Slaap en slaapstoornissen: feiten en fabels B. Buyse, MD, PhD Longarts Europees geaccrediteerd somnoloog – expert in slaapgeneeskunde Samenvatting De geschiedenis van de slaapgeneeskunde is recente geschiedenis. Immers, tot voor de 20 ste eeuw was er voor deze tak binnen de wetenschap en de geneeskunde nauwelijks aandacht. Slaap werd beschouwd als een fase waarin niets gebeurde; bovendien, de mythologische associatie tussen slaap en dood was echt niet uitnodigend om slaap verder te onderzoeken. Kort na de ontdekking van het electroencefalogram (EEG) toonden verschillende onderzoekers, in de periode voor de tweede wereldoorlog, aan dat het EEG - het equivalent van (elektrische) activiteit van de hersenen - in de slaap niet “stil of plat viel”, maar specifieke veranderingen vertoonde. Naarmate men dieper in slaap is, zijn er bredere en hogere elektrische voltages detecteerbaar - het resultaat van simultaan ontladen van grote groepen hersencellen, totaal niet beïnvloedbaar door externe prikkels. Pas in 1953 ontdekte men een bizarre slaapfase: de REM (Rapid Eye Movement) slaap, gekenmerkt door snelle oogbewegingen, en onregelmatig hartritme en ademhalingsfrequentie geassocieerd met zeer actieve hersenen en zeer actieve dromen en dit terwijl men (gelukkig) nagenoeg totaal verlamd is (ademhalingsspieren en oogbewegingspieren uitgezonderd). Onderzoek in het laatste kwartaal van de 20ste eeuw, door middel van metingen onder CT scan gebruik makend van “soft radioactieve” glucose, toont aan dat op dit ogenblik de hersenen even sterk metabool actief zijn als gedurende wakker zijn. Hoe slapen we? Het “slaap gebeuren” is een actief proces. Bovendien is dit proces duidelijk gestructureerd; de structuur verandert wel met de leeftijd. Pasgeborenen slapen over de 24 uur +/-16 uur verdeeld in een +/-7tal periodes van 1-2uren slaap onderbroken door wakkerepisodes (vaak om te eten). Dit fenomeen is éénieder wel bekend. Misschien minder bekend is het feit dat kort na de geboorte 50% van de slaap REM slaap omvat (terwijl dit op volwassen leeftijd maar +/-20% is); er zijn aanwijzingen dat intra-uterien het percentage REM slaap zelfs nog hoger is. Peuters en kleuters ontwikkelen vervolgens vooral “zeeeeeeeer” diepe slaap. Adolescenten dienen > 8 uur te slapen doch hun hormonale veranderingen leggen hen op om later te gaan slapen en op te staan, wat niet echt strookt met de klassieke “klasuren”. Op oudere leeftijd is het perfect normaal dat men wat langer wakker ligt vooraleer in te slapen, minder diep slaapt en regelmatig wakker wordt, EN wel eens indut overdag. Slaap en wakker zijn berust op een uitermate complex netwerk van neuronale activiteit en omvat celgroepen in de hersenstam en voorhersenen, een mengeling van “waak-actieve” en “slaap-actieve” neuronen die instaan voor cyclisch wisselen tussen waken en slapen: het flip-flop mechanisme. Neuronale trajecten specifiek voor slaap hebben als belangrijke neurotransmitter (=signaal molecule die de boodschap van het ene neuron naar het andere overbrengt) GABA en deze boodschapper inhibeert de activiteit van de “waakactieve neuronen” – de grijze hersencellen in de voorhersenen spelen in dit mechanisme de sturende rol. In REM slaap speelt de oeroude hersenstam dan weer een zeer belangrijke rol. Wanneer slapen, wanneer wakker zijn?: dit blijkt te worden gestuurd door 2 oscillerende mechanismen. Er is enerzijds de homeostatische “drive” om te slapen: naarmate men langer wakker is, is er een toenemende drang tot slapen – die men door “wilskracht kan tegen werken” en gelukkig dient het eventueel opgebouwd slaaptekort in duur achteraf niet integraal in tijd te worden ingehaald: men slaapt achteraf gewoon veel dieper en kwaliteit van slaap wint op kwantiteit. Anderzijds is er de vaste oscillerende cyclische circadiane klok – een ogenschijnlijk “onwrikbare dirigent pacemaker activiteit”, doch beïnvloedbaar door licht en andere factoren. Waarom slapen we? Wanneer we de evolutieleer erop nakijken, is duidelijk dat slaap niet alleen de evolutie heeft overleefd. Meer nog, naarmate de brein zich verder ontwikkelde, lijkt slaap belangrijker en belangrijker te worden: slaap, aanvankelijk een energiesparend mechanisme wordt over de evolutie heen steeds duidelijker iets van de hersenen, door de hersenen en voor de hersenen. Waarom we slapen is nog ver van duidelijk; doch de recente wetenschappelijke evidentie aangaande synaptische “downscaling” gedurende diepe slaap, zet aan tot verder nadenken. Wat indien het mis gaat? Er zijn meer dan 80 beschreven slaapstoornissen. Binnen dit tijdsbestek is het enkel mogelijk om op een zeer beperkt aantal dieper in te gaan: de meest frequente en belangrijkste. Parasomnia en bewegingstoornissen Para = wat niet past bij slaap (para = naast de slaap) Klassiek maakt men een onderscheid tussen een inslaap, een NREM (non-REM) en REM slaap parasomnia: voorbeelden zijn respectievelijk de hypnic jerk”, slaapwandelen en REM sleep behaviour disorder. Bewegingsstoornissen omvatten minder complexe motorische bewegingen: meer eenvoudige repetitieve activiteiten zoals het rusteloze benen syndroom dat in 85% van de gevallen samen gaat met repetitieve teen / voet (knie/heup) bewegingen, die de slaap kunnen storen. Insomnia: het niet kunnen slapen Klassiek maakt men onderscheid tussen acute en chronische insomnia. Tijdelijk gebruik van slaapmiddelen zijn zonder twijfel op hun plaats igv. acute insomnia. Indien de insomnia langer aanhoudt is er, indien geen majeure onderliggende psychiatrische problematiek (vaak depressie en angst), duidelijk een plaats voor CBT-I (=cognitive behavioral therapy for insomnia). De belangrijkste peilers van deze nietmedicamenteuze psychologische gedragsmatige aanpak zullen worden toegelicht. Hypersomnia: het te gemakkelijk inslapen overdag Obstructief slaapapneu (OSA) is zonder twijfel dè te weerhouden pathologie. In OSA situeert het probleem zich thv. de keel: een buis zonder harde wand, gemakkelijk collabeerbaar. Patiënten met OSA snurken niet alleen, maar hun repetitieve keelcollaps tijdens de slaap is bron van hypersomnolentie, verkeersaccidenten en ernstige cardiovasculaire gevolgen zoals hypertensie, hartritmestoornissen, hersenberoerte, … In de meeste gevallen, zeker indien ernstige vorm van slaapapneu bij volwassen en vaak obese patiënten, is slapen met een CPAP-masker de enige valabele “first-choice” behandeling. Aan te raden literatuur Jim Horne. Sleep faring: A journey through the science of sleep. Oxford University press paperback 2007 Engelstalig, maar zeer vlot leesbare paperback over de slaap wetenschap en geneeskunde. De inhoud is toegankelijk voor zowel niet-experten als experten en kreeg een positieve vermelding in het toonaangevend tijdschrift “the Lancet”. “Sleepfaring looks set to stay fresch and useful for years to come. Anyone seeking a Travelogue around the Land of Nod will not be disappointed. The Lancet.” te bestellen via bol.com Johan Verbraecken, Bertien Buyse, Hans Hamburger, Viviane van Kasteel, Reindert van Steenwijk. Leerboek Slaap en Slaapstoornissen. Acco 2013. Eerste leerboek over slaap en slaapstoornissen gepubliceerd in de Nederlandse taal.