Opgave 1 Armbrusterium (vwo – na1,2 – 2001 – tijdvak 1) Lees het onderstaande artikel. Element 112 ontdekt DARMSTADT – Een internationaal team onder leiding van Peter Armbruster heeft het element 112 uit het periodiek systeem ontdekt. Het isotoop heeft een massagetal van 277 en kon na drie weken experimenteren worden aangetoond. Het werd gemaakt door geïoniseerde zink-atomen in een lineaire versneller te versnellen en vervolgens op loodatomen te laten botsen. Nadat het nieuwe element ontstaan is, vervalt het weer zeer snel tot een isotoop van het element 110, dat vervolgens weer verder vervalt tot een isotoop van het element 108. naar: Technisch Weekblad, 7 november 1997 3p 1 De leider van het onderzoeksteam zal nog moeten afwachten of het nieuw ontdekte element naar hem genoemd zal worden. We zullen het nieuwe element voorlopig toch armbrusterium noemen en aanduiden met Ab. Het nieuwe element kan gemaakt worden met behulp van in de natuur voorkomende isotopen van lood en zink. Daarbij ontstaan naast het nieuwe element geen andere reactieproducten. Geef de vergelijking voor deze reactie. 2p 2 Het nieuwe element is radioactief. Welk soort verval vertoont het nieuwe element? Licht je antwoord toe met behulp van gegevens uit het artikel. 5p 3 In tabel 25 van het informatieboek BINAS kan men zien dat voor elementen met een atoomnummer vanaf 85 het verschil tussen de atoommassa en het massagetal steeds groter wordt. De onderzoekers uit Darmstadt veronderstellen dat deze trend zich voortzet voor nog zwaardere elementen dan die vermeld zijn in het informatieboek BINAS. Maak op grond van deze veronderstelling een schatting van de atoommassa van het nieuw ontdekte isotoop. Geef de uitkomst in vijf significante cijfers. Maak daartoe eerst op de bijlage een grafiek waarin je het verschil tussen de atoommassa en het massagetal uitzet tegen het atoomnummer Z. Kies hiervoor van vijf elementen met een atoomnummer groter dan 85 telkens het lichtste isotoop. Bijlage bij vraag 3: Opgave 3 Nieronderzoek (vwo – na1 – 2001 – tijdvak 1) Om het functioneren van nieren te onderzoeken, brengt men via het bloed een radioactieve stof in het lichaam. Deze stof verspreidt zich door het hele lichaam en wordt via de nieren weer uitgescheiden. Meestal gebruikt men hiervoor een isotoop van technetium, 99mTc. De „m” betekent metastabiel of isomeer. In deze metastabiele toestand bezit het isotoop een extra hoeveelheid energie die in de vorm van -straling wordt uitgezonden. Het uitzenden van deze -straling is een proces met een halveringstijd van 6,0 uur. Daarbij ontstaat het normale 99Tc. Met een voor -straling gevoelige camera registreert men hoe het 99mTc zich in de loop van de tijd door de nieren verspreidt. Bij een onderzoek wordt een hoeveelheid 99mTc met een activiteit van 39 MBq bij een patiënt ingebracht. Voor het verband tussen de activiteit A en het aantal radioactieve kernen N geldt op elk moment: A(t ) N (t ) ln 2 , waarin t 1 de halveringstijd is. 2 t 12 Neem aan dat de massa van een kerndeeltje gelijk is aan 1,67 10 27 kg. 4p 8 Bereken de massa van het ingebrachte 99mTc. Per kern 99mTc die vervalt, komt 140 keV vrij in de vorm van -straling. De patiënt absorbeert 60% van de energie van de gammastraling. Bij het onderzoek vervallen er in totaal 8,0 1011 kernen 99mTc in het lichaam. De massa van de patiënt is 70 kg. Voor het dosisequivalent H geldt: H Q E m Hierin is: • Q de kwaliteitsfactor (weegfactor). Deze is voor -straling gelijk aan 1; • E de geabsorbeerde energie; • m de bestraalde massa. 4p 9 Bereken het door de patiënt opgenomen dosisequivalent. Opgave 3 Kernfusiereactor (vwo – na1 – 2001 – tijdvak 2) Natuurkundigen proberen een kernfusiereactor te ontwerpen die in de toekomst de mensheid van energie kan voorzien. Kernfusie kan verlopen via de volgende reactie: H + 3H 4He + n +energie 2 3p 3p 8 9 Voordat tot de bouw van dit soort kernfusiereactoren wordt besloten, wordt eerst berekend hoe lang de mensheid van deze energiebron zou kunnen profiteren. Het benodigde tritium ( 3H) komt nauwelijks in de natuur voor maar kan gemaakt worden uit lithium ( 6 Li). De beschikbare hoeveelheid 6 Li wordt geschat op 7,5 x 108 kg. Men gaat er van uit dat het gemiddelde energieverbruik per persoon per dag gelijk is aan 50 kWh. Noem drie van de gegevens die nog nodig zijn om te berekenen hoe lang kernfusie in de totale energiebehoefte van de wereldbevolking kan voorzien. Helaas brengen fusiereactoren ook risico’s met zich mee: er is kans op het ontsnappen van radioactief tritium ( 3 H). Geef de vervalreactie van tritium. Stel je de volgende situatie voor. In zo’n centrale ontsnapt een hoeveelheid radioactief tritium uit de reactorkern en blijft in de centrale achter. Eén van de werknemers wordt 1,5 minuut blootgesteld aan de ßstraling van het ontsnapte tritium. Hij kan voorkomen dat hij radioactief materiaal inademt, maar per cm 2 wordt zijn huid getroffen door 1,7 107 ß-deeltjes per seconde. Neem aan dat 6,0 dm² huidoppervlak bestraald is. De ß-straling dringt 80 m in het huidweefsel door. De massa van 1,0 cm³ huidweefsel is 1,0 gram. De gemiddelde energie van een ß-deeltje is 0,013 MeV. Het ontvangen dosisequivalent H kan berekend worden met de formule H Q E m Hierin is • Q de kwaliteitsfactor (weegfactor). Deze is voor ß-straling gelijk aan 1. • E de ontvangen energie; • m de massa van het bestraalde weefsel. 5p 10 3p 11 Zoek in tabel 99E van het informatieboek Binas de dosislimiet per jaar op en ga met een berekening na of alleen al door dit ene ongeluk de limiet wordt overschreden. Een GM-buis registreert op de plaats waar het tritium ontsnapt is 9,2 x 103 pulsen per seconde. Neem aan dat de centrale in beton wordt gegoten, zodat het tritium de centrale niet uit kan. De achtergrondstraling is verwaarloosbaar. Bereken na hoeveel jaar de GM-buis minder dan 6,0 pulsen per seconde zou registreren als deze zou blijven werken. Opgave 6 Radioactief jodium (vwo – na1 – 2002 – tijdvak 1) Lees het artikel. Kernproeven in VS besmetten bevolking met radioactief jood De kernproeven in de Nevada-woestijn van 1951 tot 1958 hebben de hele Amerikaanse bevolking besmet met radioactief jood, dat schildklierkanker kan veroorzaken. Dit blijkt uit een onderzoek door het Amerikaanse Nationale Kankerinstituut (NCI). Onder andere door het drinken van besmette melk kreeg iedereen in de Verenigde Staten in die periode een hoeveelheid jood-131 binnen. Nagenoeg al het jood-131 dat het lichaam binnenkomt, wordt door de schildklier opgenomen. De gemiddelde stralingsdosis bedroeg 2,0 rad. Het gevaar van kanker geldt vooral voor mensen die tijdens de besmettingsperiode nog kind waren. Het NCI adviseert iedereen die vreest in zijn kindertijd aan het radioactief jodium te hebben blootgestaan zijn schildklier te laten nakijken. naar: de Volkskrant, augustus 1997 3p 20 Leg uit welk element ontstaat bij het verval van jood-131. In het artikel wordt beweerd dat het gevaar van kanker vooral geldt voor mensen die tijdens de besmettingsperiode nog kind waren. Het argument dat kinderen meer melk drinken dan volwassenen ondersteunt die bewering. 2p 21 4p 22 Geef de definitie van het begrip stralingsdosis en geef op grond van die definitie een ander, natuurkundig argument dat de bewering ondersteunt. Een deel van de besmette melk werd verwerkt tot lang houdbaar melkpoeder. Bereken in hoeveel tijd de activiteit van het jood-131 100 keer zo klein werd. De eenheid ’rad’ voor de dosis geabsorbeerde straling is een oude eenheid die officieel niet meer gebruikt mag worden. In het informatieboek Binas kun je vinden hoe je de rad omrekent naar de officiële eenheid. Ga ervan uit dat een schildklier met een massa van 25 g de in het artikel genoemde stralingsdosis heeft ontvangen. Verwaarloos de absorptie van gammastraling. 5p 23 Bereken hoeveel atomen jood-131 in deze schildklier zijn vervallen. Opgave 6 Neutrino’s (vwo – na1,2 – 2002 – tijdvak 1) Na een anderhalf jaar durend onderzoek met een meetopstelling bij de Japanse plaats Kamioka maakte een team van natuurkundigen in 1998 bekend dat neutrino’s massa hebben. Het team heeft ontdekt dat er neutrino’s zijn met een massa van 110-37 kg. Het onderzoeksteam noemde niet de massa van het neutrino in kg, maar het energie-equivalent in eV. 3p 21 Bereken het energie-equivalent van de gevonden massa in eV. De meetopstelling in Kamioka bestaat onder meer uit een ondergronds reservoir met een grote hoeveelheid water. In de watermoleculen komen vooral zuurstofatomen voor van het isotoop O-16. Ongeveer drie keer per uur botst een neutrino tegen een deeltje in de kern van een zuurstofatoom. Bij deze botsing ’verdwijnt’ het neutrino en verlaat een elektron de kern van het zuurstofatoom. 4p 23 Beschrijf aan de hand van een reactievergelijking welke nieuwe kern bij de botsing van het neutrino en de zuurstofkern wordt gevormd. Opgave 6 Castorvat (vwo – na1 – 2003 – tijdvak 1) Lees het artikel. Experts: containers met kernafval lekken niet artikel 1 Duits kernafval wordt in zogenaamde castorvaten met treinen naar Frankrijk vervoerd. 2 Een castorvat is een cilindervormig ijzeren vat van 12 meter lang en een buitendiameter van 3 3 meter. De wanden zijn 50 cm dik. 4 Vorige week ontstond onrust toen milieuactivisten beweerden dat de vaten lekken. 5 Franse inspecteurs hadden namelijk met behulp van veegproeven kobalt-60 en zilver-110 6 aangetroffen. Bij veegproeven wordt materiaal van het oppervlak opgeveegd om er in een 7 laboratorium de activiteit en samenstelling van te bepalen. De inspecteurs constateerden dat 8 de norm van 4,0 Bq per vierkante centimeter ruimschoots werd overschreden. 9 Volgens Nederlandse deskundigen is er geen sprake van lekkende vaten, maar zijn de vaten 10 na het beladen aan de buitenkant niet goed ontsmet. 11 Verder beweren zij dat het stralingsniveau dat pal op de container wordt gemeten, tevens 12 veroorzaakt wordt door straling van het hoogradioactieve materiaal in het vat. Een gedeelte 13 van deze straling dringt door de wand naar buiten. naar: de Volkskrant, 27 mei 1998 In het artikel zijn drie mogelijke oorzaken van straling bij de buitenwand van de container aangegeven. We noemen de oorzaak in regel 4 oorzaak a, die in de regels 9 - 10 oorzaak b en die in de regels 11 - 13 oorzaak c. 3p 22 Leg voor elk van de oorzaken a, b en c uit of deze tot radioactieve besmetting van personen kan leiden. 2p 23 Leg aan de hand van de meetmethode van de Franse inspecteurs uit dat oorzaak c niet kan hebben geleid tot hun constatering. Voor de activiteit A(t) van een hoeveelheid radioactieve stof geldt: A(t) = Error! N(t) Hierin is: N(t) het aantal deeltjes op tijdstip t; de halveringstijd. Stel dat de Franse inspecteurs alleen kobalt-60 aan de buitenkant van de vaten hadden aangetroffen. 4p 24 Bereken hoeveel picogram kobalt-60 er per vierkante centimeter maximaal aan de buitenwand van een castorvat mag kleven om de activiteit binnen de norm (regel 8) te houden. Opgave 3 Uranium-munitie (vwo – na1,2 – 2003 – tijdvak 2) Lees het artikel. ___________ Twijfels over uranium-munitie In munitie wordt soms de stof uranium gebruikt wegens zijn hoge dichtheid. Uranium heeft als nadeel dat het radioactief is. Twee Europese laboratoria hebben in monsters uranium-munitie de uraniumisotoop U-236 gevonden. Deze isotoop komt van nature niet in uranium voor, maar ontstaat wel in kernreactoren. De verontrusting omtrent het gebruik van uranium in munitie tijdens de Balkanoorlogen heeft hierdoor een geheel nieuwe wending genomen. Het kan betekenen dat het uranium ten dele uit splijtstof-afval van kerncentrales bestaat. In dat geval is er ook een kans dat de munitie het gevaarlijke plutonium bevat. Tot nu toe is nog geen plutonium in de munitie aangetoond. naar: NRC Handelsblad, 18-01-2001 2p 8 Beschrijf hoe het U-236 in de splijtstofstaven ontstaat. Als in een kernreactor een U-238 kern een neutron invangt, kan er vervolgens in twee vervalstappen een plutoniumisotoop ontstaan. 4p 9 Geef de vervalreacties die bij deze twee stappen horen. Als een granaat op het slagveld ontploft, zal het aanwezige uranium verpulveren of verdampen en als stof of damp in de lucht aanwezig zijn. Veronderstel dat een soldaat een stofdeeltje inademt dat U-236 bevat. Dit stofdeeltje nestelt zich in een longblaasje. 2p 10 Leg uit dat de activiteit van het U-236 tijdens een mensenleven nauwelijks afneemt. Voor de activiteit A van het ingeademd U-236 geldt: A = Error! N hierin is: -τ de halveringstijd; -N het aantal ingeademde kernen. Voor het dosisequivalent H in sievert geldt: H = Q Error! hierin is: -Q een weegfactor voor de soort straling. Voor -straling geldt: Q = 20; -E de geabsorbeerde stralingsenergie; -m de bestraalde massa. Veronderstel dat 0,34 µg longweefsel van de soldaat door het ingeademde U-236 in het stofdeeltje wordt bestraald. In tabel 99E van het informatieboek Binas staan de stralingsbeschermingsnormen. 5p 11 Bereken hoeveel kg U-236 er maximaal in het stofdeeltje mag zitten, opdat de norm voor de longen niet wordt overschreden. Opgave 5 PET-scan (vwo – na1,2 – 2004 – tijdvak 1) Voor een hersenonderzoek krijgt een patiënt een stof ingespoten die gemakkelijk door het bloed in het lichaam wordt opgenomen. Deze stof bevat de radioactieve isotoop 18F die vervalt door het uitzenden van positronen (+-straling). 3p 19 Geef de vervalreactie van 18F. De hersenen nemen 20% van de ingespoten stof op en absorberen alle positronstraling die daaruit vrijkomt. Ze ontvangen hierdoor een stralingsdosis van 1,0 mGy. De gemiddelde verblijftijd van de ingespoten stof in de hersenen is 8,9 minuut. De massa van de hersenen is 1,5 kg. De gemiddelde energie van een uitgezonden positron is 245 keV. 5p 20 Bereken de gemiddelde activiteit van de ingespoten stof gedurende de verblijftijd. Bereken daartoe eerst: de stralingsenergie die in de genoemde tijd uit de ingespoten stof vrijkomt en het aantal positronen dat dan vrijkomt. Bij je berekeningen hoef je geen rekening te houden met de halveringstijd van 18F. Een positron dringt enkele millimeters door in het weefsel en annihileert dan met een elektron. Daarbij verdwijnen het positron en het elektron en ontstaan twee -fotonen met gelijke energieën. Neem aan dat de kinetische energie van de positronen en elektronen vóór de annihilatie verwaarloosbaar is. 4p 21 Bereken aan de hand van de verdwenen massa de energie van één -foton in eV. Geef de uitkomst in zes significante cijfers. De twee -fotonen bewegen in (vrijwel) tegenovergestelde richting. Om deze -straling te registreren, wordt de patiënt met zijn hoofd precies in het midden van een ring met detectoren geschoven. Deze onderzoeksmethode heet ‘Positron Emissie Tomografie’, afgekort PET. Zie figuur 11. De twee -fotonen bereiken zeer korte tijd na elkaar de ring met detectoren. Wanneer de twee getroffen detectoren binnen een ingestelde tijdsduur t een foton registreren, neemt men aan dat deze twee fotonen afkomstig zijn van dezelfde annihilatie. Een computer verwerkt de informatie van een groot aantal metingen tot een zogeheten PET-scan. Dit is een plaatje waarop te zien is waar veel annihilaties hebben plaatsgevonden en welke hersengebieden dus het beste doorbloed zijn. 3p 22 Bereken de orde van grootte van de ingestelde tijdsduur t. Maak daarbij gebruik van een schatting en neem aan dat de fotonen overal met de lichtsnelheid in vacuüm bewegen. Ongeveer 90% van de annihilaties levert géén bruikbare informatie op. Dat komt onder andere doordat een deel van de vrijgekomen fotonen naast de detectoren valt en doordat er fotonen uit andere delen van het lichaam worden gemeten. 2p 23 Noem twee andere mogelijke oorzaken waarom niet alle annihilaties bruikbare informatie opleveren. Opgave 1 Cesium (vwo – na1 – 2004 – tijdvak 1) Jorieke en Pauline nemen op 16 maart 2004 deel aan een practicum over ioniserende straling. Op een van de radioactieve preparaten zit het volgende etiket: Ci is een afkorting van ‘curie’, een oude eenheid van activiteit. Zie tabel 6 van het informatieboek Binas. 4p 1 Bereken de activiteit van het preparaat op 16 maart 2004 in becquerel. Het 137Cs-preparaat zendt - en -straling uit. Jorieke en Pauline willen de halveringsdikte van lood voor de -straling bepalen. In figuur 1 is hun opstelling te zien. 4p 2 Ze doen vier verschillende metingen met de GM-telbuis. De telbuis meet een achtergrondstraling van 24 pulsen per minuut als het preparaat nog niet onder de telbuis staat. Als het preparaat (zonder plaatjes) onder de telbuis is geplaatst, meet de telbuis 8011 pulsen per minuut. Met een plaatje aluminium van 5,0 mm dikte (houdt alle -straling tegen) tussen de telbuis en het preparaat meet de telbuis 628 pulsen per minuut. Als er behalve het plaatje aluminium ook nog een plaatje lood van 4,0 mm dikte tussen de telbuis en het preparaat wordt geplaatst, meet de teller 407 pulsen per minuut. Bereken de halveringsdikte van lood voor de uit het preparaat vrijkomende -straling. De rugzak van Jorieke met daarin een zakje boterhammen heeft tijdens het practicum in de buurt van het preparaat gelegen. Pauline zegt tegen Jorieke: “De gammastraling gaat door je rugzak heen. Je boterhammen zijn dus besmet geraakt.” Pauline doet met deze uitspraak twee beweringen. 2p 3 Leg van elke bewering uit of deze juist is.