SCHOOLLEVEN 1 Mijn nieuwe school 1.1 Zoekspel Doel De leerlingen kunnen informatie halen uit wegwijzers, pictogrammen en informatieborden die voor hen belangrijk zijn. Aanpak Sommige scholen werken een uitgebreid kennismakingsspel uit voor de nieuwe leerlingen. Om niet voor overlappingen te zorgen, houden we ons kennismakingsspel binnen het vak mavo eerder praktisch en dient het meteen ook als aanknoping voor het eerste boekje. Vooraf kopieert u de kopieerbladen die u in de handleiding vindt op gekleurd papier. De fiches worden uitgeknipt en opgehangen in de school. Ze worden best verspreid, zodat de leerlingen een parcours moeten afleggen (secretariaat, bureau directeur, eetzaal, turnzaal, enz.). Verder zorgt u voor een plattegrond van de school. Op deze plattegrond moeten de symbooltjes staan. Zo weten de leerlingen waar ze naartoe moeten om een blad met het overeenstemmende symbool te vinden. De leerlingen worden in groepjes verdeeld en elk groepje krijgt een plattegrond. Om de oefening vlot te laten verlopen, duid je als leraar best aan bij welk symbooltje elk groepje moet beginnen. Zo kan je de groepjes goed verspreiden over het schoolgebouw. Van elk groepje neemt één leerling zijn boekje mee om de nummers van de lokalen en de letters te noteren. Bij afloop van het spel verzamelen de leerlingen in het klaslokaal. Alle leerlingen van hetzelfde groepje noteren de letters in hun boekje en proberen dan het woord te maken. Als dat niet meteen lukt, kan de leraar een paar tips geven (‘Bekijk de cover van je nieuwe boekje van mavo’). Tips Belangrijk bij een activiteit die zich buiten de muren van het klaslokaal afspeelt, is dat de leerlingen zich rustig houden en na de oefening meteen terugkeren naar het klaslokaal. Als leraar kan je ook best even meelopen met sommige groepjes of je op een centrale plaats opstellen, om zoveel mogelijk groepjes in de gaten te houden. 1.2 Plattegrond van de school Doel De leerlingen kunnen zich, in voor hen zinvolle situaties, situeren in de ruimte door gepaste termen te gebruiken. Aanpak De plattegrond van het zoekspel wordt opnieuw aangehaald. Eerst fixeren we het begrip plattegrond. De leerlingen noteren het woord in de ‘kennen-kader’. Nu krijgen de leerlingen een plattegrond van een fictieve school opgelegd. De nummers van de lokalen en hun functiebepaling zijn gegeven. De leerling gaan controleren welke lokalen nogal vreemd en ongewoon zijn voor een schoolgebouw. Hierbij kan zeker wat discussie ontstaan, naargelang de studierichtingen en faciliteiten op de eigen school. In de ‘kennen-kader’ vullen de leerlingen de symbolen voor deuren, ramen en trappen in. Ook analyseren we de cijferindeling die voor lokalen gebruikt wordt en het feit dat niet alle lokalen een nummer dragen, maar soms ook een naam. Tips Vooraleer de leerlingen de gekke lokalen te laten zoeken, kan er een onderwijsleergesprek starten, zodat de leerlingen gericht leren kijken naar de plattegrond. Zo kunnen de symbooltjes voor deuren, trappen en ramen al door de leerlingen zelf opgemerkt worden. 2 De school nu en vroeger 2.1 De leraarskamer Doel De leerlingen kunnen onder begeleiding eenvoudige bronnen en levende getuigen raadplegen. Aanpak De leerlingen krijgen een tekening van een fictieve leraarskamer voorgeschoteld. Op basis van het materiaal dat de vakleerkracht liet rondslingeren, proberen de leerlingen nu de namen van het vak te achterhalen en schrijven ze er meteen de naam (of namen) van hun vakleerkrachten achter. Afhankelijk van de school en de studierichting, hebben we zowel christelijke, als joodse, als islamitische symbolen voor de respectievelijke vakken godsdienst, joodse leer of islamkunde opgenomen. Ze kunnen ook samen voor het vak zedenleer of levensbeschouwing aanzien worden. 2.2 Het lessenrooster Doel De leerlingen kunnen tijdsaanduidingen correct lezen en begrijpen. Aanpak De leerlingen vullen het lessenrooster in. Hierbij letten ze op de juiste begin- en eindtijden van de lessen en de pauzes. Ze vullen ook de namen van de vakken in, gebruik makend van afkorting (L.O. i.p.v. lichamelijke opvoeding en TECH. i.p.v. techniek). Wanneer het lessenrooster in de bundel verschilt met het lessenrooster op school, kan hiervoor een kopie uit de schoolagenda genomen worden. De leraar stelt aan het einde van de les enkele vraagjes. De leerling die als eerste het antwoord weet, gaat meteen rechtstaan achter zijn/haar bank. - Welk vak hebben jullie woensdag na de pauze? - Welk vak hebben jullie donderdag het eerste lesuur? - Met welk vak starten jullie de schoolweek? - Met welk vak sluiten jullie dinsdagvoormiddag af voor de lunch? - Hoeveel uren heb je Nederlands per week? - Hoeveel uren praktijk heb je per week? - … Leerlingen krijgen de hele dag instructies van leerkrachten, maar ze begrijpen niet altijd de ‘schooltaalwoorden’ die de leerkrachten hanteren. In deze lerenleren-kader geven we de leerlingen een kruiswoordraadsel. De leerlingen proberen het juiste schooltaalwoord te zoeken volgens de omschrijving. 2.3 Hoe was het vroeger Doel De leerlingen kunnen individueel of in een kleine groep en onder begeleiding een taakverdeling en planning in de tijd opmaken voor een welomschreven opdracht. De leerlingen kunnen onder begeleiding conclusies formuleren over de verschillen tussen het dagelijks leven van jongeren uit een andere tijd en plaats met hun eigen leven. De leerlingen kunnen aan de hand van eenvoudige bronnen/materialen het dagelijks leven van mensen uit een andere tijd vergelijken met hun eigen leven en daar onder begeleiding conclusies uit trekken. Aanpak Je start met de voorkennis van de leerlingen over dit onderwerp te activeren aan de hand van een onderwijsleergesprek. Wat weten ze al over onderwijs vroeger? Kregen ze vroeger dezelfde vakken? Waren er toen ook dezelfde regels op school? Daarna leg je de interviewopdracht uit aan de hand van het stappenplan en de uiteindelijke conclusies die ze achteraf moeten noteren. Het stappenplan vind je terug op de website van Panorama. Besteed ook voldoende aandacht aan de tijdsplanning. Laat hen bepaalde data noteren in de schoolagenda (op welke dag moeten ze de vraagjes klaar hebben, op welke dag moeten ze het interview zelf afnemen, op welke dag moeten ze het verslag meebrengen naar de klas, enz.) Verder is het nuttig om de leerlingen de bedoeling en de werking van een schrijfkader uit te leggen. 2.4 Hoe zit het elders in de wereld? Doel De leerlingen kunnen aan de hand van voorbeelden verschillen aantonen tussen het dagelijks leven van jongeren uit een andere tijd en plaats met hun eigen leven. De leerlingen kunnen onder begeleiding conclusies formuleren over de verschillen tussen het dagelijks leven van jongeren uit een andere tijd en plaats met hun eigen leven. Aanpak Activeer eerst de voorkennis bij de leerlingen. Ken je iemand die ooit school liep in een ander land? Als jij mag kiezen, in welk land zou jij graag naar school gaan? Toon daarna een aantal filmpjes over het onderwijs in andere landen en continenten. Als je op http://www.youtube.com het zoekwoord ‘onderwijs wereld’ intypt, vind je een heleboel filmpjes. Bijvoorbeeld onderstaand filmpje over onderwijs in Colombia: http://www.youtube.com/watch?v=wrEZ36AbweQ Laat leerlingen notities nemen tijdens het kijken. Vraag hen bijvoorbeeld te noteren wat hen opvalt, wat hen raakt, wat ze niet leuk vinden, enz. Achteraf plaats je ze per twee zodat ze hun bevindingen aan de hand van een schrijfkader kunnen noteren. Het schrijfkader biedt een vaste ondersteuning door de gedrukte zinnen ‘ik vond het verrassend dat…’ of ‘ik zou hier niet graag naar school gaan, omdat … ‘ Aan het einde van de oefening laat je de leerlingen zichzelf evalueren. Je overloopt daarna klassikaal wat ze zelf makkelijk vonden en waar ze nog in moeten groeien. 3. Mijn klasgenoten 3.1 Ordenen Doel De leerlingen kunnen onder begeleiding eenvoudige bronnen en levende getuigen raadplegen. De leerlingen kunnen onder begeleiding de verschillende nationaliteiten binnen de school of leefomgeving bepalen, deze gegevens in een voorgestructureerd diagram omzetten en het land van herkomst van deze mensen op een wereldkaart plaatsen. Aanpak Om de leerlingen even wat te laten bewegen, laten we ze rechtstaan achter hun bank bij het begin van de les. De leraar stelt mondeling enkele vragen. Als de vraag op de leerling van toepassing is, blijf hij rechtstaan, zo niet dan gaat hij zitten. VRAGEN: - Wie woont in de gemeente (SCHOOLGEMEENTE)? - Wie woont in de gemeente (NABURIGE GEMEENTE)? - Wie komt met de fiets naar school? - Wie komt te voet naar school? - Wie heeft een oudere broer? - Wie heeft een jongere zus? - Wie is deze zomervakantie op vakantie geweest? - Wie is deze zomervakantie gaan zwemmen? - … Een tweede manier om gegevens over de klasgenoten te verzamelen is door het inkleuren van bolletjes onderaan de pagina. Ten slotte bundelen de leerlingen alle gegevens in de tabel. Belangrijk is dat de gegevens in de juiste kolom staan, want in de volgende les moeten de leerlingen alles grafisch voorstellen. 3.2 Werken met een staafdiagram Doel De leerlingen kunnen onder begeleiding de verschillende nationaliteiten binnen de school of leefomgeving bepalen, deze gegevens in een voorgestructureerd diagram omzetten en het land van herkomst van deze mensen op een wereldkaart plaatsen. Aanpak De leerlingen hebben in de vorige les alle gegevens over hun klasgenoten verzameld in een tabel. Nu gaan de leerlingen deze gegevens weergeven op verschillende staafdiagrammen. Op de eerste staafdiagram vergelijken de leerlingen hoeveel klasgenoten uit dezelfde gemeente komen. De namen van de gemeenten schrijven we op de X-as. Volgens het aantal leerlingen kleuren we de hokjes ten opzichte van de Y-as. Dit doen we in grafiek 1 voor de woongemeente, in grafiek 2 voor de vervoerswijze naar school en in grafiek 3 voor de nationaliteit van de leerlingen. Aan het einde van de les voorzien we een lerenleren-kader waarin we de leerlingen nogmaals op het hart drukken dat het tekenen van een grafiek steeds nauwkeurig moet gebeuren. Ook het feit dat er verschillende soorten grafieken bestaan, komt hier aan bod. We spreken van staafdiagrammen, cirkeldiagrammen en lijndiagrammen. In de kennen-kader onderaan deze pagina merken we nog op dat je een staafdiagram in dalende orde of in stijgende orde kan tekenen. Hierbij moeten de leerlingen enkel onthouden dat de grafiek dalend of stijgend kan lopen. Tips - Belangrijk is dat de leerlingen beseffen dat het tekenen van een grafiek nauwkeurig en ordelijk moet gebeuren. - Afhankelijk van de klassamenstelling zijn sommige staafdiagrammen makkelijker dan anderen. Om een moeilijkheidsgraad in te bouwen, is het misschien aangewezen om de volgorde van de grafieken aan te passen. - Elke staafdiagram kan via een andere werkvorm aangepakt worden: klassikaal, duo, individueel, toets/taak. 3.3 Waar kom jij vandaan? Doel De leerlingen kunnen onder begeleiding de verschillende nationaliteiten binnen de school of leefomgeving bepalen, deze gegevens in een voorgestructureerd diagram omzetten en het land van herkomst van deze mensen op een wereldkaart plaatsen. Aanpak De leerlingen hebben misschien in de klas of in de school leerlingen van een andere nationaliteit zitten. Belangrijk is dat we eerst het woord ‘nationaliteit’ uitleggen in de ‘kennen-kader’. Mensen die behoren tot een bepaalde natie hebben dezelfde nationaliteit, de nationaliteit bepaalt in welk land je bent geboren, woont, opgroeit, studeert of werkt. De leerlingen noteren de namen van de leerlingen die een andere nationaliteit hebben. Als er geen zulke leerlingen in de klas zitten, bekijken we deze vraag op schoolniveau. Een volgende stap is dat de leerlingen de landen waar deze leerlingen vandaan komen, kunnen aanduiden op een blinde wereldkaart. Hiervoor is het noodzakelijk te leren werken met een atlas. Samen met deze boekjes van Panorama adviseren wij PLANTYN BASISATLAS te gebruiken. Afhankelijk van welke atlas u verkiest, moet u misschien de ‘lerenleren-kader’ aanpassen. Wij gebruikten de gebruikshandleiding van onze eigen Plantyn Basisatlas hiervoor. Tips Het is misschien handig om in de mavo-klas een kast te hebben waarin de atlassen kunnen liggen. Vaak moet u even een land of stad opzoeken. Het is dan nogal omslachtig om in het aardrijkskundelokaal nog snel atlassen te gaan halen. De Plantyn Basisatlas sluit perfect aan bij het niveau van de leerlingen van 1B en is erg gebruiksvriendelijk. 3.4 Goede vrienden Doel De leerlingen zien in dat vooroordelen vaak gebaseerd zijn op onbekendheid met anderen en het andere. De leerlingen oefenen zich in het respectvol omgaan met anderen. Aanpak Nu de leerlingen elkaar wat beter beginnen te kennen, zijn er ook heel wat verschillen naar boven gekomen. Belangrijk is dat we met het ‘anders-zijn’ van een medeleerling leren omgaan. Dit doen we met smileys. Op deze pagina in het werkboekje staan een blije en een verdrietige smiley. De leerlingen gaan nu zelf rond elke smiley drie situaties bedenken waarbij ze zich gelukkig en ongelukkig voelde. Achteraf worden de verhalen – indien de leerlingen dit willen – voor de ganse klas verteld. De leraar brengt een groen en een rood blad mee. Op het groene blad noteren we drie dingen die belangrijk zijn om vriendschap te onderhouden. Op het rode blad noteren we drie dingen die vriendschap kunnen breken. Vraag de leerlingen of ze dit al meegemaakt hebben. De leerlingen moeten niet alleen leren omgaan met diversiteit, ze moeten er ook een mening over vormen en er durven over praten. 4 Pictogrammen Doel De leerlingen kunnen informatie halen uit wegwijzers, pictogrammen en informatieborden die voor hen belangrijk zijn. De leerlingen kennen een beperkt aantal wegwijzers, pictogrammen en informatieborden die zij nodig hebben in hun dagelijks leven. Aanpak We hadden het in dit boekje al uitgebreid over onze nieuwe school en onze klasgenoten. Belangrijk is dat we nu even de veiligheid van zo een groot nieuw gebouw analyseren. We vragen de leerlingen eerst of ze zelf al een veiligheidsmaatregel van de school ontdekt hebben in die eerste dagen dat ze hier in het nieuwe gebouw rondlopen. Vervolgens brengen we het begrip pictogram aan. Belangrijk is dat de leraar erop wijst dat pictogrammen internationale symbolen zijn en niet alleen binnen de school of voor België belangrijk zijn. Eventueel kan je hieraan aan klasgesprek koppelen over: “Waar zag je al eens een pictogram?”. De pictogrammen staan in vier kolommen gerangschikt. Als start kan de leraar een onderwijsleergesprek voeren naar wat de leerlingen denken over de betekenis van de pictogrammen. Daarna lezen ze per twee de mogelijke betekenissen op de volgende pagina. Achteraf overloopt de leerkracht de oplossingen klassikaal. Tot slot noteren de leerlingen onder de pictogrammen in de tabel typische kenmerken van de soorten pictogrammen. Hier kan je als leraar de kleur, de vorm en de kleur van de tekening en de soort (of bedoeling) als uitgangspunt nemen. De namen van de vijf soorten pictogrammen worden in de ‘kennen-kader’ genoteerd. Tips - U kan ook elk pictogram op een kaartje afdrukken en die verspreiden in de klas. Pictogrammen kan je eenvoudig van websites halen, bijvoorbeeld op http://www.vub.ac.be/preventie/Veiligheid/Signalisatie.htm 5 Rechten en plichten 5.1 Het schoolreglement Doel De leerlingen zijn zich bewust van hun rechten en plichten in de school- en leefomgeving. Aanpak Deze lessen hanteren we het spionspel. Verdeel de klas in groepjes van 3 à 4 leerlingen. Elk groepje krijgt een blad met daarop een kernwoord. Elk groepje krijgt natuurlijk een ander kernwoord. Bijvoorbeeld: gsm-gebruik, dragen van hoofddeksels, gepaste kledij, enz. De leerlingen gaan in hun groepje zoveel mogelijk schoolregels opschrijven die te maken hebben met dit kernwoord. Na 5 minuten mag één persoon van elk groepje vooraan in de klas komen vertellen wat het groepje heeft opgeschreven. De andere groepjes komen dan ook op hun beurt aan bod. 5.2 Rechten van het kind Doel De leerlingen leren aandacht hebben voor sociale rechtvaardigheid door kennis te maken met de Rechten van de Mens en van het Kind. Aanpak De leerlingen hebben het in de vorige les gehad over het schoolreglement. Maar wat is nu precies het verschil tussen een ‘recht’ en een ‘plicht’? We laten de leerlingen klassikaal inzien dat rechten en plichten verdergaan dan alleen op school. De leerlingen geven zelf drie voorbeelden van rechten en drie voorbeelden van plichten. De rechten van het kind worden sinds 1989 gerespecteerd in het “Verdrag over de Rechten van het Kind”. De leerlingen gaan individueel zelf negen rechten van het kind invullen. Ze krijgen negen tekeningen en negen rechten. De leerlingen combineren de tekening met het juiste recht van het kind. Tips Meer informatie en de 40 rechten van het kind vind je op de volgende website: http://www.defenceforchildren.nl. 5.3 OKAN kleurt je klas Doel De leerlingen oefenen zich in het respectvol omgaan met anderen. De leerlingen kunnen aan de hand van voorbeelden verschillen tussen sociale en culturele groepen uit het eigen leefomgeving illustreren. Aanpak De leerlingen lezen het artikel “OKAN kleurt je klas” en beantwoorden de vraagjes op de volgende pagina. De afkorting OKAN betekent zowel ‘onthaalklas voor anderstaligen neveninstromers’ als ‘onthaalklas voor anderstaligen nieuwkomers’. In een tweede deel van de les kan een klasgesprek gehouden worden over hoe leerlingen zelf nieuwkomers in hun klas behandelen. Belangrijk is dat er dan gewezen wordt op het feit dat die nieuwkomers een andere moedertaal spreken dan de meeste leerlingen in die klas. Aan het einde van de les duiden de leerlingen de landen aan op de blinde wereldkaart. 5.4 Meisjes en jongens Doel De leerlingen kunnen verschillende klassieke rolverwachtingen ten aanzien van jongens en meisjes illustreren en reflecteren hierover onder begeleiding. Aanpak De leerlingen lezen de tekst “Covergirl” uit Yeti. We vragen de jongens wat zij leuk zouden vinden als ze één dag een meisje zouden zijn. En we vragen de meisjes in de klas wat zij leuk zouden vinden als ze één dag een jongen zouden zijn. Nadien lezen de leerlingen de tekst “jongens-meisjes, het verschil”. In deze tekst moeten de leerlingen een test doen om te weten te komen wat typisch voor jongens of meisjes is. De leerlingen doen dit eerst individueel en nadien vullen ze het schrijfkader in. Belangrijk is dat de leerlingen zelf een mening kunnen vormen en zelf typische kenmerken van jongens/meisjes kunnen weergeven.