Sociale visie

advertisement
Sociale visie
Gemeente Oss
Door de gemeenteraad vastgesteld op 15 december 2005
Inhoudsopgave
pag. 2
Inleiding
4
1. Aanleiding en aanpak
5
1.1. Toekomstvisie
5
1.2. Ontwikkelingen: Wet maatschappelijke ondersteuning
5
1.3. Totstandkoming van deze nota
6
1.4. Status en vervolgtraject
6
2. Maatschappelijke ontwikkelingen
7
2.2. Veranderingen in de samenleving
7
2.3. Veranderingen in de rol van de gemeente
7
3. Hoofdkeuzes van de gemeente Oss
8
3.1. Sociaal klimaat en sociale cohesie
8
3.2. Verantwoordelijkheden
8
3.3. Ondersteuning voor mensen met een beperking
8
3.3. Gemeentelijke taken
9
3.4. Betrokkenheid van inwoners bij sociaal beleid
10
4. Uitwerking van de keuzes: solidariteit en sociale cohesie
11
4.1 Algemeen
11
4.2 Wijken, buurten en dorpen
11
4.3. Verenigingsleven
11
4.4. Aanbevelingen
12
5. Uitwerking van de keuzes: gemeentelijke taakvelden
13
5.1. Heroverwegen of voortbouwen?
13
5.2. Welzijn
13
5.3. Wonen
14
5.4. Zorg
15
5.4.1. Zorgloket
15
5.4.2. Mantelzorg
17
5.4.3. Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ)
18
5.5. Aanbevelingen
18
6. Vormen van samenwerking met anderen
20
6.1. Samenwerking met maatschappelijke instellingen
20
6.2. Regie wonen/welzijn/zorg
20
6.3. Financiële relaties: inkoop of subsidie?
22
2
6.4. Regionale samenwerking
22
6.5. Aanbevelingen
23
7. Wet maatschappelijke ondersteuning: nieuwe taken en keuzes
24
7.1. Voorzieningen
24
7.2. Indicatiestelling
24
7.3. Eigen bijdragen
25
7.4. Prestatievelden
25
7.3. Aanbevelingen
27
8. Vervolgactiviteiten/projecten
28
9. Randvoorwaarden bij de uitwerking
30
Bijlagen
Bijlage 1: lijst van afkortingen
Bijlage 2: verslag van de conferentie d.d. 3-6-2005
Bijlage 3: huidige activiteiten op de 9 prestatievelden van de Wmo
3
Inleiding
Voor u ligt de conceptversie van de sociale visie van de gemeente Oss.
Deze visie is een uitwerking van de toekomstvisie, die in 2004 is opgesteld en vastgesteld.
De sociale visie is de basis voor de verdere ontwikkeling van sociaal beleid in de gemeente. Dit is een
breed terrein: welzijn, zorg, wonen, leefbaarheid, sport, cultuur, onderwijs, preventie, hulpverlening,
arbeidsintegratie, participatie, het zijn allemaal terreinen die bijdragen aan de sociale ontwikkeling
en het sociale klimaat van de gemeente. Sociaal beleid is gericht op het welbevinden van de inwoners
en het voorkomen en aanpakken van problemen. Daarbij speelt ook de ruimtelijke ontwikkeling, de
tegenhanger van de sociale ontwikkeling die in de ruimtelijke structuurvisie aandacht krijgt, een
belangrijke rol. Hoe mensen wonen, de bereikbaarheid van voorzieningen, de beschikbaarheid van
accommodaties voor verenigingen en wijkactiviteiten en de verbinding tussen zorg en wonen zijn
voorbeelden van de verbanden tussen sociale en ruimtelijke aspecten. Hier komen als onderdeel van
sociaal beleid vooral die verbanden aan de orde.
Niet alle afzonderlijke onderdelen van het sociale beleid komen expliciet aan bod. Deze visie probeert
vooral een totaalbeeld te scheppen: wat willen we als gemeente bereiken en hoe zien we onze rol
daarin? De visie daarop zal zijn vertaling moeten krijgen op de verschillende terreinen.
De sociale visie moet ook de uitgangspunten bieden voor toekomstige ontwikkelingen. De komst van
de Wet maatschappelijke ondersteuning is daarin belangrijk en op korte termijn (ingangsdatum 1-72006) aan de orde. Daarom wordt aan de Wet maatschappelijke ondersteuning en de vragen die
daarin beantwoord moeten worden apart aandacht besteed.
Dit is nog een concept van de visie. De gemeenteraad zal in oktober besluiten of dit concept voldoende
richting aangeeft om daarover verder in discussie te gaan met organisaties en betrokkenen in de
gemeente. Vervolgens zal een inspraakronde plaatsvinden. Meningen en ideeën uit die ronde zullen
meegenomen worden bij de uiteindelijke opstelling van de visie, waarna de raad in december deze
visie definitief zal vaststellen.
Daarmee is het proces niet afgelopen. De visie zal leiden tot een aantal concrete projecten die deels
gericht zijn op de komende Wmo. Dat betekent dat de ontwikkelingen, het voortbouwen, in 2006
zullen doorgaan. In samenwerking met inwoners, instellingen en belangengroepen.
Voor de leesbaarheid wordt in deze nota steeds de mannelijke vorm gebruikt. Uiteraard zijn daarbij
steeds mannen én vrouwen bedoeld.
4
1. Aanleiding en aanpak
Gemeenteraad en college hebben in 2003 besloten om naast de toekomstvisie een ruimtelijke en een
sociale visie te maken. Beide stukken zijn een uitwerking en concretisering van de toekomstvisie, en
zullen op hun beurt vertaald worden in concrete activiteiten en projecten. Daarnaast nopen landelijke
ontwikkelingen, met name de op handen zijnde Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), tot een
herbezinning op taken, verantwoordelijkheden en rol van de lokale overheid.
1.1 Toekomstvisie
Op het gebied van sociale ontwikkeling maakt de gemeente nadrukkelijk de volgende keuzen:
1. De gemeente gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van burgers, en wil deze ondersteunen
en mogelijk maken. Eigen verantwoordelijkheid betekent ook, binnen de mogelijkheden, zelf
kiezen welke oplossing het beste past.
2. De gemeente neemt in aanvulling op die eigen verantwoordelijkheid en vanuit een onderlinge
solidariteit de verantwoordelijkheid voor goed georganiseerde en toegankelijke hulp,
ondersteuning en zorg voor kwetsbare groepen en wil daarin de regie voeren. Zowel
collectieve als individuele regelingen maken daar onderdeel van uit. Kwaliteit staat daarbij
voorop, en niet de vraag wie uit zou moeten voeren.
3. De gemeente wil bestaande voorzieningen in Oss handhaven en waar mogelijk uitbreiden. In de
wijken en dorpenclusters handhaven we een minimum voorzieningenniveau bestaande uit
een accommodatie voor welzijns- en verenigingsactiviteiten, een steunpunt voor zorg en
basisonderwijs.
4. De gemeente wil als het gaat om voorzieningen een centrumfunctie vervullen voor het
Maasland en daarin samenwerken met omliggende gemeenten, als die gemeenten daar ook
belang aan hechten.
5. Het zwaartepunt van de uitvoering van sociaal beleid ligt in de wijken en buurten. Daar vindt
integratie plaats, nemen mensen deel aan activiteiten en voelen ze zich betrokken bij de
kwaliteit van de leefomgeving.
6. De gemeente wil werk maken van haar regiefunctie en deze rol verder uitwerken en verbeteren.
1.2 Wet maatschappelijkeondersteuning
Naast de lokale wens om te komen tot een sociale visie speelt landelijk de ontwikkeling van de
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De gemeente krijgt meer zorgtaken en wordt
verantwoordelijk voor het samenspel tussen welzijn, wonen en zorg. Bij de ontwikkeling van
lokaal sociaal beleid zal met deze ontwikkeling rekening gehouden moeten worden. Maar er is nog
geen zekerheid over de verantwoordelijkheden én middelen die de gemeente in het kader van
deze wet gaat krijgen. De discussie woedt landelijk nog volop en besluitvorming zal op zijn vroegst
in het najaar van 2005 rond zijn.
Deze notitie houdt rekening met de komst van de Wmo door binnen deze sociale visie
uitgangspunten en een kader te bieden voor de nieuwe taken. We geven invulling aan de eigen
verantwoordelijkheid van inwoners en de gemeentelijke verantwoordelijkheid, aan de
samenwerking op het terrein wonen/welzijn/zorg en aan de uitgangspunten voor onze (huidige
5
en toekomstige) zorgvoorzieningen. Daarbij vinden we, mede op grond van de gevoerde
discussies, dat het huidige voorzieningenniveau tenminste gehandhaafd moet blijven, en dat in
het veld samenwerking belangrijker is dan concurrentie.
Maar ook wanneer de Wmo niet doorgaat of verder uitgesteld wordt willen we invulling geven
aan de uitgangspunten die hier zijn opgenomen, zij het dat het dan op onderdelen voor een
kleiner voorzieningenpakket zal zijn.
1.3. Totstandkoming
De basis van deze notitie ligt in een inventarisatie- en discussietraject dat in de eerste helft 2005
heeft plaatsgevonden. Onderdelen van dat traject waren:
- Gesprekken met instellingen, cliëntenorganisaties en buurgemeenten om het veld in kaart te
brengen. Van deze gesprekken is een inventarisatieverslag gemaakt.
- Een discussienotitie, met daarin een aantal keuzes waarover de discussie gevoerd moest
worden.
- Discussie in de raadscommissie Maatschappelijke Participatie naar aanleiding van de
discussienotitie.
- Een conferentie met het werkveld, eveneens op basis van de discussienotitie, waar
vertegenwoordigers van instellingen, organisaties en buurgemeenten hebben deelgenomen.
Van deze bijeenkomst is een verslag gemaakt.
- Overleg met het cliëntenplatform.
- Overleg met buurgemeenten.
- Discussies binnen college, CMT en met betrokken ambtenaren.
- Voortdurende analyse van landelijke informatie en discussie rond de Wmo.
De discussies hebben inzicht gegeven in de opvattingen en ideeën van betrokken partijen, en
vormen de basis voor deze notitie.
Vanwege de leesbaarheid wordt in deze notitie slechts summier verwezen naar de uitkomsten van
alle gesprekken. De verslagen en notities uit het voortraject zijn samengevoegd in het bijbehorende
dossier.
1.4. Status en vervolgtraject
Zoals in de inleiding al vermeld zal deze conceptvisie nog worden voorgelegd aan het maatschappelijk
veld alvorens de gemeenteraad in december een definitief besluit zal nemen.
De gemeenteraad wordt gevraagd om in oktober de visie in concept vast te stellen en vrij te geven
voor inspraak. Vervolgens zullen instellingen en inwoners om hun mening worden gevraagd, via de
gebruikelijke wegen en tijdens een of twee bijeenkomsten. De raad zal daarna de visie (met eventuele
aanpassingen) in december vaststellen.
2006 zal in het teken staan van de uitwerking van een aantal onderdelen van de visie, voor een deel
gericht op de komende Wmo.
6
2. Maatschappelijke ontwikkelingen
2.1. Veranderingen in de samenleving
De samenleving verandert. In het verleden waren sociale contacten (en daarmee ook sociale
samenhang) vooral te vinden binnen de zuilen, familie en buurt en contacten waren van lange (vaak
levenslange) duur. Activiteiten en onderlinge contacten vond men steeds binnen (dezelfde) eigen
groep. Tegenwoordig zoeken steeds meer mensen hun sociale omgeving uit op interesses of leefstijl
en zijn ze door de toegenomen mobiliteit minder gebonden aan de directe omgeving. Veel banden
worden niet meer voor het leven aangegaan, maar mensen “hoppen” tussen activiteiten,
bezigheden en groepen waarin ze verkeren. Sociale samenhang en onderlinge betrokkenheid lijken
verminderd, maar misschien is er eerder sprake van een verandering.
Langdurige contacten en onderlinge zorg zijn in het licht van deze ontwikkeling minder
vanzelfsprekend.
Tegelijkertijd is er sprake van vermaatschappelijking en extramuralisering, waardoor steeds meer
mensen met een beperking in buurten en wijken wonen en zorg ontvangen. Dat stelt eisen aan de
woonomgeving en activiteiten die er plaatsvinden, om deze mensen de gelegenheid te bieden er
niet alleen te wonen maar ook deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
2.2. Veranderingen in de rol van de gemeente
Ook de rol van de gemeente verandert. De gedachte dat de overheid alle problemen voor de burgers
oplost of op kan lossen is voorbij. Primair moeten de mensen zelf hun kansen en hun eigen geluk
grijpen. De taken van de lokale overheid zijn de laatste jaren toegenomen, bijvoorbeeld op het
terrein van de onderwijshuisvesting, of het gehandicaptenbeleid (Wvg). Meer taken wil echter niet
per definitie zeggen: meer garanties, omdat steeds vaker de gemeente niet de enige partij is en geen
beslissingsbevoegdheid heeft over alle onderdelen van het betreffende taakveld. Ook de financiële
mogelijkheden van de gemeenten worden begrensd vanuit het rijksbeleid. Dat is bijvoorbeeld
zichtbaar in de zorg of op het gebied van veiligheid. Gemeenten worden gedwongen tot keuzes
maar ook tot nadenken over de vraag hoe samen met andere overheden, instellingen en private
partijen het optimale bereikt kan worden binnen de grenzen van de beschikbare middelen.
7
3. Hoofdkeuzes van de gemeente Oss
3.1 Sociaal klimaat
De gemeente streeft naar een goed sociaal klimaat waarbinnen alle inwoners, ook mensen met
een beperking of mensen die in belemmerende omstandigheden verkeren, kunnen meedoen,
steun ondervinden en hun leven zelf vorm kunnen geven. Maar ook hier groeit het besef dat de
gemeente daarin niet bepalend is. Mensen zelf moeten dit vorm geven: in de buurt, binnen het
gezin, in verenigingen en in werkverbanden. De gemeente kan en moet daarin wel een
ondersteunende en stimulerende rol spelen, maar de mensen moeten het uiteindelijk zelf doen.
Ook solidariteit is iets van de mensen zelf. De gemeente kan financiële solidariteit regelen, door
inkomensafhankelijke bijdragen of door financiering van specifieke voorzieningen uit algemene
middelen. Maar als het gaat om de niet-financiële solidariteit (onderlinge steun, burenhulp,
onderlinge betrokkenheid), dan kan de gemeentelijke overheid niet regelend optreden. Wel
stimulerend. En het is van belang dat de gemeente daarin het goede voorbeeld geeft, door in haar
eigen opstelling initiatieven te stimuleren en te ondersteunen.
3.2 Verantwoordelijkheden
Ook mensen met een beperking hebben een eigen verantwoordelijkheid voor hun welzijn en hun
deelname aan de samenleving. De gemeente heeft hier echter ook een verantwoordelijkheid: daar
waar specifieke voorzieningen nodig zijn of mensen niet in staat zijn om de eigen
verantwoordelijkheid te dragen of daaraan invulling te geven moet de gemeente
verantwoordelijkheid nemen. Ons uitgangspunt daarbij is dat activiteiten voor deze groepen
zoveel als mogelijk plaatsvinden binnen algemene voorzieningen. Regelgeving moet erop gericht
zijn de verschillen in kansen en mogelijkheden te verkleinen.
3.3. Ondersteuning voor mensen met een beperking
De gemeente acht zich verantwoordelijk voor de voorwaarden die nodig zijn om mensen met een
beperking in staat te stellen deel te nemen aan de samenleving. Dat neemt niet weg dat ook deze
groep een eigen verantwoordelijkheid heeft, die de gemeente niet wil overnemen. Eigen
verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld dat naar draagkracht betaald wordt voor
voorzieningen of activiteiten. Maar het betekent ook dat mensen met een beperking de
mogelijkheid moeten hebben om zelf keuzes te maken en zelf de regie te voeren over hun leven.
Voor mensen die daartoe niet in staat zijn moet ondersteuning beschikbaar zijn om hen te helpen
de weg te vinden en de zorg te krijgen die ze nodig hebben.
Het begrip “mensen met een beperking” zien we daarbij breder dan een functiebeperking t.g.v.
een handicap of medische conditie. Ook mensen die door hun omstandigheden (al dan niet
tijdelijk) beperkingen ondervinden verdienen onze ondersteuning. Het kan dan bijv. gaan om
mensen die te maken hebben met armoede, in risicovolle omstandigheden verkeren of te maken
hebben met sociaal-psychische problemen.
Algemene voorzieningen
8
De gemeente acht zich verantwoordelijk voor het scheppen van mogelijkheden voor mensen met
een beperking of in een kwetsbare positie. Uitgangspunt daarbij is dat dat zoveel als mogelijk
gebeurt binnen algemene voorzieningen (inclusief beleid). Die lijn is al ingezet, bijvoorbeeld als
het gaat om integratie van etnische minderheden. Met instellingen worden afspraken gemaakt
over het bereik onder allochtonen en eventuele extra inspanningen om ook deze doelgroep te
bereiken. Op dezelfde manier willen we instellingen en organisaties ondersteunen wanneer het
gaat om het bereik onder mensen met een beperking en het treffen van bijzondere voorzieningen
om de toegankelijkheid voor deze groepen te waarborgen.
Daarnaast is ook onder inwoners in buurten en wijken acceptatie en bekendheid met beperkingen
belangrijk. We willen dan ook nagaan of en hoe door middel van communicatie het inzicht in en
begrip voor de situatie van mensen met een beperking vergroot kan worden.
Specialistische voorzieningen
Soms zijn speciale activiteiten nodig, omdat deelname aan algemene voorzieningen niet mogelijk
is. Iemand in een rolstoel kan nu eenmaal niet meedoen in een reguliere voetbal- of
basketbalwedstrijd, of iemand die (nog) geen Nederlands kent heeft aangepast onderwijs nodig.
Wij kiezen ervoor om specialistische activiteiten zoveel mogelijk onder te brengen bij algemene
e
instellingen en organisaties. Daar waar de deskundigheid van de 2 lijn nodig is wordt die
ingeschakeld: ter uitvoering van activiteiten of ter ondersteuning van de eerste lijn.
Met name vrijwilligersorganisaties die zich inspannen om bijzondere groepen te bereiken
verdienen extra ondersteuning van de gemeente.
Individuele voorzieningen
Dat is echter niet genoeg. Ook op individueel niveau is ondersteuning nodig. De huidige Wvg
voorziet in individuele voorzieningen die nodig zijn om deel te kunnen nemen aan het
maatschappelijk leven. Naar verwachting zal de Wvg volledig overgaan naar de Wmo. Daarmee
verdwijnt op termijn de zorgplicht en het protocol zoals die nu wettelijk verplicht zijn. De
gemeente krijgt daarmee (weer) meer beleidsvrijheid bij de invulling van de individuele
ondersteuning. We streven ernaar het voorzieningenniveau zoals dat nu is opgebouwd in de Wvg
te handhaven.
3.3 Gemeentelijke taken
Als gemeente Oss willen we ons richten op de volgende taken:
1. Voorwaarden scheppen voor onderlinge solidariteit en sociale cohesie, o.a. door communicatie
met inwoners over beperkingen waar mensen mee te maken kunnen krijgen.
2. Ondersteuning bieden aan mensen met een beperking, zodanig dat zij in staat zijn deel te nemen
aan het sociale leven. Dit doen we zoveel als mogelijk binnen algemene voorzieningen en
activiteiten, en waar nodig door doelgroepgerichte activiteiten en voorzieningen.
3. Samenwerking tussen instellingen en organisaties stimuleren en waar nodig organiseren zodanig
dat gezamenlijk het optimale resultaat wordt bereikt.
4. Daarbij de voorzieningen die tot het gemeentelijke taakveld behoren zodanig inzetten dat sociale
processen en eigen initiatief worden ondersteund en optimaal wordt bijgedragen aan het
gezamenlijke pakket van gemeentelijke en niet-gemeentelijke voorzieningen.
9
5. In de ondersteuning van mensen met een beperking zoeken we als eerste een oplossing binnen
algemene voorzieningen; als dat niet mogelijk is in specialistische voorzieningen en tot slot in
individuele voorzieningen.
3.4. Betrokkenheid van inwoners bij sociaal beleid
In het voorgaande is betrokkenheid van inwoners al enkele malen aan de orde geweest:
inwoners zijn betrokken, zelfs initiatiefnemer bij activiteiten in hun woonomgeving en
vereniging. Activiteiten op dat vlak willen we zoveel mogelijk op aangeven in inwoners en samen
met inwoners vorm geven. Dat betekent dat inwoners niet alleen een rol spelen bij het initiëren
van activiteiten, maar nadrukkelijk ook bij de uitvoering ervan.
Als het gaat om voorzieningen voor mensen met een beperking, of het scheppen van
mogelijkheden binnen algemene voorzieningen, is de betrokkenheid met het cliëntenplatform
belangrijk. De wijze waarop dit orgaan betrokken wordt is geregeld in de Verordening
cliëntparticipatie gehandicaptenbeleid.
Blijft over de wijze waarop inwoners betrokken worden bij de beleidsontwikkeling op sociaal
gebied. Hierbij is van belang dat er meerdere sporen lopen. De gemeenteraad wil
burgerparticipatie meer inhoud geven en er zal dan ook een voorstel ontwikkeld worden hoe
burgers te betrekken bij beleidsontwikkeling. Het ligt voor de hand om wat betreft sociaal beleid
hierbij aan te sluiten.
Bij de invulling van ondersteunende maatregelen voor mensen met een beperking of in een
kwetsbare positie is betrokkenheid van de doelgroep van belang. Dat geldt zowel bij de
toegankelijkheid van algemene voorzieningen als bij individuele of categoriale voorzieningen. Zij
weten als ervaringsdeskundigen wat belangrijk is en welke maatregelen nuttig zijn.
Sinds januari is in Oss het Cliëntenplatform Oss actief (SCPO: Stichting Cliëntenplatform Oss). In
deze organisatie zijn alle cliëntgroepen verenigd. In een verordening zijn afspraken vastgelegd
over de wijze waarop het cliëntenplatform participeert in o.a. beleidsontwikkeling.
De SCPO heeft aangegeven dat zij nu vooral voor mensen met een functiebeperking werken.
Daarmee zijn niet alle groepen “mensen met een beperking” zoals in deze nota bedoeld
vertegenwoordigd. We zullen met SCPO nader bekijken welke groepen onder hun doelgroep
(kunnen) vallen. Waar nodig zal aanvullend overleg met andere groepen of hun
vertegenwoordigers nodig zijn.
10
4. Uitwerking van de keuzes: solidariteit en sociale cohesie
4.1. Algemeen
Naast het loslaten van de idee dat de overheid in staat moet zijn om alle problemen op te lossen of
alles kan financieren, groeit ook het besef dat onderlinge steun en betrokkenheid een groot goed is. In
alle discussies in het voortraject kwam daarbij steeds naar boven dat sociale cohesie, sociale contacten
daarbij van wezenlijk belang zijn. Als je elkaar niet kent, als je elkaar niet tegenkomt, kan er ook geen
sprake zijn van sociale cohesie en onderlinge steun.
Solidariteit en burenhulp zijn niet af te dwingen. Wel kan de gemeente bijdragen aan de voorwaarden
voor ontmoeting en aan verantwoordelijkheidsgevoel voor de eigen omgeving. Die eigen omgeving zal
voor de één vooral de buurt zijn, voor de ander ook de school of een vereniging.
4.2. Wijken, buurten en dorpen
De toekomstvisie stelt al dat verantwoordelijkheidsgevoel er niet kan zijn zonder
verantwoordelijkheid en zeggenschap. In dit verband wordt wel gesproken van “de buurt
teruggeven aan de bewoners”.
Gezamenlijke verantwoordelijkheid kan ook de basis leggen voor sociale contacten en sociale
cohesie; als je wat met elkaar hebt, leer je elkaar kennen.
De gemeente heeft tot taak om het voor bewoners mogelijk te maken invulling te geven aan eigen
buurt en sociale omgeving, om voorwaarden te scheppen voor ontmoeting en
verantwoordelijkheidsgevoel voor de eigen omgeving. Dat betekent: positief meewerken aan
initiatieven, niet de onmogelijkheden maar de mogelijkheden aangeven en procedures waar
mogelijk vereenvoudigen. Een redelijk eenvoudige maatregel is de vervanging van een
vergunningplicht door een meldingsplicht als het gaat om niet-belastende activiteiten in de
openbare ruimte zoals een buurtfeest, speelactiviteit of optocht.
Onderdeel van wijken, buurten en dorpen zijn de instellingen en hun medewerkers die in die wijken
functioneren. Wij willen de samenwerking op buurt- en wijkniveau verder versterken en ten dienste
stellen van de eigen verantwoordelijkheid van inwoners. Het betekent ook een versterking van de rol
van de wijkcontactambtenaren. Liever spreken we van wijkcoördinatoren: mensen die in de wijken
en dorpen ondersteuning van bewonersinitiatieven organiseren, die samenwerking bevorderen
(zowel met inwoners als tussen instellingen) en die, waar problemen ontstaan die inwoners niet
(meer) zelf op kunnen lossen, in staat zijn om een adequate oplossing te organiseren. Aan de basis
van dat laatste liggen afspraken met de instellingen over ieders rol daarbij. Immers de
wijkcoördinator zal niet zelf inwonersactiviteiten ondersteunen en problemen oplossen, maar zal
waar nodig daarover afspraken maken met de instellingen. Voor een belangrijk deel zijn die
afspraken er al, deels moet er wellicht nog sprake zijn van completering.
4.3. Verenigingsleven
Het verenigingsleven vormt een belangrijke bijdrage aan het sociale klimaat. Vele vrijwilligers in
vele verenigingen zorgen voor een scala aan activiteiten op het gebied van onder andere vrije tijd,
sport en cultuur. Ook het verenigingsleven willen we benaderen vanuit de uitgangspunten van
11
ons sociaal beleid: verantwoordelijkheid neerleggen bij de mensen zelf, waarbij de gemeente
vooral ondersteunt en faciliteert en waar nodig extra inspanningen verricht om ook mensen mee
te laten doen die dat zelf niet (volledig) vorm kunnen geven. De ondersteuning van de gemeente
moet evenals t.a.v. bewonersinitiatieven vooral gericht zijn het zo gemakkelijk mogelijk maken om
initiatieven te ontplooien.
Met subsidies kan het eigen initiatief worden gestimuleerd en een bijdrage worden geleverd aan
het bereiken van beleidsdoelen. Het feit dat subsidies aan niet-professionele organisaties (mede
n.a.v. de harmonisatie van de subsidies van de voormalige gemeenten Oss en Ravenstein)
opnieuw worden bezien kan aanleiding zijn om nieuwe keuzes te maken rond prioriteiten en
uitgangspunten.
Een aantal verenigingen en organisaties speelt een specifieke rol voor mensen met een beperking,
bijvoorbeeld hulporganisaties, vrijwilligerszorg, patiëntenorganisaties. Ook deze organisaties
willen we ondersteunen en betrekken bij de heroverwegingen rond het subsidiebeleid.
Wij willen prioriteit geven aan subsidiëring van verenigingen en activiteiten die:
–
Voldoende bijdragen aan het sociale klimaat en sociale cohesie in Oss om subsidie te
rechtvaardigen;
–
Bijdragen aan het bereiken van specifieke beleidsrelevante doelgroepen (bijv. jeugd,
allochtonen, ouderen, mensen met een beperking, kansarme groepen)
–
Hun activiteiten richten op een grotere groep dan alleen de leden
–
Voldoende bijdragen aan (culturele) ontwikkeling en zelfontplooiing van mensen
–
Niet zelf de financiële mogelijkheden hebben c.q. kunnen verwerven om de activiteit te
realiseren
4.4.Aanbevelingen
1. regelgeving rond (verenigings)activiteiten en bewonersinitiatieven zoveel mogelijk
vereenvoudigen en beperken
2. herformulering van de functie van wijkcontactambtenaar
3. investeren in samenwerking op wijk- en buurtniveau
4. actieve ondersteuning van inwonersinitiatieven door belemmeringen zoveel mogelijk weg te
nemen
5. in overleg met wijk- en dorpsraden nadere afspraken maken wat wel en wat niet door de
gemeente wordt gedaan
6. opstellen van de beleidsvisie op de subsidiëring van verenigingen en vrijwilligersorganisaties.
Deels komen deze aanbevelingen voort uit de evaluatie van wijkgericht werken.
12
5. Uitwerking van de keuzes: gemeentelijke taakvelden
5.1. Heroverwegen of voortbouwen?
Bij het opstellen van een sociale visie doet de vraag zich voor of we alles heroverwegen, of veel
meer voortbouwen op hetgeen er al is aan sociaal beleid. Op diverse trajecten lopen
ontwikkelingen. Zo wordt het jeugd- en onderwijsbeleid momenteel geëvalueerd, onlangs is een
(regionale) nota maatschappelijke opvang vastgesteld, de aansturing van de openbare geestelijke
gezondheidszorg krijgt in regionaal verband vorm, er wordt gewerkt aan integratiebeleid en het
vrijwilligersbeleid wordt geëvalueerd.
We kiezen ervoor om hier niet alle terreinen afzonderlijk te bespreken. Dat zou een dubbel zijn
met de genoemde trajecten. Deze visie is daar ook niet voor bedoeld. Hier schetsen we veel meer
de algemene lijn en uitgangspunten, gerangschikt naar de terreinen wonen, welzijn en zorg, die
vervolgens in de genoemde (en andere) trajecten hun vertaling krijgen. Daarnaast besteden we
wel aandacht aan enkele onderwerpen die nadrukkelijk op de agenda komen in de komende
periode naar aanleiding van ontwikkelingen en nieuwe vragen: het zorgloket, mantelzorg en
OGGZ.
5.2. Welzijn
Welzijn is een breed terrein: van vrijwilliger tot professional, van maaltijdvoorziening tot
toneelvoorstelling, van vereniging met een budget van een paar duizend euro tot grote
instellingen met een miljoenenomzet.
In het algemeen is welzijn te verdelen in twee soorten taken:
1. Ze bieden voorzieningen voor het “algemeen nut”, voorzieningen die voor iedereen die in Oss
woont een bijdrage leveren aan de invulling van belangrijke leefgebieden als recreatie (bv.
binnen verenigingen), scholing en vorming (bijv. binnen cursussen of buitenschoolse
activiteiten), ontmoeting (bv. binnen buurthuizen) of leefbaarheid (zoals binnen wijkactiviteiten).
2. Ze bieden ondersteuning en dienstverlening aan mensen die het wat moeilijker hebben of die
extra risico’s lopen, zoals het jongerenwerk of de maaltijdvoorziening voor ouderen.
Activiteiten als bedoeld onder 1. vinden voor een belangrijk deel plaats binnen verenigingen en
vrijwilligersorganisaties die hun eigen zaken regelen. De gemeente heeft vooral een faciliterende
rol, bijvoorbeeld als het gaat om accommodaties.
We zullen initiatieven waar mogelijk ondersteunen. Daartegenover vragen van we van deze
organisaties om zoveel als mogelijk ook toegankelijk te zijn voor mensen met een beperking van
enigerlei aard. Waar nuttig zullen we (vrijwilligers)organisaties daarop aanspreken, waar nodig
zullen we ze daarbij ondersteunen.
Speciale aandacht willen we geven aan organisaties die de leefbaarheid en sociale cohesie
ondersteunen en vormgeven. Hieraan hebben we onder “solidariteit en sociale cohesie” al
aandacht besteed.
Met professionele instellingen maken we hierover prestatieafspraken.
13
Voorzieningen gericht op het vergroten van mogelijkheden c.q. het verkleinen van risico’s voor
bijzondere groepen verdienen ook speciale aandacht. Juist vanuit het welzijnswerk kan een scala
aan activiteiten worden geboden dat het mensen mogelijk maakt hun zelfstandigheid te
behouden en te participeren, maar ook problemen te voorkomen. Het feit dat veel werk hier door
vrijwilligers wordt verzet is daarbij misschien wel de grote kracht. Het is van belang daarbij de
specifieke rol van het welzijnswerk ten opzichte van de zorg te onderkennen. Een goede
aansluiting en een goede overdracht op het moment dat (professionele) zorg nodig is zijn van
belang.
De rol van het welzijnswerk wordt alleen maar belangrijker met de eerder genoemde
uitgangspunten. Het welzijnswerk moet zich daarin vooral richten op sociale cohesie,
maatschappelijke participatie en preventie.
Het welzijnswerk is wellicht de meest basale, maar ook de minst geprofileerde tak op het terrein
wonen/welzijn/zorg. Deels heeft dat te maken met het feit dat welzijn een ‘zachte’ sector is, waar
resultaten moeilijk hard te maken zijn, evenals de bijdrage van welzijnsactiviteiten aan die
resultaten. Ook gaat het om een relatief versnipperde sector met veel kleine actoren. Wij willen
met de welzijnsinstellingen in Oss werken aan een sterke positionering ten opzichte van de
andere sectoren en verheldering van de rol van het welzijn waarbij een concrete invulling van
ieders taken en een goede samenwerking naar onze mening van groot belang zijn. In lijn met
eerdere uitgangspunten willen we daarbij ook bestaande activiteiten tegen het licht houden en
nagaan waar voordelen te bereiken zijn, bv. door toegankelijkheid voor verschillende doelgroepen
te verbeteren of uit te breiden.
5.3 Wonen
Op dit moment wordt ook een woonvisie ontwikkeld. De woonvisie moet inzicht geven in de
woningbehoefte in de komende jaren, zowel naar specifieke doelgroepen als naar geografische
verdeling. Onderdeel daarvan is de behoefte aan aangepaste woningen en de wijze waarop we
willen realiseren dat ook in de toekomst voldoende levensloopbestendige woningen beschikbaar
zijn.
De bouw van woningen is een onderwerp dat samen met corporaties, ontwikkelaars en (waar het
gaat om mensen met een beperking) zorginstellingen wordt gerealiseerd.
In het kader van de sociale visie zijn in relatie tot wonen twee zaken van belang.
Als eerste de leefbaarheid en sociale cohesie in wijken en dorpen. We willen hierover met de
corporaties afspraken maken. De corporaties zijn al actief op dit terrein. Het is zaak activiteiten
goed op elkaar af te stemmen en waar mogelijk de samenwerking te zoeken met
welzijnsorganisaties.
Als tweede is, met het oog op de toenemende zorgbehoefte en de wens van veel mensen om
langer in de eigen woning te blijven wonen, naast samenwerking met welzijn ook samenwerking
met zorginstellingen van belang. Die samenwerking is al aanwezig en verloopt goed, aldus
betrokken instellingen. Het is wel een probleem om altijd geschikte locaties te vinden, vooral in
bestaande wijken. Daardoor bestaat het risico van concentratie in nieuwbouwlocaties, zonder dat
14
daar een goede afweging over plaats kan vinden. Wij willen als gemeente een bijdrage leveren
aan deze problematiek door actief samen met instellingen te kijken waar geschikte locaties voor
bijzondere woonvormen aanwezig of te realiseren zijn. Daarbij is spreiding van
woonvoorzieningen een uitgangspunt. Over de wijken van de stad Oss, maar ook over stad en
dorpen. Daarnaast speelt voor verschillende groepen de nabijheid van voorzieningen een rol in de
keuze van een woonlocatie.
Verder willen we bewerkstellingen dat bij nieuwbouwprojecten, die gericht zijn op senioren, al
tijdens de bouw maatregelen genomen kunnen worden om latere woningaanpassingen te
voorkomen of te beperken. Investeringen vooraf zijn in zo’n situatie wellicht goedkoper dan
maatregelen achteraf. Samen met corporaties en ontwikkelaars willen we kijken hoe dit te
realiseren is.
Al verschillende keren is in de discussies gevraagd de mogelijkheden tot inwoning of bijwoning te
verruimen, zodat het mogelijk wordt om nabij de eigen woning woonruimte te creëren voor
ouders/familieleden die hulp nodig hebben (“Boekels model”). Wij zullen op korte termijn bezien
of deze mogelijkheid geregeld kan worden.
5.4 Zorg
De gemeente voorziet in een aantal zorgvoorzieningen voor haar inwoners: de Wvg, het
minimabeleid, schuldhulpverlening en in de toekomst voorzieningen die vanuit de AWBZ aan de
gemeenten worden overgedragen. De komst van de Wmo geeft met name rond de Wvg een
moment van heroverweging, omdat deze regeling volledig opgaat in de Wmo en de wettelijke
zorgplicht daarmee op termijn verdwijnt. Echter de gemeente Oss wil de Wvg-voorzieningen niet
ter discussie stellen, mede omdat cliëntenorganisaties positief zijn over hetgeen in Oss is
gerealiseerd ten opzichte van andere gemeenten. Het zou merkwaardig zijn wanneer nieuwe
wetgeving, die tot betere zorg moet leiden, in Oss leidt tot een achteruitgang. Anderzijds zullen
we wel moeten zorgen voor een samenhangend pakket waarin verschillende voorzieningen ook
onder gelijksoortige voorwaarden kunnen worden aangeboden.
Op het gebied van zorg- en zorggerelateerde voorzieningen is een goede afstemming met het
Zorgkantoor belangrijk. Deels zullen gemeente en zorgkantoor (dat de AWBZ-voorzieningen
inkoopt en toewijst) voorzieningen afnemen bij dezelfde instellingen. Tegelijkertijd vragen we
instellingen om te investeren in samenwerking en afstemming. Afstemming en samenwerking
met het Zorgkantoor is belangrijk om tot een samenhangend en sluitend voorzieningenpakket te
komen. Maar ook afstemming in de aansturing is belangrijk om te zorgen dat we elkaar niet
ongewild gaan tegenwerken. We moeten bijvoorbeeld voorkomen dat tegengestelde eisen aan
instellingen gesteld gaan worden.
5.4.1. Zorgloket
Er zijn twee aanleidingen om tot een zorgloket te komen:
15
- duidelijkheid en service voor de cliënt: wanneer hij op één plek terecht kan voor alle (of zoveel
mogelijk) voorzieningen wordt het gemakkelijker om de juiste hulp te krijgen en wordt
voorkomen dat mensen verdwalen in het woud aan instellingen en loketten;
- de mogelijkheid om een samenhangend zorgpakket te bieden. Wanneer de zorg via één loket
aangeboden wordt, verbetert de mogelijkheid om de hulp goed op elkaar af te stemmen
(zorgarrangementen). Van belang daarbij is dat niet alleen de aanvraagprocedures maar ook de
toewijzing op elkaar wordt afgestemd c.q. wordt gekoppeld.
De inrichting van een zorgloket is een lastige kwestie. Hoe breed moet het zijn? Welke
voorzieningen kun je er halen? Hoe moeten instellingen samenwerken? Wil je alleen de
aanvragen of ook de beoordeling en behandeling in het loket onderbrengen? En hoe moet je dat
dan organiseren? Het zijn complexe vragen waarop het antwoord niet snel gegeven is.
De gemeente Oss heeft een start gemaakt met een zorgloket door de eigen voorzieningen (Wvg,
schuldhulpverlening, minimabeleid) in één loket onder te brengen. Al bij de besluitvorming
hierover is gesteld dat we indien mogelijk meer voorzieningen in het zorgloket willen
onderbrengen en daartoe samenwerking met andere instellingen willen gaan zoeken. De vraag
doet zich nu voor: hoe en volgens welke weg?
Uitgangspunten bij de invulling van het zorgloket zijn naar onze mening:
- uitgaan van de cliënt: een zo logisch mogelijk proces met (voor de cliënt) zo weinig mogelijk
stappen
- zoeken naar een werkbare situatie met zo weinig mogelijk bureaucratie en zonder lange
wachttijden.
Met name het tweede punt noopt tot matiging. Naarmate het aantal voorzieningen, en daarmee
het aantal betrokken instanties met ieder hun eigen voorwaarden en procedures, stijgt, stijgt ook
het aantal regels, contracten, afspraken enzovoort en dreigt een overmaat aan bureaucratie.
De ontwikkeling van het zorgloket is een groeimodel. Wanneer het in stappen wordt uitgebreid
kunnen we steeds het evenwicht tussen een breed aanbod en een snelle, adequate werkwijze in
de gaten houden. We kiezen er daarbij voor om in eerste instantie uit te gaan van voorzieningen
die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen. Dat wil zeggen: naast de activiteiten die
we zelf uitvoeren ook de door ons gefinancierde zorg en diensten aanbieden vanuit het zorgloket.
Daarnaast constateren we dat twee functies zodanig belangrijk zijn, dat we op zijn minst een
goede samenwerking moeten realiseren:
- de indicatiestelling voor de AWBZ. Veel cliënten hebben straks met zowel gemeentelijke als
AWBZ-voorzieningen te maken. Samenwerking, maar ook een goede aansluiting is in het
Belang van de cliënt. We willen dan ook met het CIZ goede afspraken maken over samenwerking
en doorverwijzing.
- een groep cliënten vraagt niet alleen behandeling van een aanvraag, maar ook ondersteuning
bij het aanvraagproces of de keuzes die daarin gemaakt moeten worden. Als het gaat om
directe, praktische hulp (informatie, invullen van formulieren, verwijzen, advies, leggen van
contact met andere instellingen enzovoort) maakt dit onderdeel uit van de taak van de
16
loketmedewerkers (overigens niet uitsluitend bij het zorgloket: deze vorm van ondersteuning
wordt op vele plekken geboden).
Langdurige ondersteuning, bijvoorbeeld aan mensen die vanwege een handicap (al dan niet
tijdelijk) niet in staat zijn hun eigen zaken te regelen, is geen taak van het zorgloket . Wel zou
deze vorm van ondersteuning vanuit het loket aangeboden moeten kunnen worden. Daartoe
willen we in overleg met betrokken instellingen (waaronder in ieder geval MEE) kijken hoe dit
vorm kan krijgen.
5.4.2. Mantelzorg
Belangrijk uitgangspunt in de Wmo is de wens om de zorg voor elkaar, binnen familie en buurt, te
stimuleren. Wij zien mantelzorg als een persoonlijke keuze. Mensen voelen vaak een morele
verplichting door de omstandigheden, wanneer een familielid of iemand die zij goed kennen ziek
wordt en hulp nodig heeft. Daar is geen extra stimulering door de overheid bij nodig of gewenst.
We hebben grote waardering voor mensen die de zorg voor een familielid of andere relatie op zich
nemen. Het is van belang om, zolang mensen die zorg op zich willen blijven nemen, te zorgen voor
ondersteuning en ontlasting van de mantelzorgers.
Dit gebeurt ook nu al op veel manieren. Lotgenootgroepen, oppasdienst, dagactiviteiten of
thuishulp kunnen de mantelzorger ontlasten, bijvoorbeeld door de mogelijkheid te bieden tot
ontspanning. De vraag is echter of mantelzorgers voldoende op de hoogte zijn van de
mogelijkheden. Het gaat dan onder andere om die situaties waarin nog geen professionele hulp
geboden wordt (uit onderzoek van het PON blijkt dat het aantal ontvangers van mantelzorg het
dubbele is van het aantal ontvangers van professionele zorg). Immers daar waar thuiszorg of
Rigom diensten leveren wordt in de regel ook de informatie over andere mogelijkheden gegeven.
Ondersteuning van mantelzorgers moet integraal onderdeel gaan uitmaken van het zorgaanbod
aan huishoudens waar iemand te maken heeft of krijgt met beperkingen. Dat betekent dat binnen
het zorgloket bij ieder contact ook nagegaan wordt hoe het met gezinsleden gaat en of
ondersteuning mogelijk en gewenst is. Daarnaast is het van belang om vroege signalering te
realiseren. Immers het kan zijn dat ondersteuning van mantelzorgers kan bijdragen aan het
voorkomen van overbelasting al voordat professionele zorg aan de orde is. Daartoe is het
e
belangrijk samen met 1 lijns hulpverleners, zelforganisaties en andere betrokkenen afspraken te
maken.
Ondersteuning van mantelzorgers wordt vaak geboden door vrijwilligers. Ook deze vrijwilligers
en hun organisaties zijn van wezenlijk belang in de zorg voor mensen met een beperking en
degenen door wie ze verzorgd worden. We willen een bijdrage leveren in het afstemmen van
activiteiten en ontwikkelen van nieuwe initiatieven die bijdragen aan de ondersteuning van
mantelzorgers en hun vrijwilligers.
De ondersteuning van mantelzorgers kan verder gesteund worden door maatregelen binnen
andere terreinen. Zo kan binnen de WWB ontheffing worden verleend van de sollicitatieplicht en
kan scholing worden ingezet ter vergroting van de draagkracht van mantelzorgers met een
uitkering en kan binnen het kinderopvangbeleid worden gezocht naar mogelijkheden om
kinderopvang te bieden aan manterzorgers met kinderen.
17
5.4.3 OGGZ en maatschappelijke opvang
In het kader van de Wmo worden gemeenten meer dan nu verantwoordelijk voor de OGGZ.
Gemeenten zijn al verantwoordelijk voor de organisatie en afstemming tussen betrokken partijen.
Nieuw is dat ook de financiële middelen, die nu uit de AWBZ komen, naar gemeenten komen. Dit
zijn grotendeels middelen voor preventieactiviteiten die nu door de GGZ worden uitgevoerd. Naar
verwachting zal het Rijk voor deze taak centrumgemeenten aan gaan wijzen, zoals nu al het geval
is voor verslavingszorg en maatschappelijke opvang.
De genoemde sectoren zijn, samen met het algemeen maatschappelijk werk, belangrijk bij de zorg
voor mensen aan de onderkant van de samenleving. Het gaat om mensen die er niet of slechts
met moeite in slagen om zelfstandig een leven op te bouwen. Hoewel de problemen van deze aard
in Oss nog overzienbaar zijn, zijn de signalen verontrustend. Zo groeit de groep jongeren die een
beroep doen op maatschappelijke opvang fors en worden steeds vaker mensen afgewezen wegens
plaatsgebrek. Deels heeft dit laatste te maken met het feit dat uitstroom stagneert. In de nota
maatschappelijke opvang is dan ook afgesproken om samen met instellingen en
woningcorporaties te zoeken naar mogelijkheden om meer ruimte voor wonen met begeleiding te
creëren, zodat mensen door kunnen stromen naar een plek waar ze nog niet volledig op zichzelf
zijn aangewezen.
Ook preventie is van groot belang. Het gaat daarbij om preventie van psychische problemen en
verslaving, maar ook om het voldoende toerusten van jongeren zodat ze zelfstandig kunnen
functioneren en risico’s aankunnen.
5.5. Aanbevelingen voor gemeentelijk beleid:
1. I.o.m. welzijnsinstellingen de positie en rol van welzijn nader specificeren
2. Uitwerken van een kader voor subsidiëring van verenigingen
3. Beter mogelijk maken van in- en bijwoning
4. Een actieve rol spelen in de keuze en het realiseren van locaties voor bijzondere woonvormen
c.q. wonen voor bijzondere groepen
5. Afspraken maken met corporaties en ontwikkelaars over voorzieningen in woningen bij
nieuwbouwprojecten
6. Afstemming zoeken met zorgkantoor
7. Uitwerking zorgloket met als uitgangspunten:
a.
onderbrengen gemeentelijk gefinancierde zorgvoorzieningen en zorggerelateerde
diensten in het zorgloket
b.
samenwerking zoeken met CIZ
c.
i.o.m. betrokken instellingen, waaronder in ieder geval MEE en Rigom,
clilëntondersteuning aanbieden vanuit zorgloket
d.
SCPO betrekken bij de uitwerking van het zorgloket
8. De ondersteuning van mantelzorgers verder invulling geven door:
18
a.
Mantelzorgondersteuning onderdeel te maken van het zorgaanbod vanuit het
zorgloket (bij elke aanvraag nagaan of er sprake is van mantelzorg en of de
mantelzorger een ondersteuningsvraag heeft)
e
b.
Samen met 1 lijns hulpverleners een systeem van vroegsignalering op te zetten
c.
Mogelijkheden binnen de WWB tot ondersteuning te benutten, waaronder vrijstelling
van sollicitatieplicht en inzetten van scholing ter ondersteuning van mantelzorgers
met een uitkering
d.
Te onderzoeken of kinderopvang geboden kan worden aan mantelzorgers met
kinderen
e.
Afstemming te realiseren in het aanbod aan mantelzorgondersteuning en
vrijwilligers op dit terrein actief ondersteunen en faciliteren (hierbij spelen de
professionele instellingen, ook nu al, een belangrijke rol)
f.
De mogelijkheid van een pgb te bieden.
19
6. Vormen van samenwerking met anderen
6.1 Samenwerking met maatschappelijke instellingen
In samenwerking met maatschappelijke instellingen heeft onze gemeente een traditie.
Gaandeweg, en soms met vallen en opstaan, is de samenwerking ontwikkeld. Binnen het sociale
beleid wordt op tal van onderwerpen overleg gevoerd, afstemming gezocht en wordt beleid in
overleg met instellingen vormgegeven en voorbereid. Vaak gaat het dan ook om instellingen en
organisaties die door andere overheden worden aangestuurd, en in toenemende mate (zij het in
Oss nog beperkt) met private partijen.
Zo werken we in het jeugd- en onderwijsbeleid samen met scholen (gefinancierd door het
ministerie) en jeugdhulpverlening (gefinancierd door de provincie).Op het terrein van
arbeidsinpassing en inkomensvoorziening komen we het CWI, de uitkeringsinstantie UWV en het
bedrijfsleven tegen. Rond gezondheidsbeleid en OGGZ werken we onder andere samen met de
gemeentelijke gefinancierde GGD, de AWBZ-gefinancierde GGZ en de verslavingszorg,
maatschappelijke opvang en maatschappelijk werk die in regionaal verband worden aangestuurd,
maar ook met de gemeenten in de regio Brabant noordoost. En zo zijn er veel voorbeelden te
noemen.
6.2 Regie wonen/welzijn/zorg
Er komt steeds nadrukkelijker een verantwoordelijkheid bij de gemeente te liggen om binnen die
samenwerking een actieve, sturende rol te vervullen en niet alleen eigen beleid op dat van
anderen af te stemmen, maar ook samenwerking en afstemming tussen andere partijen tot stand
te brengen. Ook als het gaat om werkgebieden waar de gemeente geen formele bevoegdheden of
verantwoordelijkheden heeft. Ook de instellingen vragen de gemeente om de regie op zich te
nemen. Op het gebied van jeugd- en onderwijsbeleid hebben we daar al enkele jaren ervaring mee
opgedaan. Dit beleid wordt momenteel geëvalueerd.
Naast alle bestaande samenwerkingsverbanden is het van belang de regie op het terrein
wonen/welzijn/zorg (WWZ) nadrukkelijk vorm te gaan geven. Deze wens is ingegeven door de
groeiende behoefte zolang mogelijk en zo thuis mogelijk zelfstandig te kunnen blijven. Door een
aangepaste woning kunnen mensen langer zelfstandig wonen. Wonen is één van de belangrijkste
componenten van welzijn. Goede welzijnsvoorzieningen verhogen de kwaliteit van leven en
kunnen de behoefte aan zorg voorkomen dan wel uitstellen en/of verminderen. Samenhangende
maatregelen op het gebied van wonen en welzijn bevorderen niet alleen de kwaliteit van leven
maar bieden mensen de mogelijkheid om langer zelfstandig te wonen. Samenwerking tussen de
drie (wonen, welzijn en zorg) levert voordelen én een betere dienstverlening aan de cliënt.
We realiseren ons dat we dit terrein niet alleen vorm kunnen geven. Veel andere partijen zijn er
actief en doelstellingen zullen dan ook gezamenlijk gesteld moeten worden. En we beginnen niet
blanco. Op het terrein van bijvoorbeeld maatschappelijke opvang wordt regionaal samengewerkt
en beleid ontwikkeld. Er liggen verschillende regiovisies, gericht op de verschillende doelgroepen
20
(ouderen, gehandicapten, mensen met psychiatrische problemen). Deze regiovisies zijn weliswaar
soms verouderd, maar bieden wel een basis om op door te gaan. Evenals de
samenwerkingsverbanden die op de verschillende terreinen zijn ontstaan.
De gemeente heeft op het terrein wonen/welzijn/zorg twee verschillende rollen. Naast de rol van
regisseur zijn we ook uitvoerder van een aantal voorzieningen (bv. Wvg) en als financier
verantwoordelijk voor een aantal andere (bv. welzijn). De rol van regisseur moet daarbij
prevaleren boven het belang als uitvoerder. We willen onze eigen taken invullen naar het belang
van het totaal, zoals we ook van instellingen zullen vragen om het algemeen belang boven het
eigenbelang te stellen.
We willen de regiefunctie inhoud geven:
- vanuit onze visie dat zelfstandigheid, verantwoordelijkheid en zeggenschap over het eigen
leven bevorderd worden;
- gericht op resultaten; dat wil zeggen dat we als partners afspraken willen maken over wat we
willen bereiken en wat ieder daaraan bij kan dragen;
- gericht op optimale toegankelijkheid en bereikbaarheid;
- als een betrouwbare overheid, die ook zelf zijn afspraken nakomt;
- in het besef dat we zelf niet alleen regisseur zijn, maar ook verantwoordelijk voor welzijn en een
deel van de zorg en ook zelf uitvoerder van een aantal taken; dat betekent dat we de
regiefunctie niet afhankelijk willen stellen van ons belang als uitvoerder maar juist onze eigen
taken (en de gemeentelijk gefinancierde taken) in afstemming met het totale aanbod willen
invullen;
- in samenwerking met regiogemeenten, daar waar regiogemeenten ook deze wens hebben;
- gericht op kwaliteit, waarbij we aansluiten bij bestaande kwaliteitssystemen en de mening van
de cliënt een belangrijke plek willen geven.
De regie wonen/welzijn/zorg betekent ook iets voor de eigen organisatie, en wel in twee
richtingen.
- afstemming en goede aansluiting tussen de verschillende terreinen is ook intern van groot
belang. Dat betekent een goede horizontale afstemming tussen afdelingen en portefeuilles.
- de verschillende niveaus binnen de gemeente spelen ieder hun eigen rol, dus ook een verticale
afstemming is van belang. De gemeenteraad zal de kaders aan moeten geven, en de ruimte
die de regisseur heeft in zijn overleg met instellingen. Het college zal bestuurlijk de rol van
regisseur moeten oppakken en zorgen voor afstemming en aansluiting tussen de
verschillende portefeuilles, bijvoorbeeld door het aanstellen van een coördinerend
portefeuillehouder. Ook ambtelijk moet een regisseur worden aangesteld. De ambtenaren tot
slot zullen in de dagelijkse praktijk de afstemming tussen de verschillende terreinen verder
vorm moeten geven. En gezamenlijk moeten we zorgen voor een eenduidig cliëntgericht
optreden naar buiten toe.
21
Een goede invulling van de regiefunctie vraagt een mandaat vanuit het bestuur. Dit betekent dat
de kaders (inhoudelijk en m.b.t. de inzet van financiële en andere middelen) duidelijk zijn en de
regisseur de bevoegdheid heeft om binnen die kaders te handelen en afspraken te maken.
Wanneer regie regionaal wordt ingevuld betekent dit een mandaat vanuit alle deelnemende
gemeenten, waarbij uiteraard ook alle gemeenten de grenzen van dat mandaat aangeven.
6.3 Financiële relatie met instellingen: inkoop of subsidie?
Landelijk is de tendens dat relaties tussen overheden en instellingen verzakelijken.
Prestatiecontracten, inkooprelaties of aanbestedingsprocedures vervangen het vrijblijvender
overleg gekoppeld aan langdurige subsidierelaties.
De gemeente Oss heeft inmiddels ervaring met inkoop als het gaat om concrete
zorgvoorzieningen (via de Wvg). Wanneer concrete prestaties gemeten kunnen worden, en daar
ook op afgerekend kan worden, is dit een goede manier (bv. het leveren van rolstoelen). Echter
wanneer het mede gaat om minder harde of meetbare resultaten wordt inkoop moeilijker.
Wanneer het gaat om processen, ondersteuning of begeleiding zijn resultaten moeilijker
meetbaar en niet alleen afhankelijk van de inspanningen van de opdrachtnemer. Afrekenen wordt
dan lastiger. En tussentijds bijsturen wordt belangrijker, al is het maar omdat dit soort
werkzaamheden zich steeds moet aanpassen aan de omstandigheden. Het is in het voordeel van
de gemeente wanneer bijstellingen niet steeds leiden tot nieuwe onderhandelingen of
prijsaanpassingen. Een subsidierelatie ligt in deze situaties meer voor de hand: de instelling levert
een inspanning, gericht op de gemeentelijke doelstellingen, waartegenover de gemeente een
vooraf afgesproken subsidie stelt. Via halfjaarlijks overleg wordt de voortgang besproken en
afspraken gemaakt over eventuele bijstellingen.
Een andere factor die medebepalend is voor de keuze is de mate waarin activiteiten afhankelijk
zijn van het netwerk waarin de opdrachtnemer functioneert. Naarmate samenwerking
belangrijker is en een activiteit afhankelijk is van meerdere partners ligt een langdurige
samenwerking voor de hand. Het kost immers veel tijd voor nieuwe opdrachtnemers om opnieuw
het netwerk en alle contacten op te bouwen.
Samenvattend: naarmate activiteiten meer procesmatig zijn, beïnvloed worden door meerdere
externe factoren en afhankelijk zijn van samenwerking in een netwerk, ligt subsidiëring meer
voor de hand. Wanneer activiteiten concreet en meetbaar zijn en weinig afhankelijk van
omgevingsfactoren of een netwerk, ligt inkoop voor de hand.
In zijn algemeenheid vinden we dat concurrentie weliswaar op een aantal terreinen goed kan zijn,
maar dat dit niet ten koste mag gaan van de samenwerking. Samenwerking is belangrijker dan
concurrentie.
6.4 Regionale samenwerking
De gemeente Oss werkt op twee niveaus samen met andere gemeenten. Op het niveau van het
Maasland zoeken we afstemming en werken we samen rond bijvoorbeeld ouderenbeleid.
Op terreinen die een groter schaalniveau vragen werken we samen op de schaal van Brabant
Noordoost. Soms is deze regionale samenwerking ook wettelijk verankerd. Zo moet Oss als
22
centrumgemeente het beleid op het gebied van verslavingszorg en maatschappelijke opvang in
overleg met de regiogemeenten vormgeven.
Voor onze inwoners is de stad Oss het centrum waar voorzieningen, die in kleinere kernen niet
aanwezig zijn, gebruikt kunnen worden. Dat is voor omliggende dorpen die niet tot onze
gemeente behoren niet anders. Al te grote verschillen in het voorzieningenniveau in
aangrenzende gemeenten vallen moeilijk uit te leggen, en hoewel iedere gemeente voor zich haar
eigen keuzes maakt kunnen we wel in samenwerking zoeken naar zoveel mogelijk
overeenstemming.
We willen rond sociaal beleid dan ook vooral de samenwerking zoeken met de gemeenten in het
Maasland. Dat geldt ook voor de komende Wmo. In de directe omgeving liggen de eerste
aanknopingspunten. De inzet zal in de komende periode dan ook vooral op het Maasland zijn
gericht. Dat heeft deels al vorm gekregen in de gezamenlijke beleidsontwikkeling met Lith en
Maasdonk. Ook bij de uitwerking van de diverse deelprojecten zullen we daar waar dezelfde
onderwerpen uitgewerkt worden kiezen voor een gezamenlijke aanpak. In hoeverre dat ook bij de
uitvoering leidt tot samenwerking hangt af van de keuzes die elke gemeente gaat maken.
Met gemeenten in de regio Brabant Noordoost vindt afstemming plaats. Dit is mede nuttig omdat
we vanuit de verschillende deelregio’s samenwerken met dezelfde regionale instellingen.
Wellicht dat we in een later stadium toegroeien naar meer samenwerking rond specifieke thema’s
of voorzieningen op dit grotere schaalniveau.
6.5 Aanbevelingen voor gemeentelijk beleid:
1. De gemeente vult de regiefunctie in met inachtneming van de genoemde uitgangspunten. In
overleg met de betrokken organisaties wordt regie en samenwerking verder vormgegeven.
2. Wanneer het gaat om concrete, meetbare prestaties die weinig afhankelijk zijn van een netwerk
van actoren kiezen we voor inkoopcontracten
3. wanneer het gaat om procesmatige activiteiten, die door veel factoren beïnvloed worden en
afhankelijk zijn van samenwerking in een netwerk, kiezen we voor langduriger
subsidierelaties.
4. Blijven inzetten op verdergaande regionale samenwerking: in ieder geval binnen het Maasland
met afstemming en waar nuttig samenwerking op het niveau van Brabant Noordoost.
5. Ook in de regiefunctie zorgen voor inbreng vanuit het cliëntperspectief.
23
7. Wet maatschappelijke ondersteuning: nieuwe taken en keuzes
Zoals eerder gezegd is er nog niets zeker rond de Wmo. In de huidige voorstellen van het kabinet
krijgen gemeenten vanaf 1.7.2006 de verantwoordelijkheid voor de huishoudelijke verzorging en
enkele subsidieregelingen die nu onder de AWBZ vallen. Voor Oss gaat het met name om regelingen
rond zorg bij zelfstandig wonen en ondersteuning van mantelzorg. Mogelijk gaan deze middelen
regionaal toebedeeld worden, omdat nu vanuit de AWBZ deze subsidies veelal aan regionale
instellingen zijn toegekend.
Naast de genoemde concrete taken moeten gemeenten hun beleid en hun prestaties beter gaan
formuleren, inwoners betrekken bij de formulering van het beleid en nadrukkelijk verantwoording
af gaan leggen aan gemeenteraad en inwoners. Het betreffende beleid is opgesomd in 9
prestatievelden (zie 7.4).
7.1. Voorzieningen
We willen conform onze uitgangspunten de voorzieningen invullen gericht op behoud van
zelfstandigheid, verantwoordelijkheid en zeggenschap over het eigen leven. Daarbij past het te
kiezen voor keuzevrijheid, dat wil zeggen het aanbieden van meerdere antwoorden op dezelfde
vraag (meerdere aanbieders) waardoor de cliënt zelf kan kiezen wat het beste bij hem past. Hieraan
zit echter een beperking: daar waar deze keuzevrijheid leidt tot hogere kosten moet de afweging
gemaakt worden of we voor de keuzevrijheid willen betalen met een zorgniveau dat over de hele
linie lager is of door er meer middelen voor in te zetten. Volledige keuzevrijheid is daarmee niet
altijd een vanzelfsprekendheid. Wel dient terdege rekening te worden gehouden met de
persoonlijke levenssfeer en gewoonten van mensen. Mensen moeten in hun waarde worden gelaten
en op respectvolle wijze tegemoet getreden.
Een andere vorm om eigen zeggenschap en keuzevrijheid vorm te geven is het persoonsgebonden
budget (pgb). De AWBZ biedt o.a. voor huishoudelijke verzorging deze mogelijkheid. De directe
kosten zijn lager (de cliënt ontvangt een lager bedrag dan de kosten van hulp in natura, minus de
eigen bijdrage), maar de administratieve kosten zijn hoger omdat er controle moet plaatsvinden op
de besteding van de middelen. Wanneer het mogelijk is om die controle beperkt te houden, en
financieel binnen de grenzen van de kosten van hulp in natura te blijven, ligt het, gezien onze
uitgangspunten, voor de hand om de mogelijkheid van een pgb te bieden.
Momenteel maakt (landelijk) 10-15% van de cliënten gebruik van de mogelijkheid van een pgb. Dit
betekent dat het voor een grote groep nodig blijft om ook zorg in natura aan te bieden.
7.2. Indicatiestelling
Voor de Wvg doen we nu de indicatiestelling zelf. AWBZ-indicaties worden verzorgd door een
onafhankelijke instantie: het CIZ. De vraag doet zich voor waar we voor kiezen wanneer
voorzieningen uit de AWBZ worden overgedragen aan gemeenten.
Voordeel van een onafhankelijke indicatiestelling is het feit dat de indicatie niet beïnvloed kan
worden door de belangen van de financierende of uitvoerende instantie. Nadeel is een extra schijf
24
en daarmee hogere kosten. Bovendien is regie op cliëntniveau lastiger wanneer indicaties,
zorgtoewijzing en zorglevering over verschillende schijven verdeeld zijn. Mede gezien onze
ervaringen met de indicatie binnen de Wvg kiezen we voor het onderbrengen van de beoordeling
van de vraag bij het zorgloket. Daarmee kan de cliënt op één plaats vollediger geholpen worden.
Bovendien ontstaan efficiencyvoordelen: vaak zal een cliënt al bekend zijn en kan snel worden
beoordeeld of recht op een voorziening bestaat.
Om een objectieve indicatiestelling te garanderen is een goede en onafhankelijke
bezwarenprocedure, zoals we die nu in de Wvg kennen, belangrijk. Periodieke evaluaties zullen
plaatsvinden. Verder zal de vergelijking van gemeenten zoals het Rijk die in het kader van de Wmo
mogelijk wil maken een belangrijke informatiebron zijn over resultaten en prestaties van Oss in
verhouding tot andere gemeenten.
7.3 Eigen bijdragen
Met de komst van nieuwe voorzieningen doet ook de vraag of we een eigen bijdrage moeten
invoeren zich weer voor. In de Wvg wordt nu slechts voor enkele voorzieningen een eigen bijdrage
gevraagd. Met het oog op de nieuwe voorzieningen (nu de huishoudelijke verzorging) krijgt de
gemeente de vrijheid om een eigen bijdrage te vragen, maar komt de minister nog wel met
nadere richtlijnen. Deze zullen zich deels richten op het voorkomen van dubbele bijdragen (een
bijdrage in het kader van de Wmo zal daarbij achtergesteld worden bij een AWBZ-bijdrage) en het
maximeren van eigen bijdragen. Het is niet duidelijk of de gemeente de mogelijkheid krijgt om af
te zien van een eigen bijdrage. Dit zou overigens (bij gelijkblijvend zorgniveau) wel leiden tot
hogere kosten die uit eigen middelen betaald zullen moeten worden. Wel treden dan besparingen
op omdat innings- en controlekosten wegvallen.
Een belangrijke afweging is het ontzien van mensen met lage inkomens en bij de
middeninkomens te waken voor een cumulatie van extra uitgaven (of hogere kosten) waardoor
problemen kunnen ontstaan. Omdat mensen met lage en middeninkomens tevens ook de
grootste groep betreft willen we eigen bijdragen zoveel mogelijk beperken. Waar een eigen
bijdrage wordt gevraagd kiezen we voor een bijdrage naar draagkracht
(inkomens/vermogensafhankelijk).
Een definitieve keuze rond het al dan niet heffen van een eigen bijdrage kan pas worden gemaakt
wanneer de richtlijnen van de minister bekend zijn, duidelijk is welke middelen de gemeente
krijgt en wat de financiële consequenties zijn.
7.4. De prestatievelden
Het gemeentelijke beleid dat onder de WMO gaat vallen is gerangschikt in 9 prestatievelden. In
het beleidsplan WMO (dat voor 1-1-2007 gereed moet zijn) dient de gemeente haar beleid op die 9
terreinen te beschrijven in termen van prestaties. Overigens kan de gemeente ook kiezen om geen
beleid te voeren, mits dat gemotiveerd wordt en de keuze wordt verantwoord tegenover raad en
inwoners.
De prestatievelden betreffen grotendeels terreinen die ook nu al onder de gemeentelijke
verantwoordelijkheid vallen. We willen daar waar zaken goed lopen en er een structuur is
25
waarbinnen beleid vorm krijgt die situatie handhaven. Onderbrengen van alle prestatievelden in
één kader is zo veelomvattend dat het naar verwachting meer nadelen (in de vorm van regels en
procedures) oplevert dan voordelen. In het vierjaarlijkse Wmo-beleidsplan en de verantwoording
daarvan kan de aansluiting en afstemming tussen de verschillende terreinen plaatsvinden.
We lopen de prestatievelden langs om aan te geven welke plek ze hebben en waar heroverweging
dan wel aanvulling nodig is.
1. Het bevorderen van sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten.
Dit prestatieveld krijgt vooral zijn plek in het wijkgericht werken. Onder sociale cohesie hebben we
aangegeven in welke richting we dit prestatieveld in willen vullen. Deze richting staat overigens
los van de Wmo, ook zonder Wmo willen we dit vorm gaan geven.
2. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen die problemen met opgroeien hebben en
ondersteuning van ouders met problemen in de opvoeding.
Dit prestatieveld krijgt vorm in het lokaal jeugd- en onderwijsbeleid. Er wordt samengewerkt met
diverse instellingen en onder gemeentelijke regie worden gezamenlijk keuzes gemaakt.
Momenteel wordt de eerste periode geëvalueerd en wordt een nieuw plan voor de komende
periode opgesteld. Wanneer duidelijk is op welke manier prestaties moeten worden beschreven
en verantwoord (het ministerie komt nog met richtlijnen hierover) zal dat worden gevolgd zodat
het beleid kan aansluiten bij het Wmo-beleid.
3. Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning
4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers
Deze prestatievelden vragen extra aandacht van de gemeente ten opzichte van ons eerdere beleid.
We besteedden er al aandacht aan in de paragrafen 5.4.1 en 5.4.2. Ook los van de Wmo willen we
deze taakvelden meer inhoud geven zoals eerder beschreven.
Ten aanzien van vrijwilligerswerk in het algemeen wordt momenteel het gemeentelijke beleid
(zoals vastgesteld in de nota Vrijwilligers in de picture) geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Ook
hier zullen de uitgangspunten van de sociale visie en de komende Wmo worden meegenomen.
5. Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig
functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen
met een psychosociaal probleem.
Hier gaat het vooral om de fysieke en mentale toegankelijkheid van de algemene voorzieningen
en het stimuleren van deelname daaraan. We geven dit invulling door het “inclusief beleid” zoals
beschreven in paragraaf 3.3.
6. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch
probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun
zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer.
26
Hier gaat het om de individuele voorzieningen zoals nu onder andere geregeld in de Wvg. We
gaven eerder de uitgangspunten aan van waaruit we deze voorzieningen vorm willen geven
(paragraaf 7.1 en 7.2).
7. Maatschappelijke opvang en steunpunten huiselijk geweld
8. Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ)
9. Ambulante verslavingszorg
Voor de prestatievelden 7 en 9 zijn nu nog centrumgemeenten aangewezen. Oss is
centrumgemeente voor de regio Brabant noordoost (het voormalig streekgewest) en stelt het
beleid vast in overleg met de andere gemeenten in deze regio. Voor de OGGZ zijn voor hetzelfde
gebied afspraken gemaakt rond afstemming en beleidsvorming.
Ook in de Wmo blijven de financiën voor maatschappelijke opvang en verslavingszorg toegewezen
aan centrumgemeenten. De regering is voornemens ook de OGGZ-middelen, die nu nog via de
AWBZ worden verstrekt, aan de centrumgemeenten toe te wijzen.
Gezien de samenhang tussen deze prestatievelden en het feit dat ze binnen dezelfde geografische
regio en in overleg met dezelfde regionale instellingen worden vormgegeven, verdient het
aanbeveling ze nadrukkelijker met elkaar in verbinding te brengen. Dat kan door de
overlegstructuren rond de drie terreinen in elkaar te schuiven en het beleid daar in samenhang
met elkaar te ontwikkelen. Daarnaast kan een nadrukkelijker rol van Oss als centrumgemeente in
de regie over deze terreinen bijdragen aan een integralere aanpak. Het is dan wel van belang dat
in overleg met de andere gemeenten verder invulling te geven.
7.5. Aanbevelingen
1. Binnen de individuele voorzieningen van de Wmo zoveel als mogelijk invulling geven aan:
a.
Keuzevrijheid voor de cliënt
b.
De mogelijkheid te kiezen voor een pgb
c.
Zo veel mogelijk beperken van eigen bijdragen
d.
Indicatiestelling door de gemeente (via het zorgloket)
2. Invulling geven aan de prestatievelden:
a.
in aansluiting op bestaande structuren en trajecten waar dat mogelijk is (jeugd- en
onderwijsbeleid; vrijwilligerswerk; wijkgericht werken);
b.
met extra aandacht voor relatief nieuwe onderwerpen (informatie, advies en
cliëntondersteuning; mantelzorgondersteuning) of onderwerpen met nieuwe
aspecten (inclusief beleid; voorzieningen voor mensen met een beperking) conform
hetgeen in deze nota is gesteld;
c.
aanscherping van de rol als centrumgemeente (verslavingszorg, maatschappelijke
opvang; OGGZ) in overleg met de andere gemeenten in Brabant noordoost.
27
8. Vervolgactiviteiten en projecten
In deze nota zijn veel aanbevelingen gedaan. Voor een deel moeten deze hun vertaling krijgen in
bestaande beleidsontwikkelingen en dienen ze als uitgangspunten voor komende keuzes en
beslissingen.
Een aantal punten moeten verder worden uitgewerkt. In de komende periode (2005/2006) willen we
prioriteit geven aan de volgende onderwerpen.
8.1 Huishoudelijke verzorging en subsidies
Als eerste nieuwe taak op grond van de Wmo komen de huishoudelijke verzorging en enkele
subsidies naar de gemeenten. In een vervolgproject werken we dit uit.
Hierbij worden ook concrete voorstellen uitgewerkt over mogelijkheden voor keuzevrijheid,
eigen bijdrage en organisatie van de indicatiestelling. Omdat de ingangsdatum nadert en met
name het voorbereiden van de uitvoering de nodige tijd vraagt (zeker wanneer levering van
voorzieningen moet worden aanbesteed) is de voorbereiding van dit project reeds van start
gegaan. De gemeenten Lith en Maasdonk zijn betrokken in de ideeontwikkeling met het oog op
mogelijke samenwerking in de toekomst.
8.2 Zorgloket
We starten nu met een project om het zorgloket verder invulling te geven. Dit willen we doen in
nauw overleg met betrokken instellingen (in ieder geval Rigom, MEE en CIZ) en het
cliëntenplatform. De gemeenten Lith en Maasdonk zullen hierbij betrokken zijn in de
ideeontwikkeling met het oog op mogelijke samenwerking in de toekomst.
8.3 Beleidsplan Wmo
In 2006 stellen we het eerste beleidsplan Wmo op. Daarin worden de gemeentelijke doelen en
prestaties op de 9 prestatievelden beschreven. Ook de relaties met andere beleidsterreinen zoals
arbeidsintegratie en veiligheid zullen aan de orde komen. We zullen daarbij gebruik maken van
bestaande netwerken en samenwerkingsverbanden. Terreinen waar nu regionaal wordt
samengewerkt willen wij ook in het kader van de Wmo regionaal blijven afstemmen. Dat geldt
bv. voor de maatschappelijke opvang, verslavingszorg en OGGZ.
8.4 Regie
De gemeente geeft de regierol vorm door iemand daarvoor aan te wijzen (zowel binnen college
al binnen ambtelijk apparaat) die dit in overleg met intern en extern betrokkenen verder
vormgeeft. Binnen de regiefunctie is er speciale aandacht voor welzijn (rol en positie).
8.5 Regionale samenwerking
Ook in de verdere ontwikkeling streven we naar samenwerking binnen de deelregio Maasland.
Ten aanzien van terreinen die deze regio overstijgen (bijvoorbeeld de prestatievelden 7,8 en 9)
werken we samen binnen de regio Brabant noordoost. Bij de uitwerking van de Wmo-
28
onderdelen worden mogelijkheden tot samenwerking onderzocht en verder krijgt dit streven
gestalte in de regionale en deelregionale overlegstructuren.
8.6
beleidskader subsidiëring verenigingen
In de tweede helft van 2005 worden uitgangspunten voor de subsidiëring van verenigingen
uitgewerkt. De uitgangspunten moeten een toetsingskader bieden voor verenigingssubsidies.
Streven is om dit project af te ronden voor de gemeenteraadsverkiezingen (besluitvorming in de
raad in februari 2006). Of dit haalbaar is, is mede afhankelijk van de tijd die nodig is voor de
discussie in raad en met het verenigingsleven.
8.7. Vereenvoudiging vergunningenbeleid voor verenigingen en bewonersgroepen
Onderzocht zal worden of de vergunningplicht voor niet-belastende activiteiten kan worden
vervangen door een meldingsplicht. Bij vergunningaanvragen voor gesubsidieerde activiteiten
wordt bezien of leges achterwege kunnen blijven dan wel verrekend met het subsidie. Mede
gezien de taakstelling, dat leges kostendekkend moeten worden, moeten financiële
consequenties hierbij betrokken worden.
8.8. Invoering van het “Boekels model”.
We zullen onderzoeken onder welke condities bijwoning mogelijk gemaakt kan worden en dit
regelen in het bestemmingsplan.
29
9. Randvoorwaarden bij uitwerking
1.
Huidige en nieuwe activiteiten moeten zoveel als mogelijk in termen van resultaten of prestaties
worden beschreven. Naast onze eigen wens om dit te doen zal ook in het kader van de Wmo de
verplichting hiertoe bij de gemeente komen te liggen. De regels die hiervoor gesteld worden zijn
nog niet bekend, Het is daarom niet mogelijk om dit nu al concreter in te vullen.
2.
We realiseren ons dat niet alles meetbaar en tastbaar te maken is. Effecten van beleid zijn
weliswaar te meten, maar lang niet altijd aan het gevoerde beleid toe te schrijven (bijvoorbeeld:
als de werkloosheid daalt, is dit dan het gevolg van onze inspanningen, of van de conjunctuur of
hebben zich meer bedrijven in Oss gevestigd; of zijn er nog andere oorzaken te bedenken? Als
(sociale) veiligheidsgevoelens toe – of afnemen, ligt dat dan aan de inzet van de politie, van het
opbouwwerk, of gaat het om de invloed van landelijk nieuws of nog andere factoren?)
Bij cijfers hoort altijd het verhaal achter de cijfers: wat is er gedaan en waarom denken we dat het
effect heeft? Wat zijn ervaringen van gebruikers en werkers?
3.
Bij de uitwerking van onderdelen kijken we steeds naar mogelijke verbindingen met andere
terreinen. Zo kan arbeidsintegratie een bijdrage leveren aan participatie of aan welzijnsprojecten
en kan stimuleren van sociale participatie een bijdrage leveren aan vrijwilligerswerk.
4.
Ook bij de uitwerking van de genoemde onderwerpen is cliëntparticipatie belangrijk. Naast
betrokken instellingen, organisaties en inwoners zullen we bij activiteiten gericht op mensen met
een beperking steeds het cliëntenplatform betrekken.
5.
Bij de uitwerking gaan we uit van kwaliteit. Kwaliteit betekent naast het voldoen aan algemeen
geldende normen ook dat het product/de voorziening voldoet aan wat de cliënt belangrijk vindt.
30
Lijst van gebruikte afkortingen
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
CIZ
Centraal Indicatieorgaan Zorg
CWI
Centrum voor Werk en Inkomen
GGD
Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst
GGZ
Geestelijke Gezondheidszorg
MEE
instelling voor ondersteuning bij leven met een beperking
OGGZ
Openbare Geestelijke Gezondheidszorg
Pgb
persoonsgebonden budget
PON
Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant
Rigom
Regionale instelling voor gecoördineerd ouderenwerk Maasland
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
Wvg
Wet voorzieningen gehandicapten
WWB
Wet Werk en Bijstand
31
Bijlage 2: Samenvatting werkconferentie sociale visie en Wmo van 3 juni 2005
Wethouder Van Gerven opent de bijeenkomst en verwijst naar de stukken die deze week over de Wet
maatschappelijke ondersteuning zijn verschenen. Financiële consequenties zijn nog niet bekend, dus
daarover hoeven we ons in de discussie geen zorgen te maken in die zin dat er vrijuit gesproken kan
worden. Er kan zonder reserve gesproken worden over de gevolgen die de wet in de huidige vorm
kent, zoals dat door de aanwezigen wordt ingeschat.
Mevrouw Van Oorsouw haalt nog enkele punten naar voren uit de inventarisatie, zoals deze is
opgesteld na gesprekken met de instellingen en beleidsambtenaren en is aan de bevraagde
instellingen toegezonden.
De aanwezigen gaan in vijf groepen uiteen om aan de hand van 4 onderwerpen te discussiëren.
1.
Solidariteit
De solidariteit is niet automatisch iets van de overheid, maar de overheid kent hierin wel een taak.
Voor groepen zullen er voorwaarden gecreëerd moeten worden, ook voorwaarden die prikkelend
werken. Niet pamperen maar faciliteren. Er blijft wel sprake van een eigen verantwoordelijkheid. In de
facilitering moeten nuances aangebracht worden, zodat maatwerk mogelijk is. Ter discussie staat
wanneer wordt er nog recht gedaan aan de volwaardigheid van de mens. Het initiatief moet bij de
bewoners zelf liggen, maar waar nodig moet een zetje in de rug tot de mogelijkheden behoren.
Het creëren van werk is een belangrijk element.
Voor wat de verantwoordelijkheid voor het welbevinden van de inwoners betreft is men de mening
toegedaan, dat de gemeente hierin een taak heeft in voorwaardenscheppende zin. Er moet vanuit de
gemeente ook aandacht zijn voor de onderlinge solidariteit.
Burenhulp hoeft niet direct door de gemeente te worden georganiseerd, maar projecten zoals
buurtwerk en huiskamerproject, moeten door de gemeente ondersteund worden. Er moeten
professionals ingeschakeld worden om bruggen te slaan, zodat er contacten ontstaan en burenhulp
op gang komt.
Wel moet er onderscheid zijn of de hulpvraag tijdelijk of blijvend is. Bij een blijvende hulpvraag moet
men niet afhankelijk zijn van burenhulp. Ook het verenigingsleven moet gestimuleerd worden.
Gratis voorzieningen verstrekken wordt vergeleken met gratis pamperen. De voorzieningen moeten
verstrekt worden naar draagkracht, waarbij we wel moeten voorkomen, dat er een opeenstapeling van
eigen bijdragen komt, waardoor de hulpvrager toch in de problemen komt. Indien nodig is men voor
verhoging OZB om deze in te zetten voor zowel het algemeen als voor specifieke gevallen. Als de
middelen juist worden ingezet, is de verwachting dat de OZB na enkele jaren weer verlaagd kan
worden.
32
Of de gemeente verantwoordelijk is of de inwoners verantwoordelijk zijn hangt af van het gebied
waarover het gaat.
Geluidsoverlast moet op de eerste plaats in een buurt opgelost kunnen worden. Dit is ook een kwestie
van mentaliteit. Overlast kan worden ervaren omdat er in zijn algemeenheid een afnemende
tolerantie is. Sociale veiligheid wordt vaak bepaald door de beleving van de mens zelf.
Voor vervoer en huishoudelijke hulp bijvoorbeeld zou uitgegaan moeten worden van de vrager. Er
moet niet alleen een keuzemogelijkheid zijn voor de huishoudelijke hulp maar ook voor bijv.
voorzieningen.
2.
Voorzieningen
Stelling 1: (voorzieningen neerleggen bij gemeenten)
- de vrees bestaat bij instellingen, dat met iedere gemeente afzonderlijk onderhandeld moet
worden;
- er zullen vooral problemen ontstaan voor instellingen die regionaal werken;
- verschillen tussen gemeenten zullen afhangen van de vraag hoe samenwerking tussen
gemeenten wordt vormgegeven;
- goede zaak wanneer (deel)regio’s koppen bij elkaar steken;
- gehecht wordt aan redelijk uniform voorzieningenniveau binnen samenwerkende gemeenten;
- Oss als grote gemeente zou voorbeeld-/voortrekkersfunctie kunnen vervullen;
- het zal voor de burger onbegrijpelijk zijn wanneer er bij de verschillende gemeenten
verschillende voorzieningenpakketten zijn;
- punt van waakzaamheid: versplintering;
- bestaande samenwerkingsverbanden niet weggooien;
- streven naar basispakket; van daar uit lokale/regionale accenten;
- basis zal als recht moeten worden vertaald;
- kleinere gemeenten krijgen problemen; grotere gemeente zal meer kunnen bieden;
- inhoud basis: bepaling daarvan zo dicht mogelijk bij de burger, dus niet door centrale overheid
laten bepalen;
samenvattend is het volgende gesteld:
- voorzieningenpakket concreet maken;
- toegankelijk maken;
- probeer te komen tot regionale afspraken indien dat landelijk niet lukt;
- ook aandacht voor andere doelgroepen in achterstandspositie.
Verder:
- welzijn en zorg hand in hand;
- wie is aan zet ?: bij basispakket gemeente organiserende rol in wonen, welzijn en zorg. Samen
vaststellen wat pakket in zou moeten houden.
33
Stelling 2: (keuzevrijheid, persoonsgebonden budget versus verstrekking in natura)
- keuzevrijheid bij cliënt. Daar waar het kan persoonsgebonden budget, daar waar dat niet kan,
verstrekking in natura;
- keuzevrijheid veronderstelt mogelijkheid tot keuze; klinkt aantrekkelijk; is niet altijd zo;
- door levering in natura blijkt dat ook veel mensen in staat zijn anderen te helpen;
- jeugd heeft last van pgb, hebben vaak levering in natura nodig; laat ze wat te kiezen hebben
zonder pgb meer aandacht voor preventie; hoort voortraject bij;
- ook kijken naar betere inzet bestaand aanbod;
- ruimte voor pgb, maar ook kijken naar voorzieningen waar nu weinig gebruik van wordt
gemaakt. Gemeente zou daarbij regie moeten voeren; hebben goed zicht op mogelijkheden
- welzijn, de instellingen beschikken over de expertise;
- er moet gewaakt worden voor het belastingformulierensyndroom;
- ultieme doel Wmo is samenhang brengen;
- welzijns- en zorginstellingen zullen goed samen moeten werken.
Stelling 3: (algemene voorzieningen/specifieke voorzieningen)
- aanbieden binnen regulier aanbod, met daarbinnen mogelijkheid voor specifieke
voorzieningen;
- blijven vaak te veel vastklampen aan specifieke voorzieningen; te weinig dwarsverbanden;
- algemeen/specifiek beetje schijnbare tegenstelling. Groep selecteert zich vaak zelf uit.
- bijvoorbeeld niet iedereen komt bij het RIGOM op het idee dat ook niet- ouderen daar gebruik
van kunnen maken. Zorgloket kan daar rol in spelen. Zorgloket moet dan wel weten wat
afzonderlijke instellingen leveren;
- algemene voorzieningen moeten voorbereid zijn op specifieke vraag;
- algemeen waar kan; echter altijd groep die specifieke zorg nodig heeft.
Zorgloket
Binnen de groep is niet echt aan de hand van stellingen gediscussieerd, omdat we gelijk voldoende
stof hadden om over van gedachte te wisselen.
Belangrijkste punten zijn:
- noodzaak uniforme informatie is groot. Nu ligt het te veel versnipperd en spreken instanties
elkaar tegen;
- integraliteit van informatie is eveneens van belang, ontschotten en vanuit het algemene
klantbelang gaan kijken;
- bij voorkeur informatie en advies op één plek beleggen;
- zorgloket moet goed herkenbaar zijn, of je nu via post, telefoon, internet of aan de balie
geholpen wordt;
- de gemeente zou hierin regie moeten voeren;
34
- wat te doen met mensen die buiten de boot dreigen te vallen, die zich nooit zullen melden bij
een Zorgloket? Optie vanuit de groep was deze mensen actief zelf te benaderen. Verder is het
begrip coaching aan de orde gekomen (cliëntondersteuning) t.b.v. kwetsbare groepen;
- een sociaal gezicht binnen het Zorgloket is van groot belang; Stimuleren van samenwerking van
de kennisgebieden.
- wat te doen na advies en informatie, hoe sluit je aan bij de daadwerkelijke zorgverlening. Dit
moet aldus de groep een naadloos proces zijn, zonder knips en zonder cliënten door te verwijzen
naar de volgende instantie(s);
- dit alles vraagt de nodige kwaliteit van de medewerkers die aangesteld zullen gaan worden (die
moet dus hoog zijn);
- dit alles is realiseerbaar volgens de verschillende leden van de groep.
Relatie Instellingen/Gemeente
Groep I
Concurrentie versus kwaliteit: niet alleen letten op de prijs.
Concurrentie versus continuïteit: sommige voorzieningen zijn wellicht niet meer te krijgen.
De inkoop door de gemeente vereist opstellen bestek , waarin het kwaliteitscriterium een belangrijke
rol speelt en niet alleen de prijs.
Er moet door de gemeente een basispakket voor iedereen aangeboden worden + de mogelijkheid tot
individuele inkoop door de burgers.
Het belang van een sluitende keten moet gewaarborgd zijn, met name voor de sociaal zwakkeren.
Hierin is een (regie) rol voor de gemeente weggelegd. De gemeente is partij EN is regisseur.
De expertise van de gemeente moet zich niet richten op de inhoud, maar op het proces. De expertise
zit bij de gebruiker en de aanbieder.
De rol van de gemeente is te waarborgen dat zwakkeren in de samenleving toegang krijgen tot een
compleet aanbod van wonen, welzijn en zorg.
Groep II
- op bepaalde vakgebieden zijn meerdere aanbieders actief, gaat het de gemeente om de
concurrentie tussen deze aanbieders of moet men tot een gezamenlijke offerte komen?
- heeft de cliënt voldoende inzicht in het aanbod om weloverwogen te kunnen kiezen?
- variatie is beter dan concurrentie. Maar wie regelt de variatie en de informatie en wie is er
verantwoordelijk voor het systeem?
- over het feit of concurrentie een middel is om tot een gevarieerder aanbod te komen of niet,
wordt verschillend gedacht;
- de gemeente koopt een basispakket aan voorzieningen in en instellingen leveren een pluspakket
voor de individuele klant;
- meerjarige contracten vormen een aanzet tot blijvende kwaliteit;
- regiefunctie bij de gemeente voor diegenen die de eigen verantwoordelijkheid niet aan kunnen;
- het financiële aspect telt voor de gemeente ook, collectieve inkoop kan voordeliger zijn ;
- op eigen vakgebied blijven;
- de Wmo maakt een ketenbenadering van wonen, welzijn en zorg mogelijk;
35
- wel reëel samenwerking zoeken in het hele werkgebied;
- van intramuraal naar extramuraal/ambulant o.a. bemoeizorg. Zoeken samenwerking;
- rol gemeente in relatie met samenwerking op gemêleerd terrein;
- netwerken uit perspectief cliënt de rol van gemeente is signaleren waar knelpunten in het
veld zijn. De gemeente moet niet de agenda opstellen of beïnvloeden;
- moet de gemeente zelf de signalering doen of vertrouwen op signalering door de instellingen;
- bij een gefragmenteerde aanbesteding ontstaan veel risico’s voor de keten/klanten;
- moet er wel een relatie zijn tussen de gemeente en voorzieningen. De rol van de gemeente is
meer die van makelaar (vraaggericht). Nadeel is de veel niet-persoonsgebonden zorgvraag/taak
(preventie);
- het gaat om (deels) geïndiceerde zorg, die gemeenteoverstijgend wordt aangeboden;
- belangrijk: open/heldere relatie zal worden bevorderd door samenwerking in het veld;
- de rol van de gemeente is ook bruggen slaan. Cliëntenzorg moet er bij betrokken worden;
- de invloed van de cliënt moet gewaarborgd zijn;
- Oss is de grootste in de subregio en heeft ook als zodanig een rol;
- Oss wil de regie (ook zonder geld)?
- de gemeente moet ook gevoed worden door de cliëntenparticipaties;
- samenwerking is prima, wel met concurrentie i.v.m. maatwerk cliënt;
- de kennis van de gemeente over een zorgveld is erg belangrijk desnoods outreachend;
- cliëntenbelang gaat voor instellingsbelang;
- (meer) keuzevrijheid cliënt is belangrijk voor verdere aanpak aanbesteding zorg;
- duurzame structuur belangrijk voor gefragmenteerde hulpvragen/maatwerk, ook van belang
voor preventie;
- richt de sturende rol van gemeente zich op het product kwaliteit of op de cliënttevredenheid?
Moet de gemeente zich daaraan wagen of zich meer richten op certificering van instellingen?
- instellingen zijn daar al mee bezig, er zijn kwaliteitssystemen (wordt dit een
aanbestedingseis??)
- een en ander moet wel blijven binnen de relatie Wmo-budget en uitgangspunten Wmo;
-
gepleit wordt voor een niet-gefragmenteerde inkoop;
-
er moet gekozen worden voor kwaliteit;
-
de instellingen doen een beroep op de gemeenten om regionaal samen te werken;
-
als op termijn de gemeentelijke uitgaven voor dit onderdeel onder druk komen te staan, zal
de vraag toenemen.
Plenaire discussie
De Wmo is pas compleet als de werkcomponent er bij betrokken wordt. Gebeurt dit niet dan kan dit
een valkuil zijn. Werk is heel belangrijk, maar voor sommige mensen echter een stap te hoog. Ook die
mensen moet iets aangeboden worden. Sociale activering is derhalve een punt van aandacht.
Werk/vrijwilligerswerk is een belangrijk punt voor de eigenwaarde. Ook de toegankelijkheid van de
reguliere voorzieningen waar nodig en waar mogelijk speelt hierbij een belangrijke rol.
36
Een valkuil is, dat het heel erg een zorgverhaal wordt en weinig een wonen en welzijnsverhaal.
Een valkuil is ook dat veel organisaties te hoogdrempelig zijn (b.v. jeugdzorg). Voorkom dat het te
bureaucratisch wordt.
(Instellingen willen wel iets doen aan de sociale activering, maar missen het geld en/of de vrijwilligers
hiervoor).
De gemeente is ook een belanghebbende partij. De dubbelrol kan voor de gemeente een valkuil zijn.
De verwachting is, dat er meer verschillen komen dan er waren. Of dit verhuizingen tot gevolg zal
hebben is de vraag, maar wordt sterk betwijfeld.
De kwaliteit kan niet bewaakt worden door de gemeente! De kwaliteit is wel belangrijk en moet een
van de voorwaarden zijn in het bestek van aanbesteding.
De kwaliteitscriteria moeten opgesteld worden vanuit het cliëntenperspectief. Er is maar één club die
kan beoordelen wat kwaliteit is. De positie van de cliënt is geregeld in de wet, maar de cliënt moet de
zaken zelf en vrijwillig regelen en het ontbreekt nog aan ervaring en deskundigheid. Ondersteuning is
dan ook wenselijk.
De cliënt moet echt inspraak hebben en serieus genomen worden. Als een slecht voorbeeld wordt de
kwestie met de taxihopper aangehaald. Met de inspraak wordt totaal niets gedaan. Er wordt zelfs niet
op gereageerd.
De gemeente moet afstappen van het zelf beoordelen van de kwaliteit, maar het cliëntenplatform
beter faciliteren. Cliëntenorganisaties moeten betrokken worden bij de kwaliteitscriteria. MEE wil in
ondersteunende zin een handje helpen.
Vanuit de stelling “pamperen of faciliteren” wordt door de aanwezigen gekozen voor faciliteren.
Betrokkenen moeten toegang krijgen tot een zo compleet mogelijk aanbod. De gemeente moet niet
alleen faciliteren, maar ook een actievere rol spelen om mensen zoals thuislozen en daklozen er bij te
betrekken. Mensen die niet eenvoudig bereikbaar zijn.
Het gaat wel veel over zorg en minder over welzijn. Meer welzijn betekent echter minder zorg. Zou een
gedeelte van het budget niet naar welzijn moeten gaan?
Niet als het bestemd is voor het welzijn voor alle burgers, maar wel als het gaat om de mensen die het
nodig hebben. Welzijn kan bijdragen aan controle over het leven. Van de andere kant is het belangrijk
de mondige en zelfredzame burgers niet te vergeten. Zij spelen een belangrijke rol bij leefbaarheid
enz,, bijvoorbeeld als vrijwilliger.
Wel wordt de volumegroei van de zorg gefaciliteerd. Die van welzijn echter niet. Dit zou wel moeten
gebeuren.
Niet uit het oog moet worden verloren, dat de Wmo zich richt op de zwakkeren. Er moet ook aandacht
zijn voor de solidariteit tussen de weerbaren en de kwetsbare burgers.
Mevrouw Van Oorsouw deelt desgevraagd mede, dat niet iedere gemeente het wiel gaat uitvinden. De
gemeente krijgt veel informatie en neemt deel aan landelijke overleggen. Er wordt gekeken naar
hetgeen het beste bij de gemeente Oss past. Een stukje wiel regelen we zelf.
37
De bijdrage van de ochtend wordt gebruikt voor het opstellen van een kadernotitie Sociale visie en
Wmo. Er zullen zeker onderwerpen inzitten die verder uitgewerkt moeten worden en waarvoor
informatie nodig is. Hiervoor zullen de betreffende instellingen benaderd worden.
Met betrekking tot de regionale samenwerking laat wethouder Van Gerven weten, dat tussen de
gemeenten Oss, Lith, Bernheze en Maasdonk (en in mindere mate Landerd en Grave) overleg
plaatsvindt. De verschillen mogen niet te groot worden. Maasdonk, Lith en Oss hebben besloten tot
inhoudelijke samenwerking.
Van gemeentewege is men voorstander voor samenwerking en niet voor concurrentie. Wethouder
Van Gerven pleit ervoor om de knip in de thuiszorg zo klein mogelijk te houden en te streven naar zo
min mogelijke bureaucratie.
De gemeenten moeten het naar zijn mening als hun taak zien om voorwaarden te scheppen,
waardoor er een goede omgeving ontstaat om dingen voor elkaar te krijgen.
Kwetsbaarheid kent vele gedaanten, dus maatwerk. Aandacht moet er zijn voor het feit, dat
bereikbaarheid niet altijd herkenbaar is.
Er is een breed draagvlak voor een uniform, integraal en laagdrempelig principe.
Het persoonsgebonden budget wordt naar de mening van wethouder Van Gerven te veel gekoppeld
aan het begrip kwaliteit. De voorzieningen moeten kwalitatief goed zijn. En zo georganiseerd worden
dat er niemand door het vangnet valt.
Oss, 7 juni 2005
PO
38
Overzicht huidige activiteiten op de 9 prestatievelden uit de WMO
Opmerkingen vooraf:
–
Er is aansluiting gezocht bij de produkten en activiteiten uit de programmabegroting. Dat
betekent dat de activiteiten niet per prestatieveld worden weergegeven (sommige activiteiten
zijn aan meerdere prestatievelden toe te schrijven). Tussen haakjes is aangegeven op welke
prestatievelden de activiteit betrekking heeft. (voor nummering zie hoofdstuk 7).
–
De keuze welke activiteiten worden opgevoerd is voor discussie vatbaar. Als uitgangspunt is
genomen dat activiteiten, die onder andere regelingen vallen (bijv. de WWB) niet zijn
opgenomen, tenzij ze op zullen gaan in de Wmo (bijv. Wvg). Activiteiten die nu onder de
noemer van de Welzijnswet vallen zijn allemaal opgenomen, aangezien de Welzijnswet opgaat
in de Wmo. Het is echter de vraag of die in de toekomst allemaal onder de Wmo gebracht
moeten worden (bijv. cultuur, sport).
–
Activiteiten die buiten beschouwing zijn gelaten maar wel raakvlakken hebben met de Wmo
zijn afzonderlijk vermeld.
–
De ambtelijke uren zijn soms wel, soms niet opgenomen aangezien deze niet altijd aan
activiteiten zijn toe te delen. Soms zijn ze opgenomen in het budget (bv. bij accommodaties),
soms worden ze apart begroot.
–
Het overzicht moet beschouwd worden als voorlopig, mede gezien bovenstaande
discussiepunten. In het beleidsplan Wmo, dat in 2006 wordt opgesteld, moet de keuze gemaakt
worden welke activiteiten (of meer precies welke prestaties) de gemeente onder de noemer van
de Wmo wil uitvoeren en verantwoorden.
–
De herkomst van middelen (bv. doeluitkering) of verplichtingen die ertegenover staan zijn niet
nagegaan. Het is dus niet zo dat onderstaande budgetten allemaal vrij te besteden zijn.
Activiteit
Halt (2)
Lokaal onderwijsbeleid (2)
Leerlingenvervoer (2, 5)
Leerplicht (2)
OKVO (2)
17.817
812.677
1.073.146
6.090
32.359
Regionaal Meldpunt voortijdig schoolverlaters (2)
223.736
Onderwijbegeleidingsdienst
624.921
Subsidiëring Openbare Bibliotheek (2, 3, 5)
Subsidiëring jeugdwerk (2)
Opbouwwerk (1) (n.b. incl. een aantal andere act. van Diagonaal)
jeugdaccommodaties
1.596.047
448.154
1.197.836
110.668
Subsidiëring gehandicapten (5)
41.295
Subsidiëring volwasseneducatie (5)
97.222
Subsidiëring en beleidsontwikkeling vorming en ontwikkeling
7.230
(5)
39
Peuterspeelzaalwerk (2)
Ouderenvoorzieningen (5, 6)
Gehandicapten (5, 6)
1.508.400
940.336
41.295
Wet voorzieningen gehandicapten
Bijdragen aan inwoners: 3.658.620
Uitvoering: 1.115.503
4.774.123
Subsidiëring gezondheidszorg
1.181.124
Maatschappelijke dienstverlening (3, 7, 8, 9)
3.324.807
Subsidiëring kinderopvang en buitenschoolse opvang (2)
148.000
Minimabeleid (meedoen is belangrijk, kwijtscheldingen,
bijzondere bijstand)
Bijdrage aan inwoners: 2.359.993
Uitvoering: 776.406
totaal
3.136.399
CASH- schuldhulpverlening (schuldhulverlening en
budgetbeheer) (5, 6)
485.192
Museum Jan Cunen
844.594
Subsidiëring cultuur (5)
2.644.458
Subsidiëring media (3, 5)
230.896
Sociaal-cultureel werk (1, 5)
244.931
Wijk- enbuurtcentra
416.692
Recreatie (5)
223.891
Sportsubsidiëring (2, 5)
Golfbad (5)
Dorps- en wijkraden (1)
23.754
1.396.118
256.176
Sportaccommodaties (2, 5)
1.372.107
Sportterreinen (2, 5)
1.286.830
Sportstimulering (2, 5)
162.654
Aanverwante activiteiten:
Integrale veiligheid
BOR/HOR/TOR
Nieuwkomers/oudkomers
WWB,arbeidsreïntegratie
Bijzondere bijstand
Onderwijshuisvesting
40
Download