De industrie Hoofdstuk 1 Kosten= de geldwaarde van alle

advertisement
De industrie
Hoofdstuk 1
Kosten= de geldwaarde van alle noodzakelijk opgeofferde productiemiddelen ten behoeve van de productie
van goederen en diensten.
De kostprijs bevat alleen de toegestane kosten p.e.p.
Categorische kostenindeling:
1. De kosten van vermogen
2. De kosten van grond
3. De kosten van arbeid
4. De kosten van diensten van derden
5. De inkoopwaarde van de verkochte producten  Komt bij een productieonderneming niet voor.
6. De kosten van duurzame productiemiddelen
7. De kostprijsverhogende belastingen.
Tot de grondstofkosten behoren het grondstoffenverbruik, de voorraadkosten en de interestkosten. De
voorraadkosten zijn:
1. De bewaarkosten
2. De bestelkosten
Doordat er afval bestaat bij de productie moet de ondernemer meer grondstoffen gebruiken bij de fabricage
waardoor de grondstofkosten per eindproduct toenemen. Indien het afval nog iets oplevert, mag de opbrengst
van het afval in minderen gebracht worden op de kosten, met als gevolg dat de kostprijs van het eindproduct
lager wordt.
Afschrijvingen elke periode even groot Gemiddeld geïnvesteerd vermogen = (aanschaffingsprijs +
restwaarde) / 2.
Variabele of constante kosten: De mate waarin de kosten reageren op een verandering in de productie of de
verkopen van een onderneming.
Proportioneel variabele kosten zijn altijd per eenheid product constant.
Productiecapaciteit= De productie die een onderneming kan produceren op basis van de aanwezige
productiemiddelen. De CK worden bepaald door de productiecapaciteitCapaciteitskosten.
CK p.e.p. = C / Np.
VK p.e.p.= V / Bp.
Kostprijs = V/Bp + C/Np.  Integrale kostprijs: Alle kosten zijn erin opgenomen.
Wanneer de Bp verkocht wordt, zullen de VK geheel terugverdiend worden via de verkoop.
Bp=Np  Volledige bezetting. Hierbij treden ook geen problemen op bij het terugverdienen van de CK via de
verkoop. (Zie boek).
Bp<Np Onderbezetting. Er is niet genoeg om de gehele CK te dekken. Het tekort aan dekking voor de CK
wordt het onderbezettingsverlies genoemd.
Bp>Np  Overbezetting. De ondernemer verdient via verkoop meer dan zijn CK. Het teveel aan dekking voor
de CK wordt de overbezettingswinst genoemd.
Bezettingsresultaat = (Bp – Np) x C/Np.
Schatting van de winstBedrijfsresultaat.
Verwacht bedrijfsresultaat= Verwachte omzet(verwachte afzet x verkoopprijs) – Verwachte kosten (verwachte
CK en VK).
Verwacht bedrijfsresultaat=
Verwacht verkoopresultaat= verwachte afzet x (verkoopprijs – kostprijs).
Nacalculatie: Werkelijke omzet – werkelijke kosten = werkelijk bedrijfsresultaat.
Gerealiseerd bezettingsresultaat= (Wp- Np) x C/Np.
Een productieonderneming maakt kosten voor de verkoop:

Fabricage- of productiekosten. Worden veroorzaakt door de productie
 Verkoopkosten. Worden veroorzaakt door het aantal verkochte stuks.
Kosten van de verkoop= De kosten van de verkochte producten Afzet x kostprijs.
Marketingkosten= De reclamekosten, sponsering kosten, etc.
Verkoopkosten=Distributiekosten.
Fabricagekostprijs: Alleen kijken naar de fabricagekosten  Cf/Np + Vf/Bp.
Commerciële kostprijs: Kijken naar de fabricagekosten en de verkoopkosten. Dit is bepalend voor de gewenste
verkoopprijs  Fabricage kostprijs + Verkoopkosten per product. Verkoopkosten per product = Constante
verkoopkosten / Normale afzet + Variabele verkoopkosten / Begrote afzet.
Verwacht bezettingsresultaat fabricageafdeling = (Bp – Np) x Cf/Np.
Verwacht bezettingsresultaat verkoopafdeling = (Ba – Na) x Cv/Na.
De voorraden staan altijd tegen de fabricagekostprijs op de balans.
Break-evenafzet  De afzet waarbij de onderneming quitte speelt.
Break-evenomzet  Break-evenafzet x gewenste verkoopprijs.
Een onderneming speelt quitte wanneer de fabricage en verkoopkosten gelijk zijn aan de omzet.
Break-evenafzet = Constante kosten / (verkoopprijs – VK p.e.p.)
Het bedrag dat bij de verkoop van een eenheid product beschikbaar is voor de dekking van de CK wordt de
dekkingsbijdrage per eenheid product genoemd.
Hoofdstuk 2
Homogene massaproductie= De onderneming fabriceer voor één soort product.
Heterogene massaproductie= De onderneming fabriceert twee of meer verschillende producten.
Seriemassaproductie= Twee of meer verschillende producten worden gemaakt, maar er wordt steeds een serie
gemaakt van een bepaald product.
De kostprijs omvat de toegestane kosten p.e.p. ; kosten die niet noodzakelijk zijn mogen niet in de kostprijs
opgenomen wordenDeskundigen stellen standaarden op: Standaardhoeveelheden en standaardtijden. De op
basis van deze standaardhoeveelheden en standaardprijzen berekende kosten noemt men de standaardkosten
of toegestane kosten.
De toegestane CK worden gekoppeld aan de normale productie en zo wordt er een tarief berekend voor de CK
(C/Np). Dit tarief wordt naast de toegestane VK opgenomen in de kostprijs.
Standaard grondstofverbruik (sh) x standaardprijs (sp) = standaard grondstofkosten p.e.p
Standaard arbeidsuren (sh) x standaarduurloon (sp) = +standaard arbeidskosten p.e.p
Standaard hoeveelheid (sh) x standaardprijs (sp)
=+standaard overige variabele kosten p.e.p
= Tarief variabele standaardkosten
Verschillen in voor- en nacalculatorische kosten p.e.p:
 Prijsverschillen: Werkelijke prijs kan afwijken van standaardprijs
 Efficiëntieverschillen: Werkelijke hoeveelheid kan afwijken van standaardhoeveelheid
 Afrondingsverschillen
Prijsverschil: wh(sp – wp)
Efficiëntieverschil: sp(sh – wh)
Werkelijk bedrijfsresultaat: nacalculatorisch bedrijfsresultaat = werkelijke omzet – werkelijke kosten
Gerealiseerd verkoopresultaat: verschil tussen werkelijke omzet en standaardkosten.
Gerealiseerd budgetresultaat: verschil tussen werkelijke kosten en standaardkosten.
Het budget is afhankelijk van de werkelijke afzet: hoe meer producten er verkocht worden hoe meer kosten de
ondernemer mag maken op basis van zijn voorcalculatorische kostprijs. Zie schema blz 39.
Standaardkosten= werkelijke afzet x standaard (commerciële) kostprijs.
Kleine letterséén product
Grote lettersTotale productie
Totale efficiëntieverschil: sp(SH – WH)
Totale prijsverschil: WH(sp – wp)
Als er alleen constante kosten in het machine-uurtarief worden opgenomen, bereken je het machine-uurtarief
zo: Afschrijvingskosten + interestkosten + overige constante kosten = Constante standaardkosten
Constante standaardkosten / Normaal aantal uren (C/Nu) = machine-uurtarief.
Bezettingsverschil: wh is hoger/lager dan nh.
Zie blz 47. Samenvatten
Blz 48/49 samenvatten
Hoofdstuk 3
De kosten bij stukproductie worden altijd per order berekend. Bij stukproductie gaat het om een goed dat zich
onderscheidt van een ander goedHeterogeen product.
Seriestukproductie: Een bedrijf maakt een hele serie van een product voor een bepaalde klant.
Directe kosten: Kosten die je rechtstreeks kan toerekenen aan een bepaald productGrondstofkosten en een
deel van de arbeidskosten.
Indirecte kosten: Kosten waarvan je niet kunt zeggen ten behoeve van welk product ze worden gemaakt
Afschrijvingskosten, loon directeur, administratiekosten, etc.
Opslag- of toeslagmethode: De verhouding tussen de directe en de indirecte kosten is constant, waardoor de
indirecte kosten recht evenredig veranderen met de directe kosten. Meestal worden de indirecte kosten
uitgedrukt in een percentage van de directe kostenOpslag/toeslag. Zie blz 57.
De schatting van de indirecte kosten komt via een opslag op de directe kosten in de kostprijs terecht.
Primitieve/enkelvoudige opslagmethode: De indirecte kosten worden via één opslagpercentage gekoppeld aan
de directe kosten. Er is dus één percentage als opslag:
De kostprijs en de verkoopprijs bereken je dan als volgt:
Nadelen: Hoge opslagpercentages leiden tot onnauwkeurigheid bij het berekenen van de kostprijs & Je kunt
niet vaststellen wie er verantwoordelijk is voor bepaalde kostenoverschrijdingen.
Meervoudige opslagmethode: De indirecte kosten worden met behulp van twee of meer percentages geschat.
De kosten worden opgesplitst in kosten die verband houden met de directe grondstofkosten, directe
loonkosten en de totale directe kosten. Dit heeft dezelfde nadelen als de enkelvoudige opslagmethode.
De kostprijs en de verkoopprijs bereken je dan als volgt:
Stukproductie:
Nacalculatorisch bedrijfsresultaat= Werkelijke omzet – Werkelijke kosten
Som verkoopresultaten van alle orders= Werkelijke omzet – standaardkosten (order 1, order 2, etc.)
Standaardkosten= Som van alle standaardkosten van alle ordersStandaardkosten per order= De werkelijke
afzet per order x standaard (commerciële) kostprijs per order.
Gerealiseerd budgetresultaat= Standaardkosten – Werkelijke kostenUitsplitsen in resultaat op directe kosten
en resultaat op indirecte kosten.
Resultaat op indirecte kosten= Toegestane indirecte kosten – Werkelijke indirecte kosten
Resultaat op directe kosten= Toegestane directe kosten m.b.t. order 1, etc. – Werkelijke directe kosten m.b.t.
order 1, etc.
Hoofdstuk 4
Eenmanszaak 2: Voorraadwaardering.
Hoofdstuk 5
Cashflow= nettowinst + afschrijvingen
TerugverdienperiodePeriode waarin de investering zichzelf terugverdient via de positieve kasstromen die
voortvloeien uit de toekomstige opbrengsten die de investering voortbrengt.
Nadelen: Er wordt niet gekeken naar de interestkosten, de verdeling van de positieve kasstromen over de
verschillende perioden speelt geen rol en de positieve cashflows na de terugverdienperiode worden
verwaarloosd.
Netto contante waardemethodeContante waarde berekenen van alle toekomstige positieve kasstromen, de
uitkomst verminderen met het bedrag van de investeringsuitgave. Uitkomst= netto contante waarde van de
investering.
+ Men investeert. Indien er een keuze moet worden gemaakt uit meerdere investeringen dan wordt de
investering gekozen met de hoogste netto contante waarde.
Deze methode houdt rekening met de punten waarmee de cashflow geen rekening houdt.
Download