die hier zijn, zijn Christenen, die overwonnen hebben door het bloed van het Lam
en het Woord van Zijn getuigenis.’ ‘O, is dat het geval? Dan moge God ons helpen, God
moge ons allen helpen om partijnamen te vergeten, en christenen te worden in daad en in
waarheid.’ Whitefield wilde geen aparte kerk stichten, maar binnen de bestaande tradities
vernieuwend bezig zijn. Wel gaf hij duidelijk aan waar deze tradities obstakels kunnen zijn
voor de doorwerking van Gods Geest. Hij veroordeelde daarbij niet alleen onbijbelse
theologie, maar ook bestreed hij dode orthodoxie en vastgeroeste kerkelijke kaders.
34
Aangehaald in T. Visser, Opwekking en zondebesef. Een zoektocht naar Gods werk in opwekkingstijden
[Boekhout, Scherpenisse 1999], blz. 20, 21.
Whitefields relevantie voor vandaag
Nu Whitefields relevantie voor vandaag. Zitten we op een moderne Whitefield te wachten?
Van dergelijke dienaars van het Evangelie geeft de Heere er doorgaans niet meer dan een in
de eeuw. Toch is het goed om bij zijn bediening stil te staan, alleen al om vast te stellen hoe
God niet alleen levens krachtig verandert, maar ook vervullen kan met zijn Geest. We zijn
geneigd om een beweging als het Methodisme aan onze eigen criteria te toetsen. Past het
fenomeen opwekking wel in onze gereformeerde traditie? Zijn het niet min of meer
sektarische elementen die het Methodisme kenmerken? De Zuid-Afrikaanse theoloog J.D. Du
Toit (oftewel Totius) heeft in zijn proefschrift over het Methodisme een analyse gegeven die
er niet om liegt. Sommige conclusies die hij trekt hebben een kern van waarheid, maar andere
zij m.i. wel erg ongenuanceerd. Hij noemt de opwekkingen een louter methodistisch
verschijnsel en een gevolg van een ‘onkerkelijke’ theologie.35 Om deze beweging als antikerkelijk te waarderen en als individualistisch te brandmerken gaat hij mij te ver. In de
Engelstalige wereld liggen ze in het verlengde van de piëtistisch-puriteinse beweging die niet
alleen de innerlijke vroomheid en vernieuwing wilde benadrukken, maar zich ook sterk
maakte voor een doorgaande reformatie binnen de kerken. De nadruk op de noodzaak van
persoonlijke bekering en wedergeboorte is toch voluit legitiem en bijbels. De methodistische
beweging was uit de nood geboren vanwege de doodsheid in het kerkelijke leven. Men wilde
de kerk oproepen om aan haar roeping gehoor te geven. Omdat men over het algemeen
hieraan geen gehoor gaf, zon men op middelen om het volk met de boodschap van genade te
bereiken, zonder aan te dringen tot afscheiding. Dit vereiste bepaalde methoden die niet altijd
bijbels omlijnd waren maar die voorzagen in de nood en leegte van vele hongerige zielen. Zij
bood direct spijze voor het hart, in welke situatie van leven en stand ook. Zij verwachtte het
daarbij niet van menselijke inspanningen, maar van de Heilige Geest met het Woord als het
middel. Vooral Whitefield benadrukte dat het geschreven Woord de enige norm was voor
geloof en leven. Deze Woordgebondenheid kenmerkte de beweging over het algemeen, al
waren er incidenteel excessen van geestdrijverij. Het dogmatische, leerstellige element
overheerste niet, maar ontbrak ook niet. Whitefield ontdekte de leer van de rechtvaardiging
door het geloof. De Wesleys kwamen daarmee in aanraking via de Moravische Broeders die
hen de Galatenbrief van Luther te lezen gaven. Wel werd van meet af aan veel aandacht
besteed aan de ervaring, de bevinding. De preken van Whitefield en die van de Wesleys zijn
bevindelijk van toon. Zij wijzen op de noodzaak van een doorleefde vroomheid. Zij geven
aandacht aan de bevindelijke kennis van Christus en aan de wet als kenbron van de ellende.
De Methodisten dachten niet antikerkelijk, maar kwamen door hun aanpak en methoden toch
buiten de kerken te staan. Je vraagt je af of een opwekkkingsbeweging binnen de grenzen van
de kerken mogelijk is. De geschiedenis heeft bewezen dat de kerkelijke identiteit op voorhand
niet haaks staat op de opwekkingsbeweging, mits de kerkelijke structuur geen belemmering
J.D. Du Toit, Het Methodisme [Amsterdam, Pretoria, z.j.]. Du Toit was beïnvloed door het neoçalvinisme dat
op de Vrije Universiteit in Amsterdam waar hij studeerde en promoveerde, werd gedoceerd. H.H, Kuyper was
zijn leermeester en promotor, een theoloog in de lijn van zijn vader, Dr. Abraham Kuyper. Het is opmerkelijk dat
Kuyper Sr. aanvankelijk beïnvloed was door de Brighton beweging, de voorloper van de Keswick
heiligingsbeweging. Hij bezocht met een aantal Nederlanders de conferenties in Brighton in 1875 en kwam
enthousiast terug. Door een sterke nadruk op rationele elementen van de dogmatiek en een activistische
kerkpolitiek, nam hij in een later stadium afstand van zijn piëtistische sympathieën. Geen wonder dat hij in 1904
weinig belangstelling toonde voor de opwekking in Wales en ook niet voor de opwekking in Nederland een jaar
later, waarbij Johannes de Heer was betrokken. M. ten Broek wijst op deze omslag in het denken van Kuyper,
die blijk gaf meer belang te stellen in de versterking van een calvinistisch machtsbolwerk dan in een
opwekkingsbeweging. ‘Hoe jammer’, zo verzucht Ten Broek, ‘dat Kuyper de stroom in de Gereformeerde
bedding geleid heeft en aldus ons volk gebracht op de weg van een dode orthodoxie. Zie M. ten Broek, De
Geestelijke opwekking in Holland [Ermelo 1905], blz. 8-11.
35
betekent voor een krachtige werking van Gods Geest. Aandacht voor thema’s die met
opwekking te maken hebben, kunnen het kerkelijke leven positief beïnvloeden. Dit betekent
wel dat onder kerkelijk toezicht ruimte moet zijn om in te haken op zielenvragen die er leven.
Bijbel- en gebedskringen hoeven niet ondermijnend te zijn, maar kunnen het geestelijke leven
van de plaatselijke kerk bevorderen. Die ruimte moet wel worden geboden, want anders is de
kans groot dat zoekende zielen afhaken en antwoord zoeken op hun levensvragen in kringen
die sektarisch zijn en een ongezonde spiritualiteit aankweken.
Maar staat een opwekkingsbeweging niet haaks op het gereformeerd belijden? Dat hoeft niet.
Whitefield, Edwards en vele anderen waren calvinisten in hart en nieren. Zij weken soms op
ondergeschikte punten af van de vastgestelde belijdenis, maar dit betekent niet dat zij
ongereformeerd dachten. Vooral Edwards was ervan overtuigd dat een geestelijke opwekking
de kerk ten goede komt en ook voor predikant een enorme stimulans kan betekent om met
meer kracht het Evangelie uit te dragen.
Een andere, een wedervraag, is deze: Wat is prioriteit één: Het behoud van de eigen kerkelijke
identiteit, de zuiverheid van de leer of het ‘vangen van zielen’? Du Toit merkt op dat het
‘zielen winnen bij de Methodist het één en al is, een werk van “paramount importance”,
omdat dit het sterktste adjectief is, aan de geestelijke imperialist bekend’ (ik citeer hem). 36
Maar is dit niet het sterkste adjectief? Is het niet vreselijk dat zo velen verloren dreigen te
gaan? Waar wordt de intense bewogenheid bewogenheid met zielen nog gevonden? Is dat niet
de reden dat we zo onvolwassen omgaan met evangelisatie? Als we niet bewogen zijn met
mensen die onbekeerd het Evangelie aanhoren, hoe kunnen we dan bewogen zijn met de
schare ‘die buiten zijn’?
Het calvinisme is niet alleen orthodoxie, zeker geen dode orthodoxie. Als we dit van het
calvinisme gemaakt hebben, dan is dat niet meer dan een karkas, of een karikatuur van wat
Calvijn heeft bedoeld. Gereformeerd zijn betekent in de diepste zin ook verzekerd zijn van het
persoonlijke heil en niet het aaneenrijgingen van wetten en waarheden. Dr Martyn Lloyd
Jones die geworteld was in de leer van de reformatie en het methodisme van binnen uit kende,
is in zijn uitspraken soms heel radicaal. Zo merkt hij op: ‘Calvinistisch methodisme is ook het
echte calvinisme… Calvinisme zonder methodisme heeft zeker gevaarlijke tendensen, die wij
moeten erkennen… Calvinisme zonder methodisme heeft de neiging om tot intellectualisme en
scholasticisme te leiden… Het gevolg is dat mensen meer over de ‘waarheid speken die wij
vasthouden’ dan over ‘de waarheid die ons vasthoudt.’Een doordenkertje met actuele spits!
Hier komt het spanningsveld van geloof en ervaring naar voren. Dode orthodoxie zonder het
leven door de Geest is een geraamte zonder hart! 37
De prediking is het instrument bij uitstek om de levende waarheden te verkondigen. LloydJones wijst op de impact die de prediking van Whitefield had. ‘Wat kennen wij hiervan?’zo
vraagt hij zijn gehoor af. ‘Waarom speken wij over prediking als over ‘het houden van een
toespraak’ of over ‘het spreken van een woord.’Prediking! Dat is de zaak die naast God een
grote opwekking tot gevolg had.’ ‘Whitefield zegt ons meer dan iets anders dat orthodoxie,
dode rechtzinnigheid, niet genoeg is. Orthodoxie op zich is essentieel, maar orthodoxie alleen
brengt geen opwekking voort…’ 38
Richard Lovelace plaatst in zijn boek Dynamics of Spiritual Life soortgelijke opmerkingen.
Een reformatie van de kerk kan niet geschieden of doorwerken door zuivering van de leer of
van uiterlijke kerkstructuren alleen. Pogingen van reformatie zijn uiteindelijk vruchteloos als
ze niet gedragen worden door harten die zich geheel aan God en aan Zijn dienst hebben
overgegeven. Ik citeer Lovelace: ‘Concentratie op reformatie zonder herleving leidt tot leren
36
Du Toit, a.w., blz. 150, 151.
D.M. Lloyd-Jones, The Puritans, their Origins and Successors [Edinburgh 1987], blz. 209.
38
Lloyd Jones, a.w., blz. 126.
37
zakken zonder wijn; concentratie op herleving zonder reformatie verliest de wijn spoedig
vanwege gebrek aan leren zakken.’39
Ik wil nog een vraag in het midden leggen: Waarom is de achttiende-eeuwse
opwekkingsbeweging goeddeels aan Nederland voorbij gegaan? De enige uitzondering is wat
in 1749 in Nijkerk en in andere plaatsen is voorgevallen. Excessen die daar toen plaats
vonden, leidden bij enkele prominente theologen en predikanten tot de conclusie dat deze
beweging niet uit God kon zijn. Ik denk bij voorbeeld aan de kritiek van Theodorus van der
Groe. In een ander verband noem ik de scherpe en veroordelende reacties op bezoeken van
Zinzendorf en op de Herrnhutters als zodanig.40 Waar kwam deze kritiek uit voort? Was het
alleen uit zorg voor de gereformeerde leer en waarschuwing voor dwalingen? Of was de
diepste oorzaak een geestelijke verstarring en krampachtig vasthouden aan eigen traditie?
Mijn voorzichtige conclusie is dat we het laatste zeker niet moeten voorbij zien. Waren de
critici zulke voorstanders van wat wij kunnen noemen ‘de theologie van de verwachting’, of
werden zij meer beheerst door een overmatig negatief beeld van de situatie in hun tijd, zonder
hoop te hebben op verandering? Hoe is dit bij ons? Ik geef u een getuigenis mee uit de tijd
van een opwekking die in 1905 in ons land plaats vond, maar wel grotendeels aan de
gevestigde kerken voorbij ging. Aan het woord is Ds. H.J. Couvee die in zijn boek Calvijn en
Calvinisme opmerkt:
In die beweging [van de genoemde opwekking] werd ik zelf rijkelijk gezegend,
waardoor ik een heel anderen blik kreeg op ons geestelijk en kerkelijke leven. Ook
bracht ze een grote wijziging teweeg in mijn prediking en mijn zielszorgelijke arbeid.
Ik zag hoe oude en jonge mensen in den nood van hun ziel na een zielzorgelijk gesprek
met een broeder of zuster tot bewuste overgave aan den Heiland en daardoor tot de
blijdschap en de verzekerdheid des geloofs kwamen. Ik bad den Heer mij iets van de
gaven te schenken, die HIJ aan die broeders en zusters verleend had; ik luisterde goed
toe, onderzocht biddend de Schrift en de Heer heeft mij verhoord en mij ook willen
gebruiken om menige ziel aan Zijn voeten te brengen.’ 41
Dit gebeurde in een tijd dat sommige kerkgenootschappen druk waren met theologische
spitsvondigheden en haarkloverijen. Wat kan de satan afleidingsmanoeuvres gebruiken om de
werkelijke situatie en de oplossing van de geestelijke duisternis onder ogen te zien. Mijn
vraag is: Wat is er van het bevrijdende karakter van het Evangelie overgebleven na alle
theologische discussies die de laatste honderd jaar gevoerd zijn en de kerkscheuringen die
hieruit zijn voortgekomen? Waar is het proces van vernieuwing die harten en gemeenten
verandert?
Opwekking en vernieuwing zijn woorden die in elkaars verlengde liggen. Wat zijn primaire
en secundaire elementen voor een geestelijke vernieuwing van de kerk? Richard Lovelace
heeft in zijn boek een schema opgenomen van een geestelijk réveil dat begint met een
persoonlijke verlevendiging. Hij schets de golfbewegingen in de kerkgeschiedenis en
concludeert dat deze elementen steeds opnieuw actueel zijn. Ik wil ze doorgeven: Als
voorbereiding op geestelijke vernieuwing noemt hij: ‘Besef van de heiligheid van God’ en
‘een besef van de reikwijdte van de zonde.’ Deze elementen moeten ook in brede zin de weg
banen tot een opwekking, waarvan de primaire onderdelen zijn: Rechtvaardiging: je bent
39
Richard L. Lovelace, Dynamics of Spiritual Life. An Evangelical Theology of Renewal [repr. 1992], blz. 16.
Zie J. Fekkes, Nieuwkerk. Een historische beschrijving van de ‘Nijkerkse opwekking’ in 1749 [Groen,
Heerenveen, 1999] en J. Exalto en J. Karels, Waakzame wachters en kleine vossen [ Groen, Heerenveen, 2001].
41
H.J. Couvee, Calvijn en Calvinisme [Utrecht z.j.], blz. 24.
40
aanvaard; heiligiging, je bent vrij van de macht van de zonde; de inwoning van de Heilige
Geest, je bent niet alleen maar in Christus en als laatste de autoriteit in de geestelijke strijd:
Je hebt gezag. Ik zou hier nog de secundaire elementen die Lovelace noemt aan toe kunnen
voegen, maar ik denk dat wij voorlopig genoeg hebben aan de primaire elementen.42 In dit
kader wil ik zijn inleidende stelling noemen die zeker vandaag geldt: ‘De spiritualiteit is op
vele wijzen behandeld als het verwaarloosde stiefkind van de christelijke godsdienst.’ 43 Het
woord ‘spiritualiteit’ is een modewoord geworden, maar wordt de bijbelse inhoud hiervan wel
verstaan? Lovelace geeft hiervan een juiste omschrijving: ‘Ware spiritualiteit is niet een
bovenmenselijke religiositeit; het is eenvoudig de echte menselijkheid verlost van het juk van
de zonde en vernieuwd door de Heilige Geest.’ 44 Echte spiritualiteit is het werk van de
Heilige Geest en de spiritualiteit bij een opwekking bestaat in een zeer krachtige werking van
de Geest. Wij hebben de kracht van deze Geest nodig, in ons eigen leven, in onze gezinnen, in
onze kerken en in ons volksleven.
Te lage temperaturen van het geestelijke leven hebben de neiging onder het vriespunt te
komen. Als deze maatstaf als normaal wordt beschouwd, zijn we nog verder van het pad af.
Dan hebben we op z’n best gesproken genoeg aan de lauwheid van Laodicea. We weten hoe
de Heere Zelf hierover oordeelt. Gelukkig niet zonder een open end: ‘Zie, Ik sta aan de deur,
en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen,
en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij’ (Openb. 3:20). Laat ik afsluiten met een
citaat uit het boekje van Horatius Bonar, Ware godsdienstige oplevingen en de mensen die
God gebruikt:
Om de banden van de winter los te maken en het groen van de aangename lente in te
brengen, zendt Hij niet Zijn engelen uit om het dik geworden ijs in stukken te hakken,
of om van de berghellingen de verzamelde sneeuw te verwijderen, of om opnieuw de
sombere aarde te beplanten met verse bloemen uit Zijn scheppende hand. Neen, Hij
blaast van Zijn lippen een gematigde warmte in de ijzige lucht en op staande voet
komt het werk in stilte, maar met onwederstandelijke kracht tot stand: het ijs wordt
verbrijzeld, de sneeuw smelt, de rivieren hernemen hun golving, de aarde ontwaakt
hun verfrissende groenheid aan, de geur der aarde vliegt been en vervult de lucht, tot
een nieuwe wereld van schoonheid in stilte opstaat te midden van de ontbinding van
de oude! Zodanig was de Reformatie! Zodanig waren de oplevingen in Schotland
onder de vaderen van het ,,Covenant”! (…) Zodanig was Northampton in latere tijden,
toen Jonathan Edwards waakte over en bad voor haar bewoners en toen uit de
binnenkamer van die vrome man de levende kracht uitging, die daar zulke wonderen
werkte! Is de hand des HEEREN verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen; en is Zijn
oor zwaar geworden, dat het niet zou kunnen horen? 45
42
Lovelace, blz. 75 (vertaling van J.J.M. Bol).
Idem, blz. 12.
44
Lovelace, blz. 19.
45
H. Bonar, Ware godsdienstige oplevingen en de mensen, die God gebruikt, Gorinchem, 1989], blz. 22, 23.
43
Handout referaten:
GEORGE WHITEFIELD (1714-1770), ZIJN LEVEN, WERK EN BETEKENIS VOOR VANDAAG (handout)
Referaten van L.J. van Valen, gehouden op 12 september 2008 in Gouda
EERSTE REFERAAT: Whitefields leven en leidersrol bij methodistische opwekkingsbeweging
Geestelijk verschraling en geestelijke vernieuwing
Citaat van Spener (1635-1705), vader van Duitse piëtisme over noodzaak van doorleefde vroomheid.
Opwekkingsbewegingen in 18e eeuw liggen in verlengde van piëtisme: Op het continent in verschillende landen vooral van
lutherse signatuur; in Angelsaksische landen ‘uitlopers’ van puriteinse beweging.
Reactie op toenemende aanval op klassieke christelijke waarden (Verlichtingsdenken) en kerkelijke en maatschappelijke
decadentie, vooral in Engeland.
Angelsaksiche opwekkingsbeweging: aanleiding, ontstaan en verloop
Proces van ontzedelijking en ontkerkelijking. Weinig geestelijke weerbaarheid vanuit Bijbelgetrouwe kerken (prediking
leerstellig en afstandelijk, hypercalvinisme). Roep om opwekking begint in anglicaanse kerk. ‘Holy club’ in Oxford is voorloper
van grootscheepse beweging. De gebroeders Wesley en Whitefield nemen het voortouw. Zij bereiken duizenden door hun
openluchtprediking, waarop vele bekeringen volgden.
Whitefield’s levensloop in korte trekken.
Bekering en roeping
Groeit op in gezin van kastelein in Gloucester. Komt tijdens studietijd in Oxford tot bekering. Boekje van Henry Sougal The
life of God in the soul of man is aanleiding tot diepe overtuiging van zonde. Wordt tot ‘deacon’ geordend in anglicaanse
kerk. Preekt noodzaak van wedergeboorte en rechtvaardiging. Tegenstand vanuit zijn eigen kerk. Ook omdat kerkdeuren
voor hem gesloten worden, gaat hij in de open lucht preken.
Massa-evangelisatie
Wordt in 1739 tot priester gewijd. Kiest niet voor vaste standplaats. Reist naar Amerika en begint gelden in te zamelen voor
een weeshuis in Georgia. Na bekering van de Wesleys krijgt beweging meer structuur. W. preekt in Kingswood voor
mijnwerkers en houdt in Londen massameetings. Reist naar Wales en Schotland, waar opwekkingen plaats vinden. Lady
Huntindon introduceert hem bij de aristocratie in Londen. De methodistische beweging neemt steeds grotere vormen aan.
Band met de Wesleys wordt vertroebeld door leergeschillen (Wesleys huldigen arminiaanse opvattingen; W. is en blijft
calvinist). De band met de Staatskerk blijft bestaan, maar toch worden overal Chapels gebouwd of gehuurd, ook om nazorg
te geven aan de pasbekeerden. Ook in de Amerikaanse koloniën heeft zijn prediking effect. Jonathan Edwards (1703-1758)
uit Northampton geeft hem daar alle steun.
Laatste levensjaren
W. bezoekt in 1762 ons land. Gezondheid verslechtert door roofbouw op zijn lichaam. Maakt in 1770 zijn laatste reis naar
Amerika. Overlijdt daar en wordt begraven in Newburyport.
TWEEDE REFERAAT: Whitefields karakter, invloed en relevantie voor vandaag
Karakteristiek van zijn persoon en werk
W. is geen kamergeleerde, geen theoloog van omvang, maar een bewogen volksprediker. Ryle noemt zijn preektrant een
‘aggressive system’, een zielenwinner die zoekt ‘te bewegen tot het geloof.’ Zij appel op de menselijke verantwoordelijkheid
is frappant. Gods soevereiniteit en het aandringen op geloofsovergave zijn voor hem geen tegenpolen. Hij preekt getuigend
zonder zelf in het middelpunt te staan. Scherpte van bestraffing en liefelijke nodiging gaan bij hem samen.
Invloed en kerkelijke betrokkenheid
W. stuurt niet aan op separatisme, maar blijft zijn kerk trouw. Methodisme in haar oorsprong is niet antikerkelijk. Wil een
soort van bijvoeding geven bij de normale prediking. Hij gelooft in pluriformiteit van kerken wat in gesprekken met de Schotse
Erskines naar voren komt. Wil geen aparte kerk stichten maar binnen bestaande kerkelijke tradities vernieuwend bezig zijn.
Whitefields relevantie voor vandaag
Methodisme is niet antikerkelijk of sektarisch zoals beweerd wordt. Heeft individualistische trekken (niet verbondsmatig).
Argumenten van J.D. Du Toit in zijn diss. over het methodisme snijden weinig hout. Zielenheil is prioriteit één en niet
kerkelijke identiteit of leer. Beweging kan goed samen gaan met oorspronkelijk calvinisme (niet met karikatuur van Calvijns
leer en idealen). Treffend is opmerking van D. M. Ll.oyd-Jones: ‘Calvinistisch methodisme is ook het echte calvinisme…
Calvinisme zonder methodisme heeft zeker gevaarlijke tendensen, die wij moeten erkennen… Calvinisme zonder
methodisme heeft de neiging om tot intellectualisme en scholasticisme te leiden… Het gevolg is dat mensen meer over de
waarheid speken die wij vasthouden’ dan over ‘de waarheid die ons vasthoudt.’ Een doordenkertje met actuele spits!
Richard Lovelace merkt in zijn lezenswaardige boek Dynamics of Spiritual Life op: ‘Concentratie op reformatie zonder
herleving, leidt tot leren zakken zonder wijn; concentratie op herleving zonder reformatie verliest de wijn spoedig vanwege
gebrek aan leren zakken.’
Waarom is opwekking goeddeels aan Nederland voorbij gegaan? Is dogmatische veroordeling van opwekking op grond van
incidentele excessen niet een oorzaak? Of is een overheersend en veroordelend verstard dogmatisme er een?
Wat zijn primaire en secundaire elementen voor een geestelijke vernieuwing? (Lovelace geeft schema hiervan in zijn boek).
Download