Je/jij, je/jou, je/jouw – literatuurfragmenten Kies de meest logische vorm. “We willen de woestijn in,” legde de Hassan uit. “Monsieur, ik kan alles voor u regelen.” “Klinkt goed,” vond Hassan, “vind _______ niet?” “Ga _______ maar alleen met die gek de woestijn in,” zei Saïd. Uit: Harlekino, Tessa de Loo, 2008, blz. 118 “Het verband, zoals _______ dit noemt is dit. _______ hebt een baan nodig en ik kan dat regelen voor _______. Ik heb een paar kneedbommetjes nodig en _______ kan dat maken voor mij. Want als ík het probeer, weet _______ wat er dan gebeurt?” Uit: Harlekino, Tessa de Loo, 2008, blz. 225 - We moeten sterk zijn, goed lieverd? Sterk … _______ bent het al, altijd al. Ik ken niemand zoals _______, Ludwig. _______ hebt eigenlijk al niemand meer nodig. Uit: Caesarion, Tommy Wieringa, 2009, blz. 120 - Ludwig? Met mama. Waar ben _______? Wat een lawaai daar! Ik ging naar buiten, haar verwarring in mijn oor. - Ludwig?! Ben _______ daar? - Waar ben _______? vroeg ik buiten de kantine. Ze lachte. - Wat fijn om _______ stem te horen, lieverd. - Waar ben _______? - In Amerika, Californië, in Los Angeles! Hoe laat is het bij _______? Hier is het … Uit: Caesarion, Tommy Wieringa, 2009, blz. 135-136 Als Bram de experimenten van de scheikundeset uitvoerde, ontstonden onvoorziene processen. Als hij stoffen mengde, gebeurde er niets of te veel, het ging te hard of veel te langzaam. En dan stelde hij zijn vader teleur. ‘_______ leert het wel,’ zei zijn vader dan zonder enige overtuiging. Bram vroeg: ‘En met _______? Alles goed?’ ‘Beter kan niet,’ antwoordde Hartog. ‘_______ hebt me gebeld,’ zette Bram voor. ‘Ja, ik wilde met _______ praten. Drie dingen. Niks bijzonders, maar toch, ik moet ze even met _______ bespreken.’ Uit: Het recht op terugkeer, Leon de Winter, 2008, blz. 73 ‘Papa?’ ‘Michel! Waar ben _______ ?’ ‘Thuis. Ik was … ik kon … Maar waar ben _______?’ ‘In het restaurant. Dat hebben we toch gezegd. Maar hoe – ‘ Maar hoe kom ik aan _______ mobiel? wilde ik vragen, maar dat leek me opeens geen goede vraag. ‘Maar wat doe _______ met mijn mobiel?’vroeg mijn zoon nu; hij klonk niet verontwaardigd, eerder verbaasd, zoals ik. Zijn kamer, eerder op de avond, zijn mobiel op zijn tafel … Wat deed _______ hierboven? _______ zei dat _______ me zocht. Waarom zocht _______ me? Had ik zijn mobiel toen nog in mijn hand? Uit: Het diner, Herman Koch, 2009, blz. 109 ‘Dag jongen,’ zei ik. ‘Ik dacht: ik loop _______ vast een eindje tegemoet.’ Mijn zoon keek mij aan. Zijn eerlijke ogen. Onbevangen, zou _______ zijn blik het best kunnen omschrijven. Papa weet helemaal van niks. ‘_______ liep te bellen,’ zei hij. Ik zei niets. ‘Met wie liep _______ te bellen?’ … ‘Ik probeerde _______,’ zei ik. ‘Ik vroeg me af waar _______ zo lang bleef.’ Uit: Het diner, Herman Koch, 2009, blz. 125 ‘En nu,’ zei Jason, ‘gaan we deze twee brieven lezen. Ik weet niet wat er aan de hand is, maar als _______ een dvd’tje krijgt toegestuurd waar ik nauwelijks een blik op mag werpen, als _______ denkt dat die Buri Vermeer in de inktvlek op _______ parket te zien is, als _______ alle briefjes ongeopend laat omdat _______ bang bent _______ te branden aan deze twee, dan wil ik weten waarom dat is. Uit: Over de liefde, Doeschka Meijsing, 2008, blz. 200 Je/jij, je/jou, je/jouw – literatuurfragmenten Antwoorden. “We willen de woestijn in,” legde de Hassan uit. “Monsieur, ik kan alles voor u regelen.” “Klinkt goed,” vond Hassan, “vind je niet?” “Ga jij maar alleen met die gek de woestijn in,” zei Saïd. Uit: Harlekino, Tessa de Loo, 2008, blz. 118 “Het verband, zoals jij dit noemt is dit. Jij hebt een baan nodig en ik kan dat regelen voor jou. Ik heb een paar kneedbommetjes nodig en jij kan dat maken voor mij. Want als ík het probeer, weet je wat er dan gebeurt?” Uit: Harlekino, Tessa de Loo, 2008, blz. 225 - We moeten sterk zijn, goed lieverd? Sterk … Jij bent het al, altijd al. Ik ken niemand zoals jij, Ludwig. Jij hebt eigenlijk al niemand meer nodig. Uit: Caesarion, Tommy Wieringa, 2009, blz. 120 - Ludwig? Met mama. Waar ben je? Wat een lawaai daar! Ik ging naar buiten, haar verwarring in mijn oor. - Ludwig?! Ben je daar? - Waar ben jij? vroeg ik buiten de kantine. Ze lachte. - Wat fijn om je stem te horen, lieverd. - Waar ben je? - In Amerika, Californië, in Los Angeles! Hoe laat is het bij jou? Hier is het … Uit: Caesarion, Tommy Wieringa, 2009, blz. 135-136 Als Bram de experimenten van de scheikundeset uitvoerde, ontstonden onvoorziene processen. Als hij stoffen mengde, gebeurde er niets of te veel, het ging te hard of veel te langzaam. En dan stelde hij zijn vader teleur. ‘Je leert het wel,’ zei zijn vader dan zonder enige overtuiging. Bram vroeg: ‘En met jou? Alles goed?’ ‘Beter kan niet,’ antwoordde Hartog. ‘Je hebt me gebeld,’ zette Bram voor. ‘Ja, ik wilde met je praten. Drie dingen. Niks bijzonders, maar toch, ik moet ze even met je bespreken.’ Uit: Het recht op terugkeer, Leon de Winter, 2008, blz. 73 ‘Papa?’ ‘Michel! Waar ben je ?’ ‘Thuis. Ik was … ik kon … Maar waar ben jij?’ ‘In het restaurant. Dat hebben we toch gezegd. Maar hoe – ‘ Maar hoe kom ik aan jouw mobiel? wilde ik vragen, maar dat leek me opeens geen goede vraag. ‘Maar wat doe jij met mijn mobiel?’vroeg mijn zoon nu; hij klonk niet verontwaardigd, eerder verbaasd, zoals ik. Zijn kamer, eerder op de avond, zijn mobiel op zijn tafel … Wat deed je hierboven? Je zei dat je me zocht. Waarom zocht je me? Had ik zijn mobiel toen nog in mijn hand? Uit: Het diner, Herman Koch, 2009, blz. 109 ‘Dag jongen,’ zei ik. ‘Ik dacht: ik loop je vast een eindje tegemoet.’ Mijn zoon keek mij aan. Zijn eerlijke ogen. Onbevangen, zou je zijn blik het best kunnen omschrijven. Papa weet helemaal van niks. ‘Je liep te bellen,’ zei hij. Ik zei niets. ‘Met wie liep je te bellen?’ … ‘Ik probeerde jou,’ zei ik. ‘Ik vroeg me af waar je zo lang bleef.’ Uit: Het diner, Herman Koch, 2009, blz. 125 ‘En nu,’ zei Jason, ‘gaan we deze twee brieven lezen. Ik weet niet wat er aan de hand is, maar als jij een dvd’tje krijgt toegestuurd waar ik nauwelijks een blik op mag werpen, als jij denkt dat die Buri Vermeer in de inktvlek op je parket te zien is, als jij alle briefjes ongeopend laat omdat je bang bent je te branden aan deze twee, dan wil ik weten waarom dat is. Uit: Over de liefde, Doeschka Meijsing, 2008, blz. 200