4.5 Leermethode promotie

advertisement
Inhoudsopgave
Constructiehuis “De Steiger”
Onderwerp
1.
Inleiding
2.
Doelgroepbeschrijving
3.
basisklimaat
4.
3.1
3.2
Methodisch handelen in het onderwijs
leerkrachtvaardigheden
3.3
Inrichting schoolomgeving
3.4
programmering
3.5
Klassen / schoolregels
3.6
kenmerken onderwijs “De Steiger”
3.7
Productomschrijving vanuit Behandeling
Het onderwijsprogramma
4.1
De 3 uitstroombestemmingen
4.2
Kerndoelen vso
4.2.1
4.3
Kwalificatiestructuur Educatie
Portfolio “de Steiger”
4.3.1
De meetinstrumenten
4.3.1.1 Niveautoetsen
4.3.1.2 Melba
4.3.1.3 Heft in eigen handen
4.4
Basisontwikkeling en talentenontwikkeling
4.4.1
Basisontwikkeling
4.4.2
Het schoolse leren
4.4.3
Het sociale leren
4.4.4
4.5
Talentenontwikkeling
Leermethode promotie
4.5.1. Inleiding
4.5.2
5
leerlijnen
Projectplan
5.1
Bijlage 1
aanvraag ondersteuning inrichting technieklokaal
5.2
Bijlage 2
aanvraag ortho / zorgcoord.
5.3
Bijlage 3
aanvraag gymdocent/leermethode promotie
5.3
Bijlage 4
aanvraag kopieermachine
Het Constructiehuis
1. Inleiding
In het constructie huis bouwt men aan zichzelf:
“Je bent de aannemer die het huis bouwt waarin je woont”.
Constructiemomenten staan in het teken van doen en maken, waarbij er een groot beroep gedaan
wordt op de creativiteit. Open opdrachten zorgen er voor dat het eindresultaat niet vast staat en er
altijd sprake is van succes.
Op de voorgrond staat het ontdekken en ontwikkelen van de zelfredzaamheid. Daarnaast ontwikkelt
men talenten / vaardigheden die men nodig heeft voor zijn of haar toekomstige dagbesteding en/of
baan
Doelstelling:
1.
Ontwikkelen zelfredzaamheid
2.
Ontwikkelen talenten t.b.v. brede inzetbaarheid
Het ontdekken en uitbouwen van competenties gebeurt door een afwisselend programma van
1. Dagbestedingsmomenten
2. (sportieve) activiteiten
3. Constructie/praktijkmomenten
2.
Doelgroepbeschrijving
Het is gebruikelijk om de mate van een verstandelijke beperking te bepalen door een IQ-score in
combinatie met een beperkte sociale zelfredzaamheid. In de internationale literatuur wordt hiervoor
een IQ tussen 55 en 70 aangehouden, terwijl in Nederland de bovengrens is opgerekt naar een IQ
van 80. De weergave in een score of classificatie speelt weliswaar een belangrijke rol, maar niet de
enige rol bij de diagnose- en indicatiestelling. Om een behandelaanbod op maat, passend bij de
hulpvraag van de jongere, aan te kunnen bieden is het belangrijk om naast het IQ juist vast te stellen
wat de verstandelijke beperking voor consequenties heeft op het functioneren in de (sociale)
omgeving van de jongere. Een aantal kenmerken van LVG jongeren, waarin vooral dit onderscheid
een rol speelt zijn:






De jongeren zijn weinig gericht op exploreren, acties worden wel gestart,maar niet
afgemaakt. Ook helpt het exploreren onvoldoende om het ontbrekende op te nemen in het
bekende. Zo blijft het verschil tussen eigen leefwereld en de buitenwereld groot.
Het leren is vooral situatiespecifiek en minder abstract, het denken is gericht op het hier-ennu. Het blijkt moeilijk voor hen om zich te verplaatsen in situaties die ver afstaan van de
eigen belevingswereld.
Er zijn verschillen in de efficiency waarmee de basale cognitieve processen uitgevoerd
worden. Het tempo waarmee de mentale operaties worden uitgevoerd is laag. Het zoeken
van bekende items duurt langer, de reactietijden zijn langer. Bij geheugentaken is de
prestatie minder, als gevolg van een geringere efficiency bij het identificeren van de stimulus
en het ordenen ervan. Het gevolg is dat leren meer moeite kost en meer tijd.
Vaardigheden die gebruikt worden bij het oplossen van problemen (zoals de uitkomst
checken, de volgende stap plannen, de effectiviteit van een activiteit volgen, testen, herzien
en evalueren van de eigen leerstrategieën) zijn bij deze jongeren minder goed ontwikkeld.
Het blijkt nodig om die vaardigheden expliciet te trainen.
Daarnaast zijn licht verstandelijk gehandicapte jongeren minder in staat tot spontaan gebruik
van strategieën. Concreet zal de jongere minder profiteren van ervaringen en instructies die
niet expliciet gegeven worden.
De taalvaardigheden, het denken in taal en het praten in zichzelf is minder goed ontwikkeld.
Deze vaardigheden zijn ondersteunend bij het denken, leren en problemen oplossen.
Wat betreft IQ begrenzing gaat de discussie vooral over de groep tussen de 70 en 80. Vooral bij deze
groep moet gekeken worden naar de leerontwikkeling, ontwikkelingspotentieel en sociale
redzaamheid, om ze al dan niet in te delen bij de LVG groep. Het gaat daarbij vooral om de volgende
karakteristieken:
 Het zelfbeeld is onrealistisch, zij grijpen te hoog en leggen bij tegenslag de schuld buiten
zichzelf.
 De schoolvorderingen blijven achter; het potentieel wordt dus niet gerealiseerd
(rendementsverlies).
 Ze zijn sterk gericht op sociale bekrachtiging (positieve reactie tendens) of weren die juist
sterk af (negatieve reactie tendens). Beide tendensen hangen samen met de ervaring in hun
leefomgeving.
 Er is sprake van een grote impulsiviteit in denken en handelen. Je zou kunnen zeggen dat het
gedrag van deze jongeren vooral het gevolg is van wat er om hen heen gebeurt, ze zijn niet
zelfsturend.
 De jongeren zijn gericht op concrete bekrachtiging, op direct waarneembare gevolgen van
hun gedrag. Het werken aan doelen op lange termijn blijkt moeilijk haalbaar.



Vanwege het vele falen in het verleden verwachten zij nauwelijks meer succes en zijn zij
eerder geneigd falen te vermijden dan succes na te streven en in te gaan op nieuwe
uitdagingen.
Ook op het vlak van emoties en relaties blijken deze jongeren weinig flexibel. Ze houden vast
aan het bekende en vertrouwde. Ze vertrouwen meer op anderen dan op hun eigen kunnen.
De genoemde grotere positieve reactietendens leidt tot overafhankelijkheid.
Ervaringen worden aan concrete situaties gekoppeld en blijken nauwelijks vertaald te
worden in algemene termen.
Ernstige gedrags- en psychische problemen komen bij licht verstandelijk gehandicapte jongeren veel
vaker voor dan bij jongeren zonder een verstandelijke beperking. Schattingen lopen uiteen van drie
tot zeven maal zo vaak als in de rest van de populatie. Opgemerkt moet worden dat de term
gedragsproblemen niet altijd eenduidig wordt gehanteerd. Over het algemeen wordt bedoeld dat de
omgeving het gedrag moeilijk te hanteren vindt. Bij de groep LVG jongeren die binnen de
JeugdzorgPlus voorzieningen verblijft, wordt een brede range aan verschillende soorten
gedragsproblematiek gezien. De problemen zijn vaak complex en er zijn vele mengvormen.
De gedragsuitingen zijn verschillend:
 fysiek en verbaal agressief gedrag (zowel daders als slachtoffers).
 Nogal eens is er sprake van een irreëel zelfbeeld, van overschatting of is er sprake van
minderwaardigheidsgevoelens, soms gepaard gaande met suïcidale neigingen
 Jongeren met een licht verstandelijke handicap hebben sterk de drang erbij te willen horen..
Die drang is sterker dan bij normaal begaafde adolescenten. Vaak zullen ze zich stoer en
groot voordoen om hun onzekerheid te camoufleren en om opgenomen te worden in de
groep.
 Het kan ook voorkomen dat jongeren met een licht verstandelijke handicap vanwege hun
negatieve zelfbeeld en zelfvertrouwen meer moeite hebben met het opbouwen en
onderhouden van sociale contacten. Ze kunnen een mikpunt zijn voor spot en worden
gemakkelijker voor het karretje van anderen gespannen. Een mogelijk gevolg hiervan is dat
LVG jongeren weinig contacten hebben buiten de eigen kring van voornamelijk familieleden
en andere vrienden en weinig vrijetijdsbesteding in groepsverband ondernemen, waardoor
zij geïsoleerd kunnen raken .
De belangrijkste knelpunten/ handicaps waarmee de VSO- leerkracht te maken heeft in de dagelijkse
praktijk van het onderwijs is het beperkte vermogen van dit type cluster 4 leerling. Er is sprake van
een licht verstandelijke beperking met als kenmerk een disharmonisch profiel in het cognitief
functioneren, disharmonisch in gedrag, een verschil tussen vaardigheden en beleving (moeizame
sociaal emotionele ontwikkeling). Er zijn grote achterstanden en hiaten in de beheersing van de
leerstof van de basisschool. Deze jongeren hebben vaak een didactisch leeftijdsequivalent (DLE) van
30 of lager, wat betekent dat ze een lees-,schrijf- en rekenniveau hebben vergelijkbaar met
basisschool eind groep vijf of lager.
Om doelen daadwerkelijk haalbaar te maken is een zeer grote tijdsinvestering nodig, o.a. bestaande
uit hoge frequentie van uitnodigen en herhalen. In de verwachting dat deze strategie van inslijpen
een proces opgang brengt waardoor het geleerde een automatisch presentatie geeft van hetgeen dat
als leerstof is aangeboden.
3.
Basisklimaat
3.1
Methodisch handelen in het onderwijs
Met methodisch handelen wordt bedoeld de manier waarop docenten jongeren begeleiden, nieuwe
vaardigheden leren, reageren op gewenst en ongewenst gedrag en hoe zij handelen bij incidenten en
crisissituaties. De nadruk ligt op het leren van nieuw en gewenst gedrag. Hiertoe krijgen de jongeren
veelvuldig feedback op adequaat gedrag. Nieuw gedrag wordt geleerd door instructie (visueel
ondersteund), veelal gevolgd door voordoen en oefenen. Bij het stoppen van inadequaat gedrag
wordt zoveel mogelijk geprobeerd het alternatieve (adequate) gedrag te instrueren. Met andere
woorden: de docenten geven aan wat jongeren wel moeten doen in plaats van wat zij niet moeten
doen. Bij moeilijke situaties wordt het ongewenste gedag zo spoedig mogelijk omgebogen om
onnodige escalatie te voorkomen. De ingezette technieken om gedrag stop te zetten en om te buigen
zijn zo licht mogelijk en ook hier heeft instructie van gewenste gedragingen de voorkeur. Het
onderwijs van LVG jongeren met gedragsproblemen vraagt meer tijd, flexibiliteit en energie dan
onderwijs van gedragsproblematische jongeren met een gemiddelde intelligentie, zeker gezien het
feit dat er daarnaast problemen zijn in de informatieverwerking. Veel herhaling en vaardigheden
aanleren op diverse manieren is noodzakelijk. Het valideren en veranderen van gedrag kost extra
inspanning en vraagt om specifieke kennis. Het aanleren van vaardigheden bij LVG jongeren vraagt
om extra ondersteuning bij: het ontlasten (van het werkgeheugen), het oefenen (informatie in lange
termijngeheugen vastzetten) en het ondersteunen (het werkgeheugen helpen). Daarbij is een aantal
aspecten van groot belang in het methodisch handelen van leraren. Zo moeten zaken stapsgewijs
uitgelegd worden, waarbij eenvoudige concrete taal gebruikt wordt. Veel herhaling is gewenst en op
diverse manieren zal dezelfde leerstof opnieuw aangeboden moeten worden. Van belang is zo min
mogelijk abstracte situaties te bespreken en vaardigheden aan te leren daar waar ze gebruikt worden
of nodig zijn (training on the spot).
In de praktijk werkt dit als volgt:
1. Er wordt veel structuur geboden zowel op groeps- als op individueel niveau, dat zichtbaar is
in de vorm van eenduidige klassenregels en dagelijkse regels. Daarnaast wordt er een strak
voorspelbaar dagrooster gehanteerd.
2. De leerlingen in de klas worden zoveel mogelijk individueel aangesproken omdat
groepsopdrachten niet altijd aankomen.
3. Er wordt op individueel niveau aangesloten bij de specifieke interessegebieden en de sterke
kanten van de leerlingen, om vanuit dit stukje zekerheid de grenzen te verleggen en iets
nieuws te durven proberen.
4. Werkmomenten worden afgewisseld met ontspanningsmomenten.
5. Visuele ondersteuning, afspraken, activiteiten en dagelijkse gebeurtenissen zijn zichtbaar
gemaakt in een centraal geplaatst roosterbord.
3.2
Leerkrachtvaardigheden
De leerkracht dient affiniteit met de doelgroep te hebben. Hij moet over geduld beschikken, weinig
verwachtingen hebben en toch blijven hopen op verbetering, hoe gering dan ook.
De leerkracht kan zich verplaatsen in het perspectief van de leerling. Hij moet de cognitieve en de
motivationele status van de leerlingen kennen om met hen te kunnen werken.
De leerkracht is in staat om in verschillende mate structuur (d.w.z.: beheersen, uitnodigen of
loslaten) aan te bieden passend bij de situatie en de leerling; Aan de ene kant zal hij een zeer
gestructureerde omgeving en aanpak moeten bieden en aan de andere kant ook de leerlingen los
durven laten daar waar het kan.
De leerkracht heeft kennis en inzicht t.a.v. de problematiek (LVG, adhd,pddnos,cd, etc.) van de
leerlingen.
De leerkracht weet hoe om te gaan met agressie.
De leerkracht is in staat om te reflecteren op zijn handelen en kan zijn handelen indien nodig
bijstellen.
De houding van de leerkracht moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
1. Kunnen reflecteren op eigen gedrag en waar nodig bijstellen.
2. Consequent en voorspelbaar gedrag door middel van orde en regelmaat in de klas.
3. Rust uitstralen
4. Een juiste balans tussen nabijheid en afstand
5. Bewust van het eigen handelen;
Eigen emoties onder controle weten te houden.
6. Zoveel als mogelijk belonen van positief gedrag van leerlingen.
7. Voorstructureren: veranderingen van tevoren aankondigen.
8. Is in staat om de communicatie aan te apssen aan het ontwikkelingsniveau van de leerling;
Hanteren van concreet taalgebruik. Geen lange volzinnen.
Nagaan of de informatie juist is binnengekomen.
9. Voorbereide en veilige werkomgeving.
3.3
Inrichting schoolomgeving
De inrichting van de school moet zoveel mogelijk rust uitstralen:
1. alles moet een vaste plek hebben
2. overzichtelijke inrichting
3. leermiddelen geordend
4. time-out voorziening dient aanwezig te zijn, met zo min mogelijk prikkels
5. afgekaderd en ingericht ( wat gebeurt waar) schoolplein
3.4
Programmering
De opbouw van het dagprogramma is elke dag zoveel mogelijk hetzelfde. Leer- en doemomenten
wisselen elkaar in blokuren (korte periodes) af, omdat de leerlingen zich niet zo lang achtereen
kunnen concentreren.
Gezien hun ontwikkelingsniveau worden er veel activiteiten gericht op praktische vaardigheden
aangeboden.
Bij de leerlingen jonger dan 15 jaar zal de verhouding AVO t.o.v. de praktijkvakken 75:25 zijn.
Bij de leerlingen ouder dan 15 jaar zal de verhouding AVO t.o.v. de praktijkvakken 25:75 zijn.
3.5
Klassen / schoolregels
In elke klas zijn dezelfde vaste regels. Deze regels zorgen er voor dat de omgeving voorspelbaar is. Ze
sturen het gedrag van de leerlingen.
De volgende regels zijn van toepassing:

Tijdens de lesmomenten blijft men in de klas.
leerlingen hebben een vaste plek in de klas en blijven op hun plaats zitten.

Er is maximaal 1 leerling op het toilet

Er wordt rustig gelopen in de school

Er wordt rustig gesproken in en buiten school

We laten elkaar uitpraten

Als je hulp nodig hebt steek je je hand op. Als de leerkracht in gesprek is, wacht je tot hij bij
je komt
Niet nakomen van de regels
Als regels niet worden nagekomen, wordt er maximaal 2 x gewaarschuwd. Indien de leerling niet
luistert, wordt de leerling kort ( 5 minuten ) uit de situatie geplaatst. De leerling blijft in het zicht. De
leerkracht herstelt het contact en de leerling gaat verder met de activiteit.
Als deze situatie zich 3 maal voordoet (en niet verbetert) in 1 blokuur, dan wordt de groep
ingeschakeld en komt op school. De groep gaat samen met de docent en leerling een gesprek aan
over het gedrag van de leerling. Als er duidelijke afspraken gemaakt zijn, kan de leerling verder met
de activiteit. Mocht er na maximaal 3 ondersteuningsgesprekken van de groep het gedrag niet
verbeteren, dan gaat de leerling naar de groep. De volgende dag kan de leerling instromen middels
een gesprek met de school en een pm-er.
3. 6
Kenmerken onderwijs “De Steiger”.
De Steiger onderscheidt zich in kleinschaligheid, persoonlijke aandacht en een aantal
samenhangende onderwijskenmerken:

Elke leerling heeft een individueel handelingsplan
Op basis van het hvp en de persoonlijke talenten, interesses en behoeften van de leerling
wordt een handelingsplan, ook wel individueel handelingsplan ( ihp), gemaakt. In dit leerplan
wordt er onderscheid gemaakt in basisontwikkeling en talentenontwikkeling. Binnen de
basisontwikkeling en talentenontwikkeling zijn doelen geformuleerd. Dit plan wordt binnen 6
weken opgemaakt en 3 maanden na aanvang van plaatsing vindt er een evaluatieplaats in de
vorm van een behandelplanbespreking.

Leren in de levensechte praktijk
'Leren door doen' op stages, is een tweede belangrijk kenmerk en enkel weggelegd voor
diegene waarbij het uitstroomprofiel minimaal een beschutte sociale werkvorm is. Leren doe
je in de praktijk . Afhankelijk van de beperkende maatregelen binnen de gesloten machtiging
werkt de leerling een of meerdere dagdelen op een intern stageadres. Het is cruciaal dat de
keuze voor de stage voortkomt uit de belangstelling van de leerling. De leerling verwerft op
authentieke wijze hiermee gewenste expertises. Ook wordt daarmee gebouwd aan
contacten en netwerken. De stages dienen niet alleen voor het verwerven van competenties
op het terrein van arbeids- of beroepsvoorbereiding.ook de meer algemene en sociale
competenties zijn van belang.

Authentiek beoordelen
Naast proefwerken en cijfers, is er de portfolio met voortgangscriteria die volledig is
aangepast aan het persoonlijk leerplan van de individuele leerling. Met het portfolio en de
voortgangscriteria wordt inzichtelijk gemaakt over welke basisvaardigheden en talenten de
leerling beschikt, maar wordt ook inzichtelijk gemaakt hoe de leerling zich ontwikkelt.

Schoolcultuur
Betrokkenheid van de leerlingen bij het schoolbeleid wordt als heel wezenlijk beschouwd.
Een open en gelijkwaardige cultuur draagt bij aan het succes van de school. Er is ruimte voor
reflectie en doorlopende ontwikkeling van leerlingen en medewerkers. Er wordt aandacht
besteed aan de organisatie en communicatie van gedragsregels, kunstzinnige en
maatschappelijke activiteiten. De eigen schoolcultuur is voortdurend in ontwikkeling.

Zorg en ORA
Onderwijs zoekt samen met re-integratie en activiteiten de verbinding met de zorg. Op deze
wijze wordt het integraal optreden van zorg en ORA nagestreefd; Op een vooraf afgesproken
eenduidige en soortgelijke wijze de doelgroep benaderen, om vanuit 1 kind 1 plan met een
duidelijke rolverdeling tussen zorg en ORA de gestelde doelstellingen na te streven.
3.7
Format: Productomschrijving vanuit Behandeling
Naam interventie: Sociaal Competentiemodel
Frequentie en intensiteit
Binnen Instroomgroep 3 kunnen zes tot acht jongeren in de leeftijd van
12 tot 16 jaar worden geplaatst waarvan het oordeel van de
kinderrechter is dat het noodzakelijk is om deze jongeren uit huis te
plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg (24-uurs)
wegens ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die hun
ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken
dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat
zij zich aan de zorg die zij nodig hebben zullen onttrekken of daaraan
onttrokken zullen worden.
Duur
6-9 maanden
Doelgroep
Binnen Instroomgroep 3 worden jongens behandeld in de leeftijd van
12-16 jaar die op last van de kinderrechter opgenomen moeten worden
in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
Bij de jongens is sprake van LVG-problematiek inhoudend dat er naast
de verstandelijke beperking (IQ 50 – 85 en beperkingen in sociaal
aanpassingsvermogen) sprake is van bijkomende problematiek (zowel
internaliserend als externaliserend of een combinatie hiervan) en
langdurige behoefte aan ondersteuning.
Het is zinvol een onderscheid te maken tussen de groep jongeren met
een IQ tussen 50 en 70 en de groep jongeren met een IQ tussen 70 en
80/85. De doelgroepomschrijving in deze interventiebeschrijving zal
zich richten op de groep jongeren met een IQ tussen 70 en 80/85.
Problematiek
De jongeren hebben bijna altijd al een lange
hulpverleningsgeschiedenis, zowel ambulant als residentieel, achter de
rug. De gedragsproblemen zijn complex, heftig, persistent en langdurig.
Dit maakt dat intensieve behandeling nodig is.
Jongeren met een IQ tussen 70 en 80/85 hebben een verhoogd risico
op gedragsproblemen en depressieve symptomen. Psychiatrische
stoornissen, internaliserend en externaliserend probleemgedrag,
antisociaal en delinquent gedrag komen vele malen vaker voor dan bij
jongeren met een IQ boven 85. Bovendien loopt deze groep LVGjongeren een groter risico om psychiatrische stoornissen, emotionele
en gedragsproblemen en delinquent gedrag te ontwikkelen op latere
leeftijd.
Door het samenspel van deze factoren wordt de opvoeding en
ontwikkeling van deze kinderen ontregeld en dreigt ontsporing op
meerdere vlakken: in het gezin ontstaan onhoudbare situaties door de
ernstige gedragsproblematiek en de opvoedingsonmacht bij de ouders.
Op school is het kind niet of nauwelijks te handhaven. Het lukt niet om
stabiele sociale relaties aan te gaan en door ‘verkeerde’ vrienden raken
deze jongeren vaak op het slechte pad.
De grootste handicap voor deze doelgroep is dat zij er ‘normaal’ uit
zien. Hierdoor roepen zij zeer frequent overvraging op, mede omdat zij
vanuit de wens om maatschappelijk mee te doen, zichzelf ook graag
‘normaal’ profileren en daarmee hun begeleidingsnoodzaak maskeren.
Contra-indicaties
Ernstige verslavingsproblematiek en/of psychiatrische problematiek in
engere zin.
Verblijfsklimaat
Basisvoorwaarde voor behandeling is de aanwezigheid van een veilig
en stabiel leefklimaat. De volgende zes uitgangspunten staan bij
vormgeving van het leefklimaat centraal:
1. Ondersteuning en responsiviteit
Het ervaren van emotionele steun en veiligheid is belangrijk voor
het ontwikkelen van competenties, vergroten van veerkracht en
het ontwikkelen van prosociaal gedrag.
2. Autonomie en ruimte
Het creëren van ruimte en kansen om eigen initiatieven te nemen.
3. Structureren en grenzen stellen
Structuur biedt jongeren houvast bij hun ontdekkingstocht en
draagt bij aan het gevoel van veiligheid en competentie. Het is
belangrijk om respectvol met regels om te gaan zonder het gevoel
van eigenwaarde van jongeren aan te tasten.
4. Informatie en uitleg geven
Informatie en uitleg zijn essentieel om te kunnen leren en
ontwikkelen.
5. Begeleiden van interacties tussen jongeren
Het opdoen van ervaringen binnen een groep hebben veel invloed
op het welbevinden van jongeren en hun ontwikkeling.
6. Stimuleren en ondersteunen van interacties tussen jongere
en ouders
De band met ouders is voor jongeren, ook als ze niet thuis wonen,
onverbrekelijk en van groot belang.
Van begeleiders wordt verwacht dat zij in hun communicatie en in de
wijze waarop zij de dagelijkse routine vormgeven voortdurend rekening
houden met de (cognitieve en sociaal-emotionele) kenmerken van deze
jongeren. Overvraging heeft in het verleden geleid tot
gedragsproblemen als overschreeuwen, ontwijken en ontkennen.
Ondervraging leidt tot aangeleerde hulpeloosheid. Voortdurend zal
onderscheid gemaakt moeten worden tussen het niet kunnen leren en
niet willen leren en het verband hiertussen. In de communicatie zijn
het richten van de aandacht, kort en concreet taalgebruik, navraag van
begrip bij de jongeren, vermijden van abstract taalgebruik, dubbele
betekenissen, ironie en sarcasme van belang. Het inslijpen van
(praktische en sociale) vaardigheden dient te gebeuren door kleine
stapjes, veel herhaling en voordoen en ondersteuning. De transfer van
geleerde vaardigheden binnen een bepaalde situatie naar andere
situaties is bij deze doelgroep niet vanzelfsprekend. Beroep op inzicht
werkt niet of onvoldoende; de aanpak dient concreet te zijn, gericht op
het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven. Steun en
positieve feedback zijn voor deze doelgroep van groot belang, gezien
de vele negatieve ervaringen die zij in het verleden hebben opgedaan
en het negatieve en/of onrealistische zelfbeeld dat zij ontwikkeld
hebben.
Samenvattend zijn kenmerken in de basishouding van begeleiders:
1: aansluiten bij de hulpvraag
2: richten op wat goed gaat
3: activeren
4: respectvolle benadering
5: transparant werken
6: afstemmen op het angstniveau
7: echtheid
8: vasthoudendheid
9: erkenning culturele en etnische achtergrond
10: crisissen beschouwen als kansen
11: willen leren/nieuwsgierig zijn
Methodieken


Sociaal competentiemodel:
De interventies die worden gebruikt bij competentiegerichte
hulpverlening richten zich op het verminderen van
probleemgedrag, op het vergroten van vaardigheden, op het
verlichten of verrijken van taken, op het versterken van
protectieve factoren en het verminderen van (de invloed van)
stressoren en psychopathologie. Het competentiemodel maakt
gebruik van een leertheoretisch kader en een
ontwikkelingspsychologisch perspectief.
Reguliere psychosociale behandelingen hebben minder effect
bij, of zijn ongeschikt voor, LVG-jongeren. Psychosociale
behandeling moet aan de cognitieve capaciteiten van LVGjongeren aangepast worden door taakverlichting -structuur en
veiligheid- en op deze doelgroep toegesneden intensieve
vormen van competentievergroting; onder andere herhaling,
concretisering en in kleine stappen (zie verder onder
verblijfsklimaat).
Doelen
Einddoel:
1. Opheffen/verminderen van ernstige opgroei- of
opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid
ernstig belemmeren zodat opneming binnen gesloten
jeugdzorg niet meer noodzakelijk is.
Subdoelen:
2. Verhelderen van persoonsbeeld (psychische stoornissen, mate
van cognitieve beperking, protectieve omgevingsfactoren,
protectieve persoonseigenschappen en stressoren).
3. In kaart brengen van protectieve en risicofactoren in het
sociaal netwerk van de jongeren.
4. Vaststellen van een behandeltraject en verhelderen van het
toekomstperspectief.
5. Formuleren van de benodigde blijvende begeleidingsbehoefte.
Dit is van essentieel belang voor behoud van vorderingen in de
behandeling.
De behoefte aan ondersteuning, die blijvend is, is het gevolg van het
beperkt intelligentieniveau, het beperkt sociaal aanpassingsvermogen
en de bijkomende problematiek. Ook na de behandeling blijven de
jongeren afhankelijk van ondersteuning. Het beperkt intellectueel
functioneren is niet behandelbaar. Het beperkt sociaal
aanpassingsvermogen is slechts deels behandelbaar. De jongeren
kunnen wel vaardiger worden, het plafond in de ontwikkeling ligt
echter lager dan bij normaal begaafde leeftijdsgenoten. Het cognitieve
niveau bepaalt mede het niveau van de uiteindelijke sociale
zelfredzaamheid. De bijkomende gedragsproblematiek is vaak divers en
meervoudig.
Locatie
De Hoenderloo Groep, locatie Kop van Deelen. Instroomgroep 3 is
gehuisvest in gebouw …. Er is sprake van een drie milieus-voorziening,
waardoor afstemming mogelijk is van klimaat en begeleiding op de
gebieden wonen, onderwijs en werk en vrije tijd. De terreinvoorziening
maakt dat prikkels en invloeden van buitenaf beheersbaar zijn.
Beslotenheid kan geboden worden in het gebouw en in het maken
afspraken, het uitvoeren van controles en opbouw in vrijheden en
privileges. Wanneer de veiligheid van jongeren of diens omgeving in
gevaar gebracht worden of wanneer het doel van de uitvoering van
behandeling niet kan worden behaald of afspraken in het belang van
het doel van de behandeling niet kunnen worden nagekomen kúnnen
beperkende en controlerende maatregelen worden ingezet.
4.
Het Onderwijsprogramma
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze de leerinhouden aansluiten bij de
ontwikkelingsbehoefte van de leerling en hoe dit wordt georganiseerd in de dagelijkse
praktijk.
4.1
De 3 uitstroombestemmingen
Binnen het vso worden de volgende 3 beschreven uitstroombestemmingen herkend en
breed geaccepteerd:
1. Een uitstroom naar vervolgonderwijs: mbo, hbo en wo
Deze groep leerlingen zullen beperkt vertegenwoordigd zijn op “de Steiger”.
2. Een uitstroom naar baan of beroep
Al dan niet met certificering (branchegericht) of kwalificering (binnen de kaders van het mbo)
Voor deze leerlingen is het behalen van een diploma vo niet haalbaar, maar kunnen wel
worden toegeleid naar de (regionale) arbeidsmarkt.



Sommigen kunnen worden toegeleid naar Sociale Werkvoorzieningen.
Anderen kunnen worden toegeleid naar werk in een regulier bedrijf met of zonder
jobcoaching
Sommigen kunnen bovendien een branche erkende certificering of zelfs kwalificatie op
mbo-niveau 1 behalen.
3. Toeleiding naar dagbesteding , al dan niet arbeidsmatig ingevuld
Er zijn een aantal leerlingen voor wie toeleiding naar arbeid in een bedrijf niet haalbaar is,
maar die wel kunnen worden toegeleid naar beschermde arbeid (is soms in sociale
werkvoorziening) of naar dagactiviteitencentra, al dan niet met arbeidsmatige activiteiten.
Her onderwijs zal bij deze leerlingen gericht zijn op persoonlijke ontwikkeling, redzaamheid
en (al dan niet arbeidsmatige) dagbesteding.
Bij de uitstroom moeten de leerlingen kunnen starten op een werkplek- en/of in een
dagactiviteiten centrum. Het verwerven van de competenties daarvoor zal niet alleen binnen
de school, maar ook buitenschools moeten gebeuren.
voor veel leerlingen uit deze groep zal het volledig zelfstandig wonen niet weggelegd zijn.
Er zijn leerlingen die zich op de grens bevinden tussen twee uitstroombestemmingen en er zijn
leerlingen waarvan de uitstroombestemming nog niet helder te krijgen is. Leerling-gerichtheid en
maatwerk zijn mede daarom de uitgangspunten bij de Steiger. Denken en handelen vanuit de
leerling en zijn/haar specifieke onderwijsbehoefte is daarmee het belangrijkste kenmerk van “de
Steiger”. De leeromgeving wordt zo flexibel mogelijk aangepast aan de behoefte van de individuele
leerling;
1. Een variatie aan vormen van praktijkleren , leren op de werkplek en vormen van stages zijn
mogelijk binnen/buiten de school.
 De verhouding onderwijstijd op school versus buitenschools praktijkleren is flexibel,
zodat er optimaal maatwerk geleverd kan worden. Want bij elke leerling past iets anders.
Er wordt pas stage gelopen vanaf de leeftijd van 15 jaar(bovenbouw).
 Stages worden gezien als een onderdeel van het onderwijs. De match tussen leerling en
stagebedrijf wordt hier als belangrijkste gezien en de formele accreditatie van het
stagebedrijf is niet perse nodig.
 Bij een stageplek waarbij kwalificatie behaald kan worden (mbo niveau 1 of aka), dan is
accreditatie van stagebedrijf wel verreist.
 “de Steiger” hanteert de volgende criteria voor de (kwaliteit van de) stageplekken:
 Er bestaat een duidelijke omschrijving van stagebekwaamheid/stagerijpheid van
de leerling
 Er is een nauwe relatie met het uitstroomperspectief
niveau van uitstroom en arbeidsrichting/sector
 Er is sprake van een veilige werkomgeving (fysieke veiligheid en sociale
veiligheid)
 Goede match tussen werkmeester en leerling
 De leerling wordt in staat gesteld om te leren (niet alleen maar routineklusjes
doen)
 Een bedrijf van een familielid van de leerling als stageplek wordt afgeraden
 Het stagebedrijf voert een aanwezigheidsregistratie
 De school is (eind)verantwoordelijk voor stagebegeleiding; school kan stagejobcoach inhuren.
2. De onderbouw (<15 jaar) en de bovenbouw (>15 jaar) verschillen;
 De onderbouw besteedt meer tijd aan schoolse vaardigheden dan aan de praktijkvakken
en de praktische vaardigheden staan meer in het teken van ontdekken.
 De bovenbouw besteedt meer tijd aan de praktijkvorming dan aan de schoolse
vaardigheden en de praktijkvorming staat in het teken van toeleiding naar een baan of
beroep al dan niet met certificering of kwalificering.
4.2
Kerndoelen VSO
Op dit moment zijn er geen kerndoelen geformuleerd voor het vso. Men is voornemens om de
referentieniveaus voor taal en reken van toepassing te laten zijn op vso leerlingen. Doel van de
referentieniveaus is om doorlopende leerlijnen binnen en tussen schooltypen te kunnen vormgeven.
referentieniveau
1F
2F(=1S)
3F(=2S)
4F(=3S)
Fundamentele kwaliteit
Eind po
Eind vmbo
Eind mbo-4 en havo
Eind vwo
Drempel
Van po naar vo
Van vmbo naar mbo
Van vo en mbo naar hbo
Van vo naar wo
Op dit moment wordt nog nader onderzocht welk referentieniveau moet gelden voor leerlingen die
binnen het vso kunnen worden gekwalificeerd op mbo niveau 1 en op welke wijze de
referentieniveaus worden gehanteerd. Vooralsnog wordt voor hun gedacht aan referentieniveau 1 F,
met 2 F als streefniveau.
Referentieniveaus en “de Steiger”
1. Leerlingen die direct en zonder kwalificatie/certificering naar arbeid worden toegeleid,
mogen niet “struikelen” over de referentieniveaus. Voor deze leerlingen moet een
referentieniveau als “streefniveau” worden gehanteerd.
2. Deelname aan het arbeidsproces en aan de maatschappij vereist bepaalde functionele taalen rekenvaardigheden, ook op het niveau van ongeschoolde of laaggeschoolde arbeid. Deze
minimale eisen zijn terug te vinden in het onderwijsaanbod.
3. Niveaubepaling en daarmee gepaard gaande inrichting van leerinhouden en organisatie van
het onderwijsprogramma zal mede plaatsvinden aan de hand van de referentieniveaus.
4.2.1
Kwalificatiestructuur educatie
Kwalificatiestructuur educatie
Een kwalificatiestructuur is het geheel van begin- en eindtermen dat door de overheid is vastgesteld
voor een bepaald stelsel van onderwijs en opleidingen. De bedoeling ervan is meervoudig: een
kwalificatiestructuur maakt het mogelijk herkenbare en herhaalbare resultaten te meten, goede
afstemming en doorstroom te realiseren en standaarden te creëren ten behoeve van de 'afnemers'
van opgeleiden.
KSE 1 / -1F
Competenties op dit niveau hebben betrekking op verschillende elementaire vaardigheden voor
algemeen maatschappelijk functioneren. Ze zijn vooral zinvol voor mensen die weinig profijt hebben
gehad van jeugdonderwijs of bij wie de elementaire vaardigheden zijn weggezakt. Ontwikkeling op
dit niveau is ook van belang voor mensen die het Nederlands niet voldoende beheersen, ongeacht
hun verdere kennis en vaardigheidsniveau.
Kse 2 / 1 F
Competenties op dit niveau stellen iemand in staat de assistent-opleiding in het secundair
beroepsonderwijs (KSB1), functietrainingen van een laag niveau op de werkplek en daarmee
vergelijkbare leertrajecten van organisaties voor arbeidsvoorziening te volgen.
Kse 3 / 2F
KSE 3 is min of meer vergelijkbaar met de basisvorming in het VMBO. Beheersing op KSE 3 biedt
toegang tot basisberoepsopleidingen BOL en BBL in het secundair beroepsonderwijs.
Nederlands KSE 1 – NE1 = -1F
- Leerlingen kunnen hun eigen naam en adres lezen.
- Leerlingen kunnen op eigen naam binnenkomende post in grote lijnen begrijpen en er adequaat
op reageren.
- Leerlingen kunnen aan de hand van borden de weg vinden in een hun onbekende omgeving.
- Leerlingen maken gebruik van de combinatie beeld en tekst.
- Leerlingen lezen de krant globaal op basis van illustraties, koppen, bekende woorden en zinnen
en voorkennis over de inhoud.
- Leerlingen achterhalen wat voor soort informatie teksten bevatten en wat het belang ervan is
voor henzelf. Zij kunnen voor hen geschreven teksten precies lezen.
- Leerlingen kunnen hun eigen naam en adres en overige veelvuldig gevraagde personalia
(over)schrijven en/of correct invullen op formulieren.
- Leerlingen kunnen gedachten verwoorden om op te (laten) schrijven. Zij ordenen gegevens voor
zichzelf en schrijven ze zodanig in trefwoorden op, dat zij ze daarmee niet vergeten.
- Leerlingen kunnen in informele situaties iets opschrijven dat voor een ander bestemd is.
- Leerlingen maken een kort schriftelijk verslag voor zichzelf met behulp van aantekeningen.
- Leerlingen kunnen eigen ideeën, ervaringen en fantasieën onder woorden brengen en erover
schrijven.
- Leerlingen kennen het begrip spelling en kunnen de volgende spellingsprincipes toepassen:
1. weten dat zij met spelling rekening moeten houden met spellingregels
2. schrijven veel voorkomende éénlettergrepige en samengestelde klankzuivere woorden correct
3. kunnen hun eigen naam en adres correct spellen
4. gebruiken hoofdletters in eigennamen, plaatsnamen en aan het begin van een zin
5. gebruiken een punt aan het eind van een zin
6. passen strategieën toe om moeilijke woorden op te schrijven: goed luisteren naar een woord
en opschrijven wat je hoort, opzoeken in een zelf aangelegde woordenlijst, op klad
verschillende schrijfwijzen uitproberen, deel voor deel schrijven, vragen aan een ander.
Nederlands KSE 2 – NE2 = 1F
- Leerlingen kunnen binnenkomende post begrijpend lezen en er kritisch en adequaat op reageren.
- Leerlingen kunnen allerlei schriftelijke bronnen van informatie hanteren.
- Leerlingen ervaren dat lezen plezierig is en voor hen persoonlijk waardevol kan zijn en kiezen
zelf teksten die zij leuk, boeiend of interessant vinden.
- Leerlingen kunnen zelfstandig de weg in kranten en tijdschriften vinden en kunnen deze
naar gelang hun eigen belangstelling en interesse globaal of precies lezen.
- Leerlingen kunnen informatie opzoeken in lopende teksten, die specifieke informatie bevatten;
zij kunnen die informatie gebruiken in hun dagelijks leven.
- Leerlingen kunnen vaak voorkomende formulieren invullen en zelfstandig hun financiële
huishouding beheren.
- Leerlingen ordenen en noteren zelfstandig gegevens voor persoonlijke en zakelijke doeleinden.
- Leerlingen schrijven zelf brieven en kaarten aan vrienden en bekenden en schrijven ook meer
formele brieven.
- Leerlingen doen schriftelijk verslag van situaties, gebeurtenissen en gevoelens die zij meemaken
en ervaren.
- Leerlingen brengen eigen ideeën, ervaringen, waarnemingen en fantasieën onder woorden en
schrijven deze op en afhankelijk van het schrijfplezier dat ze hiermee ervaren, maken ze de
keuze om zelf schrijven in hun leven te integreren.
- Leerlingen kunnen de meeste basale spellingsregels correct toepassen:
1. voldoen aan de spellingseisen van niveau 1
2. schrijven de tweeklanken ie, ei, ij, oe, eu, ui, au, ou, ng, nk, ch in veel voorkomende woorden
correct (voorbeeld: hij, zij, zei, wij, wei, tijd, ijs, reis, rijden, auto, zoen, neus, uit, auto, koud,
lang, denk, lach, e.d. moet goed geschreven worden)
3. schrijven in woorden de medeklinkercombinaties aan het begin van een woord (bijvoorbeeld
sch, spr, str, schr) en aan het eind van een woord (bijvoorbeeld rt, rts, lf, rp, lg ) zonder fouten
4. passen de volgende spellingregels foutloos toe:
-
open en gesloten lettergreep (hakken - haken)
-
d/t en b/p aan het eind van een woord (d,t nog niet bij voltooid deelwoorden);
-
de meervoudsregel op -en en -s
-
de stomme e in -lijk en -ig; de stomme e in de -e(n) uitgang aan het eind van een woord:
lopen, paarse; en in de voorvoegsels ge-, be-, ver-
-
schrijven de f en de v, de s en de z goed in veel voorkomende woorden: fiets, vier; zon, sla
-
gebruiken hoofdletters en punten, komma's en vraagtekens correct
-
passen strategieën toe om correct te spellen: aan anderen vragen, woorden opzoeken in
een (eigen)woordenlijst en / of in een woordenboek, op klad verschillende schrijfwijzen
proberen.
Rekenen en wiskunde KSE 1 – RE1 = -1F
A. Rekenen en meten
Leerlingen kunnen:
- tellen en terugtellen tot 1000
- getallen tot 1000 opschrijven
- meer en minder (voor-) gestructureerde hoeveelheden tellen
- geautomatiseerd optellen en aftrekken tot 25 en deze geautomatiseerde rekenkennis
bovendien in reële situaties gebruiken
- elementaire vermenigvuldigingen toepassen met tweetallen, tientallen en vijftallen, en de
deelsommen die daarvan afgeleid zijn
- hoofdrekenend optellen en aftrekken tot 100
- optellen en aftrekken tot 1000 met afgeronde getallen (veelvouden van 25), via sprongen van
25,50 of 100.
- schattend een berekening maken:
- zij kunnen eigen referentiepunten gebruiken (meten en geld)
- zij kunnen ervaringskennis toepassen bij het schatten.
- gebruik maken van functionele notatiesystemen ter ondersteuning van hun (hoofdrekenwerk).
Leerlingen kunnen:
- de rekenmachine verstandig inzetten met name als ‘controlemiddel’ bij het hoofdrekenen en als
rekenmaatje in toepassingssituaties. Zij verwerven op deze wijze vertrouwen in dit hulpmiddel.
Men ervaart dat de rekenmachine net zo goed (of beter) rekent dan zijzelf.
Leerlingen kunnen:
- verhoudingsgewijs vergroten en verkleinen
- afbeeldingen op schaal interpreteren
- eenvoudige vergelijkingen uitvoeren
- de begrippen een half en een kwart toepassen;
- en relatie leggen tussen procenten en breuken : 100%, 50% en 25% van een hoeveelheid
- decimale getallen in de context van geldbedragen lezen en zowel in cijfers als letters opschrijven
- eenvoudige optellingen en aftrekkingen met decimale getallen in de context van geldbedragen
kunnen maken.
Leerlingen kunnen:
- klokkijken, tijdsintervallen berekenen, zij kennen de samenhang tussen tijdseenheden, die bij het
klok- en kalenderrekenen een rol spelen en hebben weet van langere perioden
- in reële situaties gepast betalen, gebruikmakend van hun kennis van de waarde van de
verschillende munten en bankbiljetten
- meten m.b.t. de volgende maatgrooteenheden en -eenheden:
- lengte, (meters, kilo- en centimeters)
- tijd, (uren, minuten en seconden)
- gewicht, (kilogrammen en grammen)
- inhoud (liters)
- temperatuur (graden Celsius)
- zij kunnen de daarvoor benodigde instrumenten hanteren en aflezen.
- ordenen en schattend meten met behulp van eigen referentiepunten op het gebied van gewicht,
lengte, inhoud en tijd.
B. Meetkunde
Leerlingen kunnen:
- zich ruimtelijk oriënteren
- zich aan de hand van foto's oriënteren op eenvoudige bouwsels en ruimten, waarbij de begrippen
voor-, achter- en zij-aanzicht begrepen worden
- op een stadsplattegrond goed bekende plaatsen zoals eigen woning, school, station en moskee
aangeven
- eenvoudige reken-wiskundige problemen visualiseren en schematiseren, zoals het ordenen
optellen en aftrekken van getallen met behulp van de getekende getallenlijn of honderdveld.
C/D. Informatieverwerking, statistiek en kans, (Woord)algebra, verbanden, grafieken en functies
Leerlingen kunnen:
- verschillen benoemen tussen verschillende wijzen van (re-)presentaties van getalsmatige
informatie binnen bekende situaties
- numerieke gegevens uit eenvoudige tabellen en diagrammen aflezen en interpreteren in het licht
van de context
- grootste of kleinste waarde vaststellen in een tabel
- bij een gegeven tabel conclusies trekken over de bijbehorende situatie
- numerieke gegevens binnen een herkenbare en vertrouwde context zelf ordenen in een tabel
- een eenvoudige graaf lezen en interpreteren
- eenvoudige grafische voorstellingen globaal in verband brengen met de bijbehorende situatie.
E. Geïntegreerde (reken) wiskundige activiteiten
Leerlingen kunnen:
- functionele, alledaagse problemen oplossen met reken-wiskundige middelen; de toepassingssituaties zijn afkomstig uit het dagelijks leven, zijn vertrouwd, zeer herkenbaar en bieden veel
mogelijkheden tot inzet van eigen referentiekennis (bijvoorbeeld globaal de prijs van een aantal
boodschappen uitrekenen, (redelijk) gepast betalen en het teruggegeven geld controleren, met
tijd omgaan, werken met maten en gewichten in de keuken etc.).
Rekenen en wiskunde KSE 2 – RE2 = 1F
A. Rekenen en meten
Leerlingen kunnen:
- tellen tot 1.000.000 vooruit, achteruit met vijftallen, tientallen en honderdtallen
- getallen tot 1.000.000 opschrijven
- vermenigvuldig- en deelsituaties oplossen met behulp van de tafels van vermenigvuldigen en de
daarbij behorende deelsommen
- hoofdrekenend optellen en aftrekken boven de 100 door het rekenen met machten van tien en
andere handige rekenstrategieën
- vermenigvuldigen en delen als uitbreiding van de tafels (waaronder ook het 'rekenen met nullen')
- schattend tellen en rekenen, waarbij zij een uitkomst globaal kunnen bepalen door onnodige
gegevens weg te laten en gebruik te maken van rekeneigenschappen en -strategieën
- schattingen maken over afmetingen en hoeveelheden
- gebruik maken van functionele notatiesystemen ter ondersteuning van hun (hoofd-) rekenwerk.
Leerlingen kunnen:
- met een rekenmachine optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen waarbij zij de uitkomst
kunnen controleren met behulp van schattend rekenen
- de zakrekenmachine vaardig gebruiken in toepassingssituaties.
Leerlingen kunnen:
- verhoudingsgewijs vergrotingen en verkleiningen maken in betekenisvolle situaties
bij berekeningen een verhoudingstabel gebruiken
- verhoudingen met elkaar vergelijken. Zij kunnen dit zonodig met behulp van de dubbele
getallenlijn of de verhoudingstabel
- verhoudingen omzetten in breuken, in procenten en in andere verhoudingen
- 'mooie' percentages (1%, 25%, 50%, 75% en veelvouden van 10%) van een geheel aangeven
- zij kunnen met deze 'mooie' percentages eenvoudige berekeningen maken bijvoorbeeld met geld
- verhoudings- en percentageproblemen via schattend rekenen oplossen
- eenvoudige breuken omzetten in decimale getallen
- breuken met elkaar vergelijken in meet- en verdeelsituaties
- decimale getallen optellen en aftrekken, eventueel met gebruik van de zakrekenmachine.
Leerlingen kunnen:
- meten m.b.t. de volgende maatgrooteenheden en -eenheden:
- lengte (millimeters)
- omtrek (meters, kilometers en centimeters)
- oppervlakte (m2, km2)
- inhoud (l,ml,dm3 en cc)
- bij de samengestelde grootheid snelheid.
- ordenen en schattend meten met behulp van eigen referentiepunten op het gebied van
oppervlakte, grotere inhoudsmaten en snelheid
- bij het oplossen van problemen, enkelvoudige grootheden herkennen en gebruiken. In elk geval
grootheden die te maken hebben met lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd, temperatuur,
geld en snelheid
- bij het rekenen en vermelden van resultaten gebruik maken van gangbare begrippen en
voorvoegsels zoals milli-, centi,- kilo- gewichts-, lengte- en inhoudsmaten in de meest gangbare vormen omzetten in andere gangbare
maten
- rekenen met tijd en geld in meer ingewikkelde alledaagse situaties.
B. Meetkunde
Leerlingen kunnen:
- interpreteren en bewerken van vlakke tekeningen van ruimtelijke situaties, zoals foto’s,
eenvoudige plattegronden, patroontekeningen, landkaarten en bouwtekeningen,
daarbij onder andere gebruik makend van kijklijnen, aanzichten, plattegronden
- plattegronden interpreteren van huizen en/of woonplaatsen, de plaats van willekeurige locaties
bepalen aan de hand van coördinaten
- reële ruimtelijke situaties beschrijven met taal
- uit de hierboven genoemde voorstellingen en beschrijvingen in taal, getallen, tekeningen of
concreet materiaal, conclusies trekken over de bijbehorende objecten en hun plaats in de ruimte
- bij het oplossen van meetproblemen reële ruimtelijke (drie-dimensionale) situaties omzetten naar
een twee dimensionaal vlak, bijvoorbeeld door het maken van een tekening van de eigen kamer
- meer ingewikkelde wiskundige problemen visualiseren en schematiseren, bijvoorbeeld door
gebruik van cirkeldiagrammen en stroken bij breuken en procenten.
Leerlingen kunnen:
- schattingen en metingen doen van lengten en oppervlakten van objecten in de ruimte
- afstanden in vlakke en ruimtelijke figuren berekenen met behulp van schaal.
C. Informatieverwerking, statistiek en kans
Leerlingen kunnen:
- statistische gegevens verzamelen, ordenen en weergeven, in het bijzonder met behulp van tabel
of staafdiagram.
Leerlingen kunnen:
- numerieke gegevens uit tabellen en eenvoudige staaf- en cirkeldiagrammen (en vormen die
daarvan zijn afgeleid) aflezen en juist interpreteren
- op grond daarvan conclusies trekken in het licht van de context. Cursisten kunnen de presentatie
van numerieke gegevens kritisch beschouwen.
Leerlingen kunnen:
- een situatie onderzoeken die door middel van een eenvoudige graaf is beschreven.
D. (Woord) Algebra, verbanden, grafieken en functies
Leerlingen kunnen:
- een tabel maken van het verband tussen woordvariabelen in een gegeven situatie
- grootste of kleinste waarde vaststellen in een tabel
- bij een gegeven tabel conclusies trekken over de bijbehorende situatie
- globaal verbanden aangeven tussen gegevens in een tabel en gegevens in een diagram.
Leerlingen kunnen:
- bij een gegeven grafiek globaal vaststellen of er sprake is van een constant, een stijgend of een
dalend verband
- uit het verloop, de vorm en de plaats van punten van een grafiek globale conclusies trekken over
de bijbehorende situatie.
Leerlingen kunnen:
- het verband aangeven tussen een gegeven woordformule en een bijbehorende situatie
- in een berekeningsvoorschrift een woordvariabele vervangen door een getal en de waarde van de
andere woordvariabele berekenen. Woordformules hebben hier vaak het karakter van
contextgebonden berekeningsvoorschriften of 'vuistregels'.
E. Geïntegreerde (reken) wiskundige activiteiten
Leerlingen kunnen:
- functionele, alledaagse problemen oplossen met reken-wiskundige middelen; de
toepassingssituaties zijn afkomstig uit het dagelijks leven en/of de werkvloer, zijn vertrouwd en
herkenbaar en bieden mogelijkheden tot inzet van eigen referentiekennis (bijvoorbeeld
betalingsverkeer, klussen in en om het huis, reizen etc.).
Engels KSE 1 – MVTE1 =-1F
Voor een kwalificatie op KSE-1 niveau zijn geen eindtermen geformuleerd behalve de eindterm
gealfabetiseerd zijn in het Latijnse schrift. Dit is nauwelijks een kwalificerende vaardigheid in een
vreemde taal. Vandaar dat als eerste niveau van de Eindtermen Educatie die eindtermen zijn
geformuleerd die gerelateerd zouden kunnen worden aan KSE 2.
- De Leerlingen beheersen het Latijnse alfabet in die zin dat ze kunnen lezen en schrijven, het
laatste in een duidelijk handschrift.
- De Leerlingen kunnen woorden waarop getraind is, of woorden die daaraan relateren begrijpen
en plaatsen als behorend bij een bepaald thema, een bepaalde situatie, of bij een bepaalde
gevoelssfeer.
- De Leerlingen kunnen informatie uit een eenvoudige praktische tekst die enkelvoudige zinnen in
de onvoltooide tijd bevat, zonder afkortingen van zelfstandige naamwoorden of werkwoorden op
een zodanige manier verwerken dat hij hieruit antwoorden op eigen, of door een ander gestelde
vragen kan vinden.
- De Leerlingen kunnen enkelvoudige zinnen in de o.t.t. opschrijven of overschrijven.
Engels KSE 2 – MVTE2 = 1F
De Leerlingen herkennen vertrouwde woorden en eenvoudige uitdrukkingen die te maken kunnen
hebben met zichzelf, zijn familie en directe omgeving.
De Leerlingen kunnen:
- eenvoudige Engelse teksten die uitgebreid zijn voorbereid begrijpen
- enkele woorden die belangrijk zijn voor een minimale overlevingsvaardigheid herkennen
- eenvoudige Engelse instructies volgen
- de strekking begrijpen van functionele teksten als opschriften, instructies, teksten op
briefkaarten en korte teksten met sterk visuele ondersteuning
- voor hem relevante informatie halen uit eenvoudige teksten
- onbekende woorden opzoeken in een tweetalige woordenlijst.
De Leerlingen kunnen korte uitdrukkingen en zinnen over mensen en plaatsen opschrijven.
De Leerlingen kunnen:
- eigen personalia opschrijven
- woorden en zinnen correct overschrijven
- vertrouwde, korte schriftelijke mededelingen doen.
4.3
Portfolio “de Steiger”
De portfolio is een map waarin competenties, interesses en de ontwikkeling van de leerling is
vastgelegd:
1. Bij aanvang van schooldeelname wordt een start gemaakt met het portfolio door middel van
een algemeen assessment.
Dit assessment bestaat uit :
 Niveaubepaling taal- en rekenvaardigheden
 Beoordeling praktische vaardigheden aan de hand van Melba
 Heft in eigen handen
 Beroeps interesse test
 IQ-test
2. Aan de hand van dit assessment worden de leerinhouden en het onderwijsprogramma
ingericht;
Het portfolio bevat uiteindelijk bewijzen van:
 Het aanvangsniveau
1F0
< 60 %
van 1F
1F1
60-80 %
van 1F
1F2
80-100 %
van 1F
 Behaalde resultaten in de vakken of leergebieden, zoals taal, rekenen, loopbaan en
burgerschap
 Certificaten (IVIO) en (deel)kwalificaties gericht op beroep of arbeid
 Een omschrijving van de ondersteuningsbehoefte van de leerling bij arbeid.
3. Het portfolio vertegenwoordigt een mijlpaal in de ontwikkeling van de leerling en de
bewijzen zijn herkenbaar voor werkgevers en vervolgopleidingen.
4.3.1
Meetinstrumenten
Bij “de Steiger”wordt gebruik gemaakt van de volgende meetinstrumenten:
-Niveautoetsen taal en rekenen
-MELBA
-Heft in eigen handen
-BIT
-IQ-test
4.3.1.1 Niveautoetsen

DMT

Drempeltoets
4.3.1.2. MELBA
Ontwikkelingen van de arbeidsmarkt en in de sociale zekerheid maken een goede menswerkafstemming steeds meer noodzakelijk. In bepaalde branches zijn goede werknemers schaars. De
kosten van ziekteverzuim en WAO komen steeds meer ten laste van de werkgever. Er zijn hoge
drempels, letterlijk en figuurlijk, om na een langdurige periode van ziekte terug te keren naar arbeid
of om met een beperking überhaupt aan de slag te komen. Mensen met beperkingen hebben naast
de psychische en fysieke problemen waar men mee te kampen heeft, ook te maken met
belemmeringen op de arbeidsmarkt. Het hebben van een vaste (al of niet betaalde) arbeidsplek is
echter zo sterk verbonden met maatschappelijke integratie, dat vooral voor mensen met
beperkingen het hebben van werk van het grootste belang is. Extra inspanningen zijn noodzakelijk
om een geschikte arbeidsplaats te vinden en/of te houden.
In de context van arbeids(re)integratie wordt enerzijds naar de arbeidsmogelijkheden van de cliënt
gekeken. Anderzijds is betrouwbare kennis van de eisen die een (nieuwe) functie aan de persoon
stelt vereist, als het gaat om het bepalen of een werkplek perpectief biedt op lange termijn. Of om te
bepalen of terugkeer in een oude functie na uitval nog mogelijk is. Of welke begeleiding en/of welke
werkplekaanpassingen nodig zijn.
MELBA is een systeem waarmee aan de ene kant de mogelijkheden van een persoon en aan de
andere kant de eisen van een functie gedocumenteerd kunnen worden. Daarvoor bestaat het
systeem uit een capaciteiten- en een eisenprofiel. De vergelijking van deze beide profielen maakt
adequate advisering mogelijk.
MELBA werd in opdracht van het "Bundesministeriums für Arbeit und Sozialordnung" in Duitsland
door de Universiteit van Siegen ontwikkeld en is geschikt om toe te passen bij Disability
Management, Vocational Rehabilitation en arbeids(re)integratie in de meest brede zin van het
woord.
Capaciteitenprofiel
Tot de sleutelkwalificaties die bij het uitvoeren van arbeidshandelingen nodig zijn, horen o.a.
aspecten zoals concentratie, uithoudingsvermogen, verantwoording en contactvaardigheid. Het
capaciteitenprofiel van MELBA bevat die sleutelkwalificaties waarmee rekening gehouden dient te
worden, wanneer een persoon naar arbeid toegeleid of teruggeleid wordt. Hierbij kan op een
vijfpuntsschaal gedocumenteerd worden over welke vaardigheden iemand beschikt. Elk aspect is
zorgvuldig gedefinieerd, zodat toepassers met verschillende achtergrond en in verschillende
werksituaties het systeem eenduidig interpreteren.De capaciteitenprofielen van het MELBA systeem
bieden o.a. de volgende mogelijkheden:
- gestandaardiseerd aangeven van mogelijkheden en voorwaarden om tot optimaal functioneren te
komen;
- systematisch communiceren over sterke en zwakke punten, hetzij met de werknemer/Cliënt zelf,
hetzij met begeleiders of met werkgevers;
- systematisch vastleggen van maatregelen met betrekking tot begeleiding, training, te stellen eisen;
- volgen van de ontwikkeling en het vastleggen van het resultaat van genomen maatregelen;
- vergelijking van de eigen inschatting van de mogelijkheden van een werknemer/Cliënt met de
mening van anderen.
Het eisenprofiel
Het eisenprofiel legt de eisen die een functie of taak stelt vast. De criteria die bij het documenteren
van de arbeidsmogelijkheden worden gebruikt liggen eveneens ten grondslag aan het eisenprofiel.
Op een vijfpuntsschaal wordt beoordeeld welke taakeisen in welke mate vereist worden. Elk aspect is
zorgvuldig en betrouwbaar gedefinieerd. Hiermee wordt gewaarborgd dat verschillende gebruikers
tot vergelijkbare resultaten komen.Met het eisenprofiel kunnen de taakeisen van alle functies
geanalyseerd worden, onafhankelijk van het bereik of de branche waartoe de functie behoort.
De eisenprofielen van het Melba systeem maken het o.a. mogelijk om:
- de eisen van een functie gestandaardiseerd vast te leggen;
- systematisch te communiceren over deze eisen;
- verschillende werkplekken te vergelijken op basis van hun taakeisen;
- een functie vorm te geven op basis van de gewenste eisen.
Profielvergelijking
Door de identieke opbouw van de capaciteiten- en eisenprofielen is het mogelijk MELBA in de zin van
een profielvergelijkingssysteem te gebruiken. Daarvoor kan men simpelweg de twee profielen over
elkaar heen leggen en zo vaststellen bij welke aspecten de mogelijkheden van de persoon
overeenstemmen met de eisen van de functie en waar dit niet het geval is. Discrepanties kunnen op
een profielvergelijkingsformulier vastgelegd worden.
Als profielvergelijkingssysteem maakt MELBA het o.a. mogelijk om:
- te onderzoeken of een bepaalde functie voor een bepaalde persoon geschikt is;
- op de mogelijkheden van de persoon afgestemde functies of taken te selecteren;
- te concretiseren waardoor bij het uitvoeren van een functie of taken problemen (zouden kunnen)
ontstaan;
- gerichte plaatsingsmaatregelen aan te geven, bijv. waar begeleiding bij nodig is, waar scholing
gewenst is, waar werkplekaanpassing of verandering van functie nodig is.
4.3.1.3 Heft in eigen handen
Voor veel leerlingen uit het Voortgezet Speciaal Onderwijs (Cluster 4) en het Praktijkonderwijs is de
overstap naar de arbeidsmarkt te groot. Deze jongeren bevinden zich veelal in een meervoudige
achterstandssituatie. Ze wonen thuis, in internaten of in Justitiële Jeugdinrichtingen. Vaak is er
sprake van ernstige emotionele, psychosociale en/of gedragsproblemen als hyperactiviteit,
autistiform of antisociaal gedrag. Het betreft jongeren met beperkte sociale vaardigheden, jongeren
die faalangstig zijn en die het vaak ontbreekt aan motivatie of doorzettingsvermogen. Deze jongeren
hebben vaak geen behoorlijk toekomstperspectief. Het vinden van geschikt werk is vaak een laatste
manier om te voorkomen dat deze jongeren verder afglijden. Jongeren met deze kenmerken hebben
weinig kans zelfstandig een plaats te vinden en te houden op de arbeidsmarkt. Ondanks het gegeven
dat scholen hun uiterste best doen, verlaten nog te veel jongeren zonder de benodigde
startcompetenties – lees werknemersvaardigheden - het onderwijs en missen daardoor de
aansluiting met de arbeidsmarkt.
De Landelijke Vereniging Cluster 4 wil bevorderen dat minder leerlingen zonder passende werkkring
het onderwijs verlaten. Hiertoe heeft de vereniging een aantrekkelijke en unieke online tool
ontwikkeld. Het digitale instrument haalt de nog niet ontdekte ambities en competenties van
jongeren boven water. Het instrument bestaat in feite uit twee delen; een uitgebreide en
gevalideerde set van zelfbeoordelingtesten en een coachingstool. Het instrument is uitgevoerd als
een virtueel plein. Vanuit deze herkenbare poort naar het programma gaan de jongeren op een
virtuele ontdekkingsreis naar zichzelf en naar hun verhouding tot de arbeidsmarkt. Werkgevers en
coaches geven binnen het instrument met dezelfde begrijpelijke taal online concreet toepasbare
feedback. Daarbij wordt uitgegaan van de door de werkgevers gewenste competenties van
laagopgeleide medewerkers. Door de gewenste competenties als streefniveau in de trajectplannen
op te nemen wordt enerzijds gewerkt aan een haalbaar arbeidsperspectief, anderzijds wordt
hiermee tegemoet gekomen aan de wensen van de werkgevers. Deze competentiegerichte aanpak,
waarin concrete perspectieven gecombineerd worden met een grote mate van zelfbepaling en
zelfsturing van de deelnemer, heeft tot doel de intrinsieke motivatie sterk te vergroten bij
deelnemers bij wie de traditionele benadering keer op keer geleid heeft tot negatieve ervaringen. Dit
alles om te komen tot een betere integratie van een minder kansrijke doelgroep op de arbeidsmarkt.
Hieronder wordt nader ingegaan op de functionaliteit van de WEB applicatie:
De applicatie bestaat uit twee onderdelen. Een leerling-deel en een coachingsdeel. Kern van de
applicatie is het leerling-deel (het ontwikkelplein) waar leerlingen hun eigen dossier beheren. In een
virtuele omgeving kunnen leerlingen hun persoonlijkheid, drijfveren, arbeidscompetenties en
beroepswensen verkennen. Ook anderen kunnen online feedback geven. De leerling en de coach
bespreken de verkenning en maken samen een persoonlijk ontwikkelingsplan dat word opgenomen
en gevolgd binnen de applicatie. De leerling kan zich vervolgens presenteren aan de arbeidsmarkt.
Het geheel is ingebed in de bijbehorende coachingsmethodiek.
Het instrument biedt de volgende drie functies:
1. Zelfonderzoek en feedback vragen
In verschillende virtuele ‘gebouwen’ zijn op wetenschappelijke basis ontwikkelde (psychologische)
testinstrumenten beschikbaar. Leerlingen kunnen zelfonderzoek doen om antwoord te krijgen op de
vragen ‘wie ben ik?’, ‘wat wil ik?’, ‘wat kan ik?’. Naast zelfonderzoek kunnen leerlingen anderen
(online) vragen om feedback te geven. Leerlingen kunnen hun eigen beeld vergelijken met dat van
anderen. In principe voeren leerlingen zelf de regie. Als dit niet mogelijk is biedt de applicatie de
mogelijkheid om de regie volledig bij de coach te leggen.
2. Ontwikkelplannen en afspraken
In het ‘POP-gebouw’ leggen coach en leerling afspraken over de ontwikkeling vast. Leerling en
coach kunnen hier ook de ontwikkeling volgen. Het ontwerp van de applicatie stimuleert het
maken van heldere afspraken die goed te volgen en te evalueren zijn (SMART).
3. Presentatie aan de arbeidsmarkt
Dit deel van de applicatie helpt de leerling om zichzelf te presenteren aan de arbeidsmarkt. Op basis
van de eerdere verkenning, ontwikkeling en coaching kan de leerling laten zien waar zijn of haar
interesses en sterke kanten liggen. De leerling krijgt hulp bij het maken van een helder profiel, tips en
ondersteuning bij het zoeken naar een passende baan (aansluitend op het profiel) en kan een
compleet en modern (inclusief multimediale middelen) CV maken. Het is mogelijk dit deel open te
stellen voor potentiële werkgevers. Zij kunnen presentaties bekijken van leerlingen en kunnen
zoeken naar geschikte kandidaten.
Coachdeel
Naast het leerling-deel (het ontwikkelplein) is een aparte toegang beschikbaar voor de coaches. Zij
kunnen daarin volledige regie voeren over het traject van de leerling (inclusief het op maat
beschikbaar stellen van functionaliteit). Vanuit het coachdeel kunnen ook afspraken worden gemaakt
en kan met de leerling worden gecommuniceerd.
heeft in de werking ervan.
4.4
Basisontwikkeling en talentenontwikkeling
In het Constructiehuis is het onderwijs verdeeld in :
1. Basisontwikkeling
(of ook wel basisvorming of algemeen vormend onderwijs genoemd)
onderverdeeld in

het schoolse leren

sociaal leren
2. Talentenontwikkeling
4.4.1 Basisontwikkeling
In de basisontwikkeling is er een aanbod van algemeen vormend onderwijs (AVO) in combinatie met
het sociale leren.
4.4.2 Het schoolse leren
Bij de basisontwikkeling omvat het schoolse leren de volgende zaken:
1. AVO
1. Wiskunde
i. Omgaan met hoeveelheden
ii. Rekenen
2. Nederlandse taal
i. Lezen
ii. Schrijven / typen
iii. spelling
3. Wereldoriënterende vakken
4. De muzisch – expressieve vakken
i. Muziek
ii. Tekenen
iii. handvaardigheid
5. Bewegingsonderwijs
6. De praktijkvakken
i. Algemene technieken
ii. Tuinbouw
iii. Huishoudkunde
2. gebruik van de pc
3. specifieke vakkennis
4.4.3

gereedschapkennis

vca
Het sociale leren
Het sociale leren is vooral gericht op het vergroten van het vermogen van de leerling tot het aangaan
van voor hem bruikbare relaties, het ontwikkelen van een positief zelfbeeld en het ontwikkelen van
zelfverantwoordelijkheid.
Onderwerpen als zelfverzorging, sexualiteit, drugs en genotsmiddelen, budget- en sollicitatietraining,
komen tot uiting in de sociale vaardigheidslessen (sova-lessen) via de methode Leefstijl.
Sociale vaardigheden nemen een belangrijke plaats in het totale onderwijsaanbod. Zeker de oudere
leerlingen zullen voor ze stage gaan lopen een aantal basale sociale vaardigheden tot hun
beschikking moeten hebben.
4.4.4
Talentenontwikkeling
Gezien de cognitieve mogelijkheden zal het leren voor deze leerlingen voor het merendeel
plaatsvinden middels handelingen. Praktische vaardigheden zullen daarom een belangrijke plaats
innemen in het lesrooster. De talentenontwikkeling is een breed aanbod van verschillende praktische
vaardigheden. Het niveau van het praktijkonderwijs richt zich op de brede inzetbaarheid en
zelfredzaamheid. In de talentenontwikkeling wordt duidelijk waar de interesses en talenten van de
leerling liggen. De praktische vaardigheden vergroten de zelfredzaamheid, omdat ze een
voorbereiding zijn op dat wat in het dagelijks leven nodig is aan vaardigheden om zelfstandig te
kunnen functioneren.
De talentenontwikkeling is onderverdeeld in 3 sectoren:

Sector Techniek
staat in het teken van het (veilig) leren hanteren van gereedschappen

Sector CVD
(Consumptief, verzorging en dienstverlening)
staat in het teken van zorgen voor jezelf en zorg dragen voor een ander

Sector Productie
staat in het teken van het meten van de arbeidsprestatie
Sector Techniek

Het maken van een product
gereedschappengebruik aan de hand van verschillende materialen.

Uitvoeren van kleine reparaties

Onderhoud (poetsen)
Houtbewerking

Metaalbewerking

Boetseren

Schilderen

Maken van kaarsen

Textiele werkvormen
Sector CVD

Maaltijdbereiding

Bediening

Huishoudkunde

Schoonmaak in de groothuishouding

Kinderdagverblijf / bejaardenzorg
Sector Productie

Sorteerwerkzaamheden

Assemblage

Inpakwerkzaamheden
portfolio
CVD
Techniek
Gereedschap
gebruik
Maaltijdbereiding
Bediening
Assemblage
Sorteren
Reparatie
Huishoudkunde
talentenontwikkeling
productie
productie
Brede inzetbaarheid
Onderhoud
Schoonmaak
zorg



AVO
Gebruik pc
Specifieke
vakkennis



basisontwikkeling
Schoolse leren
Sova
training
Budget
training
Sollicitatie
training
Sociaal leren
zelfredzaamheid
4.5
De leermethode Promotie
4.5.1 Inleiding
Zelfstandig of in groepsverband krijgen de leerlingen allerlei levensechte taken voorgelegd waarbij de
stappen denken, doen, nakijken centraal staan. Er zijn vijf samenhangende leerlijnen; Cultuur en
Maatschappij, Nederlands, Rekenen en Wiskunde, Informatiekunde en Praktijk en Loopbaan. Ook is
er aandacht voor Sociale vaardigheden, Bewegingsonderwijs, Verkeersonderwijs en Engels.
Denken-doen-nakijken
Een opdracht uitvoeren of iets nieuws leren: leerlingen van het praktijkonderwijs weten vaak niet
hoe ze moeten beginnen. Daardoor kunnen dingen al snel misgaan. In alle leerlijnen en bij alle
opdrachten hanteert het pakket Promotie een consequente aanpak: eerst nadenken over wat je
moet doen en wat je daarvoor nodig hebt, dan de opdracht uitvoeren en ten slotte controleren of
het gegaan is zoals je wilde. Door deze aanpak van denken-doen-nakijken weten leerlingen precies
wat er van hen verwacht wordt en kunnen ze (ook later) zelfstandig aan het werk. Hierdoor kan de
docent individuele begeleiding geven en lukt het hem zijn aandacht goed te verdelen over de groep.
Samenhangende titels en leerlijnen
Promotie kent vijf leerlijnen. De leerlijnen zijn allemaal gebaseerd op steeds dezelfde vormgeving,
taalgebruik, aanpak en didactische principe: het aanleren, toepassen en integreren van
vaardigheden. Maar ook inhoudelijk hebben deze leerlijnen alles met elkaar te maken. Zo zijn de
woordenschatboeken van Nederlands van belang bij de onderwerpen van Praktijk en Loopbaan en
de onderwerpen van Cultuur en Maatschappij komen ook aan bod binnen Rekenen en Wiskunde of
Informatiekunde. Ook biedt Promotie extra onderdelen die niet direct binnen de gedefinieerde
leerlijnen vallen, maar die binnen het praktijkonderwijs zeker van toegevoegde waarde zijn. Dit gaat
om: Engels, Verkeersonderwijs, Bewegingsonderwijs, B-VCA en Sociale vorming. De samenhang
tussen de leerlijnen onderling en de hiervoor genoemde producten is beschreven in een
onderwerpenmatrix. Deze kan de leerkracht gebruiken als hulpmiddel om zijn lesprogramma
optimaal in te richten.
Competentiegericht
Promotie is competentiegericht. Leerlingen maken uitgebreid kennis met de sectoren waarin zij in de
toekomst kunnen werken. Voorbeelden zijn consumptief, verzorging, dienstverlening, techniek en
productie. Ze krijgen veel doe-opdrachten waarin ze zich de praktische vaardigheden eigen maken.
De sociale, emotionele en communicatieve vaardigheden lopen als een rode draad door het
materiaal. Differentiatie is mogelijk naar moeilijkheidsgraad en naar tempo. Met Promotie kan de
leerling een eigen leerroute volgen; Onderwijs op maat waar mogelijk.
Portfolio
Met Promotie kunnen de leerlingen werken aan hun portfolio, een verzameling van de eigen
prestaties. Bij alle leerlijnen leggen de leerlingen vast wat ze hebben gedaan. De leerling kiest zelf, in
overleg met de docent, hoe hij dat wil doen. Dit is dus heel persoonlijk en kan bijvoorbeeld
verschillen van een foto van een zelfgemaakt kopje soep tot een certificaat voor de geleerde
vaardigheden in de keuken. Het portfolio vormt de bewijzenmap waarmee de leerling kan laten zien
wie hij is en wat hij kan. Dit motiveert en prikkelt. Het portfolio is niet alleen een nuttige graadmeter
voor de leerkracht, maar is ook leuk om te laten zien aan de ouders / verzorgers.
4.5.2
De verschillende leerlijnen:
4.5.2.1
Cultuur en Maatschappij
4.5.2.1.1 Cultuur en Maatschappij
In de lessen Cultuur en Maatschappij gaat de leerling zich oriënteren op de verschillende rollen in de
klas, thuis en in de maatschappij. Ook bereidt hij zich voor op zijn toekomstige leefwereld. Daarbij
gaat het vooral om wonen, vrijetijdsbesteding en in de toekomst eventueel werken. Met deze lessen
vergroot de leerling niet alleen zijn kennis, maar vooral ook zijn zelfredzaamheid.
Er zijn vijf overkoepelende thema’s waarmee de leerkracht werkt:
Rondom je ruimte
Op je gezondheid
Leuke dingen
Geldzaken
De maatschappij
De thema’s zijn verdeeld in modules die in moeilijkheid toenemen. De onderwerpen zijn
gerangschikt van ‘dichtbij’ naar ‘verderaf’ in de belevingswereld van de leerling. Dichtbij betekent
bijvoorbeeld: eigen voeding, kleding, kamer, geld. Verderaf is vertaald naar zelfstandig functioneren
in de maatschappij bijvoorbeeld: gebruik van sociale voorzieningen, gezondheidszorg, mobiliteit. De
opdrachten bevatten dus een directe link met de praktijk. Dat maakt de stof voor de leerling
concreet en direct toepasbaar in het dagelijks leven.
4.5.2.1.2
Levensbeschouwing
In onze multiculturele samenleving is het voor de leerling goed om te weten hoe andere mensen in
het leven kunnen staan. Met Promotie Naar je zin gaat de leerkracht met de leerling in op
verschillende wereldreligies en wat ze inhouden. Naast de diversiteit aan godsdiensten komen ook
alle waarden, normen en gedragingen aan bod die mensen als leidraad voor het leven meekrijgen.
Naar je zin bestaat uit vier thema’s:
Najaarsfeesten (zoals het divalifeest en Kerstmis)
Voorjaarsfeesten (zoals Pesach en Pasen)
Gebedshuizen en voorwerpen
Rituelen (bij geboorte, huwelijk en de dood)
4.5.2.1.3
Seksuele vorming
Leerlingen hebben vaak vragen over onderwerpen als lichaam, liefde, relaties en seks. Met Promotie
Seksuele vorming geeft de leerkracht ze goede informatie en aanwijzingen. Van voorlichting over
voorbehoedsmiddelen tot en met uitleg over samenlevingsvormen.
Bij Seksuele vorming gaan we in op de thema’s:
Contact
Veilig vrijen
Een baby?!
Samenleven
Naast feitelijke informatie over deze vier thema’s bevat het informatieboek ervaringsverhalen. De
leerlingen kunnen met Promotie over deze onderwerpen communiceren. Ze leren rekening houden
met de eigen grenzen, gevoelens, opvattingen, normen en waarden en die van anderen.
4.5.2.2
Nederlands
Thuis, op school, tijdens toekomstige stages en werk, overal zal de leerling ‘taal’ tegenkomen en zal
hij zijn communicatieve vaardigheden moeten inzetten. Daarmee is het belang van schrijven,
begrijpend lezen en begrippenkennis direct duidelijk. Met Promotie Nederlands krijgt de leerling
gelegenheid om de praktische toepassingen van onze taal te ontdekken, er mee te oefenen en ze
aan te leren. Aan de orde komen:
woordenschat (zowel basis als vakgericht)
functionele schriftelijke communicatie
(functioneel) begrijpend lezen
In de lessen kan de leerkracht een koppeling maken met mondelinge communicatie en sociale
competentie. Het onderdeel Ik & de Ander (Werkboek 1) is hiervoor opgezet.
Naast info- en werkboeken kan de leerkracht filmclips inzetten bij leesopdrachten en heeft hij de
beschikking over werkkaarten en een Beeldwoordenboek.
4.5.2.2.1
Lezen
Promotie Nederlands Lezen richt zich op zelfredzaamheid van de leerling. Het doel voor de leerling
is niet zozeer het beter gaan lezen, maar juist het leren omgaan met de leesvaardigheid en
eventueel leeshandicap. Uitgangspunt is dat het leesniveau van de leerling een vrij vaststaand
gegeven is. Een leerling met bijvoorbeeld AVI 4-niveau moet zich hier in het dagelijks leven mee
redden.
Het materiaal voor Nederlands Lezen bestaat uit vijf opeenvolgende Werkboeken met bijbehorende
filmclips.
4.5.2.2.2 Schrijven
De schriftelijke communicatie van de leerling verbetert met behulp van de drie werkboeken van
Nederlands Schrijven. Er worden vooral zaken behandeld die de leerling in het dagelijks leven
tegenkomt. Het schrijven van een ansichtkaart is bijvoorbeeld functioneler dan het schrijven van
een opstel.
Deze schrijftaken komen ondermeer aan de orde:
Werkboek 1: felicitatiekaarten schrijven, een agenda bijhouden, een abonnement aanvragen
Werkboek 2: een prikbordadvertentie maken, een examenaanvraag invullen, een
verjaardagskalender invullen Werkboek 3: een sollicitatieformulier invullen, een eigen
bankrekening openen en gebruiken, een verhuisbericht schrijven.
4.5.2.2.3 Woordenschat
Het materiaal voor Nederlands Woordenschat wordt ingezet als onderdeel van de lessen
Nederlands. Het is echter zo ingedeeld dat de boeken ook binnen de leerlijn Praktijk en Loopbaan
praktische meerwaarde bieden.
Dit zijn de thema’s:
Basis Woordenschat
Dienstverlening
Houtbewerking
Plant en dier
Techniek
Verzorging
De in totaal zes werkboeken en het Beeldwoordenboek vormen het raamwerk voor de lessen. Elk
boekje bestaat uit zeven of acht hoofdstukken. Per hoofdstuk worden veertien tot zestien woorden
behandeld, opgedeeld in twee niveaus van moeilijkheidsgraad. Na het starten met een
voorleesverhaal kan de leerling alleen of in een klein groepje aan het werk gaan met de losse
woorden en begrippen uit het verhaal.
4.5.2.3
Rekenen en Wiskunde
Net als goed kunnen lezen en schrijven is rekenen een belangrijk onderdeel waarmee de leerling
wordt voorbereid op een zelfstandige plek in de maatschappij. In Promotie Rekenen en Wiskunde
wordt de lesstof aangeboden in een vorm die nauw aansluit op wat leerling in het praktijkonderwijs
kan en nodig heeft. Abstracte formules zijn er niet bij, alles is gerelateerd aan de praktijk.
Veel van de onderwerpen die in de werkboeken behandeld worden, komen terug bij andere
leerlijnen. Dit zijn allerlei nuttige dingen uit het dagelijks leven. Bijvoorbeeld wegen bij Praktijk en
Loopbaan (Koken) en geldrekenen bij Cultuur en Maatschappij (Ik betaal!). Daarnaast komen
onderwerpen als temperatuur en tijd aan bod, net als meten (bijvoorbeeld voor het inrichten van
woonruimte of afleggen van een afstand).
4.5.2.4 Engels - Promotie Let’s get started
Het verstaan en spreken van de Engelse taal is belangrijk om binnen en buiten onze landsgrenzen
te kunnen communiceren. Met Let’s get started oefent de leerling praktijksituaties op het gebied
van wonen, werken en recreëren. Zo is hij straks in staat om een toerist in Nederland de weg te
wijzen of zelf op vakantie een maaltijd te bestellen.
Let’s get started heeft koppelingen met de sociale en mondelinge vaardigheden die in alle leerlijnen
van Promotie verweven zijn. De leerkracht kan het materiaal in elk leerjaar van het
praktijkonderwijs flexibel inzetten. Het materiaal van Let’s get started bestaat uit een map met drie
faseboeken en een cd-rom. De vijf domeinen van Cultuur en Maatschappij komen hier steeds in
terug; Rondom je ruimte, Op je gezondheid, Leuke dingen, Geldzaken en De maatschappij.
Uitgangspunt voor Engels in het praktijkonderwijs is dat de leerling start op het basisniveau. De
leerkracht begint met het aanleren van woorden en korte zinnen zoals “I like …” Het stampen van
rijen woordjes en werkwoordsvormen is geen doel op zich, soms zijn voor het uitvoeren van
praktische oefeningen echter wel (delen van) rijtjes nodig. Promotie behandelt realistische thema’s
die aansluiten op de belevingswereld van de klas. De cd-rom met filmclips is daarbij
ondersteunend.
4.5.2.5
Praktijk en Loopbaan
Praktijkonderwijs begeleidt jongeren stap voor stap naar een plek op de arbeidsmarkt en in de
samenleving. In de onderbouw wordt in grote lijnen het leertraject voor de komende jaren uitgezet.
Promotie helpt de leerling te ontdekken waar zijn mogelijkheden en interesses liggen. Hij heeft met
de uitgaven van Praktijk & Loopbaan de mogelijkheid om uitgebreid te snuffelen aan verschillende
sectoren. Vakgebieden waarin hij in de toekomst mogelijk aan het werk kan gaan.
De richtingen waar uw leerlingen kennis mee maken zijn: Consumptief, Verzorging, Dienstverlening
(koken, huishoudelijk werk, persoonlijke verzorging), Plant en Dier en Techniek. De leerling krijgt
met Praktijk en Loopbaan een brede oriëntatie op werken en carrière. Vervolgens kan het onderwijs
zich meer toespitsen op arbeid, eventueel uitvloeiend in interne stage.
Het vaste instrument is een serie werkboeken met bijbehorende werkkaarten. Op deze kaarten
staat een handeling stapsgewijs uitgelegd. Deze stappen ondersteunen de leerling (en de
leerkracht) bij het uitvoeren van de opdrachten. Alles gaat volgens de opbouw denken-doennakijken. Na het lezen van de instructie gaat de leerling aan de slag. Hierna kan hij aan de hand van
de kaart weer controleren of alles volgens plan is verlopen. Naar wens kan de leerkracht de
werkkaart gebruiken voor zelfreflectie, De leerkracht kan in de lessen ook tijd inruimen voor
evaluatie met de hele groep. Naast het werken met de kaartensets zijn er oefeningen rondom
praktische woordenschat op cd-rom.
4.5.2.6
Verkeer - Promotie Groen licht
Wanneer heb je voorrang en wat is correct gedrag op de openbare weg eigenlijk? Met Groen licht
wordt de leerling wegwijs gemaakt in het verkeer. Hoewel niet verplicht in het praktijkonderwijs
zijn vaardigheden in het verkeer een wezenlijk onderdeel van zelfredzaamheid.
Groen licht bestaat uit een map met vier katernen, een cd-rom met films en het boekje Zo Zit Dat
van Veilig Verkeer Nederland. Per katern wordt één thema behandeld. Het start met de voetganger
in het verkeer en vervolgt met de fietser. Het derde thema behandelt sociaal gedrag in het verkeer
en het laatste thema gaat over samen op weg. Onderwerpen als de BOB en eigen
verantwoordelijkheid als deelnemer aan het verkeer komen uitgebreid aan bod. In elk katern
hebben de laatste twee hoofdstukken dezelfde titel. Deze hoofdstukken gaan in op het wetboek
(voor jongeren) en de verkeersregels.
4.5.2.7
Sociale competentie
Hoe werk je goed samen, hoe presenteer je jezelf of hoe reageer je op kritiek? Communicatieve en
sociale vaardigheden zijn onmisbaar voor het functioneren in het dagelijks leven. Met Promotie Ik &
de Ander gaat de leerkracht met de leerling werken aan sociale competenties, vergroten van het
zelfbeeld en oriëntatie op arbeid.
We behandelen de thema’s:
Een keuze maken
Jezelf presenteren
Werkhouding
Omgaan met kritiek
Rekening houden met elkaar
Opkomen voor jezelf
Samenwerken
Omgaan met ruzie
Gevoelens delen
Ik & de Ander bestaat uit drie werkboeken, een set instructiekaarten en filmclips. De leerkracht
bepaalt zelf met welk onderdeel de leerling aan de slag gaat en of dat individueel, klassikaal of in
kleine groepjes gebeurt. Daardoor werkt de leerkracht per leerling op het juiste moment aan voor
hem nuttige bagage.
Werkboek 1 kan de leerkracht inzetten als onderdeel van de leerlijn Nederlands. Het bevat allerlei
toepassingsopdrachten voor het verbeteren van de sociale competentie van de leerling. Vervolgens
gaat de leerkracht verder met de Werkboeken 2 & 3 bij Praktijk en Loopbaan. De leerling krijgt
inzicht in sociale competentie in werksituaties. Alle vaardigheden (communicatie, inzicht in normen
en waarden, herkennen van gevoelens bij zichzelf en anderen) komen bovendien terug in het
materiaal van de leerlijn Cultuur en Maatschappij.
4.5.2.8 B-VCA
Met het materiaal B-VCA wordt de leerling opgeleid om veilig te kunnen werken in de bouw. Binnen
Promotie valt dit onder de bredere leerlijn Praktijk en Loopbaan.
De leerling gaat samen met de leerkracht aan de slag in een werkboek vol met vragen en
antwoorden en duidelijke illustraties. De leerling maakt zich de stof eigen door opdrachten te
maken.
Onderwerpen die behandeld worden:
De Arbowet
Veiligheid
Werkvergunningen
Brand, explosies en brandpreventie
Gevaarlijke stoffen
Gereedschappen en machines
Elektriciteit
Hijsen
Stijgmiddelen
Besloten ruimten
Persoonlijke beschermingsmiddelen
Ter ondersteuning is er een set theoriekaarten. De leerling kan hierop teruggrijpen als hij een
opdracht niet uit kan voeren. De praktijkopdrachten uit het werkboek zijn gekoppeld aan de
theoriekaarten. De theoriekaarten bestaan uit een set van 88 gelamineerde kaarten. In stappen
worden termen, woorden en handelingen uitgelegd die aan bod komen in het werkboek.
5
Projectplan
onderwerp
deelnemers
inhoud
Start lvg
wanneer
1 jan 2011
kop van deelen
Overlegmomenten 1
Exp RA - Philip Helder
dagprogrammering
Dzv Nelleke
Informeren / betrekken bij
opzetten schoollocatie lvg
Dzv Nelleke
Verbinden door te
informeren
Week 43
afstemming
Dzv Nelleke
MDO
2 wekelijks
Richting geven aan
schoolklimaat
11-10-2010
Vergadermoment op de
groep
wekelijks
met projectleiders lvg
2
Exp Onderwijs – Koos den
Doelder
met Projectleiders lvg
3
Exp onderwijs
Exp RA
Exp zorg
TL behandeling
Projectleiders lvg
4
Exp zorg – Hannie Kuiper
Teamleiders
Projectleiders lvg
5
Bc-ers groep lvg
Teamleider lvg
Projectleiders lvg
6
Bc-ers lvg
Projectleiders lvg
Senior bc-er
7
Projectleiders lvg
Teamleider
Pm-ers van de groep
8
Rene van beek
Interne stages afstemmen
Week 46
Unit 9
Organisatie vertrek
Week44
Projectleiders lvg
Aanvraag wajong
Wim schuwirt
In beeld brengen
ketenpartners
Frits Essenstam
Harco dijkstra
Projectleiders lvg
9
personeel
10 M&O
Exp onderwijs
Bc-ers lvg
Werving personeel
Week 1
Beschrijven
competentieprofiel
Projectleiders lvg
11 Projectleiders lvg
Opleiding personeel:
Arjen Mostert
Care-4
Karin Berends
Fysiek ingrijpen
Steven Jans
Heft in eigen handen
Week 45
Assessment afnemen
(melba)
Training juridische kaders
registratie
12 Dir Zorg
Dir ORA
Individuele
schoolrapportage in care 4
Week 45
Babel (lvs)
Week 45
Projectleiders lvg
Unitleider ora+
Tl care-4 Hans Walhof
13 Dir ORA
Exp onderwijs
Projectleiders lvg
Unitleider ora+
14 Dir zorg
incidentenregistratie
Week 45
Intake organiseren
Week 43
Assessment
3-11-2010
Projectleiders lvg
-Did referentiekader
Week 44
Unit agl
-Melba
Orthopedagoog lvg
-Heft in eigen handen
Harco dijkstra
-iq
Dir ora
Projectleiders lvg
Unitleider ora+
intake
15 Bc-ers groep lvg
Teamleider lvg
Projectleiders lvg
Unit 9
Orthopedagoog lvg
16 Unit 7
-bit
17 Administratief
medewerkster
Achterhalen
schoolrelevante gegevens
Bij aanvang
Bezoeken andere
zorginstellingen
Week 40/41
Orthopedagoog lvg
Projectleiders lvg
Samenwerking
andere
zorginstelling
18 Projectleiders lvg
Emaus
Lindenhorst
Jp heije - radar
Rentray surengaschool
De bolster
Inrichting
onderwijs
19 Facillitair Wubbe
Heidekamp
Verbouwing gebouw 5
Week 43
26-10-2010
Gebouwen Joop Wiltink
Jobra
Dir ORA
20 Steven Jans
Inrichting technieklokaal
Rene van Beek (ESF)
Week 41
11-10-2010
Wubbe Heidekamp
Joop Wiltink
21 Matthijs thijssen
Joop wiltink
Ict
Week 43
Telefoon
Administratieve
werkplekken
Educatieve werkplekken
Aansluiting en aanschaf
22 Exp onderwijs Koos den
doelder
Unit 7 willeke wolf / Paula
van petegem
Projectleiders lvg
Unit agl steven jans
Orthopedagoog lvg
Aanschaf leermiddelen
Week 45
Digibord (2x)
Online assessment taal en
rekenen
Methodes
Leesboeken (eenvoudig
communiceren)
Klas.nu (babbage)
23 Gonnie Berendsen
Inrichting keuken
Week 49
Aanschaf Levensmiddelen
Week 50
Portfolio
Week 41
Jan willem nengerman
Projectleiders lvg
24 Jan willem nengerman
Projectleiders lvg
25 Steven jans
Projectleiders lvg
Afstemmen
doorontwikkelen
26 Gonnie Berendsen
Schoonmaak afstemmen
Week 50
Ehbo koffer
Week 50
Toegang gebouw 5
Week 50
projectleiders
27 Richard bakker
projectleiders
28 Facillitair
projectleiders
Op-ers
Pm-ers / tl
Bc-ers
afvalcontainers
financiën
29 Dir ora
Projectleiders lvg
Aanschaf middelen buiten
de vaste leveranciers
Week 44
25
20
6
5 okt
18
13
15
21
19
9
7
1 nov
5
29
17
16
14
12
11
3
22
8
1 dec
23
24
28
27
26
10
1 jan 2011
Download