Literatuur: Onderneming en omgeving Docent: Jan Coppens Algemene economie Economie in combinatie met de maatschappij. Er wordt onderzocht hoe er met beperkte middelen keuzes worden gemaakt uit oneindige behoeften. Middelen (geld, tijd)--- Behoeften (materieel: auto, huis + immaterieel: gezondheid, geluk) Macro-economie = meestal een land Micro-economie= bedrijven en gezinnen verschill micro-economie en bedrijfseconomie: micro-economie: deductieve methode (van algemene naar het bijzondere) Bedrijfseconomie: inductieve methode Budgetlijnen Produceren= voortbrengen van goederen en diensten Wat heb je nodig om een brood te produceren. Grondstoffen (meel, gist, eieren) Arbeid (bakker) Kapitaal (geld, vermogen, machine, gebouw) Participanten en omgevingsfactoren van de Avans. Participanten: Direct te maken - Studenten - Leraren - Leveranciers (papier, printers, boeken etc) - Overheid (subsidie) - Bestuur - Catering - Stagebedrijven - Geen banken Omgevingsfactoren: alles er omheen - Overheid (langstudeerboete) - Demografisch - Concurrentie van andere scholen - Bereikbaarheid Soorten ondernemingen Eenmanszaak: hoofdverantwoordelijk voor de financiën v.o.f= twee of meerdere eigenaren, hoofdverantwoordelijk voor schulden B.v: Besloten vennootschap N.V: Naamloze vennootschap Philips: N.V Avans: Stichting Bakkerij Jansen & zonen: V.O.F. V&D: Rabobank Den Bosch: Corporatie (geen aandeelhouders) Interne en externe factoren Swot-analyse (par. 1.4 en hfst. 2) Interne factoren: strengths and weaknesses Externe factoren: opportunities and threats Bedrijfskolom 1. Integraties 2. Differentiatie 3. Parallellisatie 4. Specialisaties Productdifferentie: misschien betere service of betere kwaliteit…je probeert je als onderneming ergens in te onderscheiden Marktvormen VK MC Oligopolie Monopolie Voorbeelden Valutamarktgraanmarkt groente-bloemenveil Slagers, sigarettenwinkelboekwinkels benzinepompen Staalindustrie, tankstation, banken, verzekeringen NS Hom/ het. Homogeen Heterogeen Het. komt vaker voor homogeen aanbieders Zeer groot Zeer groot Weinig aanbieders Één aanbieder vragers Toegank. marktgedrag Veel Toetreding onbelemmer normaal Veel Makkelijk Hindering Hoeveelheids aanpasser prijs niet beinvloedbaar Prijszetter prijs Evenwichtsprijs Vraag, Aanbod Stippellijn is aanbod. Vraag is rechte lijn. Verhoging van de prijs leidt tot lagere afzet. Gebruik logica om te achterhalen welke lijn de aanbod of vraag lijn is. Monopolie bepaalt een aanbieder de prijs. Geen vraag en aanbieder dus. Agrarische producten moeten het doen met de prijs die op de markt is. Winst-kosten= opbrengst/omzet Variabele kosten: nemen toe hoe meer je produceert Vaste kosten: altijd zelfde, veel of weinig produceren, kosten blijft het zelfde, zoals huur. Meelkosten: variabel loonkosten: variabel en vast, door bv. uitzendkrachten kosten oven: vast, de oven heb je toch. Afschrijvingen en geleend geld zijn vast. Stroom: alleen van de oven is variabel, stroom voor licht is vast. Gist: variabele kosten Assurantiekosten: vaste kosten Variabele kosten: proportioneel. Progressief en degressief. Degressief: stijgend naar minder stijgend. Door quantumkorting dalen de vk per stoel. Proportioneel: constant. Variabele kosten per stoel blijft 50 euro. Progressief: oplopende kosten. Bv. bij nieuwe krachten. Deze nieuwe krachten kunnen verspilling veroorzaken. Dia 11 powerpoint: TCK: 100.000 TVK: afzet x variabele kosten GVK: 12.50 Gemiddelde Opbrengt/ GO: 25 GTK= Gemiddelde totale kosten= bij een afzet van 1000. GVK+GCK = 12.50 + 100 1. 100.000 / 12.50 = 8000 boeken break even afzet 2. TO= 25q TK=12.50q + 100.000 Break-even met formules Evenwichtsprijs = 7 TK= x kwadraat + 1 TO= 7x Variabele K: x kwadraat Vaste kosten: 1 Bij kwadraat is het altijd een oplopende kostenlijn.