Geschiedenis als discipline

advertisement
Samenvatting
History in practice (Ludmilla Jordanova)
1 Introductie
Geschiedenis als discipline
Dit boek heeft drie doelen:

Uitleggen met welke zaken de discipline (geschiedenis) zich bezig houdt.

De discipline plaatsen in een bredere context: wijzen op ontwikkelingen en factoren
van buitenaf die de discipline beïnvloeden.

Aangeven wat historici doen.
Infrastructuren
In de paragrafen hierna wordt ingegaan op de “infrastructuur” van het vak geschiedenis:
training (onderwijs), professionele organisaties en de verspreiding van ideeën en informatie.
Eerst moeten er echter nog twee punten gemaakt worden:

Er zijn veel manieren waarop individuen, groepen en naties richting geven aan en
reageren op het intellectuele leven. Historici maken keuzes tot welke groep ze willen
behoren. In Engeland zijn er twee organisaties: de Historical Association en de Royal
Historical Society, en de VS hebben de American Historical Association. De Britse
organisaties zijn traditioneel, die van de VS is meer politiek getint.

Hoewel historici zowel individueel als in groepsverband bewegingsvrijheid hebben, is
er altijd een sturend effect van de institutionele structuren en ideologieën. Kijk
bijvoorbeeld naar de houdingen t.o.v. Duitsland en Japan, vooral in de landen die WO
II hebben gewonnen.
Onderwijssystemen
Geschiedenis is een belangrijk onderdeel van curricula van het onderwijs omdat het wordt
gezien als een belangrijke component van een intellectuele geest en als een bron van handige
inzichten voor de hedendaagse burger. Het systeem traint historici en het onderwijs op school
verandert door nieuwe modeverschijnselen en politieke situaties. “Re-enactment” vindt plaats
in musea en is onderdeel van “publieke geschiedenis”. Het is laagdrempelig en bedoeld om te
laten zien dat het verleden helemaal niet vreemd is.
Onderwijssystemen verschillen. In Groot-Brittannië is er een opgelegd nationaal curriculum
dat ruimte geeft aan ideeën van nationaliteit en daarmee sterk politiek getint is en gericht op
“events”. De rellen rondom de monarchie (laatste twintig jaar) zorgen voor een grote
betrokkenheid van het volk hierbij. In de VS ligt de nadruk minder op traditie en meer op
burgerschap. Nationalisme is hier veel explicieter.
Universiteiten hebben veel meer invloed op historici dan scholen. Ook bij universiteiten
onderling zijn de verschillen zeer groot. De belangrijkste variabelen zijn: de periodes en
landen die behandeld worden; de balans tussen primaire en secundaire bronnen; de mate
waarin onderwijs thematisch is geordend; de mate waarin openlijk politieke en theoretische
zaken behandeld worden. Deze zaken hebben betrekking op de inhoud, maar ook op de
organisatie van het vak en wel op drie manieren:

Instituties voor hoger onderwijs hebben de middelen om de inhoud van het curriculum
te beïnvloeden. “Nieuwe” onderwerpen worden als bedreigend gezien. Niet elke
vernieuwing is goed, maar het is zaak om goede vernieuwing niet uit eigenbelang
tegen te houden.

Zorg voor de aanwezigheid van bronnen is belangrijk. Nieuwe gebieden hebben extra
bronnen nodig (cassettebandjes, cd’s, computers). Academici moeten goede
vaardigheden hebben en met moderne middelen om kunnen gaan.

“Vraag” is tot slot belangrijk: studies zijn afhankelijk van het aanbod van studenten.
Uit angst voor inkomstenafname laten opleidingen minder populaire onderdelen
slinken of afvallen.
Academische disciplines worden gevormd door het organisatorisch frame en dat frame is ook
weer onderhevig aan veranderingen. Geschiedenis wordt onder veel paraplu’s gedoceerd en
van veel studies (American studies) is geschiedenis een prominent onderdeel. Sinds WO II
zijn vooral die gebieden die politiek gevoelig en economisch interessant zijn (USSR, Derde
Wereld), onderdeel geworden van studies. Geografisch georiënteerde studies gebeuren
meestal in gebieden die “anders” zijn en niet in het eigen land.
Universiteiten hebben nog steeds een aparte geschiedenisfaculteit die voor oudere generaties
herkenbaar onderwijs geven. In de VS is het bestuderen van een specifiek gebied tijdens je
academische studie vreemd. In Europa is specialisatie een trend. Een andere trend is het
verzamelen van diverse disciplines in zoiets als “Humanities studies”, wat dan kan leiden tot
vakken als “Vroegmiddeleeuws Europa” of “Vroegmiddeleeuws Spanje”. Studenten die de
Franse en Russische Revoluties met elkaar vergelijken krijgen meer analytisch inzicht, maar
het gevaar dreigt dat de context van de gebeurtenissen naar de achtergrond verschuift (zoals
bij studies naar feminisme die niet worden gezien in verband tot andere bewegingen voor
politieke hervorming uit diezelfde tijd).
Organisaties voor historici
Organisaties voor historici zijn er van lokale die stimuleren het plaatselijk archief te
gebruiken, tot internationale die congressen organiseren. Nieuwe organisaties en tijdschriften
zijn instrumenten voor legitimatie, die de carrières van hun stichters verrijken. Veel historici
ontlenen hun identiteit juist aan het behoren tot een van deze organisaties.
Lidmaatschap kan meestal alleen verkregen worden als je wordt gevraagd, soms ook door
verkiezing, en het kost soms veel geld. Organen kunnen diverse rollen vervullen en dat
verschilt naar de aard van de organisatie. De Oral History Society (GB) en de Radical History
Review (VS) zijn organen met een radicaal en oppositioneel imago. Historici worden lid van
organisaties omdat ze bevestiging van gelijkgezinden nodig hebben.
Publiceren
Voor het verspreiden van kennis gebruiken historici publicaties. Algemeen wordt
aangenomen dat “kennis” een serie controles en keuringen moet ondergaan en dat
bijvoorbeeld voetnoten de kennis verifiëren. Dat is de theorie, maar in de praktijk dient
onderscheid gemaakt te worden tussen commercieel en inhoudelijk succes.
Hoe bekender je naam, hoe sneller men iets van je zal publiceren. Sommige uitgevers echter
oordelen “blind” en gebruiken de volgende criteria:

De onpartijdigheid van zij die het werk lezen en keuren.

Auteurs moeten bereid zijn wijzigingen aan te brengen.
Artikelen geweigerd door prestigieuze tijdschriften zijn niet altijd slechter dan artikelen die
wel opgenomen worden. Hoewel veel instellingen zich zien als meritocratisch (de beste wint),
is patronage een belangrijk element. De wereld der uitgevers is gecompliceerd en divers, en
elke uitgever heeft een bepaalde doelgroep.
Publicaties voor onderwijs (handboeken) moeten voldoen aan vier basiseisen: eenheid van
onderwerp over een bepaalde tijd; in verschillende locaties moet over hetzelfde onderwerp
worden verteld; geschikt zijn voor de student; voldoende consensus over belangrijke
onderwerpen om de studie betrouwbaar te maken. Omdat handboeken vaak ver af staan van
primaire bronnen zijn ze onbevredigend voor gevorderde studenten. Handboeken presenteren
een inhoud die niet te bekritiseren is, terwijl monografieën meerdere kanten belichten en
discussie bevorderen. Onderzoeken kunnen meer gekleurd zijn, maar zijn uiteindelijk een
goede basis voor de vorming van een handboek. Wat maakt een boek tot een autoriteit, een
standaardwerk? Dat is onzeker en er zijn twee redenen waarom het belangrijk is dit te weten:

Er zijn veel genres en elk genre heeft zijn plek en functie in de infrastructuur, waarop
een publicatie dan inspeelt.

Publicaties worden nooit geïsoleerd ontvangen en succesvolle voldoen aan bepaalde
eisen die het publiek stelt.
Juist weer minder toegankelijk dan handboeken zijn de wetenschappelijke tijdschriften die
gespecialiseerde artikelen publiceren. In soort, frequentie van verschijning en regels zijn er
veel verschillen. Na een cyclus van laten keuren, reviseren, weer laten keuren (etc.) is er 1 of
2 jaar verstreken voor een artikel eindelijk echt in zo’n tijdschrift staat.
Tot slot zijn er nog gewone tijdschriften en kranten waarin historici publiceren.
Research
Tot slot nog uitleg over research. Het gevolg van research is de ontdekking ban nieuw
materiaal en nieuwe inzichten. De frase “ruwe gegevens” illustreert het gegeven dat de
bronnen nog door de historicus geprepareerd moeten worden. Op drie manieren is research
mogelijk: via instituties zoals hoger onderwijs, bibliotheken; via organisaties die groepen of
individuen ondersteunen bij hun research; door individuen die zelf hun tijd en geld besteden.
2 Het in kaart brengen van de discipline van de geschiedenis
De dimensies van een discipline
Er zijn twee problemen bij het oppervlakkig definiëren van geschiedenis als een lichaam van
kennis: een lichaam heeft grenzen, maar geschiedenis niet echt; het legt te weinig nadruk op
de verschillen tussen historici.
Geschiedenis is methodologisch een zeer breed vak, dat constant beroepen doet op andere
disciplines. Historici vinden vaak dat er meerdere manieren zijn om verandering te verklaren
en daarin verschilt geschiedenis van de natuurwetenschappen, die als vereiste zowel een
theorie als kennis nodig hebben. Hoe zit geschiedkunde in elkaar?
Basismaterialen
De basismaterialen, bronnen van een historicus zijn fundamenteel. Allereerst moeten twee
punten gemaakt worden:

Veel bronnen hebben toevallig overleefd. De kunst is te bepalen hoe bronnen in het
grote geheel passen: het Anne Frank effect (aan die bron was gesleuteld en doordat
men dat niet zag, kon haar dagboek grote verkeerde invloed hebben).

De historicus moet uitvinden waarom een bron is gemaakt, met welk doel.
Historici vertrouwen zwaar op geschreven materiaal, terwijl afbeeldingen en objecten even
belangrijk kunnen zijn. Primaire bronnen zijn originele documenten, direct bewijs over het
onderwerp dat bestudeerd wordt. Secundaire bronnen zijn gecreëerd door historici en
commentators. Kronieken (Magna Charta) zijn vaak retrospectief gecompileerd, door
monniken. Toch gelden ze als primaire bronnen, omdat ze zo dicht bij hun onderwerp zitten.
Primair en secundair zijn misleidende termen. Ergens erg dicht bovenop zitten kan ook
betekenen dat je het minder helder ziet. Bronnen zijn divers en gecompliceerd en een goed
historicus weet dit op waarde te schatten.
Soorten geschiedenis
Er zijn diverse manieren waarop geschiedenis in te delen is: periodes (zie ander hoofdstuk),
methoden (demografische geschiedenis), theorieën (psychogeschiedenis), plaatsen, soort
mens (vrouw, arbeider), instituties (kerkgeschiedenis). Echter de meest gebruikelijke
verdeling is in drieën: politieke, sociale en economische geschiedenis.
Politiek: landen werden vroeger geleid door individuen, elites, politiek was het enige dat echt
telde. De opvatting is totaliserend: het geeft een gevoel van eenheid doordat de nadruk op een
staat ligt. Militaire geschiedenis illustreert deze kenmerken van politieke geschiedenis.
Oorlogen werden door staten gevoerd, dus eigenlijk lijkt er niets méér politiek dan dit. Fussel
liet in een beschrijving van de ervaringen van een soldaat uit WO I zien dat het ook anders
kon. De rechtvaardiging voor politieke geschiedenis zou moeten zijn dat politiek een speciale
soort menselijk gedrag is. Toch spelen bij dat gedrag allerlei dingen mee: welvaart,
inkomsten, imperialisme. Politieke geschiedenis zou dus inhouden de acties van de overheid,
staatsmanschap. Maatschappijen die overheidsstructuren ontberen, hebben een nogal vage
politieke geschiedenis. Termen zoals politiek en sociaal hebben een lading. Het is zaak om je
onderwerp te omschrijven in relatief neutrale termen – dat maakt ook de weg vrij voor
historische generalisaties.
Hoe kan sociale geschiedenis, als geschiedenis van maatschappijen, slechts één van de
aspecten van een maatschappij behelzen zodat het vak afgebakend is? Wat is sociale
geschiedenis? Er zijn drie benaderingen:

Sociale geschiedenis als benadering: niet alleen elites maar ook gewone mensen
moeten bestudeerd worden.

Sociale geschiedenis als een verzameling onderwerpen. Dat geeft problemen, want
elke zaak heeft ook een politieke en economische dimensie. De nadruk kan komen te
liggen op vrije tijdsgeschiedenis, zaken met weinig politiek en economie erin, maar
dan verengt het onderwerp sterk, verliest ze maatschappij haar allesomvattendheid.

Sociale geschiedenis als dat wat overblijft en niet behoort tot alle andere, beter
gedefinieerde soorten geschiedenis.
Holistische geschiedenis
Een oplossing is histoire totale, vaak verbonden aan de school der Annales. Probleem is dat
het moeilijk is je onderzoeksveld af te bakenen. Braudel lukte dat toch in zijn studie
“Mediterranée” door een regio te kiezen. De tijdsspanne was groot (longue durée) en alles is
opgenomen (economie, sociaal, politiek). Micro-historie echter wijzen op de voordelen van
een klein gebied en de tweede golf van histoire totale richtte zich ook op meer thematische
onderzoeken. Histoire totale wordt weinig meer beoefend en er kwam een soort revival of
narrative zoals Stone het noemde: identificatie door de lezer werd weer belangrijk. Simon
Schama’s boeken zijn hier een voorbeeld van.
Holistische geschiedenis heeft tegenwoordig twee vormen: biografie en cultuurgeschiedenis.
Bij een biografie is concentratie op een individu en als tijdsspannen diens levensduur iets heel
logisch. Vroeger waren vooral (militaire) leiders onderwerpen van biografieën, tegenwoordig
is er een veel bredere groep en zijn er veel benaderingen (psychoanalytisch). Een van de
belangrijkste elementen van geschiedschrijving is hier aanwezig: identificatie.
In dit hoofdstuk zijn tot nu toe drie dingen aan de orde gekomen: geschiedenis moet
opgedeeld worden om beheersbaar te blijven als vak; er zijn diverse manieren om dit te doen;
juist problemen met opdelen zorgden voor zoektochten naar andere methoden (Annales).
Nieuwe onderwerpen
Na WO II kwamen nieuwe soorten geschiedschrijving op die het resultaat lijken te zijn van
specialisatie en fragmentatie. Vrouwengeschiedenis is een goed voorbeeld: al lange tijd was er
interesse in vrouwen, of zij een rol speelden en onderdeel uitmaakten van de geschiedenis.
Tijdens de tweede feministische golf brak vrouwengeschiedenis door. Twee verwante zaken
waren hiernaast van invloed op de erkenning van vrouwengeschiedenis:

De categorie “vrouw” moest erkend worden als doel voor onderzoek.

Identificatie door historici en lezers met vrouwen wordt vergemakkelijkt als de
discipline vrouwengeschiedenis erkend wordt.
Geschiedenis van “zwarte mensen” heeft een soortgelijke ontwikkeling doorgemaakt.
Geschiedenis van kinderen (kindertijd) is een ander voorbeeld en heeft vanwege
kindermisbruik een sterk morele lading. Historici zijn vaak erg betrokken en toegewijd, maar
ook intolerant ten opzichte van mensen die het niet met hen eens zijn.
Geografische grenzen
In deze en volgende paragrafen wordt ingegaan op indelingen volgens regio, benadering,
thema en theorie. Na de verdeling in politiek, sociaal en economisch, is de verdeling op grond
van geografische grenzen het meest gebruikt. Ondanks het feit dat landen vaak helemaal geen
natuurlijke eenheid vormen, wordt de geschiedenis wel behandeld alsof dit zo is. Er zijn
methoden nodig om een eenheid te bakken van de geschiedenis van een land. Franse, Duitse,
Chinese en Italiaanse geschiedenis zou zich bezig moeten houden met de vraag wat
bijvoorbeeld “Frans” dan inhoudt. Geschiedenis zit vol onterechte aannames (Engeland was
een zwakke staat tijdens het Franse absolutisme; Engeland is een laissez-faire staat) en de
natiestaat is vaak de norm en de geschiedenis wordt gebruikt om aan te tonen hoe de
natiestaat is ontstaan (onvermijdelijk).
Groot voordeel echter is dat bij geografische indeling beter wordt gekeken naar de relatie
tussen diverse gebeurtenissen. Al met al lijkt een indeling in regio’s kleiner dan staten het best
te werken.
Methoden en benaderingen
Twee contrasterende voorbeelden (kwantitatieve en orale geschiedenis) moeten het belang
van benadering benadrukken. Er zijn drie redenen voor het gebruik van statistiek:

Ze zijn zeer geschikt voor de studie naar groepen.

Er is een veel grotere mate van nauwkeurigheid.

Ze laten trends zien over langere tijd.
Gebruik van kwantitatieve methoden is niet onproblematisch en afhankelijk van de kwaliteit
van de data. Consistentie is een specifiek probleem: data over lange tijd moeten vergelijkbaar
zijn. Bijvoorbeeld het is een uitdaging om te kijken hoe vrouwen reageerden op de grote
sterfte bij bevalling, hoe groot zij het risico zagen en hoe groot het risico was. Gevoel van
risico is complex. Statistische gegevens hebben hun beperkingen en zijn onderhevig aan
manipulatie. Niet alle economisch historici gebruiken statistische gegevens en niet alle
statistische gegevens hebben betrekking op de economie. Toch is er een sterke link. Het feit
dat economische geschiedenis zich richt op rationeel handelen van mensen geeft het probleem
dat modellen van menselijk gedrag nooit volledig adequaat zijn. Historici die minder kijken
naar de mens als economische actor, maar meer naar trends en gemiddelden, zijn nodig.
Zoals kwantitatieve methoden bepaalde niveaus van historische fenomenen bekijken, zo doet
ook de orale geschiedenis dat. Orale geschiedenis is gebaseerd op de idee dat veel inzicht
verkregen kan worden uit verhalen van mensen over hun ervaringen. Voordeel hiervan is dat
het toegang biedt tot gegevens (ervaringen) die anders niet bekeken konden worden. De
kwaliteit van menselijke relaties kan goed in beeld worden gebracht. Gevaar is echter dat er
overidentificatie met de geïnterviewde persoon plaatsvindt. Romantiseren creëert een soort
emotionele aura dat het oorspronkelijke gevoel versluiert.
Thematische geschiedenis
Een standpunt is dat geschiedenis zo correct mogelijk wordt beschreven als er veel materialen
en methoden gebruikt zijn, die met elkaar in harmonie gebracht zijn. Een ordening naar thema
is dan een oplossing, bijvoorbeeld het bestuderen van een idee (geschiedenis van ideeën).
Lovejoys The great chain of being is hiervan een voorbeeld. De nadruk ligt meestal op “hoge”
cultuur, zoals in Lowenthals The past is a foreign country dat naar gebouwen, stations en
musea in diverse landen kijkt. Thomas’ boek Man and the natural world heeft een andere
benadering: het kijkt naar de relatie tussen mens en natuur.
Theoriegebaseerde geschiedenis
Geschiedenis wordt gezien als een discipline met relatief weinig theorieën. Historici zijn meer
gericht op wat uniek is. Comparatieve geschiedenis zoekt juist naar gelijkenissen. Vroeger
was marxistische geschiedenis de enige thematische geschiedenis. Er zijn diverse oorzaken
aan te wijzen waarom dit veranderd is:

Men is het niet meer eens met de visie die marxisten op de wereld hebben.

Belangrijke elementen van marxisme zijn al opgenomen in allerlei disciplines.

Marxisme heeft door cultuurveranderingen haar aantrekkingskracht verloren.
Vooral in de VS is psychoanalyse steeds vaker gebruikt in de geschiedkunde. Veel historici
hebben echter weinig kennis van psychoanalytisch denken zoals van Freud, Jung, Klein en
Lacan. Historici moeten toch een beeld hebben van de eigenschappen van theorieën.
Theorieën werken op metaniveau, bieden raamwerken om een breed scala aan fenomenen te
verklaren. Er zijn twee bezwaren tegen psychoanalyse in geschiedenis:

Het is een individualistische methode die alleen werkt bij individuen waar veel over
bekend is.

Het is fout, zo niet onmogelijk om de doden te psychoanalyseren.
3 Geschiedenis en andere disciplines
Disciplines in de geschiedenis
Geschiedenis was vroeger niet een vak, met institutionele, professionele en communicatie
eigenschappen., maar eerder een manier van schrijven (Plinius, middeleeuwse kronieken.
Geschiedschrijving die wij herkennen begint in de 18e eeuw (Gibbon, Huma, Voltaire) maar
deze mensen zagen zichzelf niet als historicus en hun werk niet als historie. Een direct gevolg
van de vorming van een vak, discipline, is dat de beoefenaars vinnen een bepaald kader
(onderwerp) werken. Tot de 18e eeuw was er simpelweg weinig interesse in het opdelen van
kennis in bepaalde vakgebieden en meer interesse in manieren om te leren.
Theorie
Relaties tussen disciplines houden in: informatieoverdracht tussen verschillende velden, van
theorieën en concepten van het ene naar het andere gebied, de inspiratie die kan voortkomen
uit het je begeven in een ander vakgebied. Theorie is in deze een lastig woord: historici zijn
naar men zegt empirisch ingesteld, zoeken naar feiten zonder raamwerken op te stellen voor
interpretatie. Theorieën hebben vier basiskenmerken:

Ze geven een algemeen beeld van iets, dat meer dan één kenmerk specificeert.

Fenomenen kunnen verklaard en beter begrepen worden met hulp van een theorie.

Nieuwe problemen zullen opgehelderd worden door theorieën.

Het suggereert een coherent perspectief, waarin diverse situaties inpasbaar zijn.
Geschiedkunde kon hier niet mee overweg. Toch is geen enkele empirische activiteit mogelijk
zonder een theorie of bepaalde aannames erachter. Hoewel de geesten van historici vol zitten
met dit soort aannames wanneer ze onderzoek doen, beweren ze het tegendeel, want:

Disciplines genereren een beeld van zichzelf, waar de beoefenaars makkelijk in
trappen. Historici hebben traditioneel een beeld dat hun vak niet theoretisch is.

Verhalen over wat een discipline speciaal maakt, versterken de afbakening ervan.
Disciplines markeren een “eigen” territorium en “lenen” soms ideeën of informatie van
andere disciplines. Een andere denkwijze ontwijkt juist het eigendomsdenken en zegt dat het
denken in disciplines iets is van de recente tijd. Heeft het materiaal dat historici gebruiken
kwaliteiten waardoor het niet geschikt is voor de sociologie? Zo niet, dan maken alleen
vaardigheden het verschil, zo ja dan zijn er ook andere theorieën en benaderingen in de
historische wetenschap.
Geschiedenis en sociologie
Sociologie is niet makkelijker te definiëren dan geschiedenis. Aan het eind van de 19e eeuw
ontwikkelde de wetenschap zich onder helden als Marx, Spencer, Durkheim en Weber.
Sociale theorie ontwikkelde zich in verschillende richtingen en kwam vanaf de jaren 1960 in
aanraking met de geschiedkunde, vooral in de VS. De moderniseringstheorie combineerde
politieke, sociale en economische belangen. Het hield zich bezig met de betekenis van
woorden als ‘traditie’, ‘moderniteit’, ‘ontwikkeling’ en –isatie woorden zoals ‘secularisatie’.
Hierbij werden biologische en evolutionistische ideeën gebruikt. ‘Klasse’ was het
sleutelwoord in het enthousiasme voor sociologie in de jaren ’60: wat was de definitie van
klassen? In de jaren ’80 kwam het sociologische woord ‘gender’ in zwang onder historici en
ging de vrouwengeschiedenis kijken of er sprake was van een klassenstrijd en of op die
manier de geschiedenis van de vrouw verklaard kon worden. Marxisme vormt een probleem
voor historici omdat deze theorie reeds bestond toen historici hem ontdekten, terwijl historici
juist gewend waren eerst een case study te doen en daarna pas een theorie toe te passen.
Sociologen passen sneller een theorie direct op een nieuwe situatie toe. Vanuit een historisch
oogpunt is het een probleem als de theorie niet past (bijvoorbeeld er zijn geen klassen, maar
kasten in een maatschappij). Sociologen hebben als probleem dat zij niet willen kijken wat het
best past, want dat vinden ze niet intellectueel, ze willen een rigoureuzer model. Daarom
keerden historici zich van sociologie af en richtten zich op grounded theory: het zoeken van
een model dat past bij het materiaal in plaats van het inpassen van het materiaal in een
bestaande theorie. Volgens Marx komen klassenrelaties voort uit productie- en sociale
relaties. Tegenwoordig wordt dit versimpeld tot een economische relatie. In de jaren ’70 werd
duidelijk dat het complexer lag. Er kwam een culturele benadering: hoe mensen zelf de
sociale relaties zagen, hoe ze voelden, ervoeren hoe het zat, werd belangrijk. Vaak is er sprake
van oversimplificatie.
Antropologie en cultuur
Een probleem met klasse is dat men het tastbaar wilde maken en niet wilde zien als onderdeel
van alle relaties. Thompson schreef “class is a relationship, not a thing”.
Antropologie kreeg vorm in de 19e eeuw als studie van andere, exotische culturen. Er
ontstond onderscheid tussen fysische, sociale en culturele antropologie. Antropologie was
verwant aan sociologie en biologie en hield zich bezig met exotische culturen, waar de
geschiedkunde de eigen cultuur bestudeerde. Er was een gedeelde inhoud, gedeeltelijk
dezelfde methoden en een overlap in de praktijk.
Geschenken speelden een speciale rol: antropologen onderzochten het geven van geschenken
als culturele bezigheid en de functie ervan in sociale relaties.
Het exotische in antropologie is op zich niet erg, het geeft een aspect weer van menselijke
relaties. Toch wijst het op een krachtsverschil tussen de observanten en de geobserveerden.
Het is verholen dominantie. De studie naar exoticisme is belangrijk omdat het invloed heeft
op de methoden en de insteek van diegenen die onderzoek doen naar vreemde culturen.
Antropologen proberen recht te doen aan een andere wereld, terwijl ze spreken tegen die van
hun zelf. Hoewel verdacht, is exoticisme iets dat nu eenmaal voorkomt. Zowel bij
geschiedenis als antropologie maakt het deel uit van reflectie, vaak op comparatieve manier:
gelijkenissen en verschillen worden aangegeven.
Antropologie is belangrijk voor historici omdat het zich op cultuur richt. Geloofssystemen,
visies op de wereld, raamwerken van kennis spelen een rol. Hoge cultuur is lange tijd apart
bestudeerd en is niet geïntegreerd in de geschiedkunde. Andere vormen van cultuur
(glaswerk, aardewerk, sieraden, gereedschappen, kleding) werden overgelaten aan
archeologen en curators. Na WO II radicaliseerde de geschiedkunde, nam gebieden serieus
die ze voorheen verwaarloosde, en zo kwam alle cultuur in beeld en werd de discipline
(antropologie) die ze bestudeerde interessant.
Geschiedenis en filosofie
Tot zover zijn wat betreft de menselijke eigenschappen behandeld: ideologie, bewustzijn,
geloofssysteem, cultuur. Zo ook de intellectuele component van de menselijke geest:
geschiedenis van ideeën, van politieke gedachte, van wetenschap. Geschiedenis is verwant
aan filosofie op een aantal manieren:

Geschiedenis bestudeert fenomenen die filosofisch te noemen zijn.

Filosofie als uitleg van gedachteprocessen zegt veel over hoe historici hun ideeën
ontwikkelen.

Filosofie geeft algemene beschrijvingen over de mensheid (net als sociologie en
antropologie).
Alle historici gebruiken onbewust modellen over de mensheid en soms nemen ze zelfs bewust
een model, systeem of theorie over de menselijke natuur op in hun werk. Foucault wordt vaak
omschreven als historicus, maar was veel meer dan dat. Hij gebruikte historisch materiaal
voor de achtergrond van zijn boeken. Op drie manieren had hij invloed op de geschiedkunde:

Met Madness and civilization (1961) trok hij de aandacht van historici voor het
gebruik van de psychiatrie in hun werk.

Hij besprak de natuur van menselijke kennis, niet in termen van grote denkers maar in
epistèmes, dat zijn hele complexen van kennis.

Hij schreef een trilogie over de geschiedenis van seksualiteit, waarin hij wees op de
invloed van veranderende discourse op de omgang van mensen met hun seksualiteit.
Discourse zoals Foucault het bedoelde heeft twee eigenschappen:

Het verwijst naar cultuur en niet naar materiële condities. Teksten zijn de belangrijkste
bronnen.

Discourse impliceert een coherent wereldbeeld achter de tekst en dat de ideeën die
teksten uitdrukken een duidelijk effect hebben.
Het benoemen van seksuele types is zo de uitoefening van macht via discourse. Het drukt
“andersheid” uit in woorden. Discourse analyse kijkt naar de invloed van taal in een tijd. De
macht die overheden uitoefenen wordt mogelijk gemaakt door de discourse. Discourse lijkt op
ideologie, met als verschil dat ideologie uitgaat van tegengestelde belangen. Discourse is
echter universeel. De ontwikkeling van begrippen als discourse en ideologie door historici is
gebonden aan trends: de termen werden op een gegeven moment interessant. Dit soort
interdisciplinaire trends worden door politiek beïnvloed op twee manieren:


Tijdens het politiek conservatisme van de jaren ’80 kwam er veel kritiek op de
wetenschap en technologie en discourse werd interessant omdat het politiek
terugwierp op ideeën zelf, op taal.
Aangezien academici altijd willen aantonen dat hun verhaal iets nieuws bevat, is het
zeer aantrekkelijk om “vreemde” disciplines te bezoeken.
Literatuur en teksten
Er zijn termen als literatuur, literaire theorie, literatuurgeschiedenis en literatuurkritiek, die
vaak worden gebruikt in verband met het land van herkomst. Literatuurhistorici zijn
geïnteresseerd in de ideeën die in literatuur uitgedrukt worden. Marjory Hope Nicholson keek
naar hoe in poëzie naar bergen werd gekeken in het verleden. Zij was meer literatuurhistorica
dan literatuurcritica. Literatuurgeschiedenis kijkt naar teksten en esthetische elementen erin.
Literatuurgeschiedenis is breed, ideeën zijn niet altijd het enige onderwerp. Literatuurcritici
zijn steeds meer geïnteresseerd in teksten die voorheen alleen door historici bestudeerd
werden. Literatuur geeft niet een passieve reflectie van historische verandering, maar is een
middel om verandering te bewerkstelligen. Intertekstualiteit is een term om de relatie tussen
teksten uit te drukken.
Er zijn veel verschillende benaderingen mogelijk bij een tekst en er zijn veel middelen om te
analyseren. De ‘linguistische ommekeer’ is een term gerelateerd aan het werk van De
Saussure. Hij wees erop dat ‘tekens’ of wel woorden niet gebonden waren aan hetgeen dat ze
betekenen, maar abstracte verwijzingen waren. Taal was de belichaming van cultuur. Teksten
geven geen toegang tot dat wat was, maar alleen tot wat erover werd gezegd. Er ontstonden
twee stromingen: of teksten zijn alles wat we hebben als historici; of wij kunnen wel degelijk
een stukje van het verleden terugzien via teksten.
Interdisciplinaire geschiedenis
Het idee van interdisciplinaire geschiedenis is een laatste stap die we kunnen nemen in het
mengen van geschiedkunde en andere disciplines. Het houdt een constante toewijding in tot
de eigen discipline gecombineerd met openheid voor andere disciplines.
In alle landen behalve de VS is de scheiding tussen geschiedenis en kunstgeschiedenis erg
strikt. En zelfs in de VS zijn de historici meestal alleen geïnteresseerd in bekende kunstenaars
en architecten, die dus binnen de canon vallen. Vrouwen vielen buiten die canon en kritiek op
het begrip canon leidde slechts tot toelating van steeds meer mensen tot die canon. In
geschiedenis zijn er niet echt canons. Als we gaan denken in termen als “visuele cultuur” of
“materiële cultuur”, meer historische termen, dan is de kans op vermenging van de disciplines
groter dan wanneer de naam “Kunst” blijft.
4 De status van historische kennis
Geschiedenis uitgedaagd
Academische disciplines geven een soort autoriteit aan hun producten. In het geval van
geschiedkunde is deze autoriteit beproefd. Historische kennis is beproefd omdat het belangrijk
is voor het vormen van een collectieve identiteit, omdat het de basis is voor overheidsbeleid
en instituties. Ondanks de kritiek worden er niet minder ongefundeerde historische uitspraken
gedaan door een heleboel mensen.
Normen en kwaliteit
Er is een norm nodig, die of van buiten de geschiedkunde komt (de natuurwetenschappen en
de autoriteit van hun normen), of specifiek geldt voor de geschiedkunde zelf (geen
experimenten mogelijk zoals in natuurwetenschappen).
Waarheid en betrouwbaarheid
Historici leggen liever nadruk op een begrip als betrouwbaarheid, dan op het begrip waarheid.
Waarheid is een absoluut begrip, dat zo verheven is dat het niet vatbaar is voor de mens.
Ook zo’n begrip is objectiviteit: het is simpelweg onmogelijk om volledig zonder vooroordeel
te zijn. Het contrast tussen objectiviteit en subjectiviteit is veel te idealiserend over het eerste
begrip en te negatief over het laatste.
Manieren om kennis te verkrijgen
Een probleem zit in het woord kennis zelf, omdat het in veel disciplines gebruikt wordt en
daarmee verondersteld wordt dat disciplines in te delen zijn op basis van de kennis die ze
produceren. Beter dan op kennis of informatie, kan de historicus de nadruk leggen op
begrijpen, dat veel dieper gaat. We weten sommige dingen zekerder dan andere dingen en
menselijk gedrag is uitzonderlijk moeilijk te bevatten. Consistentie in beweringen van iemand
is in dat geval belangrijk om uit menselijk gedrag kennis te destilleren. Betrouwbaarheid van
verklaringen is belangrijk om te bepalen: er is altijd een emotionele component. Bewijs en
bronnen zijn niet hetzelfde: bronnen kunnen bewijs bevatten, maar hoe ze dat doen is iets
voor de historicus om te bepalen. Het moet relevant zijn wat erin staat. Het begrip bewijs
impliceert dat de manier waarop het gebracht wordt ook overtuigend moet zijn. Het document
is ook belangrijk om betrouwbaarheid te bevorderen. Een document is een speciale primaire
bron die direct verband houdt met het onderwerp van de studie (geboorte- en huwelijksaktes,
paspoorten en visa, documenten van de rechtbank, telegrammen). De wil om te geloven in
waargebeurde historische verhalen zit heel diep in ons. Een andere betekenis van documenten
of documentaires is: persoonlijk getuigenis. Een documentaire is authentiek: persoonlijk en
onvervalst. Authenticiteit is een lastig begrip dat vaak niet rationeel is, maar gebaseerd op een
bepaald gevoel. In het Interbellum was er veel aandacht voor documentaires in de VS, de
Farm Security Administration maakte veel foto’s over de omstandigheden waarin de armen in
het Zuiden leefden. Walker Evans maakte mooie foto’s omdat hij zich identificeerde met de
arme mensen. Echter foto’s kunnen op verschillende manieren worden afgedrukt, gewijzigd
en gemanipuleerd om het emotionele effect te vergroten.
Er zijn veel manieren om kennis te verkrijgen, die zo onderling overlappend zijn dat het
moeilijk is om epistemologische claims duidelijk te maken. Elementen zoals informatie,
inzicht, uitleg, begrip en wijsheid spelen een rol.
Het evalueren van historische geschriften: bronnen (1)
De beoordeling van historische geschriften gaat aan de hand van drie elementen:

Het nut en de interpretatie van bronnen. Deze paragraaf en de volgende.

De geschiktheid en effectiviteit van het conceptuele raamwerk.

De kwaliteit van het schrijven zelf.
Wat een primaire bron is voor het ene onderzoek, is een secundaire bron voor het andere. Het
verschil tussen primair en secundair is minder belangrijk dan het bepalen van de relevantie
van de bron. Biografieën illustreren dit punt. Bij een algemene biografie van iemand die veel
publiceerde, zijn juist de ongepubliceerde werken en privécorrespondentie van belang. Als het
publieke imago wordt bestudeerd zijn juist weer de officiële publicaties van belang. Een
intellectuele biografie legt de nadruk op onderwijs, instituties, prestaties. Een populaire
biografie over die persoon legt de nadruk op het individuele leven en heeft meer kleur.
Creatief gebruik van bronnen zorgt vaak voor verrassende resultaten – maar het is vooral de
kunst om bronnen goed te keuren.
Het schrikbeeld van veelomvattendheid (ofzo)
Er is een grote mythe rondom veelomvattendheid: een historicus die een biografie schrijft zou
alles van de betreffende persoon moeten weten. Historici moeten inderdaad veel weten, maar
het onderscheid tussen nieuwe informatie en nieuwe interpretaties is belangrijker.
Het toepassen van raamwerken (2)
Het gekozen raamwerk voor de studie heeft grote invloed op de keuze van de bronnen, en
andersom. Het type raamwerk en schrijfstijl hangt ook af van het publiek en het soort
publicatie: wetenschappelijke tijdschriften hebben een ander publiek dan boeken.
Het beoordelen van schrijfwerk (3)
Ook voor historici is het belangrijk om goed te schrijven. Twee voorbeelden:

De grand narrative, een grootschalig verhaal met veel bewijs dat het aannemelijk
maakt, is minder populair aan het worden.

Het vermogen om levendige beelden op te roepen in het hoofd van de lezer.
Er zijn diverse methoden om het verleden tot leven te roepen voor de mensen: re-enactment in
kostuums als niet-literaire optie (speciaal voor kinderen) en een levendige schrijfstijl als
literaire optie. Op professioneel niveau is de kwaliteit van het geschrevene absoluut het
belangrijkste. Olwen Hufton bracht het leven van vrouwen en armen in vroegmodern Europa
goed tot leven. Natalie Zemon Davis legt minder uit over menselijke natuur, maar benadrukt
in haar Martin Guerre verhaal juist hoe moeilijk het is om vroegmodern bedrog te
reconstrueren.
Verklaring
Historische kennis is, in tegenstelling tot wat veel mensen zullen zeggen, volgens Jordanova
niet te vatten in eenduidige statements. Het begrip verklaring is voor die mensen belangrijk
als doel van historische kennis: het is een vorm van interpretatie, een filosofische term.
Filosofen vergelijken graag de kwaliteit en types verklaring die een discipline geeft voor
fenomenen. Hierin zijn twee dingen belangrijk:

Er is onenigheid over wat een bevredigende verklaring is.

Of een verklaring klopt hangt af van de precieze vraagstelling en het raamwerk.
Historici zoeken traditioneel naar de grote patronen van veranderingen en willen de oorzaken
ervan verklaren. De laatste dertig jaar heeft men het vertrouwen in oorzaakrelaties verloren:

Door de toename aan soorten geschiedkunde is het onduidelijker geworden waar
precies de grote veranderingen in het verleden liggen.

Men wil liever veel factoren aanwijzen dan één oorzaak, want dat zou reductionistisch
zijn. Historici zijn erop gebrand dat het verleden complex is.

Mentaliteitsveranderingen boeien ons steeds meer, en die zijn moeilijker aan te wijzen.

Bronnen kunnen misleidend zijn en zeer complex, waardoor het moeilijker wordt om
er een duidelijke conclusie uit te trekken.
Psychoanalyse krijgt meer aandacht omdat het zo veelzijdig en complex is. Het is in zichzelf
een ‘historische’ discipline. Psychoanalyse, poststructuralisme en postmodernisme leggen de
nadruk niet alleen op de complexheid van de menselijke geest, maar ook op hun vermogen
om te spelen.
Fraude speelt ook mee bij bronnen en heeft enkele vormen:

Bronnen kunnen (on)bewust gewijzigd of gefabriceerd zijn in het verleden.

Bronnen kunnen na een gebeurtenis gecreëerd zijn (vals).


Historische interpretatie kan zo controversieel zijn, dat het fraude genoemd wordt.
Historici zijn steeds meer geïnteresseerd in vormen van fraude in het verleden.
Speculatie en geloof
Historici zijn tegenwoordig steeds meer gewend aan het feit dat hun beroep een speculatieve
dimensie heeft. Dan wordt het acceptabel om hypotheses en aannames te gebruiken en zelfs
om counterfactuals toe te passen. Zo ook hier: wat is geen historische kennis?

Mening, dus wat een bepaalde persoon vindt, zonder bewijs als ondersteuning.

Ideologie, dat wil zeggen een gedachtesysteem, geloof.

Mythe, een verzonnen verhaal.
Historici hebben hier allemaal last van en proberen een goede balans te vinden.
5 Periodisering
Geschiedenis en tijd
Geschiedkunde is verbonden met tijd, kalendersystemen, metaforen waardoor we in periodes
denken. Soms ligt er een interpretatie in verscholen (“tijdperk van onzekerheid”, “gouden
eeuw van het kapitalisme”). We hebben de ideeën en termen geërfd van oudere generaties.
Het “interregnum” (1649-1660) tussen Charles I en II geeft aan dat monarchie de normale
staat was.
Het opdelen van het verleden: heersers (1)
De tijd kan volgens diverse criteria opgedeeld worden (zie volgende paragrafen).
Heersers en dynastieën. Het meest komt het voor dat autoritaire regimes worden geassocieerd
met een heerser of dynastie. Gekozen leiders kunnen ook zo fungeren: Churchill, Roosevelt,
Pitt, Thorbecke.
Er zijn zelfs adjectieven verbonden aan heersers: Napoleontisch, Louis Quinze, Victoriaans
(zelfs Victoriaanse waarden, die ook buiten Engeland kunnen gelden).
Gebeurtenissen en periodes (2)
De geboorte van Christus is een zeer goed voorbeeld van een gebeurtenis aan de hand
waarvan geperiodiseerd wordt. Belangrijke data en periodisering verhouden zich op een
complexe manier. De Franse Revolutie is een bekend voorbeeld. De Revolutie werd
toentertijd als zodanig ervaren en men zag dat de Revolutie overal werd nagevolgd.
Hobsbawns The age of revolution illustreert het belang van de revolutie en The age of
democratic revolution van Palmer ook. Dit kan misleidend zijn omdat het de dingen die voor
en na de Revolutie hetzelfde zijn gebleven, naar de achtergrond schuift. De keus van dit soort
belangrijke gebeurtenissen is bovendien van smaak afhankelijk. Er moeten drie punten over
dit onderwerp gemaakt worden:

Hoewel datering op deze manier controversieel is, ontwikkelen historici toch regels
over hoe met problemen omgegaan moet worden.

Ten tijde van de Revolutie besefte men dat de gebeurtenis belangrijk was, mogelijk het
begin van een nieuwe wereld.

De Revolutie doet vragen rijzen over periodisering, vooral op grote schaal.
Dit soort dramatische veranderingen heeft een soort magie, het is een historische rite de
passage. De serie “ondergangen” (Romeinse Rijk, Troje, Constantinopel) is ook aantrekkelijk
en zorgt voor eenheid: er is een breed gedeeld idee dat deze gebeurtenissen belangrijk zijn.
Een van de meest indrukwekkende gebeurtenissen is WO I, dat voldoet aan bovenstaande
processen op vier manieren:

De deelnemers zagen het als een gebeurtenis die in het verleden geen equivalent kent.

De behandeling van sociale kwesties geschiedde na WO I anders, zodat men
doordrongen werd van een veranderingsproces.

Historici hebben het belang van WO I voor periodisering erkend, ook al verschillen ze
er wel over van mening.

De oorlog heeft extra belang als organiserende gebeurtenis dankzij zijn culturele
verschijningsvorm.
Dankzij publieke geschiedenis (zie volgend hoofdstuk) is WO I op een bepaalde manier door
het volk voorgesteld en herinnerd.
Omschrijving en periodisering (3)
Omschrijvingen van een periode, zoals ‘modern’ of ‘vroegmodern’, zijn lastig. Modern heeft
bepaalde betekenissen:

Het staat in contrast met klassiek (ancient). In de 17e eeuw was modern iets
drukkends, twijfel of wel voldaan kon worden aan her niveau van de klassieken; in de
18e eeuw werd men zelfverzekerder, modern werd innovatie e.d..

De definitie kan ook absoluut zijn en dan heeft modern een paar specifieke historische
kenmerken. Vooruitgang en prestaties op economisch, technisch, cultureel en
intellectueel gebied worden vaak als graadmeter gebruikt.
Vroegmodern onderscheidt zich van modern. Het zit tussen de middeleeuwen (statischer,
gebrek aan instituties die nodig zijn voor het moderne leven) en de moderne tijd in.
Middeleeuws laat men eindigen in 1492 (Columbus) of 1517 (Luther) en vroegmodern eindigt
met de Franse Revolutie, Verlichting, Newtons werk, de ontdekking van Australië.
Contemporain of middeleeuws hebben ook zo hun problemen. Hoe ver terug gaat
“contemporain”? Tot 1945, tot 1900. Het begrip “eeuw” is ook slechts een getal en wordt niet
altijd even helder gebruikt: de “lange” 18e eeuw in Engeland (1688-1815), de “korte” 18e
eeuw in Frankrijk (1715-1789). Historici maken bewuste keuzes in hun benaming van een
periode, zoals de Verlichting, die een bepaalde betekenis met zich meedragen. In de 20e eeuw
hebben zelfs decennia namen gekregen – sommige decennia ook niet. De benamingen dragen
weer een lading met zich mee: de Sixties is voor de een positief, voor de ander negatief. De
jaren 1890 is het fin de siècle genoemd (cultuurstroming: decadentie, kritiek op de burgerlijke
samenleving, losse seksuele moraal) maar eind 20e eeuw gaf men aan het begrip een meer
algemene betekenis.
Andere termen voor perioden (4 en 5)
Periodisering kan ook via het soort regering: ancien regime, absolutisme, communistisch
Rusland of China, tsaristisch Rusland. Zo’n benaming wordt alleen gebruikt bij staatsvormen
anders dan democratie.
Stijl is een vijfde manier om te periodiseren, die cultureel/ intellectueel getint is: barok,
rococo, neoklassiek. Het geeft een smaak aan de periode via de muziek, kunst, literatuur,
gebouwen, enz..
Het verleden moet dus opgedeeld worden om behapbaar te zijn, bijvoorbeeld door
periodisering. Een aantal periodiseringen is niet opgenomen. De Reformatie bijvoorbeeld, die
net zoals de Verlichting om een beweging gaat. Maar wanneer eindigt de Reformatie? Dat is
onduidelijk, in tegenstelling tot bij bijvoorbeeld gebeurtenissen (Columbus ontdekt Amerika).
Boeken zijn een andere optie: is Descartes’ Discourse on method (1637) niet aan te duiden als
een keerpunt in de Europese geschiedenis?
Metaforen en thema’s (6)
Een thema geeft eenheid aan een periode: “tijdperk van angst”, “gouden eeuw”. Het
“onzekere tijdperk” is anders, want het is een metafoor van zichzelf. Een voorbeeld is de
depressie (omschrijving van een humeur) van de jaren ’30. Het is een emotioneel geladen
term.
Het doel van dit hoofdstuk was te laten zien hoe veel vormen van periodisering er zijn. Het
geven van een naam zegt iets over hoe men naar een tijdperk kijkt, het geeft een oordeel.
Historiografie en periodisering
Periodisering heeft nog betrekking op andere historiografische zaken, waarvan er nu twee
worden genoemd:

De hoeveelheid tijd die een historisch werk of een studie bestrijkt. De longue durée
geschiedenis had periodisering die de aanpak beïnvloedde: door een lange periode te
nemen moest Braudel zich in zijn Mediterrannée wel concentreren op trage
veranderingen. Ook demografie en epidemiologie werken vaak met zeer lange
tijdspannes, dus dan beïnvloedt juist de soort geschiedkunde de periodisering.

Geheugen is een tweede zaak die van invloed is. Geschiedenis geeft herinneringen
door. Orale geschiedenis is een middel om herinneringen te registreren. Het laat de
complexheid van herinneringen zien en hoe historici ermee omgaan.
6 Publieke geschiedenis
Wat is publieke geschiedenis?
Publieke geschiedenis wordt niet vaak gedoceerd aan universiteiten, waar men academische
geschiedenis leert. Publieke geschiedenis is volksgeschiedenis. De term maakt duidelijk hoe
lastig de term geschiedenis zelf is: overal zijn overblijfselen van het verleden, maar niet al die
dingen zijn geschiedenis. Musea en monumenten worden vaak met publieke geschiedenis
geassocieerd. Publiek tentoongestelde collecties zijn op diverse manieren bij elkaar geraapt
(verzamelaars). Voor mensen die de houdingen ten opzichte van het verleden willen begrijpen
worden musea steeds belangrijker: niet meer een plek voor alleen professionals, maar ook
voor de gewone mensen. Het verleden dat ze weergeven is verfijnd en bewerkt, zodat je niet
meer goed ziet wat de oorspronkelijke materialen zijn en hoe ze zijn bewerkt. Deze
onzichtbaarheid staat in contrast met het werk van historici, waarin altijd wordt aangegeven
welke bronnen zijn gebruikt en hoe ze zijn gebruikt, maar in musea kan dat niet en het publiek
wil vaak zoiets ook helemaal niet weten. Twee voorbeelden geven aan dat musea een verleden
weergeven waarbij een historicus zich ongemakkelijk voelt:

Voor extra toegankelijkheid, generaliseren musea vaak over leefomstandigheden e.d..

Oorzaakverbanden worden veel duidelijker aangegeven dan historici zelf doen.
Het publiek wil het verleden graag zien in termen van prestaties en schuld. De term publieke
geschiedenis is breder dan alleen musea en monumenten en betreft alle vormen van
geschiedenis voor een niet-professioneel publiek (documentaires, kostuumdrama’s,
herdenkingen). Soms is er sprake van entertainment, zoals bij de boeken over de Scarlet
Pimpernel.
Bruikbare geschiedenis
Als het verleden “bruikbaar” is, dan is het vrij voor iedereen om het te gebruiken voor haar
doel, bijvoorbeeld entertainment (commercieel doel), bewustwording (politiek doel). Wat
voordoel hebben organisaties die oorlogsmonumenten en publieke begraafplaatsen oprichten,
zoals de Bitse National Trust? Haar doel was plekken van historisch belang te bewaren voor
de natie. Er is een didactisch element, maar dat is niet het hoofddoel. Bezoekjes aan
landhuizen of paleizen zijn niet alleen educatie: er zijn ook nostalgische elementen. De
landhuizen zien er niet meer uit zoals ze waren: ze zijn gereinigd e.d.. In Europa (behalve
Engeland) zijn er veel volksmusea en in de VS is er een soort themapark geschiedenis.
Oorlogsmonumenten bevestigen de waarden waarop de oorlog is gebaseerd: de aanloop naar
de oorlog toe is ondergeschikt aan de instigators en betrokkenen. De monumenten kunnen niet
kritisch zijn over hen die ze memoreren.
De term “publiek” verwijst dus naar massapubliek, populair, niet specialistisch, openbaar,
maar ook naar de overheid die vaak publieke geschiedenis verzorgt. De creators van publieke
geschiedenis hebben meestal een specifieke agenda, ook al claimen ze voor het algemeen
belang te werken.
Genre en publiek
Professionele en amateur historici werken binnen verschillende genres (dat is: een herkenbaar
soort representatie). Genre is belangrijk om publieke historie te begrijpen en andersom.
Historische romans hebben een vertelstijl die makkelijk herkenbare topoi opstellen. Alle
geschriften staan in de context van hun genre. Het publiek voor geschiedenis is breed en goed
geïnformeerd, dus is publiek een lastige term. Jürgen Habermas schreef over de ontwikkeling
van een publieke sfeer in de 18e eeuw, de ontwikkeling van publieke opinie en publiek debat
op een liberale en tolerante manier. De 18e eeuw is een keerpunt in de geschiedenis van
communicatie, van publiek. Benedict Anderson beschrijft in Imagined communities de
ontwikkeling van een staat waarin burgers allemaal op het zelfde moment dezelfde krant
lezen, dezelfde dingen horen, etc.. Politieke structuren zoals naties zijn hierin belangrijk, het
publiek krijgt dankzij de dingen die ze tot zich neemt een gemeenschapsgevoel.
Bij het bestuderen van publieke geschiedenis zijn drie zaken van belang: de niet-academische
toeschouwers, het algemeen cultureel gebruik van het verleden en specifieke weergaven die
verband houden met historie in brede zin van het woord.
Wie is eigenaar van het verleden? Wie mag het verleden representeren? Dit heeft met politiek
te maken.
Publieke geschiedenis en politiek
Publieke geschiedenis is een politieke zaak in twee opzichten:

De beelden die gegeven worden bevatten en promoten bepaalde belangen.

De beelden gaan uit van een bepaalde invalshoek.
Omdat ze met macht te maken hebben, zijn deze twee elementen politiek. In een andere zin is
er ook een politiek element: er is een moreel oordeel. Een politieke controverse ontstond
rondom de tentoonstelling van de Enola gay, het vliegtuig dat de atoombom op Hiroshima
gooide.
Ook de meer commerciële musea hebben nog een politiek element, omdat ze via bijvoorbeeld
reproducties van kleren, sieraden e.d. zorgen voor beeldvorming over de stijl van het
verleden. Ook het “bestellen” van boeken door commerciële ondernemingen is een veel
besproken onderwerp, bijvoorbeeld een bedrijfsgeschiedenis, omdat het een bepaald publiek
beeld schept. Geschiedkunde heeft een soort imago dat het moraliseert en dat is juist het doel
van deze bestelde geschiedenissen: het gebruiken van de morele autoriteit van de
geschiedkunde. Ongeautoriseerde biografieën veroorzaken vaak ook veel beroering, meer dan
officiële, bestelde biografieën. Schrijvers van geschiedverhalen, biografieën, spreken altijd
een moreel oordeel uit en als het verhaal voor een breed publiek toegankelijk is (zoals een
ongeautoriseerde biografie), heeft dat morele oordeel veel invloed.
Wie is eigenaar van het verleden?
Bezit is een krachtig begrip. Publieke toegang tot geschiedenis is minder belangrijk dan
investeringen in identificatie met de geschiedenis, want juist dat laatste zorgt dat wij eigenaar
zijn van het verleden. Publiek bezig dwingt ons te denken in termen van eigendom. Twee
punten moeten eerst gemaakt worden:

Aandacht voor de taal van bezit betekent nog geen goedkeuring ervan.

Als geschiedenis populair is omdat mensen zich ermee identificeren, dan kan je niet
om een term als bezit heen.
Vrouwengeschiedenis is een goed voorbeeld: tijdens de tweede feministische golf ontdekte
men vrouwengeschiedenis. Vrouwelijke lezers werden aangemoedigd zich te identificeren
met vrouwen die geschiedenis hadden gemaakt. Het was “hun” geschiedenis. De idee is dat
alleen vrouwen vrouwengeschiedenis kunnen schrijven, maar dat lijkt toch wel onzinnig. De
vraag is wie zich mogen bezighouden met dit soort identiteitsgeschiedenis en wat voor
invloed dat heeft op het product. In de VS is het gewoon dat Jodengeschiedenis wordt
geschreven door Joden, enzovoorts. Hiervoor zijn twee voorwaarden:

De insider moet echt een bepaald voordeel hebben.

Het moet politiek verkeerd zijn om een groep te bestuderen tenzij je er zelf toe
behoort.
Er worden bepaalde ethische eisen gesteld aan historici en vaak is het zo dat een historicus
juist uitblinkt in studies die niet deel zijn van hun onmiddellijke eigen omgeving. Nadeel van
eisen wie een bepaald soort geschiedenis “mogen” schrijven is dat je zo het vak afhankelijk
maakt van biologische of sociale attributen en niet van vaardigheden en talent.
Morele oordelen
Publieke geschiedenis staat centraal in de vorming van een mening en oordeel over het
verleden door het publiek. Dit heeft twee facetten:

Publieke geschiedenis dringt door tot de grote massa, het dagelijks leven.

Omdat het zich met moraal bezighoudt, is er een emotioneel element.
e
De 20 eeuw kent verschrikkelijke gebeurtenissen waar we van schrikken. Of ze een
precedent kennen in het verleden is Jordanova onduidelijk. Monumenten voor WO II wijzen
er vaak op dat zij die het verleden vergeten, gedoemd zijn om het verleden te herhalen. De
notie van “lessen uit het verleden” geeft diverse moeilijkheden. Schuld is er één: historici
wijzen de verantwoordelijken aan voor bepaalde gebeurtenissen en dan is het nog maar een
kleine stap naar het de schuld aan iemand geven. Wat volgt er op verantwoordelijkheid? Hoe
moet de dader het goed maken?
De holocaust is een zaak voor historici: ze doen research en trekken conclusies; ze debatteren
over wat er gebeurde en waarom; ze hebben verantwoordelijkheid voor het opmaken van het
verleden. Populaire accounts en wetenschappelijke gaan hand in hand, maar gebruiken een
verschillende taal. De aanwezigheid van een publiek verleden geeft “revisionistische”
historici zoals David Irving de vrijheid om te schrijven dat de Joden hun lijden hebben
overdreven en dat het allemaal wel meeviel met de concentratiekampen. Revisionisme is het
ontkennen van absolute maatstaven voor beoordeling. Aan de ene kant is er een
onderwijstrend geweest die de nadruk legde op verschillende visies in plaats van het vellen
van oordelen; aan de andere kant is er een vorm van revisionisme die gecommitteerde
geschiedschrijving toelaat en ook het vellen van oordelen, zolang ze maar aan de “goede
kant” staan (dus niet antisemitisch). Hierop zijn twee reacties mogelijk:

Historie heeft altijd een standpunt, dus identificatie en oordeel is onvermijdelijk.

De ingenomen positie moet afhangen van de situatie.
Eén positie als beginpunt doet geen recht aan de complexheid van de geschiedenis. Ook een
sympathiserende biografie van Hitler moet, onder voorwaarden, mogelijk zijn.
7 Vaardigheden van een historicus
Wat zijn vaardigheden?
De sleutelvraag bij vaardigheden is of ze een discipline vormen, definiëren of niet. Ze
reflecteren waar de prioriteit van de discipline ligt. In onderwijs ligt de nadruk de laatste jaren
op “multifunctionele vaardigheden”, die in veel verschillende contexten te gebruiken zijn. Dit
concept let meer op overeenkomsten dan verschillen tussen disciplines. Het lijkt te gaan over
technieken die algemeen toepasbaar zijn en niet zozeer over de inhoud van het vak. Toch zijn
inhoud en vaardigheden niet te scheiden.
Soorten vaardigheden
Er zijn drie soorten vaardigheden:

Technische vaardigheden: paleografie, diplomatiek, cliometrie.

Brongerelateerde vaardigheden.

Interpretatieve vaardigheden.
De belangrijkste vaardigheid is het identificeren en vormen van een historisch probleem. Het
is niet zomaar een onderwerp uit het verleden. De kern is verklaring en de vergelijking van al
bestaande verklaringen is het belangrijkste middel daartoe. Historici stellen allerlei vragen die
vooral worden gevormd door de wetenschappelijke traditie. Er zijn diverse manieren om over
een onderwerp te denken, dus kan een onderzoek ook diverse richtingen opgaan.
Een voorbeeld is de geschiedenis van buitenechtelijkheid, een emotioneel geladen onderwerp
dat vraagt om een kwantitatieve behandeling, maar ook te maken heeft met juridische
structuren. De ontwikkeling hiervan door de tijd heen wijst op veranderingen in de
familiestructuur, afnemende sociale controle, meer economische onafhankelijkheid van
vrouwen, grotere mobiliteit (mannen konden makkelijker hun verantwoordelijkheid ontlopen)
en veranderende normen en waarden.
Technische vaardigheden
Het formuleren van een goed probleem hangt dus af van de historicus. Soms zijn technische
vaardigheden vereist, bijvoorbeeld bij het bekijken van demografische cijfers in een studie
naar onwettigheid. Echter er is een gat tussen demografische gegevens en cultuur:
samenstelling van een gezin, huwelijksleeftijd enzovoorts zeggen niks over de kwaliteit van
menselijke relaties. Demografie is niet het voornaamste onderdeel van geschiedkunde waar
kwantitatieve methoden een rol spelen. Twee punten over statistiek:

Statistische methoden betreffen totalen: datasets die samengebracht zijn.

Statistische methoden hebben zelf ook een ontstaansgeschiedenis.
De prosopografie, een biografie van een collectief, een groep, rapen informatie bijeen om een
beeld te vormen, ondanks het ontbreken van meer complete bronnen. Kwantitatieve methoden
worden niet gebruikt om harde conclusies te trekken, maar om patronen te ontdekken. Andere
technische vaardigheden zijn: paleografie, diplomatiek en taalkunde. Paleografie is vooral de
studie naar handschriften, maar historici gebruiken het om de authenticiteit van bronnen te
bepalen. Kennis over de formules die golden voor het maken van een document (diplomatiek)
is belangrijk: de historicus kan zo documenten goed herkennen en eigenaardigheden
aanwijzen. Het eigen maken van de taal waarin een bron is geschreven, is ook belangrijk. Het
werken met oude documenten is niet het enige waar het om gaat, maar toch is het onmisbaar
in een goed onderzoek. Het maken van voetnoten is ook een min of meer technische
vaardigheid. Groepen mensen in een academische discipline kunnen worden gezien als
gemeenschappen: de sociale context waarin het intellectuele werk wordt gedaan staat centraal.
Voetnoten vormen een belangrijk onderdeel van het communicatiesysteem van zo’n
gemeenschap. Hieruit volgt:

Voetnoten onthullen verwantschappen, machtsrelaties binnen het vakgebied.

Als dezelfde materialen door verschillende vakgebieden worden gebruikt, is er een
verschil in de annotering.
Dit punt is belangrijk vanwege de interdisciplinaire trends: ook op technisch gebied zijn er
problemen.
Hoewel men vaak zegt dat historisch onderzoek begint met de bronnen, zijn er nog veel meer
handelingen nodig (bijvoorbeeld om de bronnen in context te kunnen plaatsen) voordat men
ook maar bij primaire bronnen komt. Er is geen standaard aanpak te geven. Historici
ontdekken bij het herlezen van bronnen telkens weer iets nieuws.
Brongerelateerde vaardigheden
Relevante bronnen moeten gezocht worden, kritisch gelezen worden, geëvalueerd worden en
opgenomen worden in het historisch verhaal. De laatste stap is interpretatie. Als een bron
bestudeerd wordt komen altijd de standaardvragen op: wie, wat, waarom, waar, wanneer, hoe?
Dit heeft als doel de bron als tekst te begrijpen en de omstandigheden van zijn ontstaan te
reproduceren. Bekendheid met (oude) metaforen is belangrijk. Bronnen mediëren: ze zijn
gemaakt door mensen met complexe gedachten met (on)bewuste dimensies. Bronnen zijn
nooit transparante overblijfselen van een verleden. Bekijken en evalueren van bronnen zijn
vaardigheden, maar claims over de menselijke natuur zijn meningen. Dat maakt dat elke
historicus op dezelfde manier evalueert, maar toch andere conclusies trekt.
Interpretatie en vaardigheid
Interpretatie is nog lastiger dan evaluatie en vereist: goede argumenten, belang aantonen (ten
opzichte van andere gegevens), overtuigende beweringen doen. Interpretatie is een kwestie
van smaak. Het idee dat er een historische methode bestaat is aantrekkelijk omdat het vragen
van interpretatie simplificeert: de nadruk ligt meer op informatie vergaren dan op
interpreteren.
De cultus van het archief
In “het archief” vindt de historicus de ruwe materialen, originele documenten, een nieuwe
wereld. Wat houdt dit in? Het archief heeft een geprivilegieerde positie in de historische
wereld en het vinden van bronnen brengt met zich mee dat historici dus heel gericht moeten
zijn op een goede verwerking van deze bronnen. Er is een misvatting dat het slagen van een
historisch onderzoek afhankelijk is van de kwaliteit van de primaire bronnen: dit legt de
nadruk op research en niet op interpretatie. Bovendien staat niet meer de geest van de
historicus, maar de historische actor of de maatschappij van vroeger centraal. Historische
prestaties liggen in de manier waarop de bronnen zijn behandeld. De vaardigheid van het
vinden van waardevolle bronnen is belangrijk, maar wel de prestatie van de historicus zelf.
Schrijven is een zeer belangrijke vaardigheid: het moet overtuigend zijn.
Vaardigheden en ongeschreven bronnen
Zegels, kaarten, foto’s, tekeningen, schilderijen, juwelen, kostuums, gereedschappen,
machines, archeologische resten, gebouwen, plattegronden, films: het zijn allemaal bronnen.
Niet geschreven bronnen zijn gelijkwaardig maar niet gelijk aan teksten: er zijn andere
technische vaardigheden betrokken. Historici zijn, anders dan kunsthistorici, meer
geïnteresseerd in de context van een schilderij, dan in het schilderij zelf. Een historicus moet
zich verdiepen in verklaringen gegeven door mensen met kunsthistorische training en als dat
niet gebeurt dan dreigt er het gevaar van “venstergeschiedenis”: kunst wordt gezien als een
venster waardoorheen men de geschiedenis kan zien zoals het was. Echter net zoals bij een
tekst, is ook een kunstwerk een mediëring. Muziek als historisch bewijs gebruiken, vereist
zeer specifieke vaardigheden. Het is zaak om niet geschreven bronnen te integreren op een
manier dat ze niet slechts versiering zijn, maar echt iets toevoegen zodat een meer holistische
blik op het verleden ontstaat.
Geschiedenisonderwijs
Een historicus moet basisvaardigheden aanleren, bijvoorbeeld kritisch lezen, een bron zo goed
mogelijk kunnen ontmantelen. De sleutel voor goed geschiedenisonderwijs is een mengsel
tussen inhoudelijk onderwijs en het aanleren van vaardigheden. Beroepen blijven bestaan
dankzij onderwijs en de inhoud van onderwijs is een politieke zaak: degenen die het bepalen
hebben allemaal hun eigen idee en hun eigen belang. Tegenwoordig vindt men niet dat een
historische opleiding een kern moet hebben, maar mag de student steeds meer zelf uitzoeken
wat hem interesseert. Echter er is een kern: vaardigheden en inhoud. Studenten moeten een
gevarieerd programma krijgen, daarom is wereldgeschiedenis belangrijker dan geschiedenis
van de natie. Om twee redenen moet dat laatste tóch wel gedoceerd worden:

Het is belangrijk om over je eigen samenleving te leren, voor jezelf.

Het contrast natie-wereld laat zien dat er verschillende analytische niveaus zijn waarop
gedacht wordt.
In plaats van te zeggen dat sommige vormen van geschiedenis beter zijn dan andere, kan beter
een onderscheid gemaakt worden in de kwaliteit van historische kennis.
Vaardigheden en de discipline van de geschiedkunde
De laatste tien jaar is er veel kritiek op de geschiedkunde. Dit is belangrijk in relatie tot de
vaardigheden omdat daarin de manier waarop geschiedenis wordt beoefend besloten ligt.
Geen enkele vaardigheid op zichzelf, maar wel alle vaardigheden samen vormen enigszins
een definitie van de geschiedkunde. Het vak is een soort paraplu: wie eronder wil, mag, maar
een echte duidelijke omlijning van het vak is er niet.
Wat is geschiedkunde niet? Het is niet de bestudering van een activiteit zoals muziek, dans,
vrije tijd, recreatie, literatuur, tenzij deze activiteit in een bredere context wordt geplaatst.
Historici observeren menselijk gedrag via bronnen – in tegenstelling dus tot antropologie,
sociologie en psychologie. Een tekst, plaatje, activiteit of ervaring wordt in contexten
(meervoud) geplaatst.
De uitleg dat geschiedkunde is wat historici doen en dat hun middelen om het vak te
beoefenen onder de vaardigheden vallen, is te makkelijk. Geschiedkunde onderscheidt zich
ook, maar heeft geen duidelijk object zoals de maatschappij (sociologie) of de mens
(antropologie) en geen founding fathers zoals Durkheim, Spencer, Marx, Malinowski.
Download