Samenvatting History in practice (Ludmilla Jordanova) 1 Introductie Geschiedenis als discipline Dit boek heeft drie doelen: Uitleggen met welke zaken de discipline (geschiedenis) zich bezig houdt. De discipline plaatsen in een bredere context: wijzen op ontwikkelingen en factoren van buitenaf die de discipline beïnvloeden. Aangeven wat historici doen. Infrastructuren In de paragrafen hierna wordt ingegaan op de “infrastructuur” van het vak geschiedenis: training (onderwijs), professionele organisaties en de verspreiding van ideeën en informatie. Eerst moeten er echter nog twee punten gemaakt worden: Er zijn veel manieren waarop individuen, groepen en naties richting geven aan en reageren op het intellectuele leven. Historici maken keuzes tot welke groep ze willen behoren. In Engeland zijn er twee organisaties: de Historical Association en de Royal Historical Society, en de VS hebben de American Historical Association. De Britse organisaties zijn traditioneel, die van de VS is meer politiek getint. Hoewel historici zowel individueel als in groepsverband bewegingsvrijheid hebben, is er altijd een sturend effect van de institutionele structuren en ideologieën. Kijk bijvoorbeeld naar de houdingen t.o.v. Duitsland en Japan, vooral in de landen die WO II hebben gewonnen. Onderwijssystemen Geschiedenis is een belangrijk onderdeel van curricula van het onderwijs omdat het wordt gezien als een belangrijke component van een intellectuele geest en als een bron van handige inzichten voor de hedendaagse burger. Het systeem traint historici en het onderwijs op school verandert door nieuwe modeverschijnselen en politieke situaties. “Re-enactment” vindt plaats in musea en is onderdeel van “publieke geschiedenis”. Het is laagdrempelig en bedoeld om te laten zien dat het verleden helemaal niet vreemd is. Onderwijssystemen verschillen. In Groot-Brittannië is er een opgelegd nationaal curriculum dat ruimte geeft aan ideeën van nationaliteit en daarmee sterk politiek getint is en gericht op “events”. De rellen rondom de monarchie (laatste twintig jaar) zorgen voor een grote betrokkenheid van het volk hierbij. In de VS ligt de nadruk minder op traditie en meer op burgerschap. Nationalisme is hier veel explicieter. Universiteiten hebben veel meer invloed op historici dan scholen. Ook bij universiteiten onderling zijn de verschillen zeer groot. De belangrijkste variabelen zijn: de periodes en landen die behandeld worden; de balans tussen primaire en secundaire bronnen; de mate waarin onderwijs thematisch is geordend; de mate waarin openlijk politieke en theoretische zaken behandeld worden. Deze zaken hebben betrekking op de inhoud, maar ook op de organisatie van het vak en wel op drie manieren: Instituties voor hoger onderwijs hebben de middelen om de inhoud van het curriculum te beïnvloeden. “Nieuwe” onderwerpen worden als bedreigend gezien. Niet elke vernieuwing is goed, maar het is zaak om goede vernieuwing niet uit eigenbelang tegen te houden. Zorg voor de aanwezigheid van bronnen is belangrijk. Nieuwe gebieden hebben extra bronnen nodig (cassettebandjes, cd’s, computers). Academici moeten goede vaardigheden hebben en met moderne middelen om kunnen gaan. “Vraag” is tot slot belangrijk: studies zijn afhankelijk van het aanbod van studenten. Uit angst voor inkomstenafname laten opleidingen minder populaire onderdelen slinken of afvallen. Academische disciplines worden gevormd door het organisatorisch frame en dat frame is ook weer onderhevig aan veranderingen. Geschiedenis wordt onder veel paraplu’s gedoceerd en van veel studies (American studies) is geschiedenis een prominent onderdeel. Sinds WO II zijn vooral die gebieden die politiek gevoelig en economisch interessant zijn (USSR, Derde Wereld), onderdeel geworden van studies. Geografisch georiënteerde studies gebeuren meestal in gebieden die “anders” zijn en niet in het eigen land. Universiteiten hebben nog steeds een aparte geschiedenisfaculteit die voor oudere generaties herkenbaar onderwijs geven. In de VS is het bestuderen van een specifiek gebied tijdens je academische studie vreemd. In Europa is specialisatie een trend. Een andere trend is het verzamelen van diverse disciplines in zoiets als “Humanities studies”, wat dan kan leiden tot vakken als “Vroegmiddeleeuws Europa” of “Vroegmiddeleeuws Spanje”. Studenten die de Franse en Russische Revoluties met elkaar vergelijken krijgen meer analytisch inzicht, maar het gevaar dreigt dat de context van de gebeurtenissen naar de achtergrond verschuift (zoals bij studies naar feminisme die niet worden gezien in verband tot andere bewegingen voor politieke hervorming uit diezelfde tijd). Organisaties voor historici Organisaties voor historici zijn er van lokale die stimuleren het plaatselijk archief te gebruiken, tot internationale die congressen organiseren. Nieuwe organisaties en tijdschriften zijn instrumenten voor legitimatie, die de carrières van hun stichters verrijken. Veel historici ontlenen hun identiteit juist aan het behoren tot een van deze organisaties. Lidmaatschap kan meestal alleen verkregen worden als je wordt gevraagd, soms ook door verkiezing, en het kost soms veel geld. Organen kunnen diverse rollen vervullen en dat verschilt naar de aard van de organisatie. De Oral History Society (GB) en de Radical History Review (VS) zijn organen met een radicaal en oppositioneel imago. Historici worden lid van organisaties omdat ze bevestiging van gelijkgezinden nodig hebben. Publiceren Voor het verspreiden van kennis gebruiken historici publicaties. Algemeen wordt aangenomen dat “kennis” een serie controles en keuringen moet ondergaan en dat bijvoorbeeld voetnoten de kennis verifiëren. Dat is de theorie, maar in de praktijk dient onderscheid gemaakt te worden tussen commercieel en inhoudelijk succes. Hoe bekender je naam, hoe sneller men iets van je zal publiceren. Sommige uitgevers echter oordelen “blind” en gebruiken de volgende criteria: De onpartijdigheid van zij die het werk lezen en keuren. Auteurs moeten bereid zijn wijzigingen aan te brengen. Artikelen geweigerd door prestigieuze tijdschriften zijn niet altijd slechter dan artikelen die wel opgenomen worden. Hoewel veel instellingen zich zien als meritocratisch (de beste wint), is patronage een belangrijk element. De wereld der uitgevers is gecompliceerd en divers, en elke uitgever heeft een bepaalde doelgroep. Publicaties voor onderwijs (handboeken) moeten voldoen aan vier basiseisen: eenheid van onderwerp over een bepaalde tijd; in verschillende locaties moet over hetzelfde onderwerp worden verteld; geschikt zijn voor de student; voldoende consensus over belangrijke onderwerpen om de studie betrouwbaar te maken. Omdat handboeken vaak ver af staan van primaire bronnen zijn ze onbevredigend voor gevorderde studenten. Handboeken presenteren een inhoud die niet te bekritiseren is, terwijl monografieën meerdere kanten belichten en discussie bevorderen. Onderzoeken kunnen meer gekleurd zijn, maar zijn uiteindelijk een goede basis voor de vorming van een handboek. Wat maakt een boek tot een autoriteit, een standaardwerk? Dat is onzeker en er zijn twee redenen waarom het belangrijk is dit te weten: Er zijn veel genres en elk genre heeft zijn plek en functie in de infrastructuur, waarop een publicatie dan inspeelt. Publicaties worden nooit geïsoleerd ontvangen en succesvolle voldoen aan bepaalde eisen die het publiek stelt. Juist weer minder toegankelijk dan handboeken zijn de wetenschappelijke tijdschriften die gespecialiseerde artikelen publiceren. In soort, frequentie van verschijning en regels zijn er veel verschillen. Na een cyclus van laten keuren, reviseren, weer laten keuren (etc.) is er 1 of 2 jaar verstreken voor een artikel eindelijk echt in zo’n tijdschrift staat. Tot slot zijn er nog gewone tijdschriften en kranten waarin historici publiceren. Research Tot slot nog uitleg over research. Het gevolg van research is de ontdekking ban nieuw materiaal en nieuwe inzichten. De frase “ruwe gegevens” illustreert het gegeven dat de bronnen nog door de historicus geprepareerd moeten worden. Op drie manieren is research mogelijk: via instituties zoals hoger onderwijs, bibliotheken; via organisaties die groepen of individuen ondersteunen bij hun research; door individuen die zelf hun tijd en geld besteden. 2 Het in kaart brengen van de discipline van de geschiedenis De dimensies van een discipline Er zijn twee problemen bij het oppervlakkig definiëren van geschiedenis als een lichaam van kennis: een lichaam heeft grenzen, maar geschiedenis niet echt; het legt te weinig nadruk op de verschillen tussen historici. Geschiedenis is methodologisch een zeer breed vak, dat constant beroepen doet op andere disciplines. Historici vinden vaak dat er meerdere manieren zijn om verandering te verklaren en daarin verschilt geschiedenis van de natuurwetenschappen, die als vereiste zowel een theorie als kennis nodig hebben. Hoe zit geschiedkunde in elkaar? Basismaterialen De basismaterialen, bronnen van een historicus zijn fundamenteel. Allereerst moeten twee punten gemaakt worden: Veel bronnen hebben toevallig overleefd. De kunst is te bepalen hoe bronnen in het grote geheel passen: het Anne Frank effect (aan die bron was gesleuteld en doordat men dat niet zag, kon haar dagboek grote verkeerde invloed hebben). De historicus moet uitvinden waarom een bron is gemaakt, met welk doel. Historici vertrouwen zwaar op geschreven materiaal, terwijl afbeeldingen en objecten even belangrijk kunnen zijn. Primaire bronnen zijn originele documenten, direct bewijs over het onderwerp dat bestudeerd wordt. Secundaire bronnen zijn gecreëerd door historici en commentators. Kronieken (Magna Charta) zijn vaak retrospectief gecompileerd, door monniken. Toch gelden ze als primaire bronnen, omdat ze zo dicht bij hun onderwerp zitten. Primair en secundair zijn misleidende termen. Ergens erg dicht bovenop zitten kan ook betekenen dat je het minder helder ziet. Bronnen zijn divers en gecompliceerd en een goed historicus weet dit op waarde te schatten. Soorten geschiedenis Er zijn diverse manieren waarop geschiedenis in te delen is: periodes (zie ander hoofdstuk), methoden (demografische geschiedenis), theorieën (psychogeschiedenis), plaatsen, soort mens (vrouw, arbeider), instituties (kerkgeschiedenis). Echter de meest gebruikelijke verdeling is in drieën: politieke, sociale en economische geschiedenis. Politiek: landen werden vroeger geleid door individuen, elites, politiek was het enige dat echt telde. De opvatting is totaliserend: het geeft een gevoel van eenheid doordat de nadruk op een staat ligt. Militaire geschiedenis illustreert deze kenmerken van politieke geschiedenis. Oorlogen werden door staten gevoerd, dus eigenlijk lijkt er niets méér politiek dan dit. Fussel liet in een beschrijving van de ervaringen van een soldaat uit WO I zien dat het ook anders kon. De rechtvaardiging voor politieke geschiedenis zou moeten zijn dat politiek een speciale soort menselijk gedrag is. Toch spelen bij dat gedrag allerlei dingen mee: welvaart, inkomsten, imperialisme. Politieke geschiedenis zou dus inhouden de acties van de overheid, staatsmanschap. Maatschappijen die overheidsstructuren ontberen, hebben een nogal vage politieke geschiedenis. Termen zoals politiek en sociaal hebben een lading. Het is zaak om je onderwerp te omschrijven in relatief neutrale termen – dat maakt ook de weg vrij voor historische generalisaties. Hoe kan sociale geschiedenis, als geschiedenis van maatschappijen, slechts één van de aspecten van een maatschappij behelzen zodat het vak afgebakend is? Wat is sociale geschiedenis? Er zijn drie benaderingen: Sociale geschiedenis als benadering: niet alleen elites maar ook gewone mensen moeten bestudeerd worden. Sociale geschiedenis als een verzameling onderwerpen. Dat geeft problemen, want elke zaak heeft ook een politieke en economische dimensie. De nadruk kan komen te liggen op vrije tijdsgeschiedenis, zaken met weinig politiek en economie erin, maar dan verengt het onderwerp sterk, verliest ze maatschappij haar allesomvattendheid. Sociale geschiedenis als dat wat overblijft en niet behoort tot alle andere, beter gedefinieerde soorten geschiedenis. Holistische geschiedenis Een oplossing is histoire totale, vaak verbonden aan de school der Annales. Probleem is dat het moeilijk is je onderzoeksveld af te bakenen. Braudel lukte dat toch in zijn studie “Mediterranée” door een regio te kiezen. De tijdsspanne was groot (longue durée) en alles is opgenomen (economie, sociaal, politiek). Micro-historie echter wijzen op de voordelen van een klein gebied en de tweede golf van histoire totale richtte zich ook op meer thematische onderzoeken. Histoire totale wordt weinig meer beoefend en er kwam een soort revival of narrative zoals Stone het noemde: identificatie door de lezer werd weer belangrijk. Simon Schama’s boeken zijn hier een voorbeeld van. Holistische geschiedenis heeft tegenwoordig twee vormen: biografie en cultuurgeschiedenis. Bij een biografie is concentratie op een individu en als tijdsspannen diens levensduur iets heel logisch. Vroeger waren vooral (militaire) leiders onderwerpen van biografieën, tegenwoordig is er een veel bredere groep en zijn er veel benaderingen (psychoanalytisch). Een van de belangrijkste elementen van geschiedschrijving is hier aanwezig: identificatie. In dit hoofdstuk zijn tot nu toe drie dingen aan de orde gekomen: geschiedenis moet opgedeeld worden om beheersbaar te blijven als vak; er zijn diverse manieren om dit te doen; juist problemen met opdelen zorgden voor zoektochten naar andere methoden (Annales). Nieuwe onderwerpen Na WO II kwamen nieuwe soorten geschiedschrijving op die het resultaat lijken te zijn van specialisatie en fragmentatie. Vrouwengeschiedenis is een goed voorbeeld: al lange tijd was er interesse in vrouwen, of zij een rol speelden en onderdeel uitmaakten van de geschiedenis. Tijdens de tweede feministische golf brak vrouwengeschiedenis door. Twee verwante zaken waren hiernaast van invloed op de erkenning van vrouwengeschiedenis: De categorie “vrouw” moest erkend worden als doel voor onderzoek. Identificatie door historici en lezers met vrouwen wordt vergemakkelijkt als de discipline vrouwengeschiedenis erkend wordt. Geschiedenis van “zwarte mensen” heeft een soortgelijke ontwikkeling doorgemaakt. Geschiedenis van kinderen (kindertijd) is een ander voorbeeld en heeft vanwege kindermisbruik een sterk morele lading. Historici zijn vaak erg betrokken en toegewijd, maar ook intolerant ten opzichte van mensen die het niet met hen eens zijn. Geografische grenzen In deze en volgende paragrafen wordt ingegaan op indelingen volgens regio, benadering, thema en theorie. Na de verdeling in politiek, sociaal en economisch, is de verdeling op grond van geografische grenzen het meest gebruikt. Ondanks het feit dat landen vaak helemaal geen natuurlijke eenheid vormen, wordt de geschiedenis wel behandeld alsof dit zo is. Er zijn methoden nodig om een eenheid te bakken van de geschiedenis van een land. Franse, Duitse, Chinese en Italiaanse geschiedenis zou zich bezig moeten houden met de vraag wat bijvoorbeeld “Frans” dan inhoudt. Geschiedenis zit vol onterechte aannames (Engeland was een zwakke staat tijdens het Franse absolutisme; Engeland is een laissez-faire staat) en de natiestaat is vaak de norm en de geschiedenis wordt gebruikt om aan te tonen hoe de natiestaat is ontstaan (onvermijdelijk). Groot voordeel echter is dat bij geografische indeling beter wordt gekeken naar de relatie tussen diverse gebeurtenissen. Al met al lijkt een indeling in regio’s kleiner dan staten het best te werken. Methoden en benaderingen Twee contrasterende voorbeelden (kwantitatieve en orale geschiedenis) moeten het belang van benadering benadrukken. Er zijn drie redenen voor het gebruik van statistiek: Ze zijn zeer geschikt voor de studie naar groepen. Er is een veel grotere mate van nauwkeurigheid. Ze laten trends zien over langere tijd. Gebruik van kwantitatieve methoden is niet onproblematisch en afhankelijk van de kwaliteit van de data. Consistentie is een specifiek probleem: data over lange tijd moeten vergelijkbaar zijn. Bijvoorbeeld het is een uitdaging om te kijken hoe vrouwen reageerden op de grote sterfte bij bevalling, hoe groot zij het risico zagen en hoe groot het risico was. Gevoel van risico is complex. Statistische gegevens hebben hun beperkingen en zijn onderhevig aan manipulatie. Niet alle economisch historici gebruiken statistische gegevens en niet alle statistische gegevens hebben betrekking op de economie. Toch is er een sterke link. Het feit dat economische geschiedenis zich richt op rationeel handelen van mensen geeft het probleem dat modellen van menselijk gedrag nooit volledig adequaat zijn. Historici die minder kijken naar de mens als economische actor, maar meer naar trends en gemiddelden, zijn nodig. Zoals kwantitatieve methoden bepaalde niveaus van historische fenomenen bekijken, zo doet ook de orale geschiedenis dat. Orale geschiedenis is gebaseerd op de idee dat veel inzicht verkregen kan worden uit verhalen van mensen over hun ervaringen. Voordeel hiervan is dat het toegang biedt tot gegevens (ervaringen) die anders niet bekeken konden worden. De kwaliteit van menselijke relaties kan goed in beeld worden gebracht. Gevaar is echter dat er overidentificatie met de geïnterviewde persoon plaatsvindt. Romantiseren creëert een soort emotionele aura dat het oorspronkelijke gevoel versluiert. Thematische geschiedenis Een standpunt is dat geschiedenis zo correct mogelijk wordt beschreven als er veel materialen en methoden gebruikt zijn, die met elkaar in harmonie gebracht zijn. Een ordening naar thema is dan een oplossing, bijvoorbeeld het bestuderen van een idee (geschiedenis van ideeën). Lovejoys The great chain of being is hiervan een voorbeeld. De nadruk ligt meestal op “hoge” cultuur, zoals in Lowenthals The past is a foreign country dat naar gebouwen, stations en musea in diverse landen kijkt. Thomas’ boek Man and the natural world heeft een andere benadering: het kijkt naar de relatie tussen mens en natuur. Theoriegebaseerde geschiedenis Geschiedenis wordt gezien als een discipline met relatief weinig theorieën. Historici zijn meer gericht op wat uniek is. Comparatieve geschiedenis zoekt juist naar gelijkenissen. Vroeger was marxistische geschiedenis de enige thematische geschiedenis. Er zijn diverse oorzaken aan te wijzen waarom dit veranderd is: Men is het niet meer eens met de visie die marxisten op de wereld hebben. Belangrijke elementen van marxisme zijn al opgenomen in allerlei disciplines. Marxisme heeft door cultuurveranderingen haar aantrekkingskracht verloren. Vooral in de VS is psychoanalyse steeds vaker gebruikt in de geschiedkunde. Veel historici hebben echter weinig kennis van psychoanalytisch denken zoals van Freud, Jung, Klein en Lacan. Historici moeten toch een beeld hebben van de eigenschappen van theorieën. Theorieën werken op metaniveau, bieden raamwerken om een breed scala aan fenomenen te verklaren. Er zijn twee bezwaren tegen psychoanalyse in geschiedenis: Het is een individualistische methode die alleen werkt bij individuen waar veel over bekend is. Het is fout, zo niet onmogelijk om de doden te psychoanalyseren. 3 Geschiedenis en andere disciplines Disciplines in de geschiedenis Geschiedenis was vroeger niet een vak, met institutionele, professionele en communicatie eigenschappen., maar eerder een manier van schrijven (Plinius, middeleeuwse kronieken. Geschiedschrijving die wij herkennen begint in de 18e eeuw (Gibbon, Huma, Voltaire) maar deze mensen zagen zichzelf niet als historicus en hun werk niet als historie. Een direct gevolg van de vorming van een vak, discipline, is dat de beoefenaars vinnen een bepaald kader (onderwerp) werken. Tot de 18e eeuw was er simpelweg weinig interesse in het opdelen van kennis in bepaalde vakgebieden en meer interesse in manieren om te leren. Theorie Relaties tussen disciplines houden in: informatieoverdracht tussen verschillende velden, van theorieën en concepten van het ene naar het andere gebied, de inspiratie die kan voortkomen uit het je begeven in een ander vakgebied. Theorie is in deze een lastig woord: historici zijn naar men zegt empirisch ingesteld, zoeken naar feiten zonder raamwerken op te stellen voor interpretatie. Theorieën hebben vier basiskenmerken: Ze geven een algemeen beeld van iets, dat meer dan één kenmerk specificeert. Fenomenen kunnen verklaard en beter begrepen worden met hulp van een theorie. Nieuwe problemen zullen opgehelderd worden door theorieën. Het suggereert een coherent perspectief, waarin diverse situaties inpasbaar zijn. Geschiedkunde kon hier niet mee overweg. Toch is geen enkele empirische activiteit mogelijk zonder een theorie of bepaalde aannames erachter. Hoewel de geesten van historici vol zitten met dit soort aannames wanneer ze onderzoek doen, beweren ze het tegendeel, want: Disciplines genereren een beeld van zichzelf, waar de beoefenaars makkelijk in trappen. Historici hebben traditioneel een beeld dat hun vak niet theoretisch is. Verhalen over wat een discipline speciaal maakt, versterken de afbakening ervan. Disciplines markeren een “eigen” territorium en “lenen” soms ideeën of informatie van andere disciplines. Een andere denkwijze ontwijkt juist het eigendomsdenken en zegt dat het denken in disciplines iets is van de recente tijd. Heeft het materiaal dat historici gebruiken kwaliteiten waardoor het niet geschikt is voor de sociologie? Zo niet, dan maken alleen vaardigheden het verschil, zo ja dan zijn er ook andere theorieën en benaderingen in de historische wetenschap. Geschiedenis en sociologie Sociologie is niet makkelijker te definiëren dan geschiedenis. Aan het eind van de 19e eeuw ontwikkelde de wetenschap zich onder helden als Marx, Spencer, Durkheim en Weber. Sociale theorie ontwikkelde zich in verschillende richtingen en kwam vanaf de jaren 1960 in aanraking met de geschiedkunde, vooral in de VS. De moderniseringstheorie combineerde politieke, sociale en economische belangen. Het hield zich bezig met de betekenis van woorden als ‘traditie’, ‘moderniteit’, ‘ontwikkeling’ en –isatie woorden zoals ‘secularisatie’. Hierbij werden biologische en evolutionistische ideeën gebruikt. ‘Klasse’ was het sleutelwoord in het enthousiasme voor sociologie in de jaren ’60: wat was de definitie van klassen? In de jaren ’80 kwam het sociologische woord ‘gender’ in zwang onder historici en ging de vrouwengeschiedenis kijken of er sprake was van een klassenstrijd en of op die manier de geschiedenis van de vrouw verklaard kon worden. Marxisme vormt een probleem voor historici omdat deze theorie reeds bestond toen historici hem ontdekten, terwijl historici juist gewend waren eerst een case study te doen en daarna pas een theorie toe te passen. Sociologen passen sneller een theorie direct op een nieuwe situatie toe. Vanuit een historisch oogpunt is het een probleem als de theorie niet past (bijvoorbeeld er zijn geen klassen, maar kasten in een maatschappij). Sociologen hebben als probleem dat zij niet willen kijken wat het best past, want dat vinden ze niet intellectueel, ze willen een rigoureuzer model. Daarom keerden historici zich van sociologie af en richtten zich op grounded theory: het zoeken van een model dat past bij het materiaal in plaats van het inpassen van het materiaal in een bestaande theorie. Volgens Marx komen klassenrelaties voort uit productie- en sociale relaties. Tegenwoordig wordt dit versimpeld tot een economische relatie. In de jaren ’70 werd duidelijk dat het complexer lag. Er kwam een culturele benadering: hoe mensen zelf de sociale relaties zagen, hoe ze voelden, ervoeren hoe het zat, werd belangrijk. Vaak is er sprake van oversimplificatie. Antropologie en cultuur Een probleem met klasse is dat men het tastbaar wilde maken en niet wilde zien als onderdeel van alle relaties. Thompson schreef “class is a relationship, not a thing”. Antropologie kreeg vorm in de 19e eeuw als studie van andere, exotische culturen. Er ontstond onderscheid tussen fysische, sociale en culturele antropologie. Antropologie was verwant aan sociologie en biologie en hield zich bezig met exotische culturen, waar de geschiedkunde de eigen cultuur bestudeerde. Er was een gedeelde inhoud, gedeeltelijk dezelfde methoden en een overlap in de praktijk. Geschenken speelden een speciale rol: antropologen onderzochten het geven van geschenken als culturele bezigheid en de functie ervan in sociale relaties. Het exotische in antropologie is op zich niet erg, het geeft een aspect weer van menselijke relaties. Toch wijst het op een krachtsverschil tussen de observanten en de geobserveerden. Het is verholen dominantie. De studie naar exoticisme is belangrijk omdat het invloed heeft op de methoden en de insteek van diegenen die onderzoek doen naar vreemde culturen. Antropologen proberen recht te doen aan een andere wereld, terwijl ze spreken tegen die van hun zelf. Hoewel verdacht, is exoticisme iets dat nu eenmaal voorkomt. Zowel bij geschiedenis als antropologie maakt het deel uit van reflectie, vaak op comparatieve manier: gelijkenissen en verschillen worden aangegeven. Antropologie is belangrijk voor historici omdat het zich op cultuur richt. Geloofssystemen, visies op de wereld, raamwerken van kennis spelen een rol. Hoge cultuur is lange tijd apart bestudeerd en is niet geïntegreerd in de geschiedkunde. Andere vormen van cultuur (glaswerk, aardewerk, sieraden, gereedschappen, kleding) werden overgelaten aan archeologen en curators. Na WO II radicaliseerde de geschiedkunde, nam gebieden serieus die ze voorheen verwaarloosde, en zo kwam alle cultuur in beeld en werd de discipline (antropologie) die ze bestudeerde interessant. Geschiedenis en filosofie Tot zover zijn wat betreft de menselijke eigenschappen behandeld: ideologie, bewustzijn, geloofssysteem, cultuur. Zo ook de intellectuele component van de menselijke geest: geschiedenis van ideeën, van politieke gedachte, van wetenschap. Geschiedenis is verwant aan filosofie op een aantal manieren: Geschiedenis bestudeert fenomenen die filosofisch te noemen zijn. Filosofie als uitleg van gedachteprocessen zegt veel over hoe historici hun ideeën ontwikkelen. Filosofie geeft algemene beschrijvingen over de mensheid (net als sociologie en antropologie). Alle historici gebruiken onbewust modellen over de mensheid en soms nemen ze zelfs bewust een model, systeem of theorie over de menselijke natuur op in hun werk. Foucault wordt vaak omschreven als historicus, maar was veel meer dan dat. Hij gebruikte historisch materiaal voor de achtergrond van zijn boeken. Op drie manieren had hij invloed op de geschiedkunde: Met Madness and civilization (1961) trok hij de aandacht van historici voor het gebruik van de psychiatrie in hun werk. Hij besprak de natuur van menselijke kennis, niet in termen van grote denkers maar in epistèmes, dat zijn hele complexen van kennis. Hij schreef een trilogie over de geschiedenis van seksualiteit, waarin hij wees op de invloed van veranderende discourse op de omgang van mensen met hun seksualiteit. Discourse zoals Foucault het bedoelde heeft twee eigenschappen: Het verwijst naar cultuur en niet naar materiële condities. Teksten zijn de belangrijkste bronnen. Discourse impliceert een coherent wereldbeeld achter de tekst en dat de ideeën die teksten uitdrukken een duidelijk effect hebben. Het benoemen van seksuele types is zo de uitoefening van macht via discourse. Het drukt “andersheid” uit in woorden. Discourse analyse kijkt naar de invloed van taal in een tijd. De macht die overheden uitoefenen wordt mogelijk gemaakt door de discourse. Discourse lijkt op ideologie, met als verschil dat ideologie uitgaat van tegengestelde belangen. Discourse is echter universeel. De ontwikkeling van begrippen als discourse en ideologie door historici is gebonden aan trends: de termen werden op een gegeven moment interessant. Dit soort interdisciplinaire trends worden door politiek beïnvloed op twee manieren: Tijdens het politiek conservatisme van de jaren ’80 kwam er veel kritiek op de wetenschap en technologie en discourse werd interessant omdat het politiek terugwierp op ideeën zelf, op taal. Aangezien academici altijd willen aantonen dat hun verhaal iets nieuws bevat, is het zeer aantrekkelijk om “vreemde” disciplines te bezoeken. Literatuur en teksten Er zijn termen als literatuur, literaire theorie, literatuurgeschiedenis en literatuurkritiek, die vaak worden gebruikt in verband met het land van herkomst. Literatuurhistorici zijn geïnteresseerd in de ideeën die in literatuur uitgedrukt worden. Marjory Hope Nicholson keek naar hoe in poëzie naar bergen werd gekeken in het verleden. Zij was meer literatuurhistorica dan literatuurcritica. Literatuurgeschiedenis kijkt naar teksten en esthetische elementen erin. Literatuurgeschiedenis is breed, ideeën zijn niet altijd het enige onderwerp. Literatuurcritici zijn steeds meer geïnteresseerd in teksten die voorheen alleen door historici bestudeerd werden. Literatuur geeft niet een passieve reflectie van historische verandering, maar is een middel om verandering te bewerkstelligen. Intertekstualiteit is een term om de relatie tussen teksten uit te drukken. Er zijn veel verschillende benaderingen mogelijk bij een tekst en er zijn veel middelen om te analyseren. De ‘linguistische ommekeer’ is een term gerelateerd aan het werk van De Saussure. Hij wees erop dat ‘tekens’ of wel woorden niet gebonden waren aan hetgeen dat ze betekenen, maar abstracte verwijzingen waren. Taal was de belichaming van cultuur. Teksten geven geen toegang tot dat wat was, maar alleen tot wat erover werd gezegd. Er ontstonden twee stromingen: of teksten zijn alles wat we hebben als historici; of wij kunnen wel degelijk een stukje van het verleden terugzien via teksten. Interdisciplinaire geschiedenis Het idee van interdisciplinaire geschiedenis is een laatste stap die we kunnen nemen in het mengen van geschiedkunde en andere disciplines. Het houdt een constante toewijding in tot de eigen discipline gecombineerd met openheid voor andere disciplines. In alle landen behalve de VS is de scheiding tussen geschiedenis en kunstgeschiedenis erg strikt. En zelfs in de VS zijn de historici meestal alleen geïnteresseerd in bekende kunstenaars en architecten, die dus binnen de canon vallen. Vrouwen vielen buiten die canon en kritiek op het begrip canon leidde slechts tot toelating van steeds meer mensen tot die canon. In geschiedenis zijn er niet echt canons. Als we gaan denken in termen als “visuele cultuur” of “materiële cultuur”, meer historische termen, dan is de kans op vermenging van de disciplines groter dan wanneer de naam “Kunst” blijft. 4 De status van historische kennis Geschiedenis uitgedaagd Academische disciplines geven een soort autoriteit aan hun producten. In het geval van geschiedkunde is deze autoriteit beproefd. Historische kennis is beproefd omdat het belangrijk is voor het vormen van een collectieve identiteit, omdat het de basis is voor overheidsbeleid en instituties. Ondanks de kritiek worden er niet minder ongefundeerde historische uitspraken gedaan door een heleboel mensen. Normen en kwaliteit Er is een norm nodig, die of van buiten de geschiedkunde komt (de natuurwetenschappen en de autoriteit van hun normen), of specifiek geldt voor de geschiedkunde zelf (geen experimenten mogelijk zoals in natuurwetenschappen). Waarheid en betrouwbaarheid Historici leggen liever nadruk op een begrip als betrouwbaarheid, dan op het begrip waarheid. Waarheid is een absoluut begrip, dat zo verheven is dat het niet vatbaar is voor de mens. Ook zo’n begrip is objectiviteit: het is simpelweg onmogelijk om volledig zonder vooroordeel te zijn. Het contrast tussen objectiviteit en subjectiviteit is veel te idealiserend over het eerste begrip en te negatief over het laatste. Manieren om kennis te verkrijgen Een probleem zit in het woord kennis zelf, omdat het in veel disciplines gebruikt wordt en daarmee verondersteld wordt dat disciplines in te delen zijn op basis van de kennis die ze produceren. Beter dan op kennis of informatie, kan de historicus de nadruk leggen op begrijpen, dat veel dieper gaat. We weten sommige dingen zekerder dan andere dingen en menselijk gedrag is uitzonderlijk moeilijk te bevatten. Consistentie in beweringen van iemand is in dat geval belangrijk om uit menselijk gedrag kennis te destilleren. Betrouwbaarheid van verklaringen is belangrijk om te bepalen: er is altijd een emotionele component. Bewijs en bronnen zijn niet hetzelfde: bronnen kunnen bewijs bevatten, maar hoe ze dat doen is iets voor de historicus om te bepalen. Het moet relevant zijn wat erin staat. Het begrip bewijs impliceert dat de manier waarop het gebracht wordt ook overtuigend moet zijn. Het document is ook belangrijk om betrouwbaarheid te bevorderen. Een document is een speciale primaire bron die direct verband houdt met het onderwerp van de studie (geboorte- en huwelijksaktes, paspoorten en visa, documenten van de rechtbank, telegrammen). De wil om te geloven in waargebeurde historische verhalen zit heel diep in ons. Een andere betekenis van documenten of documentaires is: persoonlijk getuigenis. Een documentaire is authentiek: persoonlijk en onvervalst. Authenticiteit is een lastig begrip dat vaak niet rationeel is, maar gebaseerd op een bepaald gevoel. In het Interbellum was er veel aandacht voor documentaires in de VS, de Farm Security Administration maakte veel foto’s over de omstandigheden waarin de armen in het Zuiden leefden. Walker Evans maakte mooie foto’s omdat hij zich identificeerde met de arme mensen. Echter foto’s kunnen op verschillende manieren worden afgedrukt, gewijzigd en gemanipuleerd om het emotionele effect te vergroten. Er zijn veel manieren om kennis te verkrijgen, die zo onderling overlappend zijn dat het moeilijk is om epistemologische claims duidelijk te maken. Elementen zoals informatie, inzicht, uitleg, begrip en wijsheid spelen een rol. Het evalueren van historische geschriften: bronnen (1) De beoordeling van historische geschriften gaat aan de hand van drie elementen: Het nut en de interpretatie van bronnen. Deze paragraaf en de volgende. De geschiktheid en effectiviteit van het conceptuele raamwerk. De kwaliteit van het schrijven zelf. Wat een primaire bron is voor het ene onderzoek, is een secundaire bron voor het andere. Het verschil tussen primair en secundair is minder belangrijk dan het bepalen van de relevantie van de bron. Biografieën illustreren dit punt. Bij een algemene biografie van iemand die veel publiceerde, zijn juist de ongepubliceerde werken en privécorrespondentie van belang. Als het publieke imago wordt bestudeerd zijn juist weer de officiële publicaties van belang. Een intellectuele biografie legt de nadruk op onderwijs, instituties, prestaties. Een populaire biografie over die persoon legt de nadruk op het individuele leven en heeft meer kleur. Creatief gebruik van bronnen zorgt vaak voor verrassende resultaten – maar het is vooral de kunst om bronnen goed te keuren. Het schrikbeeld van veelomvattendheid (ofzo) Er is een grote mythe rondom veelomvattendheid: een historicus die een biografie schrijft zou alles van de betreffende persoon moeten weten. Historici moeten inderdaad veel weten, maar het onderscheid tussen nieuwe informatie en nieuwe interpretaties is belangrijker. Het toepassen van raamwerken (2) Het gekozen raamwerk voor de studie heeft grote invloed op de keuze van de bronnen, en andersom. Het type raamwerk en schrijfstijl hangt ook af van het publiek en het soort publicatie: wetenschappelijke tijdschriften hebben een ander publiek dan boeken. Het beoordelen van schrijfwerk (3) Ook voor historici is het belangrijk om goed te schrijven. Twee voorbeelden: De grand narrative, een grootschalig verhaal met veel bewijs dat het aannemelijk maakt, is minder populair aan het worden. Het vermogen om levendige beelden op te roepen in het hoofd van de lezer. Er zijn diverse methoden om het verleden tot leven te roepen voor de mensen: re-enactment in kostuums als niet-literaire optie (speciaal voor kinderen) en een levendige schrijfstijl als literaire optie. Op professioneel niveau is de kwaliteit van het geschrevene absoluut het belangrijkste. Olwen Hufton bracht het leven van vrouwen en armen in vroegmodern Europa goed tot leven. Natalie Zemon Davis legt minder uit over menselijke natuur, maar benadrukt in haar Martin Guerre verhaal juist hoe moeilijk het is om vroegmodern bedrog te reconstrueren. Verklaring Historische kennis is, in tegenstelling tot wat veel mensen zullen zeggen, volgens Jordanova niet te vatten in eenduidige statements. Het begrip verklaring is voor die mensen belangrijk als doel van historische kennis: het is een vorm van interpretatie, een filosofische term. Filosofen vergelijken graag de kwaliteit en types verklaring die een discipline geeft voor fenomenen. Hierin zijn twee dingen belangrijk: Er is onenigheid over wat een bevredigende verklaring is. Of een verklaring klopt hangt af van de precieze vraagstelling en het raamwerk. Historici zoeken traditioneel naar de grote patronen van veranderingen en willen de oorzaken ervan verklaren. De laatste dertig jaar heeft men het vertrouwen in oorzaakrelaties verloren: Door de toename aan soorten geschiedkunde is het onduidelijker geworden waar precies de grote veranderingen in het verleden liggen. Men wil liever veel factoren aanwijzen dan één oorzaak, want dat zou reductionistisch zijn. Historici zijn erop gebrand dat het verleden complex is. Mentaliteitsveranderingen boeien ons steeds meer, en die zijn moeilijker aan te wijzen. Bronnen kunnen misleidend zijn en zeer complex, waardoor het moeilijker wordt om er een duidelijke conclusie uit te trekken. Psychoanalyse krijgt meer aandacht omdat het zo veelzijdig en complex is. Het is in zichzelf een ‘historische’ discipline. Psychoanalyse, poststructuralisme en postmodernisme leggen de nadruk niet alleen op de complexheid van de menselijke geest, maar ook op hun vermogen om te spelen. Fraude speelt ook mee bij bronnen en heeft enkele vormen: Bronnen kunnen (on)bewust gewijzigd of gefabriceerd zijn in het verleden. Bronnen kunnen na een gebeurtenis gecreëerd zijn (vals). Historische interpretatie kan zo controversieel zijn, dat het fraude genoemd wordt. Historici zijn steeds meer geïnteresseerd in vormen van fraude in het verleden. Speculatie en geloof Historici zijn tegenwoordig steeds meer gewend aan het feit dat hun beroep een speculatieve dimensie heeft. Dan wordt het acceptabel om hypotheses en aannames te gebruiken en zelfs om counterfactuals toe te passen. Zo ook hier: wat is geen historische kennis? Mening, dus wat een bepaalde persoon vindt, zonder bewijs als ondersteuning. Ideologie, dat wil zeggen een gedachtesysteem, geloof. Mythe, een verzonnen verhaal. Historici hebben hier allemaal last van en proberen een goede balans te vinden. 5 Periodisering Geschiedenis en tijd Geschiedkunde is verbonden met tijd, kalendersystemen, metaforen waardoor we in periodes denken. Soms ligt er een interpretatie in verscholen (“tijdperk van onzekerheid”, “gouden eeuw van het kapitalisme”). We hebben de ideeën en termen geërfd van oudere generaties. Het “interregnum” (1649-1660) tussen Charles I en II geeft aan dat monarchie de normale staat was. Het opdelen van het verleden: heersers (1) De tijd kan volgens diverse criteria opgedeeld worden (zie volgende paragrafen). Heersers en dynastieën. Het meest komt het voor dat autoritaire regimes worden geassocieerd met een heerser of dynastie. Gekozen leiders kunnen ook zo fungeren: Churchill, Roosevelt, Pitt, Thorbecke. Er zijn zelfs adjectieven verbonden aan heersers: Napoleontisch, Louis Quinze, Victoriaans (zelfs Victoriaanse waarden, die ook buiten Engeland kunnen gelden). Gebeurtenissen en periodes (2) De geboorte van Christus is een zeer goed voorbeeld van een gebeurtenis aan de hand waarvan geperiodiseerd wordt. Belangrijke data en periodisering verhouden zich op een complexe manier. De Franse Revolutie is een bekend voorbeeld. De Revolutie werd toentertijd als zodanig ervaren en men zag dat de Revolutie overal werd nagevolgd. Hobsbawns The age of revolution illustreert het belang van de revolutie en The age of democratic revolution van Palmer ook. Dit kan misleidend zijn omdat het de dingen die voor en na de Revolutie hetzelfde zijn gebleven, naar de achtergrond schuift. De keus van dit soort belangrijke gebeurtenissen is bovendien van smaak afhankelijk. Er moeten drie punten over dit onderwerp gemaakt worden: Hoewel datering op deze manier controversieel is, ontwikkelen historici toch regels over hoe met problemen omgegaan moet worden. Ten tijde van de Revolutie besefte men dat de gebeurtenis belangrijk was, mogelijk het begin van een nieuwe wereld. De Revolutie doet vragen rijzen over periodisering, vooral op grote schaal. Dit soort dramatische veranderingen heeft een soort magie, het is een historische rite de passage. De serie “ondergangen” (Romeinse Rijk, Troje, Constantinopel) is ook aantrekkelijk en zorgt voor eenheid: er is een breed gedeeld idee dat deze gebeurtenissen belangrijk zijn. Een van de meest indrukwekkende gebeurtenissen is WO I, dat voldoet aan bovenstaande processen op vier manieren: De deelnemers zagen het als een gebeurtenis die in het verleden geen equivalent kent. De behandeling van sociale kwesties geschiedde na WO I anders, zodat men doordrongen werd van een veranderingsproces. Historici hebben het belang van WO I voor periodisering erkend, ook al verschillen ze er wel over van mening. De oorlog heeft extra belang als organiserende gebeurtenis dankzij zijn culturele verschijningsvorm. Dankzij publieke geschiedenis (zie volgend hoofdstuk) is WO I op een bepaalde manier door het volk voorgesteld en herinnerd. Omschrijving en periodisering (3) Omschrijvingen van een periode, zoals ‘modern’ of ‘vroegmodern’, zijn lastig. Modern heeft bepaalde betekenissen: Het staat in contrast met klassiek (ancient). In de 17e eeuw was modern iets drukkends, twijfel of wel voldaan kon worden aan her niveau van de klassieken; in de 18e eeuw werd men zelfverzekerder, modern werd innovatie e.d.. De definitie kan ook absoluut zijn en dan heeft modern een paar specifieke historische kenmerken. Vooruitgang en prestaties op economisch, technisch, cultureel en intellectueel gebied worden vaak als graadmeter gebruikt. Vroegmodern onderscheidt zich van modern. Het zit tussen de middeleeuwen (statischer, gebrek aan instituties die nodig zijn voor het moderne leven) en de moderne tijd in. Middeleeuws laat men eindigen in 1492 (Columbus) of 1517 (Luther) en vroegmodern eindigt met de Franse Revolutie, Verlichting, Newtons werk, de ontdekking van Australië. Contemporain of middeleeuws hebben ook zo hun problemen. Hoe ver terug gaat “contemporain”? Tot 1945, tot 1900. Het begrip “eeuw” is ook slechts een getal en wordt niet altijd even helder gebruikt: de “lange” 18e eeuw in Engeland (1688-1815), de “korte” 18e eeuw in Frankrijk (1715-1789). Historici maken bewuste keuzes in hun benaming van een periode, zoals de Verlichting, die een bepaalde betekenis met zich meedragen. In de 20e eeuw hebben zelfs decennia namen gekregen – sommige decennia ook niet. De benamingen dragen weer een lading met zich mee: de Sixties is voor de een positief, voor de ander negatief. De jaren 1890 is het fin de siècle genoemd (cultuurstroming: decadentie, kritiek op de burgerlijke samenleving, losse seksuele moraal) maar eind 20e eeuw gaf men aan het begrip een meer algemene betekenis. Andere termen voor perioden (4 en 5) Periodisering kan ook via het soort regering: ancien regime, absolutisme, communistisch Rusland of China, tsaristisch Rusland. Zo’n benaming wordt alleen gebruikt bij staatsvormen anders dan democratie. Stijl is een vijfde manier om te periodiseren, die cultureel/ intellectueel getint is: barok, rococo, neoklassiek. Het geeft een smaak aan de periode via de muziek, kunst, literatuur, gebouwen, enz.. Het verleden moet dus opgedeeld worden om behapbaar te zijn, bijvoorbeeld door periodisering. Een aantal periodiseringen is niet opgenomen. De Reformatie bijvoorbeeld, die net zoals de Verlichting om een beweging gaat. Maar wanneer eindigt de Reformatie? Dat is onduidelijk, in tegenstelling tot bij bijvoorbeeld gebeurtenissen (Columbus ontdekt Amerika). Boeken zijn een andere optie: is Descartes’ Discourse on method (1637) niet aan te duiden als een keerpunt in de Europese geschiedenis? Metaforen en thema’s (6) Een thema geeft eenheid aan een periode: “tijdperk van angst”, “gouden eeuw”. Het “onzekere tijdperk” is anders, want het is een metafoor van zichzelf. Een voorbeeld is de depressie (omschrijving van een humeur) van de jaren ’30. Het is een emotioneel geladen term. Het doel van dit hoofdstuk was te laten zien hoe veel vormen van periodisering er zijn. Het geven van een naam zegt iets over hoe men naar een tijdperk kijkt, het geeft een oordeel. Historiografie en periodisering Periodisering heeft nog betrekking op andere historiografische zaken, waarvan er nu twee worden genoemd: De hoeveelheid tijd die een historisch werk of een studie bestrijkt. De longue durée geschiedenis had periodisering die de aanpak beïnvloedde: door een lange periode te nemen moest Braudel zich in zijn Mediterrannée wel concentreren op trage veranderingen. Ook demografie en epidemiologie werken vaak met zeer lange tijdspannes, dus dan beïnvloedt juist de soort geschiedkunde de periodisering. Geheugen is een tweede zaak die van invloed is. Geschiedenis geeft herinneringen door. Orale geschiedenis is een middel om herinneringen te registreren. Het laat de complexheid van herinneringen zien en hoe historici ermee omgaan. 6 Publieke geschiedenis Wat is publieke geschiedenis? Publieke geschiedenis wordt niet vaak gedoceerd aan universiteiten, waar men academische geschiedenis leert. Publieke geschiedenis is volksgeschiedenis. De term maakt duidelijk hoe lastig de term geschiedenis zelf is: overal zijn overblijfselen van het verleden, maar niet al die dingen zijn geschiedenis. Musea en monumenten worden vaak met publieke geschiedenis geassocieerd. Publiek tentoongestelde collecties zijn op diverse manieren bij elkaar geraapt (verzamelaars). Voor mensen die de houdingen ten opzichte van het verleden willen begrijpen worden musea steeds belangrijker: niet meer een plek voor alleen professionals, maar ook voor de gewone mensen. Het verleden dat ze weergeven is verfijnd en bewerkt, zodat je niet meer goed ziet wat de oorspronkelijke materialen zijn en hoe ze zijn bewerkt. Deze onzichtbaarheid staat in contrast met het werk van historici, waarin altijd wordt aangegeven welke bronnen zijn gebruikt en hoe ze zijn gebruikt, maar in musea kan dat niet en het publiek wil vaak zoiets ook helemaal niet weten. Twee voorbeelden geven aan dat musea een verleden weergeven waarbij een historicus zich ongemakkelijk voelt: Voor extra toegankelijkheid, generaliseren musea vaak over leefomstandigheden e.d.. Oorzaakverbanden worden veel duidelijker aangegeven dan historici zelf doen. Het publiek wil het verleden graag zien in termen van prestaties en schuld. De term publieke geschiedenis is breder dan alleen musea en monumenten en betreft alle vormen van geschiedenis voor een niet-professioneel publiek (documentaires, kostuumdrama’s, herdenkingen). Soms is er sprake van entertainment, zoals bij de boeken over de Scarlet Pimpernel. Bruikbare geschiedenis Als het verleden “bruikbaar” is, dan is het vrij voor iedereen om het te gebruiken voor haar doel, bijvoorbeeld entertainment (commercieel doel), bewustwording (politiek doel). Wat voordoel hebben organisaties die oorlogsmonumenten en publieke begraafplaatsen oprichten, zoals de Bitse National Trust? Haar doel was plekken van historisch belang te bewaren voor de natie. Er is een didactisch element, maar dat is niet het hoofddoel. Bezoekjes aan landhuizen of paleizen zijn niet alleen educatie: er zijn ook nostalgische elementen. De landhuizen zien er niet meer uit zoals ze waren: ze zijn gereinigd e.d.. In Europa (behalve Engeland) zijn er veel volksmusea en in de VS is er een soort themapark geschiedenis. Oorlogsmonumenten bevestigen de waarden waarop de oorlog is gebaseerd: de aanloop naar de oorlog toe is ondergeschikt aan de instigators en betrokkenen. De monumenten kunnen niet kritisch zijn over hen die ze memoreren. De term “publiek” verwijst dus naar massapubliek, populair, niet specialistisch, openbaar, maar ook naar de overheid die vaak publieke geschiedenis verzorgt. De creators van publieke geschiedenis hebben meestal een specifieke agenda, ook al claimen ze voor het algemeen belang te werken. Genre en publiek Professionele en amateur historici werken binnen verschillende genres (dat is: een herkenbaar soort representatie). Genre is belangrijk om publieke historie te begrijpen en andersom. Historische romans hebben een vertelstijl die makkelijk herkenbare topoi opstellen. Alle geschriften staan in de context van hun genre. Het publiek voor geschiedenis is breed en goed geïnformeerd, dus is publiek een lastige term. Jürgen Habermas schreef over de ontwikkeling van een publieke sfeer in de 18e eeuw, de ontwikkeling van publieke opinie en publiek debat op een liberale en tolerante manier. De 18e eeuw is een keerpunt in de geschiedenis van communicatie, van publiek. Benedict Anderson beschrijft in Imagined communities de ontwikkeling van een staat waarin burgers allemaal op het zelfde moment dezelfde krant lezen, dezelfde dingen horen, etc.. Politieke structuren zoals naties zijn hierin belangrijk, het publiek krijgt dankzij de dingen die ze tot zich neemt een gemeenschapsgevoel. Bij het bestuderen van publieke geschiedenis zijn drie zaken van belang: de niet-academische toeschouwers, het algemeen cultureel gebruik van het verleden en specifieke weergaven die verband houden met historie in brede zin van het woord. Wie is eigenaar van het verleden? Wie mag het verleden representeren? Dit heeft met politiek te maken. Publieke geschiedenis en politiek Publieke geschiedenis is een politieke zaak in twee opzichten: De beelden die gegeven worden bevatten en promoten bepaalde belangen. De beelden gaan uit van een bepaalde invalshoek. Omdat ze met macht te maken hebben, zijn deze twee elementen politiek. In een andere zin is er ook een politiek element: er is een moreel oordeel. Een politieke controverse ontstond rondom de tentoonstelling van de Enola gay, het vliegtuig dat de atoombom op Hiroshima gooide. Ook de meer commerciële musea hebben nog een politiek element, omdat ze via bijvoorbeeld reproducties van kleren, sieraden e.d. zorgen voor beeldvorming over de stijl van het verleden. Ook het “bestellen” van boeken door commerciële ondernemingen is een veel besproken onderwerp, bijvoorbeeld een bedrijfsgeschiedenis, omdat het een bepaald publiek beeld schept. Geschiedkunde heeft een soort imago dat het moraliseert en dat is juist het doel van deze bestelde geschiedenissen: het gebruiken van de morele autoriteit van de geschiedkunde. Ongeautoriseerde biografieën veroorzaken vaak ook veel beroering, meer dan officiële, bestelde biografieën. Schrijvers van geschiedverhalen, biografieën, spreken altijd een moreel oordeel uit en als het verhaal voor een breed publiek toegankelijk is (zoals een ongeautoriseerde biografie), heeft dat morele oordeel veel invloed. Wie is eigenaar van het verleden? Bezit is een krachtig begrip. Publieke toegang tot geschiedenis is minder belangrijk dan investeringen in identificatie met de geschiedenis, want juist dat laatste zorgt dat wij eigenaar zijn van het verleden. Publiek bezig dwingt ons te denken in termen van eigendom. Twee punten moeten eerst gemaakt worden: Aandacht voor de taal van bezit betekent nog geen goedkeuring ervan. Als geschiedenis populair is omdat mensen zich ermee identificeren, dan kan je niet om een term als bezit heen. Vrouwengeschiedenis is een goed voorbeeld: tijdens de tweede feministische golf ontdekte men vrouwengeschiedenis. Vrouwelijke lezers werden aangemoedigd zich te identificeren met vrouwen die geschiedenis hadden gemaakt. Het was “hun” geschiedenis. De idee is dat alleen vrouwen vrouwengeschiedenis kunnen schrijven, maar dat lijkt toch wel onzinnig. De vraag is wie zich mogen bezighouden met dit soort identiteitsgeschiedenis en wat voor invloed dat heeft op het product. In de VS is het gewoon dat Jodengeschiedenis wordt geschreven door Joden, enzovoorts. Hiervoor zijn twee voorwaarden: De insider moet echt een bepaald voordeel hebben. Het moet politiek verkeerd zijn om een groep te bestuderen tenzij je er zelf toe behoort. Er worden bepaalde ethische eisen gesteld aan historici en vaak is het zo dat een historicus juist uitblinkt in studies die niet deel zijn van hun onmiddellijke eigen omgeving. Nadeel van eisen wie een bepaald soort geschiedenis “mogen” schrijven is dat je zo het vak afhankelijk maakt van biologische of sociale attributen en niet van vaardigheden en talent. Morele oordelen Publieke geschiedenis staat centraal in de vorming van een mening en oordeel over het verleden door het publiek. Dit heeft twee facetten: Publieke geschiedenis dringt door tot de grote massa, het dagelijks leven. Omdat het zich met moraal bezighoudt, is er een emotioneel element. e De 20 eeuw kent verschrikkelijke gebeurtenissen waar we van schrikken. Of ze een precedent kennen in het verleden is Jordanova onduidelijk. Monumenten voor WO II wijzen er vaak op dat zij die het verleden vergeten, gedoemd zijn om het verleden te herhalen. De notie van “lessen uit het verleden” geeft diverse moeilijkheden. Schuld is er één: historici wijzen de verantwoordelijken aan voor bepaalde gebeurtenissen en dan is het nog maar een kleine stap naar het de schuld aan iemand geven. Wat volgt er op verantwoordelijkheid? Hoe moet de dader het goed maken? De holocaust is een zaak voor historici: ze doen research en trekken conclusies; ze debatteren over wat er gebeurde en waarom; ze hebben verantwoordelijkheid voor het opmaken van het verleden. Populaire accounts en wetenschappelijke gaan hand in hand, maar gebruiken een verschillende taal. De aanwezigheid van een publiek verleden geeft “revisionistische” historici zoals David Irving de vrijheid om te schrijven dat de Joden hun lijden hebben overdreven en dat het allemaal wel meeviel met de concentratiekampen. Revisionisme is het ontkennen van absolute maatstaven voor beoordeling. Aan de ene kant is er een onderwijstrend geweest die de nadruk legde op verschillende visies in plaats van het vellen van oordelen; aan de andere kant is er een vorm van revisionisme die gecommitteerde geschiedschrijving toelaat en ook het vellen van oordelen, zolang ze maar aan de “goede kant” staan (dus niet antisemitisch). Hierop zijn twee reacties mogelijk: Historie heeft altijd een standpunt, dus identificatie en oordeel is onvermijdelijk. De ingenomen positie moet afhangen van de situatie. Eén positie als beginpunt doet geen recht aan de complexheid van de geschiedenis. Ook een sympathiserende biografie van Hitler moet, onder voorwaarden, mogelijk zijn. 7 Vaardigheden van een historicus Wat zijn vaardigheden? De sleutelvraag bij vaardigheden is of ze een discipline vormen, definiëren of niet. Ze reflecteren waar de prioriteit van de discipline ligt. In onderwijs ligt de nadruk de laatste jaren op “multifunctionele vaardigheden”, die in veel verschillende contexten te gebruiken zijn. Dit concept let meer op overeenkomsten dan verschillen tussen disciplines. Het lijkt te gaan over technieken die algemeen toepasbaar zijn en niet zozeer over de inhoud van het vak. Toch zijn inhoud en vaardigheden niet te scheiden. Soorten vaardigheden Er zijn drie soorten vaardigheden: Technische vaardigheden: paleografie, diplomatiek, cliometrie. Brongerelateerde vaardigheden. Interpretatieve vaardigheden. De belangrijkste vaardigheid is het identificeren en vormen van een historisch probleem. Het is niet zomaar een onderwerp uit het verleden. De kern is verklaring en de vergelijking van al bestaande verklaringen is het belangrijkste middel daartoe. Historici stellen allerlei vragen die vooral worden gevormd door de wetenschappelijke traditie. Er zijn diverse manieren om over een onderwerp te denken, dus kan een onderzoek ook diverse richtingen opgaan. Een voorbeeld is de geschiedenis van buitenechtelijkheid, een emotioneel geladen onderwerp dat vraagt om een kwantitatieve behandeling, maar ook te maken heeft met juridische structuren. De ontwikkeling hiervan door de tijd heen wijst op veranderingen in de familiestructuur, afnemende sociale controle, meer economische onafhankelijkheid van vrouwen, grotere mobiliteit (mannen konden makkelijker hun verantwoordelijkheid ontlopen) en veranderende normen en waarden. Technische vaardigheden Het formuleren van een goed probleem hangt dus af van de historicus. Soms zijn technische vaardigheden vereist, bijvoorbeeld bij het bekijken van demografische cijfers in een studie naar onwettigheid. Echter er is een gat tussen demografische gegevens en cultuur: samenstelling van een gezin, huwelijksleeftijd enzovoorts zeggen niks over de kwaliteit van menselijke relaties. Demografie is niet het voornaamste onderdeel van geschiedkunde waar kwantitatieve methoden een rol spelen. Twee punten over statistiek: Statistische methoden betreffen totalen: datasets die samengebracht zijn. Statistische methoden hebben zelf ook een ontstaansgeschiedenis. De prosopografie, een biografie van een collectief, een groep, rapen informatie bijeen om een beeld te vormen, ondanks het ontbreken van meer complete bronnen. Kwantitatieve methoden worden niet gebruikt om harde conclusies te trekken, maar om patronen te ontdekken. Andere technische vaardigheden zijn: paleografie, diplomatiek en taalkunde. Paleografie is vooral de studie naar handschriften, maar historici gebruiken het om de authenticiteit van bronnen te bepalen. Kennis over de formules die golden voor het maken van een document (diplomatiek) is belangrijk: de historicus kan zo documenten goed herkennen en eigenaardigheden aanwijzen. Het eigen maken van de taal waarin een bron is geschreven, is ook belangrijk. Het werken met oude documenten is niet het enige waar het om gaat, maar toch is het onmisbaar in een goed onderzoek. Het maken van voetnoten is ook een min of meer technische vaardigheid. Groepen mensen in een academische discipline kunnen worden gezien als gemeenschappen: de sociale context waarin het intellectuele werk wordt gedaan staat centraal. Voetnoten vormen een belangrijk onderdeel van het communicatiesysteem van zo’n gemeenschap. Hieruit volgt: Voetnoten onthullen verwantschappen, machtsrelaties binnen het vakgebied. Als dezelfde materialen door verschillende vakgebieden worden gebruikt, is er een verschil in de annotering. Dit punt is belangrijk vanwege de interdisciplinaire trends: ook op technisch gebied zijn er problemen. Hoewel men vaak zegt dat historisch onderzoek begint met de bronnen, zijn er nog veel meer handelingen nodig (bijvoorbeeld om de bronnen in context te kunnen plaatsen) voordat men ook maar bij primaire bronnen komt. Er is geen standaard aanpak te geven. Historici ontdekken bij het herlezen van bronnen telkens weer iets nieuws. Brongerelateerde vaardigheden Relevante bronnen moeten gezocht worden, kritisch gelezen worden, geëvalueerd worden en opgenomen worden in het historisch verhaal. De laatste stap is interpretatie. Als een bron bestudeerd wordt komen altijd de standaardvragen op: wie, wat, waarom, waar, wanneer, hoe? Dit heeft als doel de bron als tekst te begrijpen en de omstandigheden van zijn ontstaan te reproduceren. Bekendheid met (oude) metaforen is belangrijk. Bronnen mediëren: ze zijn gemaakt door mensen met complexe gedachten met (on)bewuste dimensies. Bronnen zijn nooit transparante overblijfselen van een verleden. Bekijken en evalueren van bronnen zijn vaardigheden, maar claims over de menselijke natuur zijn meningen. Dat maakt dat elke historicus op dezelfde manier evalueert, maar toch andere conclusies trekt. Interpretatie en vaardigheid Interpretatie is nog lastiger dan evaluatie en vereist: goede argumenten, belang aantonen (ten opzichte van andere gegevens), overtuigende beweringen doen. Interpretatie is een kwestie van smaak. Het idee dat er een historische methode bestaat is aantrekkelijk omdat het vragen van interpretatie simplificeert: de nadruk ligt meer op informatie vergaren dan op interpreteren. De cultus van het archief In “het archief” vindt de historicus de ruwe materialen, originele documenten, een nieuwe wereld. Wat houdt dit in? Het archief heeft een geprivilegieerde positie in de historische wereld en het vinden van bronnen brengt met zich mee dat historici dus heel gericht moeten zijn op een goede verwerking van deze bronnen. Er is een misvatting dat het slagen van een historisch onderzoek afhankelijk is van de kwaliteit van de primaire bronnen: dit legt de nadruk op research en niet op interpretatie. Bovendien staat niet meer de geest van de historicus, maar de historische actor of de maatschappij van vroeger centraal. Historische prestaties liggen in de manier waarop de bronnen zijn behandeld. De vaardigheid van het vinden van waardevolle bronnen is belangrijk, maar wel de prestatie van de historicus zelf. Schrijven is een zeer belangrijke vaardigheid: het moet overtuigend zijn. Vaardigheden en ongeschreven bronnen Zegels, kaarten, foto’s, tekeningen, schilderijen, juwelen, kostuums, gereedschappen, machines, archeologische resten, gebouwen, plattegronden, films: het zijn allemaal bronnen. Niet geschreven bronnen zijn gelijkwaardig maar niet gelijk aan teksten: er zijn andere technische vaardigheden betrokken. Historici zijn, anders dan kunsthistorici, meer geïnteresseerd in de context van een schilderij, dan in het schilderij zelf. Een historicus moet zich verdiepen in verklaringen gegeven door mensen met kunsthistorische training en als dat niet gebeurt dan dreigt er het gevaar van “venstergeschiedenis”: kunst wordt gezien als een venster waardoorheen men de geschiedenis kan zien zoals het was. Echter net zoals bij een tekst, is ook een kunstwerk een mediëring. Muziek als historisch bewijs gebruiken, vereist zeer specifieke vaardigheden. Het is zaak om niet geschreven bronnen te integreren op een manier dat ze niet slechts versiering zijn, maar echt iets toevoegen zodat een meer holistische blik op het verleden ontstaat. Geschiedenisonderwijs Een historicus moet basisvaardigheden aanleren, bijvoorbeeld kritisch lezen, een bron zo goed mogelijk kunnen ontmantelen. De sleutel voor goed geschiedenisonderwijs is een mengsel tussen inhoudelijk onderwijs en het aanleren van vaardigheden. Beroepen blijven bestaan dankzij onderwijs en de inhoud van onderwijs is een politieke zaak: degenen die het bepalen hebben allemaal hun eigen idee en hun eigen belang. Tegenwoordig vindt men niet dat een historische opleiding een kern moet hebben, maar mag de student steeds meer zelf uitzoeken wat hem interesseert. Echter er is een kern: vaardigheden en inhoud. Studenten moeten een gevarieerd programma krijgen, daarom is wereldgeschiedenis belangrijker dan geschiedenis van de natie. Om twee redenen moet dat laatste tóch wel gedoceerd worden: Het is belangrijk om over je eigen samenleving te leren, voor jezelf. Het contrast natie-wereld laat zien dat er verschillende analytische niveaus zijn waarop gedacht wordt. In plaats van te zeggen dat sommige vormen van geschiedenis beter zijn dan andere, kan beter een onderscheid gemaakt worden in de kwaliteit van historische kennis. Vaardigheden en de discipline van de geschiedkunde De laatste tien jaar is er veel kritiek op de geschiedkunde. Dit is belangrijk in relatie tot de vaardigheden omdat daarin de manier waarop geschiedenis wordt beoefend besloten ligt. Geen enkele vaardigheid op zichzelf, maar wel alle vaardigheden samen vormen enigszins een definitie van de geschiedkunde. Het vak is een soort paraplu: wie eronder wil, mag, maar een echte duidelijke omlijning van het vak is er niet. Wat is geschiedkunde niet? Het is niet de bestudering van een activiteit zoals muziek, dans, vrije tijd, recreatie, literatuur, tenzij deze activiteit in een bredere context wordt geplaatst. Historici observeren menselijk gedrag via bronnen – in tegenstelling dus tot antropologie, sociologie en psychologie. Een tekst, plaatje, activiteit of ervaring wordt in contexten (meervoud) geplaatst. De uitleg dat geschiedkunde is wat historici doen en dat hun middelen om het vak te beoefenen onder de vaardigheden vallen, is te makkelijk. Geschiedkunde onderscheidt zich ook, maar heeft geen duidelijk object zoals de maatschappij (sociologie) of de mens (antropologie) en geen founding fathers zoals Durkheim, Spencer, Marx, Malinowski.