Fokkerij - Wikiwijs Maken

advertisement
1.1 Wat is genetica?

Zie themabundel





Erfelijke aanleg (50% genen vader/50%genen moeder)
Genotype: genen (ook wel DNA)
Invloed milieu
Fenotype = genotype + milieu (omgeving)
Voorbeeld fenotype: lengte
◦ Milieu: voeding
◦ Genotype: de genen van de ouders

Bedenk in 2-tallen 3 voorbeelden hoe in de
veehouderijpraktijk het milieu een positieve
of negatieve invloed kan hebben op het
fenotype.

Schrijf deze (verschillende) voorbeelden op.

We bespreken de voorbeelden klassikaal.





Genen omschreven in een “code”: het DNA
Opgeslagen in celkern
Samensmelting eicel/spermacel ouders
Genen van beide ouders (50/50)
DNA
b.v. karakter en lichamelijke
eigenschappen






DNA opgedeeld in chromosomen
Elke diersoort vast aantal
Afwijkend aantal kan problemen geven
Chromosomenparen(“bijna” gelijk aan elkaar)
Elke chromosoom komt dus 2x voor
Geslachtschromosomen: X & Y
◦ Hierop liggen genen die geslachtskenmerken
bepalen
◦ XY; man
◦ XX; vrouw







Ga naar www.bioplek.org
Klik op Nieuw-inhoud
Klik op celdelingen bij onderbouw theorie
Bestudeer de presentatie over de gewone
celdeling en de reductiedeling.
Leg in eigen woorden op papier uit wat het
verschil is.
Werk in tweetallen.
(Voer de presentatie zoals die staat op
www.bioplek.org uit voor de klas.)




Een gen is een stukje DNA van een chromosoom
dat een kenmerk beïnvloedt.
Chromosomenpaar: elk gen komt dus 2 keer voor
Voor iedere eigenschap zijn 1 of meerdere genen
verantwoordelijk
Beide genen hoeven niet altijd gelijk te zijn: De 2
genen van een genenpaar noem je allelen.
◦ Voorbeeld: kleur van de ogen.

Beide allelen hetzelfde: homozygoot

Beide allelen verschillend: heterozygoot
Wanneer het ene allel het andere allel
overheerst, noem je het overheersende allel
dominant.
Voorbeeld:
Je hebt een allelenpaar Aa
 A is dominant over a.
 Het onderdrukte allel (a) noem je recessief.
Bijvoorbeeld haarkleur bij Holsteinkoeien. (zwart is dominant over rood)

In veel gevallen worden de “scores” van beide
allelen bij elkaar opgeteld en gemiddeld. Dat
noem je intermediaire overerving.
Bijvoorbeeld melkproductie

Maak de vragen 1.3 t/m 1.5 van Hoofdstuk 1




Dit komt door:
1 de vorming van de geslachtscellen.
2 de combinatie van geslachtscellen
3 veranderingen op het DNA: mutaties
Op het laatste
moment worden er
nog genen
uitgewisseld!
Dit is iedere keer
anders. Dus iedere
keer andere
nakomelingen.
Bij heterozygote
combinaties kunnen
er meerdere,
verschillende
nakomelingen
geboren worden.



Stille mutatie: geen effect
Lethale mutatie: dodelijk
Functionele mutatie: positief, negatief of
neutraal

Monogene kenmerken, bepaald door 1 gen
◦ Bijv. haarkleur

Polygene kenmerken, bepaald door meerder
genen
◦ Bijv. melkproductie, vleesproductie

Risicodragers: een gen is behoorlijk bepalend
◦ Bijv. borstkanker

Variatie in hondenrassen
◦ door selectie

Afhankelijk van
1 aantal verschillende allelen
2 de verspreiding van die allelen(veel of weinig van
elk)
A1
A2
A1
A1A1
A2A1
A2
A1A2
A2A2


Vraag 1.6 van Fokkerij hfdst1 op wikiwijs
Meerkeuzevragen over 1.1 t/m 1.6 “wat is
genetica en hoe erft iets over” van het
leerarrangement Genetica en Fokkerij
Download