SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 438 van KATRIEN SCHRYVERS datum: 18 mei 2015 aan HILDE CREVITS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS Deeltijds kunstonderwijs – Leerlingen met individueel aangepast curriculum In de regel volgen alle leerlingen in het deeltijds kunstonderwijs (DKO) het gemeenschappelijk curriculum. Dat wil zeggen dat ze alle vakken en studietijd volgen en benutten en daardoor de doelen bereiken die in de leerplannen zijn bepaald. Vanaf het schooljaar 2014-2015 kunnen leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het deeltijds kunstonderwijs een individueel aangepast curriculum (IAC) volgen, met een aangepast lessenrooster en leerdoelen die haalbaar zijn voor de leerling in kwestie (BVR van 3 oktober 2014 tot wijziging van diverse besluiten betreffende het deeltijds kunstonderwijs met het oog op een aantal maatregelen voor de inhoudelijke vernieuwing). Er wordt dus afgeweken van de reguliere organisatie van de opleidingen zoals bepaald in de organisatiebesluiten (doelen, lessenroosters, lestijden, groeperingsvoorwaarden, toelatings- en overgangsvereisten, evaluatie). Mogelijk worden er andere doelen geformuleerd, moet de leerlingen een bepaald vak niet volgen, krijgt de leerling een aangepaste evaluatie en dergelijke meer. Leerlingen die thans les krijgen in het kader van de tijdelijke projecten aangepaste beeldende vorming, ortho-agogische muzikale vorming en inclusief muziekonderricht, zullen vanaf volgend schooljaar 2015-2016 ingeschaald worden op basis van hun individueel aangepast curriculum in de organieke leertrajecten. De tijdelijke projecten worden immers stopgezet op 31 augustus 2015 (art. 34 BVR van 3 oktober 2014 tot wijziging van diverse besluiten betreffende het DKO met het oog op een aantal maatregelen voor de inhoudelijke vernieuwing). Voor leerlingen die een individueel aangepast programma volgen, ontvangt de academie dezelfde omkadering als zou de leerling alle vakken van het gemeenschappelijk curriculum volgen. Leerlingen die een IAC volgen worden immers ook aanzien als regelmatige leerlingen (art. 2, §1, 8° BVR van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen "Muziek", Woordkunst en "Dans" en art. 7, §1, 7° BVR van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting "Beeldende kunst"). Tot het eerste leerjaar van de hogere graad wordt men als regelmatige leerling toegelaten indien men houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het kunstsecundair onderwijs of van de middelbare graad, zoals bedoeld in dit besluit, of op 31 december van het schooljaar waarvoor men inschrijft 18 jaar is (art. 14, §1, BVR van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting "Beeldende kunst"). Doorstromen naar en toelating krijgen tot de hogere graad in de studierichtingen Muziek, Woordkunst en Dans is dan weer niet mogelijk op basis van leeftijd (art. 17 BVR van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen "Muziek", Woordkunst en "Dans"). Dit betekent dat +18-jarigen met specifieke onderwijsbehoeften voor wie een getuigschrift van de middelbare graad niet haalbaar is, niet (samen met hun leeftijdsgenoten) kunnen doorstromen naar de hogere graad. Voor de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs betekent het dat ze voor de desbetreffende volwassenen met specifieke onderwijsbehoeften in de studierichtingen Muziek, Woordkunst en Dans ook nooit de omkadering kunnen krijgen die aan de hogere graad is verbonden. 1. Wat is de reden van de verschillende toelatingsvoorwaarden tot de hogere graad in de studierichting Beeldende Kunst tegenover de studierichtingen Muziek, Woordkunst en Dans? In de studierichting Beeldende Kunst volstaat de leeftijdsvoorwaarde van 18 jaar, terwijl die in de andere studierichtingen niet voldoende is. Is hier geen sprake van ongelijke behandeling? 2. Heeft de minister zicht op de personeelsgevolgen in de reaffectatiecontext voor de personeelsleden die tewerkgesteld zijn in de tijdelijke projecten die zullen worden stopgezet vanaf 31 augustus 2015? Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de leerkrachten met bijzondere competenties voor de doelgroep leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (bijv. met diploma muziektherapie) ook voor deze leerlingen kunnen worden ingezet? 3. Aangezien de omkadering van leerlingen die een individueel aangepast curriculum volgen, wordt bepaald door de graad waar ze zijn ingeschreven, zorgt de inschaling van IAC-leerlingen voor een spanningsveld waar instellingen “toelating tot de voor de leerling meest aangewezen graad” moeten afwegen tegen “toelating tot de graad die voor de instelling de meest gunstige omkadering oplevert om de leerling optimaal te kunnen begeleiden”. Zou dit spanningsveld kunnen worden opgeheven door in eenzelfde omkadering te voorzien voor alle leerlingen die een individueel aangepast curriculum volgen bijvoorbeeld die van de middelbare graad - ongeacht de graad waarin ze zijn ingeschreven, en bijvoorbeeld een maximum aantal jaren vaststellen dat men les kan volgen? ANTWOORD 1. De toelatingsvoorwaarden voor de hogere graad in de studierichtingen muziek, woordkunst en dans verschillen inderdaad van die voor de hogere graad beeldende kunst. Dit is overigens niet alleen het geval voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Deze scheeftrekking dateert van vóór 1990 toen er een poging gedaan werd door de regelgeving om het verschil in cultuur in de podiumkunsten en de beeldende kunsten in één structuur te gieten. In de evolutie naar een meer competentiegericht en doelgericht deeltijds kunstonderwijs, waarbij men op basis van bereikte competenties verder doorstroomt in de structuur, is het niet logisch dat een leerling kan starten in de ‘bovenbouw’ van een opleiding enkel en alleen omdat hij een bepaalde leeftijd bereikt heeft. Ik zal deze inconsequentie dan ook meenemen in de hervormingsplannen voor het deeltijds kunstonderwijs, en niet alleen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. 2. Voorafgaand wil ik opmerken dat in het ontwerp van decreet over onderwijs XXV, waarvan de teksten op 21 mei 2015 door de Commissie Onderwijs goedgekeurd werden, de tijdelijke projecten met één schooljaar verlengd werden waardoor deze ook nog tijdens het schooljaar 2015-2016 kunnen blijven bestaan. Op die manier wordt de overgang voor de academies die nu aan de tijdelijke projecten deelnemen minder bruusk. Indien we niet in deze overgangsmaatregel zouden voorzien, zouden de betrokken academies twee tot drie lestijden verliezen. De reden hiervoor ligt in het feit dat voor het schooljaar 2015-2016 nog te weinig leerlingen zouden (kunnen) doorstromen naar de hogere graad waardoor de organieke omkaderingscoëfficiënt voor de middelbare graad zou toegepast worden. Daarnaast zou ook de gemiddelde klasgrootte toenemen van 12 naar 16 leerlingen voor 4 uur. Gelet op de intensieve begeleiding die deze leerlingen nodig hebben, is dit voor de betrokken leerkrachten niet haalbaar. Na verloop van tijd en naarmate er meer leerlingen doorstromen naar de hogere graad zullen de academies dit verlies in hun globale urenpakket kunnen compenseren door interne verschuivingen. Aangezien de betrekkingen in de tijdelijke projecten nooit in aanmerking kwamen voor vacantverklaring en vaste benoeming, kan de wijziging alvast geen reaffectaties veroorzaken. De personeelsleden die in de projecten gewerkt hebben, blijven mee in aanmerking komen voor een aanstelling in de academie. De voorgeschreven bekwaamheidsbewijzen vormen geen belemmering. Wil een academie een leraar muziektherapie aanstellen, dan kan dat binnen die bekwaamheidsbewijzen. Muziektherapie is een afstudeerrichting van master in de muziek, afgeleverd in het studiegebied muziek en podiumkunsten in het hoger kunstonderwijs. Een leraar met dat diploma heeft dus een bekwaamheidsbewijs van het niveau hoger kunstonderwijs derde graad. Aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid vormt dat een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs voor de kunstvakken in het deeltijds kunstonderwijs. De gewerkte periodes tellen mee als dienstactiviteit voor het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor die personeelsleden. Daar waar het nodig was, namelijk voor het kunstvak ortho-agogische muzikale vorming, werd daartoe in een ambtshalve concordantie naar de vakken algemene muzikale vorming en samenzang voorzien. Voor de andere tijdelijke projecten was dat niet nodig omdat zij al met de bestaande vakken werkten. Verder is het aanwervingsbeleid natuurlijk de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht. 3. Het is logisch dat de omkadering van leerlingen met een individueel aangepast curriculum afhangt van de graad waarin zij lesvolgen. Ik zie geen ‘spanningsveld’ tussen de meest aangewezen graad waar een leerling les volgt en de omkadering van die graad. Een individueel aangepast curriculum betekent niet dat academies leerlingen zomaar in om het even welke graad inschrijven; integendeel het veronderstelt dat de academie een weloverwogen inschatting maakt van welke aanpassingen voor de leerling nodig zijn en welk curriculum voor hem haalbaar is. Het is ook bij deze leerlingen de bedoeling om een weg af te leggen en dus kunnen velen van hen mits aanpassingen ook de Middelbare Graad Muziek, Woordkunst of Dans afwerken en doorstromen naar de Hogere Graad naargelang hun mogelijkheden en los van hun leeftijd.