De rol van de filosofie in de samenleving Herman De Dijn* 1. Het maatschappelijk nut van de filosofie1 Wie kan twijfelen aan het maatschappelijk nut van de filosofie?2 Elk jaar opnieuw kiezen honderden studenten filosofie als hoofd- of bijstudie, of als een of meer van hun keuzevakken. Het aantal deelnemers aan filosofielezingen, conferenties, weekends, zomercursussen, cursussen in volkshogescholen enzovoort is verbazingwekkend hoog. Een filosofische vereniging zoals Het Spinozahuis telt meer dan duizend leden. Er is zelfs een markt en een speciale wedstrijd voor filosofische essays. FilosofieMagazine heeft een oplage van meer dan tienduizend exemplaren; Wijsgerig Perspectief en andere niet-academische tijdschriften blijven overeind ook in deze tijden van financiële crisis. Dag- en weekbladen laten regelmatig filosofen aan het woord of nodigen hen uit een bijdrage te schrijven. En zo zou ik nog een tijdje kunnen doorgaan. Ik ben er zeker van dat een berekening in termen van economische omzet van al deze activiteiten een opmerkelijk resultaat zou tonen. Deze maatschappelijke interesse in filosofie is groter in Nederland dan in Vlaanderen. Dat hangt wellicht samen met het feit dat levensbeschouwelijke interesse en debat in Nederland altijd meer gefloreerd hebben dan in Vlaanderen. Zoals het een illusie is te denken dat er zoiets is als de filosofie, een essentie die door de tijd heen onveranderlijk zou blijven, zo is het natuurlijk ook een illusie te denken dat er zoiets is als de maatschappelijke betekenis en rol van de filosofie. Of de filosofie buiten de academie wel iets betekent, verschilt dan ook naargelang de tijd en de plaats en hangt ook af van de subdiscipline. Bepaalde subdisciplines zoals de filosofie van de mathematica of, in het algemeen, de filosofie van de wetenschap(pen) lijken alleen een aantal insiders te bekoren; andere, zoals de kenleer (epistemologie) of de filosofie van de taal of van de kunst, waarvan men zou verwachten dat ze ook buiten filosofische kring belangstelling zouden wekken, vinden weinig of geen weerklank. Wat haar finaliteit betreft, kan de filosofie natuurlijk verschillende doelstellingen * Herman DE DIJN is emeritus hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de K.U.Leuven. E-mail: [email protected]. Ethische Perspectieven 21 (1), 24-36, doi: 10.2143/EPN.21.1.2067491 © 2011 by Ethische Perspectieven. All rights reserved. 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 24 18/03/11 13:32 nastreven: het kan gaan om een belangeloos weten om te weten; om een totaalvisie, die niet langer geboden wordt door de versnipperde wetenschap; om een alternatief weten, bijvoorbeeld over de spirituele dimensie in de werkelijkheid; om een rechtvaardiging van het wetenschappelijk weten; om de constructie van een rationele moraal of politiek; om een levensbeschouwelijk weten nu de religies voor velen geen houvast meer bieden; om een kritische reflectie op de idolen en vooronderstellingen van de tijd enzovoort. Naargelang die finaliteit zal de filosofie meer of minder betekenis hebben in een bepaalde context. Er zijn diverse manieren waarop filosofie vandaag de facto van belang lijkt te zijn op maatschappelijk gebied. Haar grootste maatschappelijke verdienste ligt wellicht in het filosofieonderwijs binnen en buiten de universiteit. Telkens weer worden nieuwe generaties studenten hier in contact gebracht met de coryfeeën uit de geschiedenis van de filosofie, met een set van verbluffende manieren van denken, en met een serie noties en problemen die met de meest centrale bekommernissen van het menselijk leven samenhangen. Het is dus niet te verwonderen dat de tevredenheid van de studenten en de beroepsvreugde bij de docenten filosofie zo groot is. Wat is er heerlijker dan met studenten door te dringen in een moeilijke tekst van een groot filosoof als Spinoza, te achterhalen hoe hij tot zijn nieuwe ideeën kwam en hoe hij die moeilijk anders kon uitdrukken dan zoals hij het deed. Wat is er spannender dan iemand als Peter Strawson het eeuwenoude probleem van vrijheid en determinisme te zien aanpakken op een radicaal verfrissende wijze en tegelijk te ervaren hoe de manier waarop hij zijn artikel Freedom and Resentment3 opbouwt niet alleen buitengewoon knap geargumenteerd is, maar ook stilistisch een pareltje. De beste filosofie leidt niet alleen tot verbluffende inzichten en onverhoopte syntheses, maar is ook niet zelden diep bevredigend op een esthetisch-literair niveau. Ze is dan in zekere zin de synthese van het ware, het schone en het goede. In deze bijdrage wil ik echter vooral ingaan op de maatschappelijke rol van de filosofie los van of buiten de universiteit. Deze neemt hoofdzakelijk twee verschillende vormen aan die ik achtereenvolgens zal bespreken. Enerzijds is er de participatie van filosofen in de publieke discussie via allerlei publicaties, interviews en andere interventies; anderzijds blijkt filosofie, zoals Hilary Putnam het uitdrukt ‘a field which fascinates a great many people’, wat blijkt uit de populariteit van filosofielezingen, zomerscholen, weekends enzovoort. Mijn indruk is dat, buiten de universitaire context, de interesse in filosofie vandaag niet primair te maken heeft met het verlangen naar een totaalweten of metafysica. Het lijkt vooral om een zoektocht naar zingeving Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 25 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 25 18/03/11 13:32 te gaan; mensen zijn op zoek naar een visie waarin het eigen leven als de moeite waard kan verschijnen, of naar een bevestiging van de eigen levensvisie. Dat kán verbonden zijn met het construeren van een totaalvisie op de werkelijkheid of met het argumenteren voor een spirituele dimensie die door de wetenschap lijkt te worden ontkend; maar dat is niet noodzakelijk zo. Het zoeken naar zingeving via de filosofie kan ook gepaard gaan met het adopteren van een levensstijl of een levenskunst zoals door bepaalde filosofieën vroeger en nu werd en wordt gepropageerd.4 Zeker in de Lage Landen, meer dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten of GrootBrittannië, participeren filosofen regelmatig aan de maatschappelijke discussie. Ze vervullen aldus, naast anderen, de reflexieve en kritische functie ten aanzien van maatschappelijke ontwikkelingen, die de filosofie sinds Socrates op een of andere manier altijd heeft gehad. Het is opmerkelijk dat deze maatschappelijke ‘dienstverlening’, deze participatie aan ‘the ongoing conversation of mankind’ (Michael Oakeshott), academisch nauwelijks wordt gewaardeerd, al lijkt daar recent – zij het vooral om marketingredenen? – verandering in te komen. De vraag is of de eigenheid van de filosofische bijdrage tot die conversatie en die problematiek in de huidige context niet teveel in het gedrang komt. In de politiek bijvoorbeeld, wordt veelvuldig een beroep gedaan op allerlei experts om advies te geven in moeilijke vraagstukken. Is de filosoof één van die experts? Er zijn een paar gebieden waar dat effectief zo lijkt te zijn. De context van ‘de filosofische praktijk’ (een soort quasi-therapeutische context, met dus opnieuw een verwijzing naar het levensbeschouwelijke element) is daar een voorbeeld van, of eerder nog de context van de toegepaste ethiek. Soms ziet men filosofie, naast allerlei vormen van ‘oosterse wijsheid’, zelfs een rol spelen in het managementdenken.5 Gaat het in dergelijke contexten echter om wat men gewoonlijk als expertise bestempelt? Als we naar het terrein van de toegepaste ethiek en de rol van beroepsethici in allerlei ethische commissies kijken, constateren we twee dingen. Ten eerste stellen we vast dat de veronderstelde expertise gewoonlijk te maken heeft met een enorme reductie van de ethische discussie tot het toepassen van een aantal verondersteld evidente principes (meestal van utilitaristische of consequentialistische aard). Ten tweede zien we dat het reële gewicht in de discussies toch ligt langs de kant van de ‘echte’ wetenschappers, onderzoekers of practici. De toegepaste ethiek lijkt niet zelden vooral te functioneren als glijmiddel om nieuwe stappen in onderzoek of medische praktijk te kunnen zetten zonder het publiek teveel voor het hoofd te stoten.6 We kunnen dit soort problemen veralgemenen. Is er geen fantastisch misverstand in het spel telkens wanneer filosofie zo’n maatschappelijke rol wil vervullen? Gezien haar aard kán de filosofie misschien niet opleveren wat men van haar verwacht? Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 26 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 26 18/03/11 13:32 Ingaan op de verlangens van het hedendaagse publiek ten aanzien van de filosofie lijkt hoe dan ook te moeten leiden tot (zelf)bedrog aangezien die verlangens tegenstrijdig zijn met een echte interesse in filosofie.7 Met andere woorden, er lijken zowel algemene als specifieke, contextuele redenen te zijn om kritisch te staan tegenover de maatschappelijke rol van de filosofie. Misschien is van de filosofie inderdaad geen rechtstreeks antwoord te verwachten op de zinvraag of op reële ethische vragen? Denk aan een uitspraak van Wittgenstein in zijn Vermischte Bemerkungen die ongeveer als volgt luidt: ‘De oplossing van het probleem van de zin van je leven, is te leven op een manier die al het problematische doet verdwijnen’.8 Of aan Humes opvatting dat ethiek of moraal een kwestie zijn niet van rationaliteit, maar van opgevoede sentimenten.9 Filosofie lijkt veeleer geschikt voor het verhelderen of kritisch analyseren van problemen of vanzelfsprekendheden. Maar dat lijkt me hoe dan ook een fundamentele bijdrage tot de maatschappelijke discussie te zijn. Een ander probleem dat met de deelname van filosofen aan die maatschappelijke discussie verbonden is, heeft te maken met de vorm die die ‘discussie’ vandaag aanneemt. De bereflecteerde bijdrage van de filosoof komt terecht in een ruimte waarin talloze meningen om aandacht schreeuwen. Niet de subtiliteit, breedte of innovativiteit van het inzicht zijn van tel, maar wel die kenmerken van de boodschap waardoor zij zich te midden van al het gekwetter en ge-Twitter doet opvallen: spitse of grappige formuleringen, agressiviteit of cynisme enzovoort. We beleven de ultieme triomf van McLuhans motto: ‘the medium is the message’. Is dat een reden voor de filosoof om niet langer aan de kakofonie mee te doen? Ik geloof het niet. Alleen mag men zijn ziel niet verkopen, ook al loopt men zo het gevaar buiten spel te blijven staan. Filosofie vormt vandaag ongetwijfeld een onderdeel van het aanbod op de zingevingsmarkt van allerlei vormen van levenskunst, ‘spiritualiteit’ en edifying philosophy.10 De interesse is hier doorgaans instrumenteel en oppervlakkig. Wat men wil, is niet het plezier van het reflecteren zelf, of de kennismaking met en de participatie in een denken dat op zichzelf interessant is. Men wil iets horen ‘waaraan men iets heeft’, een soort verheffende, zinvolle boodschap, of ‘trucs’ om gelukkig te leven. Dikwijls is het publiek niet eens echt bekwaam om een spitsvondige analyse of argumentatie te volgen, maar als men dat al beseft, vindt men het niet erg, als men zich maar ‘uplifted’ voelt. Die instrumentalisering van de filosofie treft men ook aan in de quasi-therapeutische ‘filosofische praktijk’. Sommige mensen willen ‘geen pillen, maar Plato’ – zoals de titel van een boek het uitdrukt: dat geeft minder nevenwerkingen.11 Die instrumentalisering is niet alleen aanwezig bij individuen die van de filosofie een antwoord Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 27 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 27 18/03/11 13:32 op de vraag naar zin verwachten. Ze is ook aanwezig bij hen die van de filosofie mordicus een totaalweten verlangen; ook dat is ten gronde een zoeken naar zin. Zoals men vroeger zekerheid kreeg via de geloofswaarheden, zo zoekt men nu zekerheid via de filosofie of een bepaalde filosofie. In dat kader treden fenomenen op die men in een filosofische context niet zou verwachten, zoals de tegenstelling tussen rechtzinnigen en ketters die er afwijkende opvattingen op na houden.12 Via het filosofieaanbod buiten de universiteit wil zeker een deel van het publiek in aanraking komen met interessante gedachten of personen. Tegelijk profiteert men van het sociaal contact met gelijkgezinden. Hetzelfde geldt trouwens voor het permanente vormingsaanbod vanuit andere disciplines. Heeft men hier niet te maken met een vorm van edutainment? Kunnen of moeten we aan die instrumentalisering een halt toeroepen, ons afkeren van edutainment? Sinds enkele jaren doe ik ongeveer eenmaal per maand aan ‘homefilosofie’ met een groepje (hoog)bejaarden in een home. De term ‘homefilosofie’ hebben ze zelf uitgevonden. Ik introduceer kort een thema waarover we dan samen discussiëren; het thema wordt in onderling overleg bepaald. Dit is een van de vele activiteiten waaraan de bejaarden kunnen deelnemen, naast de kaartclub, de fitness enzovoort. Instrumentalisering? Ongetwijfeld gaat het ten dele om een soort bezigheidstherapie in afwachting van de dood – niet te vergelijken met filosoferen al dan niet als een meditatio mortis. Regelmatig ontstaat nochtans bij sommige deelnemers een soort plezier en een lichte opwinding over waar de reflectie en het gepalaver toe leiden; een verwondering ook over de complexiteit van de zaken of hoe gemakkelijk vanzelfsprekendheden op stelten te zetten zijn. Instrumentalisering van de filosofie in functie van het voldoen aan bepaalde noden of behoeften is te betreuren. Maar wat vertrekt als instrumentalisering kan veranderen in een smaak krijgen in de zaak of de activiteit zelf die aanvankelijk eerder een middel was. Ook al gebeurt dat slechts bij enkelingen, toch maakt dat mijns inziens de popularisering van de filosofie tot iets dat werkelijk de moeite waard is. Filosofie is geen (gewone) expertise; misschien kan zij van ons evenmin betere mensen maken of ons de zin van ons leven reveleren of teruggeven. Maar – zoals uit mijn verhaal over homefilosofie blijkt – zij kan soms toch onrechtstreeks of als een neveneffect iets opleveren dat voor velen de moeite waard is: de confrontatie met een wijze van zien van de dingen of met een waarheid die stil doet staan in verwondering. Filosofie, zo leerde ik lang geleden in de inleidingscursus filosofie, wortelt in de verwondering. Misschien is het evenzeer of nog meer waar dat filosofie een manier is om, als men wat geluk heeft, tot verwondering te komen.13 Onrechtstreeks kan filosofie dus toch tot een al was het maar momentane zinservaring leiden. Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 28 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 28 18/03/11 13:32 Ik resumeer. Alles bij elkaar heeft de filosofie vandaag nog altijd een duidelijk maatschappelijk belang. Dat belang lijkt mij ongetwijfeld te liggen in het onderwijs, vooral maar niet alleen aan de universiteit – een onderwijs dat natuurlijk moet steunen op onderzoek, dat zelf helemaal niet reduceerbaar is tot wat zoal in internationale tijdschriften verschijnt. Filosofen dragen gelukkig nog altijd het hunne bij tot de maatschappelijke conversatie of discussie. Gezien de geseculariseerde context wordt van de filosofie van buitenaf blijkbaar vooral levensbeschouwelijke ondersteuning verwacht. Het zou dwaas zijn van de filosofen daar niet op in te gaan, maar ze hoeden zich best te vervallen in gepreek of guru-achtig gedoe. Het is ook helemaal niet nodig dat elke filosoof zich met de noden van de maatschappij inlaat; maar in elke filosofiefaculteit of in elk filosofiedepartement zou aandacht moeten bestaan voor de bredere maatschappelijke functie van de filosofie en zouden bepaalde filosofen zich daar effectief moeten voor engageren. Of de filosofie ook die bredere maatschappelijke functie zal kunnen of willen blijven waarmaken binnen het huidige universitaire bestel, is het probleem dat ons nu zal bezighouden. 2. Maatschappelijk nut en/tegenover wetenschappelijkheid Sommige filosofen kijken meewarig neer op wat zij beschouwen als een prostitutie van de filosofie ten opzichte van de noden of grillen van de maatschappij. Zij zien de filosofie als een strengwetenschappelijke discipline met een eigen methode, een discipline waarin – zoals bij andere disciplines – door onderlinge discussie in vaktijdschriften vooruitgang wordt geboekt. Dit soort opvatting is bijvoorbeeld te vinden in bepaalde kringen van analytische filosofen, maar niet alleen daar. Men kan ze ook aantreffen bijvoorbeeld bij filosofen die bezig zijn met de geschiedenis van de filosofie, of bij hen die menen dat, bijvoorbeeld sinds John Rawls, de politieke filosofie niet langer preparadigmatisch is. Essayistiek is in dit perspectief aanvaardbaar hoogstens in het kader van de popularisering en propagering van de wetenschappelijke resultaten, maar kan niet echt als filosofie worden beschouwd. Het is natuurlijk niet de eerste keer in de geschiedenis van de filosofie dat filosofen, of een deel van hen, de filosofie als een wetenschap beschouwen. Hegel vond haar zelfs de enige echte wetenschap; de Wiener Kreis zag haar als de wetenschap van het onderscheid tussen zinvolle en zinloze uitspraken enzovoort. Dat besef van ‘déjà vu’ kan de ‘wetenschappelijke’ filosofen van vandaag niet deren. Evenmin worden ze in hun geloof in de wetenschappelijkheid van wat zij doen geschokt door het feit dat er tegelijk heel verschillende, zelfs tegengestelde opvattingen bestaan over wat Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 29 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 29 18/03/11 13:32 die wetenschappelijkheid nu precies inhoudt: van puur conceptuele analyse langs de ene kant, tot empirisch-naturalistisch onderzoek langs de andere kant. Wat typisch is voor de huidige poging tot ‘verwetenschappelijking’ van de filosofie is dat het om een beweging gaat die niet zozeer haar oorsprong lijkt te vinden in een specifieke filosofische idee (of illusie) zoals bij Hegel of de Wiener Kreis, maar minstens ten dele ook in wetenschapspolitieke en universitaire ontwikkelingen die trouwens de hele groep van de humane wetenschappen, en niet alleen de filosofie betreffen.14 Twee van die ontwikkelingen zijn hier speciaal relevant; ze staan niet helemaal los van elkaar. Allereerst is er het fenomeen dat de filosofie en de arts and humanities in het algemeen hun centrale rol in de universiteit hebben verloren. Dat hangt samen met de enorme ontwikkeling van de exacte en geneeskundige wetenschappen en de verstrengeling ervan met economische, militaire en maatschappelijke belangen (onder meer de opleiding van grote groepen onderzoekers, wetenschappers, artsen, ingenieurs). Alleen een radicale verwetenschappelijking van de humane wetenschappen kan hier een oplossing bieden, zo denken sommigen. Er is, ten tweede, de ontwikkeling naar een nieuw type van universiteit. De universiteit wordt meer en meer gezien als een organisatie in concurrentie met andere vergelijkbare organisaties en gericht op welbepaalde resultaten die op georkestreerde wijze gerealiseerd dienen te worden. Het gaat om de geboorte van de entrepreneurial of managerial university.15 Dat betekent niet primair of niet alleen dat de universiteit nauwe banden heeft met de economie en de politiek, maar dat ze zichzelf beschouwt en gerund wordt als een soort bedrijf dat gericht is op de productie van een zekere ‘output’ (aan diploma’s, credits, competenties, spin-offs enzovoort). De universiteit is niet alleen een onderwijsinstelling; ze ziet zichzelf vandaag primair als een onderzoeksinstelling in dienst van de vooruitgang van wetenschap en techniek die zelf weer in dienst staan van de economische vooruitgang. Wetenschap en techniek zijn zo nauw verstrengeld geraakt dat sommigen het hebben over technowetenschap. De wetenschappelijke vooruitgang is het product van onderzoek georganiseerd in onderzoeksgroepen rond speerpuntproblemen die ‘doorbraken’ beloven eventueel leidend tot prijzen, octrooien en patenten. De onderzoeksresultaten moeten verifieerbaar of natrekbaar zijn door andere onderzoekers. Ze worden gepubliceerd in internationale wetenschappelijke tijdschriften na peer review. Hoe prestigieuzer het tijdschrift, hoe prestigieuzer het onderzoek. Althans, dat is de veronderstelling. Dit model van onderzoeksorganisatie en onderzoekspolitiek stamt overduidelijk uit de sfeer van de technowetenschap. Het is haast het uniek geldende model van universitaire onderzoeksorganisatie en onderzoekspolitiek geworden. De Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 30 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 30 18/03/11 13:32 herhaalde, zelfs goed geargumenteerde klacht van onderzoekers uit de humane wetenschappen en de filosofie dat dit model als een tang op een varken past op hun onderzoek lijkt de onverschrokken unidimensionele politiek van de onderzoeksmanagers maar geen halt te kunnen toeroepen.16 Integendeel, nu de universiteiten gezien worden als instrumenten die mede de concurrentiepositie bepalen in een globalistische context, is de politiek, zelfs op het niveau van Europa, zich met de zaak gaan bemoeien. Daardoor geraken bepaalde ontwikkelingen in een onontkoombare stroomversnelling. Daarbij getuigt Europa ook hier van een centralistische, bureaucratische mentaliteit die geen rekening houdt met de realiteit, maar die de realiteit in het keurslijf van abstracte regels wil dwingen. De boodschap is duidelijk: indien het officiële model niet past op het onderzoek van de humane wetenschappen en de filosofie, dan moet dat onderzoek zich maar aanpassen aan het model. Dat model bepaalt immers wat onderzoek – welk onderzoek dan ook – betekent. Dat is de wereld op zijn kop. Ik geef een concreet voorbeeld. Laat ons veronderstellen dat het onderzoek van een bepaalde filosoof geen onderdeel is van het onderzoeksproject van een onderzoeksgroep, of niet past in de schuifjes van conceptuele analyse of empirisch-naturalistische verklaring, bijvoorbeeld omdat het gaat om een reflectie op de ‘Sitz im Leben’ van bepaalde concepten die tegelijk regelmatig door maatschappelijke veranderingen betekeniswijzigingen ondergaan. Wel, dan is dat onderzoek geen wetenschappelijk onderzoek – laat staan dat het gepubliceerd of gefinancierd kan worden. Het tragische is dat menswetenschappers, geconfronteerd met hun marginale positie en met de moeilijkheid om voor buitenstaanders de specificiteit van hun onderzoek te verduidelijken en te verdedigen, de moed verliezen en zich zo goed en zo kwaad mogelijk aanpassen aan de situatie en, al was het maar pro forma, aan het model proberen te beantwoorden. In deze context ontstaat ook de noodzaak, ter wille van de concurrentie, internationale onderzoekers aan te trekken die onderzoeksgroepen vormen die de vereiste internationale productie kunnen genereren. Zo worden lokale filosofiedepartementen tweede- of derderangsklonen van internationaal als succesvol bekend staande instellingen. Bepaalde ‘gerenommeerde’ onderzoekers, dikwijls uit randdomeinen in de filosofie zoals logica of geschiedenis van de filosofie die best passen binnen het model, promoveren het unidimensionele model in plaats van het te bekritiseren.17 Onder hun invloed, onder meer in commissies voor de toekenning van onderzoeksgelden, neemt de druk tot conformisme en de stroomlijning van het onderzoek in de humane wetenschappen almaar toe. Filosofiefaculteiten of -departementen hebben geen of haast geen eigen onderzoeksmiddelen meer (die moeten Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 31 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 31 18/03/11 13:32 ‘competitief’ worden verworven), met als gevolg dat het soort onderzoek dat gepromoveerd wordt, datgene is dat genade vindt in de ogen van buitenstaanders of vooringenomenen. Het is dan ook niet helemaal verwonderlijk dat Martha Nussbaum in een recent boek ter verdediging van de humane wetenschappen getiteld Not For Profit. Why Democracy Needs the Humanities,18 de mening heeft geopperd ‘that the system of applying for grant money, though it may work well for the sciences, is not suited to the humanities and tends to corrupt the mission of humanistic scholarship’ (p. 130). Men kan zich afvragen wat het ergste is: de situatie zoals die naar het schijnt vroeger zou hebben bestaan waarin menswetenschappelijk onderzoek in een ivoren toren en op een archaïsch-traditionele of puur amateuristische wijze plaatsvond; of de huidige, waarin dat soort onderzoek op een artificiële wijze in het keurslijf van een ‘wetenschappelijk’ model wordt geperst. Het is vooral in deze onderzoekspolitieke context dat men de heropflakkering van het verlangen naar wetenschappelijkheid moet situeren. Het gaat hier om een verlangen naar een vorm van filosofisch onderzoek dat zoals regulier wetenschappelijk onderzoek door algemeen aanvaarde methoden, procedures, publicatie- en evaluatievormen gekenmerkt zou zijn. Het gaat tegelijk om een verlangen om in zijn onderzoek door buitenstaanders en ook institutioneel au sérieux te worden genomen. Afwijkende vormen van filosoferen of filosofisch onderzoek worden gezien als nestbevuiling. Twee elementen versterken hier elkaar. Er is, ten eerste, de inherente moeilijkheid te komen tot een interessant of relevant filosofisch nadenken zonder vast of algemeen aanvaard paradigma of methode. Ten tweede is er het verlangen de institutionele positie van de filosofie en de filosoof te verstevigen door zich in te voegen in het algemeen geldende model van onderzoek. Dat het filosofieonderwijs, zeker voor niet-filosofiestudenten, aldus op de tweede plaats komt of zelfs ten dele wordt afgebouwd, past gewoon in de aan de gang zijnde trend. Is het verwonderlijk dat universiteiten met weleer gerenommeerde filosofiefaculteiten of departementen, op zeker ogenblik niet langer het nut zien veel te investeren in een dermate idiosyncratisch en gespecialiseerd onderzoek als de filosofie? Er zijn gemakkelijk richtingen te vinden die zowel wat onderwijs als onderzoek betreft, veel meer opbrengen dan de filosofie – hoe excellent het filosofisch onderzoek ook mag zijn (zie bijvoorbeeld de recente afschaffing van de filosofische onderzoekseenheid in de universiteit van Middlesex in Engeland). De gedachte dat alleen een strengwetenschappelijke filosofie haar plaats zal kunnen verdedigen in het universitaire bestel van vandaag zou dus wel eens als een boemerang in het gezicht kunnen terugkeren. Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 32 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 32 18/03/11 13:32 Dat dit alles geen kwade oprispingen zijn van grumpy old emeriti professors blijkt uit de reële invloed van het ‘marktdenken’ op de manier zelf waarop aan filosofie wordt gedaan: een dreigende verenging tot een of ander soort ‘wetenschappelijke’ filosofie; een steeds groter wordend conformisme zowel op het terrein van onderwijs als van onderzoek door de druk van de concurrentie; een steeds meer opgedreven productie van artikels in internationale tijdschriften die niemand leest, maar die nodig zijn om de financiële inkomsten van de instelling en de concurrentiepositie van de onderzoeker veilig te stellen. Filosofie lijkt op weg een eng specialisme te worden, vergelijkbaar met logica of hogere wiskunde, of min of meer opgaand in ‘cognitive science’ of iets dergelijks. Deze evolutie kan zeer bevredigend lijken voor de weinige vakfilosofen die binnenkort nog in enkele elite-instellingen zullen overblijven. Maatschappelijke relevantie is echter van een dergelijke filosofiebeoefening niet of nauwelijks te verwachten. Men kan zich afvragen of een dergelijke filosofie nog enige relevantie zal hebben zelfs ten aanzien van wetenschapsfilosofische vragen. 3. Filosofie en engagement Laat ons recapituleren. De situatie ziet er op dit ogenblik voor de filosofie niet zo slecht uit. Er is de blijvende aantrekkingskracht bij steeds nieuwe generaties studenten; de filosofie slaagt er tot op zekere hoogte in relevant te zijn in en voor de bredere maatschappij. Er zijn echter factoren die minder goeds voorspellen voor de toekomst: de gevolgen van de ‘vermarkting’ van de universiteit voor de humane wetenschappen en speciaal voor de filosofie, met daaraan gekoppeld de interne, exclusivistische drang naar meer wetenschappelijkheid in de filosofie zelf. Het zal niet eenvoudig zijn tegen deze tendensen in te gaan omdat ze zich voordoen als rationeel en vanzelfsprekend. Is het echter niet juist de taak, ook en vooral van de filosofie, deze rationaliteit en vanzelfsprekendheid in vraag te stellen? Het gaat er hier natuurlijk niet om een veto uit te spreken tegen bepaalde vormen van filosoferen omdat die een grote exactheid of techniciteit vereisen of nastreven. Dergelijke vormen van filosoferen kunnen zelfs een brede relevantie hebben.19 Waar het om gaat is in te gaan tegen een verenging van het filosofisch onderzoek om oneigenlijke redenen: omwille van prestige en institutionele aanvaarding. Wat daarbij dreigt verloren te gaan is, in de woorden van Raimond Gaita, ‘the meditative, critical reflectiveness that is essential to many disciplines in the humanities and certainly to philosophy’.20 Om dat meditatieve en kritische karakter van het filosofisch denken als totaliteit te bewaren moeten filosofen als groep ook in voeling blijven met de eigen culturele Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 33 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 33 18/03/11 13:32 en maatschappelijke context. Dat betekent dat de filosofie naast een conversatie wereldwijd met andere filosofen ook de conversatie moet blijven aangaan met de eigen cultuur en maatschappij en wel in de eigen taal. Filosofie moet tegelijk local knowledge blijven. Dat precies dergelijke local knowledge van grote relevantie kan zijn, ook internationaal gesproken, wordt niet alleen bewezen in de literatuur, maar ook in de filosofie.21 Misschien is het niet aangewezen de huidige ontwikkelingen te counteren met een beroep op hooggestemde idealen uit het verleden, zoals het belang van de vorming van een maatschappelijke elite, of dat van de filosofie als onontbeerlijk centrum van de universiteit, of dat van een abstracte academische vrijheid.22 Misschien moeten we als groep gewoon zo eerlijk en ernstig mogelijk ingaan op de vele sollicitaties die vanuit een maatschappij in turbulentie op ons afkomen. Zeker moeten we een aantal mantra’s die de geesten beheksen in vraag stellen. Een daarvan is het idee dat concurrentie tussen personen en instellingen ook in non-profitsectoren de beste of enige manier is om datgene waarom het daar gaat, zoals onderwijs en onderzoek, te promoveren. Een ander is het idee dat zonder vast paradigma geen goed werk geleverd kan worden in de menswetenschappen. Nog een ander mantra is de gedachte dat efficiëntie en productiviteit intrinsiek goed zijn. Die kritische functie van de filosofie lijkt volledig in de verdrukking te komen binnen een ‘vermarkte’ universiteit en een puur verwetenschappelijkte filosofie. Filosofen (en andere kritische stemmen) moeten hun rol van ‘luis in de pels’ blijven waarmaken, precies ook binnen het heersende universitaire bestel. Dat is hun verantwoordelijkheid als filosoof, ook tegenover hun eigen discipline en universiteit. Dus laten zij maar het zoveelste internationale artikel even uitstellen om kritisch te reflecteren over de toekomst van de eigen discipline en van de (eigen) universiteit in de huidige maatschappelijke context. Volgens Raimond Gaita is het in stand houden van een meditatieve en kritische reflectiviteit nauw verbonden met het bewaren van een filosofische levenshouding die onvermijdelijk een soort ethische attitude impliceert, ‘a spiritual orientation towards truth’.23 Dat de filosofie als maatschappelijk relevant wordt gewaardeerd zou wel eens kunnen te maken hebben met het feit dat studenten en publiek de aanwezigheid van die attitude ervaren bij vele docenten filosofie. Een dergelijke attitude kan er niet zijn zonder een persoonlijk engagement in de filosofie, een engagement dat zich tegelijk toont in de stijl van filosoferen en doceren (zoals dat ook gebeurt in de literatuur). Ruimte voor een dergelijk filosoferen kan er uiteindelijk alleen maar zijn in een niet-vermarkte universiteit die authentiek onderzoek en reflectie toelaat. Indien dat niet meer binnen de universiteit mogelijk is, zal het buiten de universiteit moeten gebeuren. Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 34 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 34 18/03/11 13:32 Noten 1. Tekst van de openingslezing van de Vlaams-Nederlandse Filosofiedag in Nijmegen op 10 november 2010. 2. Over filosofie en haar nut in het algemeen, zie René VAN WOUDENBERG, Marriëtte WILLEMSEN en Govert BUIJS, red. Het nut van filosofie. Budel: Damon, 2004. 3. P.F. STRAWSON. ‘Freedom and Resentment’. In P.F. STRAWSON. Freedom and Resentment and Other Essays. London: Methuen, 1974, 1-25. 4. Zie bijvoorbeeld Ger GROOT. ‘Een opgewekt gemoed. Over filosfie en levensleer’. In Filosofie als levenskunst, redactie door Geert VAN EEKERT, Guido VANHEESWIJCK, Koenraad VERRYCKEN, 178-185. Budel: Damon, 2004. Zie ook Joep DOHMEN. Tegen de onverschilligheid. Pleidooi voor een moderne levenskunst. Amsterdam: Ambo, 2007 (besproken in Herman DE DIJN. ‘Authentieke levenskunst heeft religie nodig’. Tertio 407, 28 nov. 2008). 5. Zie voor een overzicht Angenita TERHORST. Filosofie en Management. De Baak Management, 1999. Een van de oosterse inspiratiebronnen is A Book of Five Rings, een samourai-code uit het Japan van de 17e eeuw! 6. Zie Herman DE DIJN. ‘Toegepaste ethiek: een ‘contradictio in terminis’?’ In Herman DE DIJN. Taboes, monsters en loterijen. Ethiek in de laatmoderne tijd. Kapellen/Kampen: Pelckmans/Klement, 2003, hoofdstuk 4. 7. Zie in dit verband ook de interessante discussie tussen een aantal Britse filosofen Jonathan BARNES, Myles Fredric BURNYEAT, Raymond GEUSS, Barry STROUD, ‘Modes of philosophizing. A round table debate’, www.eurozine.com 2008-05-09 (eerst gepubliceerd in Cogito) 8. Ludwig WITTGENSTEIN. Losse opmerkingen. Nederlandse vertaling door Patricia de Martelaere van Vermischte Bemerkungen. Amsterdam: De Balie, 1992, p. 61. 9. David HUME. A Treatise of Human Nature, redactie door L.A. SELBY-BIGGE. Oxford: Clarendon Press. Herdruk 1968, Book III, Part I, Section 1&2. 10. De term ‘edifying philosophy’ komt van Richard RORTY. Philosophy and the Mirror of Nature. Oxford: Blackwell, 1980, p. 365. 11. Lou MARINOFF. Geen pillen, maar Plato. Amsterdam: Arbeiderspers, 2000. 12. Men ga er maar sommige be- en veroordelingen op na op de website spinoza.blogse.nl 13. Herman DE DIJN. ‘Drie soorten van verwondering’, te consulteren op: www.hermandedijn.be 14. Zie verder Herman DE DIJN. ‘Zin en onzin van de academische filosofie’. In Grensovergangen. Over geesteswetenschap, universitair beleid en samenleving. Leuven: Peeters, 2008. 15. Hierover bestaat een uitgebreide, kritische literatuur; zie o.m. Frank DONOGHUE. The Last Professors. The Corporate University and the Fate of the Humanities. New York: Fordham University Press, 2008 (met uitvoerige literatuurlijst); Derek BOK. Universities in the Marketplace: The Commercialization of Higher Learning. Princeton, N.J.: Princeton University Press, 2003; Ronald BARNETT, Jean-Claude GUÉDON, Jan MASSCHELEIN en Maarten SIMONS, Susan ROBERTSON, Nicolas STANDAERT. Rethinking the University after Bologna. New Concepts and Practices beyond Tradition and the Market. Antwerpen: UCSIA, 2009. 16. Voor een verdediging van de specificiteit van de humane wetenschappen, zie Herman DE DIJN. Grensovergangen, hoofdstukken 3 en 4 en de daar vermelde literatuur. 17. Zie René BOOMKENS. ‘Weg wijsbegeerte?’. Krisis. Tijdschrift voor actuele filosofie 2(2005): 18-24. 18. Martha NUSSBAUM. Not for Profit. Why Democracy needs the Humanities. Princeton/Oxford: Princeton University Press, 2010. 19. Zie bijvoorbeeld het werk van Robert Nozick, P.F. Strawson, John McDowell, David Wiggins enzovoort. Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 35 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 35 18/03/11 13:32 20. Raimond Gaita in een interview over de noodzaak van een ‘chair of philosophy’ in de Catholic University of Australia. 21. Zie bijvoorbeeld het werk van Michel Foucault, Aurel Kolnai, Marcel Gauchet, Gianni Vattimo, Peter Sloterdijk enzovoort. Over de dreigende hegemonie van het Engels in het universitair onderwijs niet alleen in Nederland, maar ook in Vlaanderen, zie Guido VANHEESWIJCK. ‘Engels en vals kosmopolitisme’. De Standaard 30 september 2010, p. 24. 22. Dit is een van de stellingen van Frank Donoghue (zie noot 15). 23. Zie noot 20. Ethische Perspectieven 21 (2011)1, p. 36 94347_ETH_PERSP_2011/1_04_de dijn.indd 36 18/03/11 13:32