Lingua 2016 opmaak

advertisement
Lingua 2016 opmaak
UITSPRAAK I.1
I
21-07-2016
16:12
Pagina 10
INLEIDING
1. Uitspraak
1. HET ALFABET
2. DE KLEMTOON
Het Latijn wordt met dezelfde letters geschreven als het
Nederlands, maar kent niet de j en w. Hiervoor gebruikt
het respectievelijk de i en de u, die echter ook als klinkers
voorkomen. In de naam Iulius bijvoorbeeld is de eerste i
een medeklinker (consonant), de tweede i een klinker
(vocaal): de uitspraak is dus Julius.
De u wordt als w uitgesproken in de combinatie qu en
su met een daarop volgende vocaal: quoque (ook) wordt
uitgesproken als kwokwe en suavis (zoet) als swavis.
Zowel korte als lange klinkers worden weergegeven met
één enkele klinker. Dubbele klinkers zoals in het Nederlandse ‘baas’ komen niet voor. De accusativus meervoud
bijvoorbeeld van filia (meisje) is filias en wordt uitgesproken als filiaas.
N.B.: De letters y en z zijn pas in de eerste eeuw voor
Christus van het Grieks overgenomen om Griekse leenwoorden te schrijven, bijvoorbeeld Zephyrus (westenwind).
Bij tweelettergrepige woorden valt de klemtoon (het
accent) op de eerste lettergreep. Bij drie- en meerlettergrepige woorden valt het accent op:
a. De voorlaatste lettergreep, als deze lang is, bijvoorbeeld: amícus, Hadriánus, Augústus;
b. Anders op de derde lettergreep van achteren, bijvoorbeeld: Cícero, Oédipus.
Een lettergreep is lang als er een lange klinker of tweeklank (ae, au, eu, oe) in voorkomt, óf als een korte klinker
direct wordt gevolgd door twee of meer medeklinkers.
Vaak is het moeilijk te weten of een klinker lang is, omdat
er geen spellingsverschil is tussen een lange en een korte
klinker. Een lange klinker dubbel schrijven, zoals het
Nederlands, doet het Latijn immers niet. Woordenboeken
geven de lengte van een klinker aan door er - boven te
zetten: amı̄cus, terrēre.
Onthoud
De belangrijkste regels voor de uitspraak van het Latijn
zijn:
u
qu
ae
i
c
g
= oe
= kw
= ai
= i of j
=k
= ‘g’ als
in het Engelse ‘good’
oe = oi
ei = eï of ej
10
bijv. dominus (dominoes)
bijv. quoque (kwokwe)
bijv. Aeneas (Aineas)
bijv. filia, Iuno (filia, Juno)
bijv. sceptrum (skeptroem)
bijv. virgo
bijv. Oedipus (Oidipoes)
bijv. rei = reï eius, = ‘ejus’ (ejoes)
21-07-2016
16:12
Pagina 11
WOORDVORMING I.2
Lingua 2016 opmaak
2. Woordvorming
We kennen twee manieren van woordvorming:
1. afleiding en
2. samenstelling door middel van voorvoegsels.
b. Bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden (vgl. Nederlands
-baar, en -lijk):
1. AFLEIDINGEN
amare beminnen
periculum gevaar
civis burger
We spreken van ‘afleiding’, wanneer door middel van een
achter- of invoegsel van een bepaald woord een nieuw
woord wordt gevormd. Bekende afleidingen zijn: de vergrotende en de overtreffende trap, en het bijwoord. Dit
zijn afleidingen van het bijvoeglijk naamwoord.
Andere veel voorkomende afleidingen zijn:
a. Zelfstandige naamwoorden gevormd op basis van
een bijvoeglijk naamwoord of op basis van een werkwoord
(vgl. Nederlands -heid, -te, -ing):
altus hoog
altitudo, altitudinis hoogte
avarus gierig
avaritia gierigheid
humanus menselijk humanitas, humanitatis
menselijkheid
cogitare overwegen cogitatio, cogitationis overweging
exire uitgaan
exitus, exitus uitgang, afloop
Van veel werkwoorden worden zelfstandige naamwoorden afgeleid die de handelende persoon aanduiden (vgl.
Nederlands -er, -ster):
emĕre kopen
emptor, emptoris koper
vincĕre overwinnen victrix, victricis winnares
Verkleinwoorden worden in het Latijn gevormd d.m.v. het
achtervoegsel -(u)lus/la:
servus slaaf
Graecus Griek
servulus slaafje
Graeculus Griekje
amabilis beminnelijk
pericolosus gevaarlijk
civilis burger-, burgerlijk
c. Werkwoorden op -tare, vaak afgeleid van andere
werkwoorden, bijvoorbeeld:
agitare opjagen, zich met
< agĕre voeren, doen
iets bezighouden
dictare vaak zeggen, dicteren < dicĕre zeggen
rogitare steeds vragen
< rogare vragen
Ze hebben vaak een ‘intensievere’ betekenis dan het
werkwoord waarvan ze zijn afgeleid.
Werkwoorden afgeleid van een ander woord d.m.v. het
invoegsel -sc-. Voorbeelden:
senex
oude man > senescĕre
oud worden
dormire slapen
> obdormiscĕre in slaap vallen
Met dit -sc- invoegsel wordt het begin van een handeling
benadrukt.
2. SAMENSTELLINGEN
We spreken van ‘samenstelling’ als op basis van twee
woorden een nieuw woord wordt gevormd. Samenstellingen zoals in het Nederlands ‘aardbeving’ kent het
Latijn weinig, meestal gebruikt het daarvoor twee losse
woorden: terrae motus. Een voorbeeld van een Latijnse
samenstelling van dit type is agricola, landbouwer.
Van een bijvoeglijk naamwoord kan door middel van
het voorvoegsel in- een bijvoeglijk naamwoord worden
gevormd met tegengestelde betekenis (vgl. Nederlands
on-):
gratus dankbaar
humanus menselijk
mortalis sterfelijk
ingratus ondankbaar
inhumanus onmenselijk
immortalis onsterfelijk (in- >
im- door assimilatie (zie bij 4))
11
WOORDVORMING I.2
Lingua 2016 opmaak
21-07-2016
16:12
Pagina 12
3. VOORVOEGSELS BIJ WERKWOORDEN
Veel werkwoorden kennen samenstellingen met voorvoegsels. De meeste voorvoegsels zijn naar vorm en betekenis vergelijkbaar met voorzetsels, zoals con-, samen (=
cum). Aan dit voorvoegsel ontleent het samengestelde
werkwoord zijn betekenis. De voornaamste voorvoegsels
zijn:
adinexco-, con-, com-
ernaartoe, erbij
naar binnen
eruit, naar buiten
samen-, geheel en al
bijv.:
bijv.:
bijv.:
bijv.:
persub-
door en door
eronder, van beneden
naar boven
naar beneden
uiteen
weg
terug
te voorschijn,
voort
vooraan,
aan het hoofd
bijv.:
bijv.:
dedi(s)se(d)re(d)pro(d)prae-
4. ASSIMILATIE
Vaak vindt er aanpassing (assimilatie) plaats tussen de
laatste medeklinker van het voorvoegsel en de eerste van
het werkwoord. In dat geval richt de uitspraak van de
eerste medeklinker zich naar de tweede:
ad- + cedĕre:
con- + locare:
in- + latus:
12
accedĕre gaan naar, komen bij
collocare (samen)plaatsen
illatus naar binnen gebracht
bijv.:
bijv.:
bijv.:
bijv.:
bijv.:
bijv.:
accedĕre (= adcedĕre)
ingredi
egredi
conferre
conficĕre
perficĕre
subicĕre
subducĕre
descendĕre
dimittĕre
secedĕre
redire
prodire
progredi
praecedĕre
praeficĕre
gaan naar, komen bij
naar binnen gaan
naar buiten gaan
samenbrengen
geheel en al maken, afmaken
door en door doen, voltooien
eronder leggen
omhoog trekken
afdalen
wegzenden
weggaan
teruggaan
te voorschijn komen
voortgaan
aan het hoofd gaan
aan het hoofd stellen
21-07-2016
16:12
Pagina 13
3. Woordvolgorde in het Latijn
1. DE NORMALE WOORDVOLGORDE
In een Nederlandse zin wordt de functie van de zelfstandige naamwoorden bepaald door de plaats die ze in de
zin innemen. In het Latijn wordt de functie bepaald door
de uitgangen: de naamvallen. Hierdoor kan in het Latijn
de woordplaatsing vrijer zijn, zonder dat daardoor de
betekenis van de zin verandert. Alleen de nadruk ligt
anders.
De normale woordvolgorde in een Latijnse zin is:
onderwerp - lijdend voorwerp - persoonsvorm:
Tyrii Carthaginem condiderunt.
Tyriërs hebben Carthago gesticht.
Op deze regel zijn echter talloze uitzonderingen.
Zo hebben de eerste en de laatste plaats van een zin
nadruk, als hier woorden staan die er bij de normale volgorde niet thuishoren.
2. AFWIJKINGEN VAN DE NORMALE
WOORDVOLGORDE
a. Onderwerp: het onderwerp kan bij nadruk aan het
eind van een zin staan, een eigennaam vaak ook zonder
nadruk:
condiderunt Carthaginem Tyrii, deleverunt Romani
Tyriërs hebben Carthago gestícht, de Romeinen
hebben het verwoést
apud Helvetios longe nobilissimus et ditissimus fuit
Orgetorix
bij de Helvetiërs was Orgetorix verreweg de aanzienlijkste en de rijkste
totoque expalluit ore Pyramus
en Pyramus verbleekte over zijn hele gelaat
b. Persoonsvorm: de persoonsvorm staat meestal achterin de zin, maar bij nadruk vooraan, bijvoorbeeld in de
volgende gevallen:
1. Bij bevelen en aansporingen:
egredere ex urbe, Catilina, libera rem publicam metu
ga weg uit de stad, Catilina, bevrijd de staat van
angst
i, sequere Italiam ventis, pete regna per undas
ga, zoek Italië op met de wind, zoek een koninkrijk over de golven.
2. Bij voortzetting van een verhaal, als het gaat om
gebeurtenissen die enigszins nieuw of onverwacht
zijn:
obtulit ingenium Anicetus
(toen) bood Anicetus zijn vindingrijkheid aan
it portis delecta iuventus
(daar) komt een uitgelezen jeugdige schare uit
de poorten
3. Als een nieuw punt aan de orde komt:
sequitur clades
er volgde een ramp
accedebat huc
hier kwam nog bij
4. Bij een uitleg of motivatie:
dubito constantiam vocare an imprudentiam
debeam: agebam enim duodevicesimum annum
ik aarzel of ik het standvastigheid moet noemen
of onnozelheid: ik was immers zeventien jaar
tua te manus amorque perdidit. Est et mihi fortis in
unum hoc manus, est et amor: dabit hic in vulnera
vires
jouw hand en liefde hebben je gedood. Ook ik
heb een dappere hand voor dit ene, ook ik heb
liefde: deze zal kracht geven tot verwondingen/
om te verwonden
c. Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp: deze
staan meestal vóór het werkwoord, maar kunnen bij nadruk ook achteraan in de zin staan of helemaal voorin:
Carthaginem Tyrii condiderunt, Romam Albani
de Tyriërs hebben Carthágo gesticht, de Albanen
Róme
dabit hic in vulnera vires
deze zal kracht geven tot verwondingen
his omnes decedunt
voor hen gaan allen uit de weg
13
WOORDVOLGORDE I.3
Lingua 2016 opmaak
WOORDVOLGORDE I.3
Lingua 2016 opmaak
21-07-2016
16:12
Pagina 14
d. Terugverwijzing: in het algemeen geldt dat een
woord vaak vooraan staat wanneer het naar het voorafgaande terugverwijst en zo de samenhang tot stand
brengt:
hi proelium renoverunt; pugnatum est diu et acriter
zij hebben het gevecht hernieuwd; er is lang en hevig
gevochten
Dit is de reden dat aanwijzende voornaamwoorden bij
voorkeur vooraan in de zin staan als ze naar het voorafgaande terugverwijzen:
nec dulces natos Veneris nec praemia noris?
zul je noch lieve kinderen kennen, noch de beloningen
van de liefde?
id cinerem aut manes credis curare sepultos?
denk je dat hiérom (id) de as of de begraven schim
(van je man) zich bekommert?
Onthoud 1
e. Voorzetsels: een voorzetsel staat niet altijd vóór een
woordgroep van een bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord, maar het bijvoeglijk naamwoord
kan, bij nadruk, ook vóór het voorzetsel
geplaatst worden. In dat geval staat het voorzetsel dus
tussen het bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord in.
magna cum cura
met grote zorg
multos post annos
na vele jaren
Voor ons blijft het moeilijk de Latijnse woordvolgorde
altijd te begrijpen of te verklaren. Behalve inhoudelijke en
psychologische redenen spelen ook woordklank, ritme en
stijlfiguren een rol én, bij dichters, het metrum (= maatsoort).
f. Voegwoorden: een voegwoord hoeft niet per se op de
eerste plaats van de bijzin te staan:
quod cum animadvertisset Caesar, . . .
toen Caesar dit had opgemerkt, . . .
quod slaat hierbij terug op de voorafgaande zin (zie
bij d) en staat daarom voorop.
14
De normale woordvolgorde in een Latijnse zin is:
onderwerp - lijdend voorwerp - persoonsvorm.
Onthoud 2
Bij nadruk staan persoonsvormen vooraan in de zin.
Onthoud 3
Bij nadruk staat het bijvoeglijk naamwoord vóór het
voorzetsel.
Let op
II
21-07-2016
16:12
Pagina 15
HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD
1. Algemeen
1. DE NAAMVALLEN
In het Latijn heeft een zelfstandig naamwoord (substantivum) verschillende uitgangen. Deze uitgangen geven de
naamvallen aan. Het Latijn heeft zes naamvallen en iedere naamval heeft zijn eigen functie. Je kunt deze functies
heel in het algemeen als volgt omschrijven:
1. nominativus (eerste naamval): geeft aan het onderwerp, het naamwoordelijk deel van het gezegde en
vaak de aangesproken persoon
2. genitivus (tweede naamval): geeft een relatie tot een
ander zelfstandig naamwoord aan, o.a. de bezitter:
‘van . . .’
3. dativus (derde naamval): geeft meestal het meewerkend voorwerp aan: ‘aan . . .’, ‘voor . . .’
4. accusativus (vierde naamval): geeft o.a. het lijdend
voorwerp aan
5. ablativus (vijfde naamval): heeft veel functies; geeft
o.a. aan waarmee of waardoor iets gebeurt: ‘met . . .’,
‘door . . .’
6. vocativus geeft de aangesproken persoon aan, maar
hiervoor wordt meestal de nominativus gebruikt.
In Hoofdstuk VI worden de verschillende functies van de
naamvallen besproken.
Deze wordt in de woordenlijsten en woordenboeken
opgegeven. Bijvoorbeeld:
urbs (stad), gen. urb-is, stam urb-,
rex (koning), gen. reg-is, stam reg-,
nomen (naam), gen. nomin-is, stam nomin-,
mare (zee), gen. mar-is, stam mar-.
4. De u-stammen: woorden op -us (gen. -us), bijv.
manus (hand, groep), domus (huis)
5. De e-stammen: woorden op -es (gen. -ei), bijv.
res (zaak, ding)
3. GEEN LIDWOORD
Het Latijn heeft geen lidwoorden. In het Nederlands moet
vaak een lidwoord (de, het, een) worden aangevuld:
Iuno est dea
Juno is godin, Juno is een godin, Juno is de godin
Soms moet in het Nederlands een bezittelijk voornaamwoord worden aangevuld. Dit is het geval wanneer er
sprake is van iets dat iemand bezit of bij hem/haar hoort:
mater filiam amat
(de/een) moeder houdt van haar dochter
(ego) patrem amo
ik houd van mijn vader
2. DE VERBUIGINGSGROEPEN
De verschillende vormen van een zelfstandig naamwoord worden ondergebracht in een verbuigingsgroep.
Het Latijn kent vijf van deze verbuigingsgroepen:
1. De a-stammen: woorden met een nominativus op -a,
bijv. filia (dochter)
2. De o-stammen: woorden met een nominativus op
a. -us (gen. -i), bijv. dominus (heer, meester)
b. -(e)r (gen. -ri), bijv. puer (jongen), vir (man)
c. -um (gen. -i), bijv. bellum (oorlog)
3. De medeklinkerstammen: woorden waarvan de
genitivus eindigt op -is. De stam van deze woorden
eindigt op een medeklinker. Om de stam van deze
woorden te kennen, moet je de genitivus weten.
4. PLURALE TANTUM
Sommige woorden in het Latijn worden alleen in het
meervoud gebruikt (plurale tantum ‘slechts meervoud’,
vergelijk het Nederlandse woord ‘hersens’), zoals:
divitiae
rijkdom
insidiae
hinderlaag, aanslag
arma (gen. armorum)
wapens
of hebben in het meervoud een speciale betekenis, bijv.:
castra (gen. castrorum)
legerplaats (castrum = fort)
litterae
1. brief (littera = letter)
2. letteren, literatuur
15
ZELFSTANDIG NAAMWOORD ALGEMEEN II.1
Lingua 2016 opmaak
OVERZICHT ZELFSTANDIG NAAMWOORD II.2
Lingua 2016 opmaak
21-07-2016
16:12
Pagina 16
2. Overzicht zelfstandig naamwoord
filia-groep
(a-stam)
dominus-groep
(o-stam)
ev. nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
filia dochter
filiae
filiae
filiam
filia
dominus heer,
domini meester
domino
dominum
domino
puer jongen
pueri
puero
puerum
puero
vir man
viri
viro
virum
viro
bellum oorlog
belli
bello
bellum
bello
mv. nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
filiae
filiarum
filiis
filias
filiis
domini
dominorum
dominis
dominos
dominis
pueri
puerorum
pueris
pueros
pueris
viri
virorum
viris
viros
viris
bella
bellorum
bellis
bella
bellis
urbs-groep
(medeklinkerstam)
ev. nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
urbs stad
urbis
urbi
urbem
urbe
rex koning
regis
regi
regem
rege
nomen naam
nominis
nomini
nomen
nomine
vis kracht
vim
vi
mare** zee
maris
mari
mare
mari
mv. nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
urbes
urbium*
urbibus
urbes
urbibus
reges
regum*
regibus
reges
regibus
nomina
nominum
nominibus
nomina
nominibus
vires
virium
viribus
vires
viribus
maria**
marium
maribus
maria
maribus
res-groep
(e-stam)
manus-groep
(u-stam)
ev. nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
manus hand
manus
manui
manum
manu
domus huis
domus
domui
domum
domo
res zaak, ding
rei
rei
rem
re
mv. nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
manus
manuum
manibus
manus
manibus
domus
domorum(-uum)
domibus
domos
domibus
res
rerum
rebus
res
rebus
16
Iuppiter Jupiter
Iovis
Iovi
Iovem
Iove
* Let op 1
Bij de urbs-groep kan de genitivus meervoud op
-ium of op -um eindigen.
** Let op 2
Volgens mare gaan:
animal, -alis levend wezen
milia duizenden
moenia (stads)muren
Download