Uitwerking natuurkunde 1,2 Bij paragraaf 1.1 Kracht en impuls 5 vwo De derde wet van Newton Opgave 1 Traagheidswet: als er op een lichaam géén kracht werkt (of de som van de krachten = 0) dan verandert de beweging niet. F=m.a Actie = - reactie: twee voorwerpen oefenen op elkaar altijd even grote en tegengesteld gerichte krachten uit. Opgave 2 a) Ja! Omdat op de slee in horizontale richting twee krachten werken. De trekkracht en de wrijvingskracht. Als Ftrek > Fw zal de slee versneld bewegen. b) Ja! De kracht van de steen op de ruit zorgt dat de ruit breekt en de kracht van de ruit op de steen remt de steen een beetje af. Ze heffen elkaar niet op want ze werken op verschillende lichamen. Opgave 3 = 2 uit het boek a) …..ook de aarde aantrekken b) Volgens actie = - reactie precies even groot c) De massa van de aarde is zo vreselijk groot, dat er geen merkbare versnelling van de aarde is. Opgave 4 = 3 uit het boek De kracht die de boot op jou uitoefent geeft jou een versnelling naar voren, zodat je op de wal terechtkomt. Opgave 5 = 4 uit boek a) Actie en reactiekracht kunnen elkaar niet opheffen b) Je moet kijken naar de krachten op de kar: Als de kracht van de ezel op de kar groter is dan de maximale wrijvingskracht op de kar dan zal de kar versneld vooruitkomen. Bij paragraaf 1.2 Normaalkracht; voorwerp ophellend vlak Opgave 6 Krachten Op A: zie tekening A is rust dus Fs = Fz = m.g. = 0,40 .9,8 = 3,9 (N) Krachten Op B: ΣFy = 0 Fs Fs + Fn – Fz = 0 Fn 3,9 + Fn – 0,60 . 9,8 = 0 Fn = 1,96 (N) = 2,0 (N) B Fz,B = 5,88 (N) = 5,9 (N) Op katrol: ΣFy = 0 Fophanging = 2 . Fs = 2 . 3,9 = 7,8 (N) Fz Fophanging katrol Fs Fs Opgave 7 a) De som van alle krachten moet 0 zijn, want er is geen versnelling b) De x-component = 25 *cos 37 = 20 (N); De y-component = 25 * sin 37 = 15 (N) c) Zie tekening ΣFx = 0 Fx –Fw = 0, dus Fw = Fx = 20 (N) Fy ΣFy = 0 Fn + Fy – Fz = 0, dus Fn = Fz - Fy = 20 (N) Fz = 5,0 * 9,8 = 49 (N) Fn Fn = 49 = 15 = 32 (N) Opgave 8 a) Zie fig Fz = 5,0 * 9,8 = 49 (N) Fzx = Fz*sin(10o) = 49*sin(10o) = 8,5 (N) Fzy = Fz*cos(10o) = 49*cos(10o) = 48 (N) ΣFx = 0 Fzx –Fw = 0, dus Fw = Fzx = 8,5 (N) ΣFy = 0 Fn –Fzy = 0, dus Fn = Fzy = 48 (N) b) ΣFx = m* a Nu wordt Fzx = 49*sin(20o) = 16,8 (N) Fw blijft 8,5 (N) Dus: 16,8 – 8,5 = 5,0*a a = 1,7 (m/s2) Fx Fw Fz Fn Fzx Fw Fzy Fz Opgave 9 = 7 uit het boek a) ΣFx = 0 dus Fw bij P moet gelijk zijn aan Fn’ b) ΣMP = 0 voor evenwicht De arm van Fz = 1,50*cos(60o) = 0,75 (m) De arm van Fn’ = 3,0*sin(60o) = 2,6 (m) Fz = 4,6*9,8 = 45 (N) ΣMP = 0 dus –Fn’ *2,6 + 45*0,75 + Fn * 0 = 0 2,6*Fn’ = 33,8 Fn’ = 13 (N) c) ΣFy = 0 dus Fn = Fz = 45 (N) ΣFx = 0 dus Fw = Fn’ = 13 (N) Opgave 10 = 11 uit het boek a) Sin(α) = 5,0/100 = 0,050. Fzx = 1040*9,81*0,050 = 510 (N) Fw,lucht = 240 (N) afgelezen uit grafiek; Fw,rol = 210 (N) ΣFx = 0 want de snelheid is constant; dus Fmotor – Fxz – Fw,lucht – Fw,rol = 0 Fmotor = 510 + 240 + 210 = 960 (N) = 9,6.102 (N) b) P = W/t = Fm*s/t = Fm * v = 9,9.102* 22,2 = 21.103 (W) = 21 (kW) c) Bij 80 (km/h) is de luchtweerstand ongeveer 4 maal zo groot als bij 40 (km/h) Bij 120 9km/h) is de luchtweerstand ongeveer 9 maal zo groot als bij 40 (km/h) d) Bij 22,2 9 (m/s) = 80 (km/h) is Fw,lucht = 240 (N) 240 = ½* cw * 1.29 * 1,8 * 22,22 = cw * 5,7.102 cw = 0,42 e) De rolwrijving is volgens de grafiek ook een beetje afhankelijk van de snelheid. En dat staat niet in de formule. f) Eerst zal de auto versnellen, maar als de snelheid toeneemt, wordt ook de luchtwrijving groter en dus de resulterende kracht minder. Uiteidelijk zal de som van de krachte4n in xrichting weer 0 zijn en rijdt de auto weer met constante snelheid. Bij paragraaf 1.3 Fn Ingewikkelder toepassingen van de wet van Newton Opgave 11 a) Zie hiernaast Fn = Fz = 8,0 * 9,8 = 78 (N) b) Zie hiernaast FG = kracht van vaas op tafel = 78 (N) volgens actie = - reactie Fz,tafel = 15*9,8 = 147 (N) ΣFy = 0 dus Fn - Fz,tafel – FG = 0 Fn = 147 + 78 = 225 (N) = 2,3.102 (N). Fz Fn FG Fn Fz,tafel vloer Opgave 12 a) ΣFx = mtotaal * a dus 132.103 = (120 + 40 + 60).103 * a a = 0,600 (m/s2) b) Achterste wagen: FsAB = mA * a = 40,0.103 * 0,600 = 24,0.103 (N) = 24,0 (kN) FsLB = (mA + mB) * a = 100.103 * 0,600 = 60,0.103 (N) = 60,0 (kN) c) a blijft gelijk. FsLA verandert ook niet, maar FsAB wordt groter omdat die koppeling een zwaardere wagon moet trekken. Als je het narekent, kom je op 36,0 (kN). Opgave 13 = 16 uit het boek a) ΣFx = m * a Fmotor – Fw,rol auto - Fwlucht, auto - Fw,rol caravan - Fw,lucht,caravan = mtotaal * a (1,65 – 0,25 – 0,20 – 0,15 – 0,55).103 = (1,2 + 0,80).103 * a a = 0,25 (m/s2) b) ΣFx op caravan = mcaravan * a Fs – (0,15 + 0,55).103 = 8,0.102 * 0,25 Fs = 900 (N) = 0,90 (kN) c) ΣFx op auto = mauto * a Fmotor – Fw,rol auto - Fwlucht, auto – Fs= mauto * a (1,65 – 0,25 -0,20 – 0,90).103 moet gelijk zijn aan 1,2.103 * 0,25 en dat klopt ! Bij paragraaf 1.4 Het begrip stoot; stoot en verkeersveiligheid Opgave 14 a) Stoot = kracht * tijdsduur b) Impuls = kracht * snelheid m m c) N .s kg. 2 .s kg. s s d) S = pna – pvoor 1 = 0,400*vna – 0 vna = 2,5 (m/s) Etot voor = Etot na Ek voor + Ez voor = Ek na + Ez na ½ *0,400*2,52 + 0 = 0 + 0,400*9,81* h dus h = 0,32 (m) Opgave 15 a) zie fig. tussen t=0 en t=4,0 (s) v = 3,0/4,0 = 0,75 (m/s) tussen t=4,0 en t=6,0 (s) v = -5,0/2,0 = - 2,5 (m/s) v(t) (m/s) 0.75 0 -2,5 4,0 t (s) 6,0 S = m*vna – m* vvoor S = 2,0* -2,5 – 2,0*0,75 = - 6,5 (Ns) c) S = F*Δt - 6,5 = F*0,0080 F = - 8,1.102 (N) naar links. b) Opgave 16 a) Stoot = opp onder de grafiek = ½ *basis*hoogte = 0,5*0,5*40 = 10 (Ns) b) S = m*vna – m* vvoor 10 = 0,80*vna – 0,80* - 3,0 10 = 0,80*vna +2,4 0,80* vna = 7,6 vna = 9,5 (m/s) Opgave 17 = 19 uit het boek a) Neem de positieve richting naar rechts, zodat de snelheid van 22 (m/s) positief is. snelheidsverandering = Δv = vna - vvoor = -18 – (+22) = -40 (m/s b) De stoot is in de negatieve richting, van de muur af gericht c) S = F*Δt = m*Δv F*0,15 = 0,058*-40 F = -15 (N) d) Ja, want actie = -reactie. De kracht van de bal op de muur is + 15 (N) Opgave 18 a) Neem de positieve richting naar voren. S = m*vna – m* vvoor = 25*-600 – 25 * --80 = 13.103 (Ns) = Fmotor op lucht * 1,0 (s) b) Fmotor op lucht = - 13 (kN) dus naar achteren. Flucht op motor = + 13 (kN) naar voren (actie = reactie) Opgave 19 = 21 boek a) S = Frem* Δt = m*vna – m* vvoor - 6,8.103 * Δt = 0 – 1080*27,8 Δt = 3,0.104/6,8.103 = 4,4 (s) b) Alle bewegingsenergie wordt omgezet in warmte, dus Ek,voor = Q = Frem * afgelegde weg c) ½ * 1080 * 27,82 = 6,8.103 * afgel. weg afgel. weg = 4,17.105/6,8.103 = 61 (m) d) a = Frem/m = - 6,8.103/1080 = - 6,3 (m/s2). De vertraging is niet te klein. Opgave 20 = 22 boek a) De passagier schiet naar voren en wordt pas afgeremd als deze tegen het dashboard of de ruit knalt. De auto legt vanwege de kreukelzone een langere remweg af. b) Dan wordt de remweg van de passagier: remweg auto + uitrekking gordel c) Bewegingsenergie in veerenergie + warmte d) Te kleine rekbaarheid geeft een te korte remweg en dus een te grote kracht. Een te grote rekbaarheid heeft tot gevolg dat de passagier toch tegen de ruit of dashboard komt. Opgave 21 = 23 boek 3 2 a) Gaat het beste met wet van behoud van energie: Ek = Q ½*1,2.10 * 15 = 0,75 * Frem a) Frem = 1,35.105/0,75 = 1,8.105 (N) b) F * Δt = m*vna – m*vvoor - 1,8.105 * Δt = 0 – 1,2.103 * 15 Δt = 0,10 (s) Opgave 22 = 24 boek a) S = Frem* Δt = m*vna – m* vvoor Frem * 0,02 = 0 – 80*15 Frem = - 60 (kN) dus naar achteren. b) Eerste manier: De remtijd van de bestuurder is die van de auto, dus 0,10(s) dus S = Frem* Δt = m*vna – m* vvoor Frem * 0,10 = 0 – 80*15 Frem = - 12 (kN). Tweede manier: met energiewet: Ek = Q ½*80 * 152 = 0,75 * Frem Frem = 9,0.103/0,75 = 12 (kN) 2 c) Met energiewet; de remweg is nu 1,00 (m): Ek = Q ½*80 * 15 = 1,00 * Frem 3 Frem = 9,0.10 /1,00 = 9,0 (kN) d) S = Frem* Δt = m*vna – m* vvoor 9,0.103 * Δt = 0 – 80*15 Δt = 0,13 (s). Bij paragraaf 1.5 Wet van behoud van impuls Opgave 23 a) Σm*vvoor = Σm*vna , Voor het afschieten is er geen impuls, dus 0 = 0,00080* 150 + 0,800 * vna vna = - 0,12/0,800 = - 0,150 (m/s) b) Stoot op kogel = m*vna – m*vvoor = 0,00080*150 – 0 = 0,120 (Ns) naar rechts Stoot op pistool = - 0,120 (Ns) naar links = F op pistool * Δt = Fop pistool * 0,0025. Dus Fop pistool = - 0,120/0,0025 = - 48,0 (N). Je hebt dus een kracht nodig van 48 (N) om het pistool op zijn plaats te houden. Opgave 24 = 30 uit het boek a) Impulsbehoud: Σm*vvoor = Σm*vna mA*vA voor + mB* vB voor = mA*vA na + mB* vB na 0,40* 7,0 + mB * - 2,0 = 0,40 * - 3,0 + mB * 6,0 2,8 – 2,0* mB = - 1,2 + 6,0 * mB 4,0 = 8,0* mB mB = 0,50 (kg). b) S = F*Δt = m*Δv. Bij A is er een negatieve impulsverandering en bij B een positieve. De stoten zijn dus tegengesteld gericht (moet ook volgens actie= - reactie) c) De stoot op B = mB*vB na - mB* vB voor = 0,50* 6,0 – 0,50*- 2,0 = 4,0 (Ns).En je kan aflezen dat Δt = 0,15 (s) Fop B * 0,15 = 4,0 dus F = 27 (N) Opgave 25 a) h = ℓ - ℓ*cosα = 3,20 – 3,20*cos 25o = 0,30 (m) Ek begin = Ez eind ½* 61,2.10-3 * vbl 2 = 61,2.10-3 * 9,81* 0,30 vbl = 2,4 (m/s) b) Σm*vvoor = Σm*vna 1,2.10-3*vkogel = 61,2.10-3* 2,43 vkogel = 1,2.102 (m/s) c) De energie voor de botsing = Ek, kogel = ½*1,2.10-3*(1,23.102)2 = 9,08 (J) De energie na de botsing = Ek,blok + Q = ½*61,2.10-3 * 2,432 + Q = 0,18 + Q Dus 9,08 = 0,18 + Q Q = 8,9 (J)