handreiking toptalent

advertisement
2013
HANDREIKING TOPTALENT
De GroeiAcademie/de Groeiling
Toptalent
Ik mag, ik wil, ik doe, ik moet
Diep van binnen zit een huppel
Die mij drijft en zingen doet
Deze huppel is mijn drijfveer
Deze huppel kleurt mijn dag
Deze huppel is mijn leven
Ik ben ik als ik huppelen mag
2
Inhoud
1.
Woord vooraf .................................................................................................................................. 5
2.
Inleiding ........................................................................................................................................... 5
3.
Werkdefinitie (hoog)begaafdheid ................................................................................................... 8
4.
Doel van talentonderwijs ................................................................................................................ 9
5.
Rol van de talentcoach .................................................................................................................... 9
6.
De Nulmeting................................................................................................................................. 10
7.
Signalering ..................................................................................................................................... 10
8.
Literatuurstudie ............................................................................................................................. 11
8.1
Eisen verrijkingsonderwijs ..................................................................................................... 12
8.2
Voorwaarde voor goed onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen: de omgeving ............... 13
8.3
Leerkrachtcompetenties ....................................................................................................... 14
8.4
HGW in de praktijk: onderwijsbehoeften, compacten, verrijken en verkorte instructie...... 15
8.5
Organisatie ............................................................................................................................ 17
9.
Onderwijsarrangementen ............................................................................................................. 18
9.1
Hoogbegaafdheid in de klas .................................................................................................. 18
9.2
Plusklas in de school .............................................................................................................. 21
9.3
Bovenschoolse plusklas ......................................................................................................... 22
9.4
Regionale voorziening voor voltijds hoogbegaafden onderwijs ........................................... 23
9.6
Combinatie met het voortgezet onderwijs ........................................................................... 26
10.
Aanbevelingen aan De Groeiling ............................................................................................... 27
11.
Bijlages....................................................................................................................................... 28
Bijlage 1
Nulmeting ten aanzien van het onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen ...................... 28
Bijlage 2
Signaleringsprotocol hoogbegaafden................................................................................ 37
2.1
Signalering (hoog) begaafde kleuters .................................................................................... 45
Bijlage 3
Checklist onderwijsbehoeften van (hoog)begaafde leerlingen ........................................ 46
Bijlage 4
Begaafde en hoogbegaafde leerlingen, wat vraagt dat van mij als leerkracht? ............... 48
4.1
Checklist onderwijs (hoog)begaafde leerlingen in de klas .................................................... 49
Bijlage 5
Aanvulling competentieprofiel leerkracht ........................................................................ 52
Bijlage 6
Onderwijsarrangementen aan (hoog) begaafde leerlingen .............................................. 60
6.1
6.2.1
Bijlage 7
Checklist school bij het beleid voor hoogbegaafden............................................................. 61
Hier zijn we trots op; dit is goed bruikbaar: ...................................................................... 66
Compacten en verrijken per vakgebied............................................................................. 67
3
Bijlage 8
Weektaak Compacten en Verrijken (leerlijn 2) ................................................................. 74
Bijlage 9
Verrijkings- en verdiepingsmaterialen .............................................................................. 76
Bijlage 10
De plusklassen binnen De Groeiling .................................................................................. 84
10.1
Inleiding ............................................................................................................................. 84
10.2
Selecteren van leerlingen voor de plusklas ....................................................................... 84
10.3
Organisatie ........................................................................................................................ 84
10.4
Financiering ....................................................................................................................... 85
10.5
Mogelijke activiteiten ........................................................................................................ 86
10.6
Slot ......................................................................................................................................... 87
4
1. Woord vooraf
Het project Toptalent is van start gegaan voorjaar 2010, ondanks dat de aanvraag voor subsidie ter
bevordering van excellentie in het onderwijs was afgewezen. Stichting De Groeiling heeft besloten
om het voorgestelde plan in eigen hand en op eigen kosten uit te voeren. Odilia van den Berg is als
projectleider aangesteld. Voorjaar 2010 is er een start gemaakt met de opleiding van talentcoaches
door bureau Novilo en met het ontwikkelen van instrumenten. Er zijn werkgroepen geformeerd,
ieder met een eigen taak: de werkgroep Nulmeting, de werkgroep Signaleringsprotocol en de
werkgroep Onderwijsarrangementen. In 2011 heeft Jolanda Slettenaar het stokje van Odilia
overgenomen. Ondertussen is er door De Groeiling een nieuwe aanvraag voor subsidie gedaan, de
zogenaamde vrijval SLOA en deze is gehonoreerd. De titel van het project luidde: “Toptalent,
onderwijsarrangementen voor hoogbegaafden binnen de reguliere basisschool”. Daarnaast zou er via
het project ervaring worden opgedaan met het werken in leerkringen. De vrijval SLOA liep van
december 2011 tot oktober 2013. Deze handreiking is de weerslag van al het werk dat er de
afgelopen jaren is verzet door de talentcoaches, die zich sterk maken voor passend onderwijs voor
meer en hoogbegaafde leerlingen. De insteek is geweest: het ontwikkelen van instrumenten,
waarmee men op de scholen zelf aan de slag kan.
De leerkring Verdieping is ingesteld om het project Vrijval Sloa uit te voeren. De leerkring Verdieping
bestond uit Marjonel van Hooft en Wilca Hoekstra van De Bijenkorf te Gouda, Karen Polkamp en
Charissa Rietveld van De Cirkel te Gouda, Irene Spruyt van De Kardinaal Alfrinkschool te
Waddinxveen, Odilia van den Berg van De Bron te Reeuwijk-dorp, Anita Steenberge-Boere van de
GroeiAcademie, Ingrid Maas van de Triangel te Gouda , Joanneke Blommenstijn van Klavertje 4 te
Oudewater en Jolanda Slettenaar van De Vuurvogel. Als expert was Esther de Boer van KPC aanwezig
bij de bijeenkomsten van de leerkring Verdieping, haar deskundigheid was van grote waarde voor
ons werk. Jolanda Slettenaar heeft als projectleider van Toptalent al het werk verzameld in deze
handreiking.
Alle mensen die op de een of andere manier hebben meegewerkt aan het project Toptalent van
harte bedankt. Het voert te ver om hier alle namen te noemen.
2. Inleiding
De veronderstelling dat (hoog)begaafde leerlingen het op eigen houtje wel redden, blijkt niet juist te
zijn, zo blijkt uit onderzoek van Mooij&Fettelaar (2010) en ook van Smits (2010). Zonder aandacht,
zonder aangepast curriculum en zonder gerichte instructie afgestemd op hun onderwijsbehoefte,
stagneert de ontwikkeling van deze leerlingen. Een deel van de leerlingen die in de onderbouw hoge
resultaten laat zien, valt terug in midden- en bovenbouw. Een terugval die veroorzaakt wordt door
allerlei sociale en emotionele problemen die zich op school voordoen, evenals motivatieproblemen.
Mogelijk worden deze problemen veroorzaakt door een gebrek aan uitdaging, aandacht of door
onvoldoende aansluiting bij de groep. Problemen waar scholen, vooral in de ogen van ouders, tot nu
toe onvoldoende aandacht voor hebben.
5
Talentontwikkeling en excellentie in het basisonderwijs staan de laatste tijd steeds meer in de
belangstelling.
Daarvoor zijn verschillende redenen aan te wijzen:
a. Uit internationale vergelijkingen (PISA, TIMMS) komt naar voren dat Nederlandse leerlingen
in het algemeen goed presteren, met uitzondering van de groep ‘beste leerlingen’. Juist deze
groep blijkt relatief minder goed te presteren. Kennelijk weten we onze betere leerlingen
niet altijd voldoende uit te dagen tot uitblinken.(Bron: brief dd. 20-09-2012, Europees
platform)
b. De onderwijsinspectie stelt, in het kader van opbrengstgericht werken, dat de lat in het
onderwijs omhoog moet. De overheid streeft naar excellentie in het basisonderwijs. Juist
door opbrengstgericht te werken wordt zichtbaar welke leerlingen wel en welke leerlingen
niet- of onvoldoende profiteren van het onderwijsaanbod. Er valt voor scholen nog winst te
behalen, als deze groep leerlingen beter presteert.
c. Slimme leerlingen blijken vaak relatief onder te presteren; zij kunnen meer dan zij (hoeven
te) laten zien. Cognitieve talenten blijven vaak onbenut, de leerlingen vinden school saai en
vervelend. Dit is vaak al vanaf groep 1 het geval, maar in de midden- en bovenbouw gaan de
tegenvallende resultaten meer en meer opvallen.
d. Ouders van meer- en hoogbegaafde leerlingen trekken aan de bel en signaleren dat hun kind
vaak niet meer met plezier naar school gaat. Het onderwijs blijkt niet te zijn toegesneden op
de capaciteiten en interesses van deze groep leerlingen.
e. Het inzicht dat de meer- en hoogbegaafde leerlingen er niet vanzelf komen, is sinds kort
doorgedrongen in het onderwijs. (Hoog)begaafdheid en excellentie staan de laatste jaren
steeds meer in de belangstelling van de politiek, zie rapport “Basis voor presteren”. De
politiek staat een ambitieuze leercultuur voor, waarin prestaties worden gewaardeerd en
gestimuleerd.
f. De overheid vindt dat we als samenleving alle (cognitieve) talenten nodig hebben om
toekomstige problemen, zoals het tekort aan energiebronnen en milieuvervuiling (denk aan
de ‘plastic soep’ in de oceanen) het hoofd te bieden. Scholen horen te streven naar
excellentie.
Binnen De Groeiling wordt de onderwijsbehoefte van de groep cognitief getalenteerde leerlingen
onderkend en er wordt gewerkt aan een passend onderwijsaanbod. In augustus 2008 is er groen licht
gegeven voor een voltijdsvoorziening voor basisonderwijs exclusief bestemd voor hoogbegaafde
leerlingen, De Leonardoschool Gouda, nu bekend onder de naam Vuurvogel. Deze voorziening
bestaat nog steeds en heeft in de loop der tijd veel expertise opgebouwd en zijn bestaansrecht
bewezen. Deze voorziening is speciaal bestemd voor leerlingen die zich niet naar verwachting
ontwikkelen. Zij vallen op school ‘buiten de boot’, omdat het onderwijsaanbod niet goed aansluit bij
hun capaciteiten en ook het gemis aan ontwikkelingsgelijken doet zich gelden. Zij kunnen
gedemotiveerd raken en soms zelfs depressief. Een aantal hoogbegaafde leerlingen is daardoor thuis
komen te zitten. De Vuurvogel kan deze kinderen weer op de rails krijgen, zodanig dat zij weer met
plezier naar school gaan. Ook zijn er leerlingen, die zich wel naar verwachting ontwikkelen; alleen
gaan zij heel erg snel. Eén keer versnellen vinden ouders en leerkrachten acceptabel, twee keer
versnellen vinden de meeste mensen niet verstandig. Het onderwijsaanbod voor deze groep kan op
6
reguliere scholen niet goed ingepast worden in de reguliere lessen. Een andere doelgroep voor De
Vuurvogel zijn de hoogbegaafde kinderen, die op twee manier speciaal zijn: hoogbegaafdheid in
combinatie met leer- en/of gedragsproblemen.
Daarnaast is In januari 2010 een begin gemaakt met het opleiden van een eerste groep
talentcoaches. Deze groep bestond uit 20 leerkrachten afkomstig van ongeveer 10 scholen van het
SWV De GroeiAcademie. De bedoeling was om het onderwijsaanbod aan leerlingen met een cognitief
talent te verbeteren. Enkele scholen van het SWV waren al een eindje op weg, deze scholen hadden
al expertise in huis op het gebied van (hoog)begaafdheid, vaak was er beleid ontwikkeld en in de
praktijk gebracht, bijvoorbeeld door een speciaal onderwijsarrangement. In januari 2012 is een
tweede groep talentcoaches van start gegaan, ook nu weer gaat het om ongeveer 20 deelnemers,
afkomstig van ongeveer 10 scholen. Daarnaast is er een leerkring opgezet ook rond hetzelfde thema.
Deze leerkring wordt begeleid door Esther de Boer van KPC en loopt door tot januari 2013. Doel van
deze leerkring is een verdiepingsslag te maken ten aanzien van het onderwijsaanbod aan
(hoog)begaafden.
Dat betekent, dat na afloop van de trainingen en leerkring op vrijwel alle scholen van het
Samenwerkingsverband, De GroeiAcademie, expertise in huis is op het gebied van onderwijs aan
(hoog)begaafden.
De Groeiling scholen hebben de ambitie om voor deze groep leerlingen een passend
onderwijsaanbod te verzorgen. Dat past ook bij het thema uit het strategisch beleidsplan 2011-2015
van de Groeiling, te weten talentontwikkeling.
7
3. Werkdefinitie (hoog)begaafdheid
Vaak wordt er bij (hoog)begaafdheid verwezen naar het IQ. Meestal wordt gesproken van
begaafdheid als een leerling een totaal intelligentiequotiënt (TIQ) heeft van minimaal 120. Vanaf 130
is er sprake van hoogbegaafdheid en leerlingen met een TIQ van boven de 145 zijn zeer begaafd. De
meest gangbare test is de WISC III. Van kleuters wordt nog niet gezegd dat zij hoog)begaafd zijn, er
wordt gesproken over kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong. Hoeveel leerlingen er nu
(hoog)begaafd zijn is niet duidelijk, daar niet iedereen getest is. Verder worden er door diverse
onderzoekers verschillende definities van hoogbegaafdheid gehanteerd. Duidelijk is wel dat het
daarbij niet alleen om IQ draait. Hoog intelligent betekent niet automatisch hoogbegaafd, daar zijn
de meeste onderzoekers het wel over eens. Kortom het beeld is heel divers: er is geen eenduidige
definitie van hoogbegaafdheid.
Binnen de leerkring hebben we de volgende werkdefinitie ten aanzien van hoogbegaafdheid
opgesteld:
(Hoog)begaafde leerlingen zijn creatief, hebben een bovengemiddelde/hoge intelligentie, hebben
doorzettingsvermogen (motivatie) en zijn in staat om denken om te zetten in doen.
In potentie hoogbegaafde leerlingen presteren onder op één of meerdere gebieden (creativiteit,
analytisch denkvermogen, doorzettingsvermogen, praktisch vermogen).
De term ‘(hoog)begaafdheid’ suggereert dat deze potentie statisch is. Je hebt een talenknobbel of
niet, je bent goed in wiskunde of je bent het niet. Er is echter tot op heden geen onderzoek dat deze
veronderstelling heeft kunnen bewijzen. Mensen met uitzonderlijke talenten leren misschien anders,
maar steeds blijkt dat hoge prestaties veel, heel veel oefening en training vergen. Potentie is
belangrijk, maar het is hard werken om er profijt van te hebben. Dat gaat niet vanzelf. Wij gaan ervan
uit dat intelligentie plastisch is en dat de uitslag van een IQ-test wezenlijk kan veranderen in de loop
der jaren. (Carol Dweck (2010) “De groei mindset”)
Hoogbegaafdheid lijkt soms synoniem te zijn met problemen. Daar zijn verschillende verklaringen
voor. Onderzoek van Hofstede (2008) toont aan dat Nederland een egalitair land is: alles wat boven
het maaiveld uitsteekt wordt afgeschoten. In Nederland vindt men over het algemeen dat
ongelijkheid tussen mensen zo klein mogelijk gemaakt moet worden (al is dit aan het veranderen:
excelleren moet kunnen). Ten tweede: bijzondere kenmerken zoals lengte of (hoog)begaafdheid,
plaatsen mensen buiten de gemiddelde groep. (Hoog)begaafden moeten dus meer moeite doen om
aansluiting te vinden. De reden voor deze uitzonderingspositie is vaak niet bekend bij diegene die
buiten de groep valt. Het is erg lastig om te gaan met problemen waarvan de oorzaak niet bekend is.
Dit kan leiden tot bijvoorbeeld isolatie en depressieve gevoelens. Ook kan (hoog)begaafdheid
samengaan met meervoudige problemen. Soms verdwijnen die als er op een adequate manier wordt
omgegaan met hoogbegaafdheid. Ten slotte is het zo dat problemen aandacht krijgen. Wie
probleemloos (hoog)begaafd door het leven gaat valt niet op. Dit vertekent het beeld. Ook ouders
kunnen de (hoog)begaafdheid van hun kind als een probleem ervaren. Als kinderen anders blijken te
zijn dan verwacht – en zeker als dit met spanningen en moeilijkheden gepaard gaat bij het kind- dan
kunnen ouders door een rouwproces heengaan. Ze doorlopen fasen van ontkenning, protest of
8
boosheid, onderhandelen, vechten, depressie en aanvaarding, dat kun je terugzien in het contact
met de school. Op school worden deze ouders vaak als moeilijke ouders bestempeld.
4. Doel van talentonderwijs
De vraag die beantwoordt dient te worden is deze: hoe kunnen we ervoor zorgen dat alle kinderen,
ook de (hoog)begaafden, zich optimaal ontwikkelen en prestatie laten zien, die passen bij hun
talenten.
Professor Debora Eyre (2009) laat zien dat meerdere factoren een rol spelen bij het tot bloei komen
van talent. Zij benadrukt dat alle leerlingen kansen en steun moeten krijgen omdat scholen van
niemand weten wat diens potentie is en omdat kansen en steun voor iedereen motiverend werken.
Ze stelt dat we nog niet half weten wat er mogelijk is als je kansen en steun optimaliseert en de
motivatie stimuleert.
Recente publicaties over het brein, zoals die van Jelle Jolles en Olivier Sacks benadrukken vooral de
plasticiteit, de kneedbaarheid ervan. Binnen de gegeven mogelijkheden (die zelf ook nog eens
elastisch zijn), krijgen mensen terug wat er wordt ingestopt. Wie veel oefent wordt ergens steeds
beter in. En wie steeds zijn grenzen opzoekt, verlegt ze. Dus wat gebeurt er als we er meer in stoppen
dan dat we tot nu toe deden? Dan gaan de prestaties waarschijnlijk omhoog.
Een kans in dit geheel is Handelingsgericht Werken, dat op vele scholen is ingevoerd. Doel van HGW
is om het onderwijsaanbod beter af te stemmen op de onderwijsbehoefte van de verschillende
leerlingen.
5. Rol van de talentcoach
Op de meeste scholen van De Groeiling is een opgeleide talentcoach aanwezig.
De talentcoach heeft verschillende rollen/taken:
-
Procesbegeleider, bij signaleren/selecteren van leerlingen en het bepalen van de
onderwijsbehoefte, gaat in gesprek met de ouders
Coach ondersteuner van leerkrachten
Vraagbaak, kennis vergaren en delen/overdragen
Hulp bieden bij beleid ontwikkelen, implementeren en evalueren
Leerlijn verrijkingsmaterialen uitzetten
Op de scholen waar talentcoaches aan het werk zijn, is er in de meeste gevallen ook beleid
ontwikkeld op het gebied van (hoog)begaafdheid. Talentcoaches delen hun kennis met de overige
teamleden, voeren gesprekken met ouders en leerlingen om de onderwijsbehoefte van deze
leerlingen in kaart te brengen. (zie bijlage 8 t.a.v. onderwijsbehoefte van meer- en hoogbegaafde
leerlingen). Zij stellen het beleid bij en zoeken actief naar mogelijkheden om deze leerlingen
adequaat te begeleiden. Minstens 40 klokuren beslaat deze taak van de talentcoach op jaarbasis.
9
6. De Nulmeting
Ontwikkeld is een instrument (zie bijlage 1) waarin een school kan vaststellen op welk punt deze zich
bevindt ten aanzien van de begeleiding van (hoog)begaafde leerlingen. Dit instrument is opgesteld
door de eerste lichting talentcoaches. Ook komt de school bij invulling van de nulmeting te weten
welke stappen er nog gezet kunnen worden.
7. Signalering
Het is van groot belang om de (hoog)begaafde leerlingen te herkennen. Dat is niet altijd eenvoudig,
daar er immers ook sprake kan zijn van onderpresteren en de toets resultaten een ander beeld laten
zien, dan men zou verwachten van (hoog)begaafden.
De talentcoaches hebben ook een eigen signaleringsprotocol (zie bijlage 2) ontwikkeld. Bedoeling is
dat alle leerlingen gescreend worden. Mocht er vermoeden bestaan op basis van deze eerste
screening dan kan met behulp van het Digitaal Handelingsprotocol (DHH) achterhaald worden of er
inderdaad sprake is van een ontwikkelingsvoorsprong. Op basis van de uitslag kan er een bepaald
onderwijsaanbod gedaan worden: leerlijn 1 en leerlijn 2, afhankelijk van de grootte van de
ontwikkelingsvoorsprong.
Om de onderwijsbehoefte van deze leerlingen te kunnen vaststellen is het nodig een zo compleet
mogelijk beeld te krijgen. In het kader van handelingsgericht werken worden diverse
informatiebronnen aanbevolen: ouders, het kind zelf, observaties door de leerkracht, toets uitslagen
en testen, ook een vragenlijst behoort tot de mogelijkheden.
Vervolgens moet de groepsleerkracht zo toegerust zijn dat ze op een goede manier dit type leerling
kan begeleiden. (Zie competentieprofiel leerkracht t.a.v. begeleiding (hoog)begaafde leerlingen.)
Allereerst ziet en begrijpt ze de educatieve behoeften van de begaafde leerling en brengt deze
gestructureerd in kaart (o.a. door signalering) en vervolgens kan zij een aantal interventies inzetten,
gericht op compacten en verrijken en daarnaast gericht op leergedrag van de leerling. Dit kan
opgenomen worden in haar groepsplannen en behoort in feite tot de basisondersteuning, die elke
school moet kunnen bieden. De leerkracht geeft binnen de grenzen van wat haalbaar is in de groep
en op basis van haar persoonlijke professionaliteit, handen en voeten aan een ‘passend onderwijs
aanbod’ voor de (meer)begaafde leerling.
Er zijn leerlingen die blijven onderpresteren. Zij geven vaak aan dat zij niet met plezier naar school en
soms raken zij zelfs depressief. Er komt niet uit wat verwacht wordt op basis van hun intelligentie.
Hun talent komt niet tot bloei en de grenzen van wat haalbaar is in de klas zijn bereikt. Een
randvoorwaarde is een veilig schoolklimaat ook voor deze leerlingen. Het is belangrijk dat zij durven
te laten zien wat zij kunnen, hun anders denken/zijn te honoreren. Scholen kunnen er dan voor
kiezen een bijzonder onderwijsarrangement in te stellen voor de (meer)begaafde leerlingen. Dit
betekent dat de leerling in zijn leeftijdsgroep zal werken en soms in een groep van belangstellings- of
ontwikkelingsgelijken (peergroup). Dit kan leiden tot verschillende onderwijsarrangementen binnen
een systeem van het reguliere onderwijs. Van plusklas, via leerlandschap, naar bovenschoolse
10
plusklas en een ‘day a week school’. Het gaat dan om het scheppen van mogelijkheden, waarbij meer
ruimte en tijd is om effectief te kunnen inspelen op de specifieke behoeften van de leerling, omdat
dit redelijkerwijs niet meer in een volle groep kan. Het afstemmen op de educatieve behoefte van de
leerling vraagt een grote vaardigheid van de leerkracht en gaat (nog) vaak haar kunnen te boven. Een
bijkomende moeilijkheid zit in de selectie van leerlingen voor een bepaald onderwijsarrangement,
zoals de plusklas. Begaafdheid sec vormt onvoldoende onderbouwing voor de pedagogischdidactische noodzaak om deel te nemen aan een dergelijk onderwijsarrangement. Vaak worden
onderpresteerders niet uitgenodigd om deel te nemen aan dergelijke arrangementen. De potentie
van deze groep leerlingen wordt nog steeds niet onderkend en de prestaties blijven achter.
Ook als een school het bijzondere arrangement voor (meer)begaafde leerlingen goed geregeld heeft
vallen er soms leerlingen tussen wal en het schip. Dat zijn er niet veel, ongeveer 0,5 % van de totale
leerlingen populatie. Het gaat dan onder andere om sociale isolatie, de leerling treft geen kinderen,
die net zo zijn als hijzelf, hij vindt geen aansluiting en raakt sociaal geïsoleerd en/of depressief. Vaak
gaat het om kinderen, bij wie het vrijwel onmogelijk is om aan te sluiten bij hun speciale
onderwijsbehoefte. Het kan ook gaan om leerlingen die op twee manieren bijzonder zijn, naast
hoogbegaafdheid is er sprake van leer- en/of gedragsproblemen. Bij deze leerlingen wordt
hoogbegaafdheid vaak niet onderkend en is het helemaal lastig om hun een passend
onderwijsaanbod te doen. Ouders zien thuis vaak een heel ander kind dan school. Soms zijn
leerlingen niet meer te bewegen om naar school te gaan. Een voorziening exclusief voor
hoogbegaafden, in de zin van speciaal onderwijs, is in deze gevallen de oplossing.
(bron van een groot gedeelte van deze tekst: Gerven van L. en Hoogenberg-Engbers I. (2011)
“Begaafd begeleiden”, Assen: van Gorcum)
8. Literatuurstudie
Ter ondersteuning van het project heeft Esther de Boer van KPC Groep een literatuurstudie gedaan
op verzoek van De Groeiling met als onderzoeksvraag:
“ Welke factoren worden in literatuur omschreven als effectief bij het geven van onderwijs aan
hoogbegaafde leerlingen om hun cognitieve en sociaal-emotionele competenties optimaal te
ontwikkelen?”
Het gaat hier om factoren ten aanzien van:
a. leerkrachtvaardigheden en –gedrag;
b. didactiek/leerstrategieën;
c. klassenmanagement;
d. organisatie.
Op basis van deze literatuurstudie zijn een drietal instrumenten ontwikkeld, te weten: zelfreflectie –
instrument voor leerkrachten (bijlage 4), aanvulling van het competentieprofiel leerkrachten ofwel
kijkwijzer bij leerkrachtvaardigheden ten aanzien van hoogbegaafdheid (bijlage 5) en de checklist
beleid ten aanzien van onderwijsarrangementen voor hoogbegaafde leerlingen (bijlage 6)
11
In de volgende paragraven wordt deze literatuurstudie samengevat. Voor de complete
literatuurstudie zie: Boer de E., (2012) Factoren die van belang zijn bij het geven van onderwijs aan
hoogbegaafde leerlingen, Den Bosch KPC groep. Een literatuurstudie naar optimaal onderwijs voor
hoogbegaafde leerlingen. Deze literatuurstudie is in zijn geheel te downloaden op de sites van KPC
groep, De GroeiAcademie en De Groeiling.
8.1
Eisen verrijkingsonderwijs
We kunnen stellen dat goed (verrijkings-)onderwijs moet voldoen aan de volgende eisen (gebaseerd
op van Tassel-Baska, 2003):
• Nadruk op uitdagende opdrachten; verdiepend in plaats van verbredend; en op concepten in plaats
van feiten; aandacht voor dwarsverbanden tussen en binnen concepten;
• Complexe opdrachten die leerlingen uitdagen om abstract te denken en gebruik te maken van
hogere-orde denkvaardigheden;
• Mogelijkheid voor ‘intensiteit’; langere tijd kunnen werken aan een idee dat fascineert;
• Mogelijkheden voor het toepassen van metacognitieve vaardigheden;
• Actief leren en oplossen van problemen;
• Stellen van relevante doelstellingen en eisen voor leerlingen;
• Authentiek assessment; zoals portfolio’s en ‘performance-based’ activiteiten;
In feite kunnen we stellen dat deze componenten het leren bevorderen, in de zin van het verleggen
van eigen grenzen in kennis en vaardigheid (Wientjes 2008). Het gaat om het geheel van activiteiten
waarbij leerlingen betrokken zijn zodanig dat het voor hen noodzakelijk is te reflecteren op de wijze
waarop die kennis voor hen persoonlijk betekenis krijgt en aangewend kan worden (Hohmann &
Weikart 1995, in van Gerven (2008), pg. 88). Dit veronderstelt dat de leerling alleen leert als hij actief
betrokken is bij zijn eigen leerproces en als een leerling op het eigen leren reflecteert. Dat wil zeggen
dat hij regelmatig een inschatting maakt van zijn eigen kennis en vaardigheden om concepten te
kunnen hanteren en uitdagingen aan te gaan. Leren is daarmee een verzameling van mentale en
fysieke processen die leerlingen aanzetten tot het verzamelen van kennis, denken en probleem
oplossen en het ontwikkelen van bijbehorende vaardigheden (Van Gerven 2009). Van Gerven (2007)
benadrukt dat een opdracht ook een beroep moet doen op de creativiteit van het kind en dat de
opdracht het didactisch niveau van de leerling moet overstijgen. Uiteindelijk zou verrijkingsonderwijs
moeten leiden tot het daadwerkelijk leren van kinderen en daarmee het toenemen van het
analytisch en probleemoplossend vermogen, het ontwikkel en van gedegen en waardevolle
interesses en het stimuleren van originaliteit, initiatief en zelfwerkzaamheid (naar Hill 1991). Jolles
(2006) ondersteunt dit door onderzoek van Posner en Raichle aan te halen in zijn artikel, waarin
aangegeven wordt dat wanneer een taak geleerd is, de hersenactiviteit vermindert. Dit impliceert dat
het uitermate belangrijk is voor (hoog)begaafde leerlingen, om veel te variëren in taken die worden
aangeboden om de hersenen te blijven stimuleren.
In de verrijkingscursus van het CBO benoemt Els Schrover een vijftal belangrijke eisen, die aan
verrijkingsonderwijs gesteld dienen te worden. (syllabus Verrijking, CBO, 2011):
12
• Inzicht in eigen leren: weten wat de sterke en zwakke kanten zijn, eigen voorkennis verbinden met
nieuwe kennis en inzichten, eigen interesses hebben en die ook delen met geestverwanten en
ervaring opdoen met hindernissen, wrijving, weerstand en fouten durven maken.
• Overzicht over het leertraject: “In aansluiting op de metacognitieve aanpak van (hoog)begaafde
leerlingen is het van groot belang dat ze weten wat ze aan het leren zijn, en waarom.” Dat is voor alle
kinderen belangrijk, maar voor (hoog)begaafde leerlingen een natuurlijke manier van kennis
ordenen. Wordt hier niet aan tegemoet gekomen, dan komen ze tekort en kunnen ze niet oefenen
met hun natuurlijke kracht.” Het gaat om ‘weten wat je leert’, kunnen evalueren wat lukt en wat nog
niet, en eigen leerdoelen kunnen stellen met behulp van een coach/mentor.
• Motivatie en doorzettingsvermogen: als (hoog)begaafde leerlingen kennis maken met
wrijvingsmomenten, momenten waarbij alles niet zomaar lukt, kunnen ze oefenen met doorzetten.
Op die manier leren ze dat het oefenen en het doorzetten uiteindelijk de voldoening oplevert van het
voltooien van een taak die eerst niet lukte. “Die voldoening is een heel belangrijk onderdeel van
ieder leertraject en (hoog)begaafde hebben aangepaste complexe opdrachten nodig om deze
voldoening te ervaren.” Het gaat om: niet schrikken van hindernissen of weerstand, oefenen met
wrijving, faalangst herkennen en weten wat je eraan doet en hindernissen als eigen mindset
herkennen en weten wat je daaraan doet.
• Reflectie op het eigen leerproces: een kracht van (hoog)begaafde leerlingen toont zich ook in de
innerlijke dialoog, terwijl ze monitoren wat ze aan het doen zijn. Deze manier van denken is
uitermate geschikt om het eigen leertraject te overzien en te evalueren. Bijvoorbeeld het leren met
inzicht (waarom leer ik dit?, waar gaat dit over?) en daardoor het geleerde kunnen toepassen op
andere gebieden.
• Samenwerken: het is belangrijk om (hoog)begaafden hiermee te laten oefenen. “Het belangrijkste
aspect van samenwerken is dat iemand in staat is om te zien (en evalueren) wat de eigen bijdrage is
aan de samenwerking, maar ook wat de bijdrage van de anderen is/kan zijn. De leerlingen leren om
samenwerking te benoemen in termen van de rollen die iedere deelnemer speelt in de
samenwerking, niet in de termen van persoonlijkheden” In dezelfde verrijkingscursus wordt ook de
rol van creativiteit benadrukt. Creëren is in de 2e versie van Bloom de hoogste vorm van denken. Het
bedenken en uitwerken van originele ideeën vraagt om complex denken, omdat hiervoor zowel
analyse en evaluatie nodig is. Het gaat om een nieuwe creatie op basis van een evaluatie en analyse
van wat er al bestaat.
8.2 Voorwaarde voor goed onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen:
de omgeving
Verrijkingsonderwijs werkt alleen goed als het onderwijs goed aansluit op de onderwijsbehoefte- en
vaardigheidsniveau(s) van de individuele (hoog)begaafde leerling. Volgens Mooij, Hoogeveen e.a.
(2007) dient er enerzijds sprake te zijn van een voldoende mate van individualisering gezien de
diversiteit in begaafdheden of vaardigheidsniveaus van een ((hoog)begaafde) leerling. Anderzijds
dient er voor de school, leerling en ouders in pedagogisch, psychologisch en didactisch opzicht
voldoende structurering en houvast te zijn; leerling, opvoeders, leerkrachten en eventuele andere
begeleiders dienen adequaat te worden gesteund in hun begeleiding van de ontwikkelings-en
leerprocessen van een ((hoog)begaafde) leerling, in diverse situaties.
13
8.3
Leerkrachtcompetenties
Een goed verrijkingsprogramma alleen is geen garantie op succes.
De drie psychologische basisbehoeften om tot leren te komen vormen de sleutel tot succes. Deze zijn
beschreven in de Selfdetermination theory van Deci en Ryan (2000). Het gaat om relationele
verbondenheid, competentie en autonomie. Hoewel deze basisbehoeften pedagogisch gezien voor
alle leerlingen van belang zijn, lijken ze goed aan te sluiten op de ‘kenmerken’ en behoeften van
(hoog)begaafde leerlingen. Zo worden (hoog)begaafde leerlingen vaak een sterke behoefte aan
autonomie toegedicht en ook de behoefte aan relatie, gekoppeld aan de behoefte aan begrip is
kenmerkend voor deze leerlingen.
De belangrijkste competenties van leraren in de klas bij het lesgeven aan (hoog)begaafde leerlingen:
1 Een veilige omgeving bieden voor (hoog)begaafde leerlingen:
• een positieve houding ten opzichte van (hoog)begaafdheid;
• kunnen begeleiden van de sociale en emotionele ontwikkeling van (hoog)begaafde leerlingen;
• laten merken dat leerlingen, hun overtuigingen, gevoelens en gedrag belangrijk zijn;
• De kinderen helpen met herkennen, uitdrukken en accepteren van hun gevoelens;
• Duidelijk kunnen maken dat een kind gewaardeerd wordt en niet alleen het vermogen om goed te
presteren;
• Uitleggen dat de unieke kwaliteiten van een kind worden gewaardeerd;
• Eerlijk zijn;
• Goed kunnen luisteren naar de leerlingen;
• De leerling zich begrepen laten voelen.
2 De (hoog)begaafde leerling zich bekwaam laten voelen om een gewenst resultaat neer te zetten:
• Uitgaan van de leerbehoeften van de individuele leerling;
• Aanpassen van de inhoud van de leerstof aan de leerbehoeften van de (hoog)begaafde leerling;
• Eisen te stellen en op de juiste manier beoordelen van het werk van de (hoog)begaafde leerling;
• Op bepaalde momenten tijd reserveren om met het kind door te brengen;
• Aanmoedigen en ondersteunen van alle pogingen van leerlingen, ook al leveren niet
alle pogingen succes op;
3 Leerlingen leren dat ze hun leergedrag zelf kunnen sturen (autonomie):
• Honoreren van initiatieven van leerlingen;
• Leerlingen leren eigen keuzes te maken en zelfverantwoordelijk te zijn voor het eigen leergedrag
• Aanmoedigen en toestaan om met (bijzondere) interesses aan de slag te gaan;
• Het belang van productief samenwerken benadrukken en daarin ook een voorbeeld zijn;
• De leerling helpen met leren.
4 Kunnen signaleren en begeleiden van (hoog)begaafde leerlingen in de klas;
• De kenmerken kennen van (hoog)begaafde leerlingen;
• Erkennen dat een (hoog)begaafde leerling ook begeleiding nodig heeft;
• Weten welke leerstof een leerling nodig heeft;
14
5 Een uitdagende leeromgeving bieden;
• (Hoog)begaafde leerlingen op een eigen manier laten denken;
• Uitdagende opdrachten bieden;
6 Goed organiseren van het lesgeven/ klassenmanagement;
• Duidelijk zijn in wat wel en niet mag;
• Duidelijk aan kunnen geven wat de leerlingen gaan doen in de klas;
• Organiseren van de leerlijnen.
7 Didactiek af kunnen stemmen op de (hoog)begaafde leerling en flexibel te zijn in het wisselen
van rollen (coach, docent, begeleider, adviseur, mentor);
8 Ouders kunnen betrekken bij de zorg voor de leerling.
8.4 HGW in de praktijk: onderwijsbehoeften, compacten, verrijken en
verkorte instructie
De cyclus HGW heeft betrekking op algemene onderwijszorg aan alle leerlingen in de groep én op
extra onderwijszorg aan (subgroepjes) leerlingen in de groep. Voor (hoog)begaafde leerlingen die
meer nodig hebben, bijvoorbeeld een afwijkend onderwijsprogramma, is het verstandig om een
individueel plan op te stellen in overleg met ouders, leerling en ib.
Onderwijsbehoeften
Om een (hoog)begaafde leerling te laten leren moet deze uitgedaagd worden. Uit de voorafgaande
hoofdstukken is al gebleken hoe belangrijk het is om deze leerlingen een aangepast programma te
geven. Dat wordt ook nog eens ondersteund door onderzoek naar succescondities voor onderwijs
aan (hoog)begaafde leerlingen (Mooij e.a., 2007) (zie hoofdstuk 5). Een goed programma voor
(hoog)begaafde leerlingen start met het vaststellen van de onderwijsbehoeften, Onderwijsbehoeften
vaststellen samen met de IB, ouders en het kind zelf (zie bijlage 3).
In de klas is het daarom van belang om de leerling een programma te bieden dat aansluit bij zijn of
haar onderwijsbehoeften. Deze onderwijsbehoeften worden vastgesteld aan de hand van een
analyse van methode gebonden toetsen, Cito-toetsen en gesprekken met ouders en het kind zelf.
Eventueel biedt ook een psychologisch onderzoek meer duidelijkheid over de potentie van het kind.
Om vervolgens vast te stellen welke onderdelen de leerling voldoende beheerst kunnen de methode
gebonden toetsen worden doorgetoetst en geanalyseerd. Van Gerven (2007) zegt hierover: “Aan de
hand van de toets bekijkt de leerkracht welke onderdelen de leerling voldoende beheerst en welke
onderdelen door de leerling nog verder geoefend moeten worden. Vervolgens maakt de leerkracht
op grond van deze analyse een selectie uit de oefenstof van dat blok”. Hierbij is communicatie met
ouders en leerling aan te bevelen.
Compacten van de leerstof
Bij compacten wordt de leerstof, op basis van de analyse van de onderwijsbehoefte van de leerling,
verminderd tot wat noodzakelijk is voor die leerling. Compacting kan individueel toegepast worden
of schoolbreed. Bij schoolbreed compacten worden leerlingen ingedeeld in groepen met dezelfde
15
onderwijsbehoeften (bijvoorbeeld in leerlijnen). Dit voorkomt dat deze leerlingen, die minder
behoefte hebben aan instructie en herhaling, zich gaan vervelen en gaan onderpresteren. Van
Gerven (2007): “Door compacting kan de leerkracht de reguliere lesstof meer afstemmen op de
leerbehoeften van (hoog)begaafde leerlingen en kunnen problemen als demotivatie en
onderpresteren voorkomen worden”. In een individueel of groepsplan kan het programma voor de
leerling worden vastgelegd.
Verrijking
De leerkracht in de klas zal op de hoogte moeten zijn welke mogelijkheden de reguliere methoden
bieden voor verrijking, maar ook van alternatieve (plus) methoden die verrijking bieden. Eventueel
kan gebruik gemaakt worden van zelf ontwikkelde materialen, die gescreend worden op de eisen
voor verrijkingsonderwijs. Het is belangrijk dat aan het begin van het schooljaar duidelijk is welke
mogelijkheden voor verrijking er zijn voor de betreffende leerlingen in de klas (lijst met materialen
per leerjaar opstellen). In gesprek met de leerling kan dan passend verrijkingsonderwijs gekozen
worden, onder andere afhankelijk van passie en interesses. Daarnaast is het voor de
groepsleerkracht van belang om op de hoogte te zijn van eventueel verrijkingsonderwijs op school, of
bovenschoolsniveau. Dit omdat de leerling vaak in de klas begeleiding nodig heeft bij het uitvoeren
van opdrachten. Daarnaast is het van belang om te kunnen bekijken hoe praktisch gezien het
programma van de leerling eruit ziet. In een individueel of groepsplan kan het programma voor de
leerling worden vastgelegd. Ook hierbij is communicatie met ouders én met de leerling van belang.
Met betrekking tot verrijking geven Mooij e.a.(2007, pag. 60) aan dat het van belang is dat de
verrijking niet bovenop de stof komt, maar in plaats daarvan. Om dit te kunnen doen moet de
reguliere leerstof gecompact worden, zodat er tijd vrij komt voor verrijking. “Het uitgangspunt voor
keuze en beoordeling van de lesstof is dat een leerling controle krijgt over zijn of haar denk- en
werkstrategieën, zoals het durven aangaan van uitdagingen. Het gaat niet om het produceren van
wat je al weet, iets dat nu nog vaak gebeurt, maar om het werkelijk kunnen aanleren van nieuwe
kennis en vaardigheden, doorzetten, plannen & organiseren.”
Onderpresteren
Leerkrachten moeten alert zijn op onderpresteerders. Hierbij is het van belang dat de leerkrachten
goede kennis hebben van de onderliggende onderwijsmaterie. Vooral meisjes, kinderen met minder
hoog opgeleide ouders en allochtone leerlingen zijn moeilijker te signaleren als onderpresteerders.
Daarnaast blijkt onderpresteren ook relatief vaker voor te komen bij taal dan bij rekenen. Als
verklaring wordt gegeven dat leerkrachten vaak beter om kunnen gaan met een voorsprong in
rekenen dan in taal. Het blijft dus ook van belang om goed te compacten en te verrijken, in het
bijzondere voor taal.
Instructie
(Hoog)begaafde leerlingen hebben vaak voldoende aan een instructie die korter is dan de normale
instructie. Van Gerven (2007) stelt dat de leerkracht kan kiezen voor een korte klassikale instructie,
daarna kunnen de (hoog)begaafde leerlingen aan de slag. “Bij (hoog)begaafde leerlingen is het
belangrijk om direct het nieuwe element in de leerstof te presenteren, zodat de aandacht van de
leerling niet weg dwaalt”. Soms is het geven van instructie niet nodig, bijvoorbeeld wanneer er
sprake is van een (grote) didactische voorsprong.
16
Een plan maken
Op basis van het vaststellen van de onderwijsbehoeften van een leerling wordt gekeken in hoeverre
de leerling in het groepsplan wordt opgenomen, of dat er een individueel plan nodig is. Mogelijk is er
sprake van een te grote didactische voorsprong, waardoor opnemen in een groepsplan niet meer
voldoende is en er grotere maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld een aangepast programma. In dat
geval kan de keuze gemaakt worden voor een individueel plan, in overleg met ib, ouders en de
leerling zelf.
8.5
Organisatie
Een succesvol aanbod voor hoogbegaafde leerlingen bieden op de school is afhankelijk van een
aantal kritische succesfactoren. Zo spelen kennis, houding, vaardigheden en financiën allemaal een
rol. Deze afzonderlijke succesfactoren lijken bovendien ook nog eens van invloed te zijn op elkaar.
Het is niet alleen een kwestie van voldoende kennis aanbrengen bij de leerkrachten of van het
aanschaffen van het juiste materiaal. Voor een succesvol, duurzaam aanbod voor hoogbegaafde
leerlingen is een samenhangend pakket aan factoren van essentieel belang. Om die reden vraagt het
succesvol en duurzaam aansluiten bij de onderwijsbehoeften van hoogbegaafde kinderen dan ook
om schoolbeleid.
Een model van samenhang
In eerste instantie zien we dat het samenspel tussen deskundigheid van de leerkrachten, het
draagvlak binnen het team en het uittrekken van budget voor de specifieke doelgroep voorwaardelijk
zijn voor het treffen van passende begeleiding en onderwijsvoorzieningen voor hoogbegaafde
leerlingen. Ontbreekt het aan één van deze drie aspecten dan leidt dat tot onvoldoende
aanpassingen in het aanbod. Het gebrek aan één van deze aspecten kan het gevolg zijn van
onvoldoende visie en beleid: het ontbreekt aan scholing voor de leerkrachten of aan budget om
middelen en materialen aan te schaffen. Het kan ook voortkomen uit het (terecht) stellen van andere
prioriteiten of aan een gebrek aan urgentiebesef en inzicht in de meerwaarde. Hoogbegaafdheid
wordt helaas nog steeds door sommige mensen gezien als een ‘luxeprobleem’. Het gebrek aan deze
aspecten of het gebrek aan beleid op het gebied van hoogbegaafdheid leidt er vervolgens toe dat er
sprake is van onvoldoende deskundigheid en/of onvoldoende draagvlak en/of onvoldoende budget
binnen de school. Op haar beurt leiden deze ‘tekorten’ weer tot het uitblijven van passende
begeleiding en onderwijsvoorzieningen voor hoogbegaafde kinderen. Wanneer er geen passende
voorzieningen zijn binnen een school zien we dat de motivatie van de hoogbegaafde leerling steeds
verder achteruit gaat en zien we het onderpresteren toenemen. Een bijeffect van het uitblijven van
de passende onderwijsvoorzieningen is bovendien dat hoogbegaafde kinderen ook minder vaak
gesignaleerd worden binnen een school. De condities waarbinnen leerlingen kunnen laten zien wat
ze kunnen zijn immers niet optimaal.
17
9. Onderwijsarrangementen
De leerkracht gaat om met de verschillen in kennis, vaardigheden, gedrag en onderwijsbehoeften
van de leerlingen. Afhankelijk van deze behoeften krijgt de leerling een passend onderwijsaanbod.
De volgende ondersteuningsniveaus kunnen er voor hoogbegaafde leerlingen onderscheiden
worden:
Niveau 1: Algemene zorg in de groep.
Bij dit zorgniveau gaat het om het basisaanbod voor alle leerlingen.
Instructie door de groepsleerkracht, na de klassikale opdracht heeft leerling tijd over voor
verrijkingsstof binnen de methode.
Niveau 2: Zorg in de groep voor begaafde leerlingen.
De leerlingen krijgen verkorte instructie en de oefenstof van basisvaardigheden wordt beperkt
(compacten). Naast het reguliere aanbod wordt meer uitdagende leerstof aangeboden
(verrijkingsstof buiten de methode). De kinderen werken zelfstandig en ontvangen regelmatig
feedback op hun leerproces.
Niveau 3: Zorg in de groep voor mee begaafde leerlingen
De kinderen krijgen verkorte instructie en de oefenstof basisvaardigheden wordt sterk gecompact.
Naast het ingeperkte reguliere aanbod wordt tijd ingeruimd voor verrijking, verdieping of verbreding.
Dit kan een onderwerp zijn, dat losstaat van de basisstof. De kinderen werken zelfstandig en
ontvangen regelmatig feedback op hun leerproces en er worden duidelijke eisen aan hun werk
gesteld.
Niveau 4: Zorg buiten de groep voor hoogbegaafde leerlingen
Leerlingen volgen op één of meerdere dagdelen van de week niet meer het standaard
lesprogramma, maar gaan op de eigen school of elders aan de slag met projecten in bijvoorbeeld een
plusklas. Te denken valt aan vakken als filosofie, Spaans, schaken enzovoort.
Niveau 5: Zorg buiten de reguliere basisschool voor hoogbegaafde leerlingen
Het gaat hierbij om hoogbegaafde leerlingen, bij wie het lesprogramma van een reguliere basisschool
onvoldoende aansluit bij hun onderwijsbehoefte. Vaak is er sprake van onderpresteren. De
Vuurvogel is een voorziening van De Groeiling, waarbij leerlingen voltijds onderwijs ontvangen. Het
programma wordt afgestemd op de capaciteiten van het kind. Er is een continu uitdagend aanbod
passend bij het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
9.1
Hoogbegaafdheid in de klas
Als een leerkracht geconfronteerd wordt met een enkele leerling die de aangeboden stof al beheerst,
gaat hij op zoek naar extra taken voor de leerling. Deze taken worden in de eigen groep uitgevoerd.
18
Extra werk
In eerste instantie gaat de leerkracht – eerst zelf en daarna in samenspraak met de IB’er en een
begeleidingsdienst - op zoek naar aanvullende taken voor leerlingen die steeds snel klaar zijn met
hun werk. Deze taken worden in de klas uitgevoerd. In tweede instantie wordt overgegaan over tot
compacten en verrijken. Hierbij krijgt de leerling de essentie van de stof aangeboden (compacten) en
ook extra verbredings- of verdiepingsstof (verrijken). SLO heeft hier materialen voor ontwikkeld,
recente methodes bieden verrijkingsstof in hun reguliere aanbod. Als voor deze aanpak wordt
gekozen, blijft de leerling óf ‘binnen de stof’ van het schooljaar waarin hij zit óf hij start met de stof
van een volgend jaar. De eigen leerkracht kan deze stof aanbieden of de leerling gaat voor een aantal
lessen naar een volgende groep. Dit laatste vergt rooster technische afstemming.
Voordelen
Dit is in de klas eenvoudig te organiseren en vraagt niet of nauwelijks rooster technische
aanpassingen. Bijkomend voordeel is dat de leerling in de eigen groep blijft (voor althans het
grootste gedeelte van de tijd).
Aandachtspunten
Deze aanpak stelt hogere eisen aan het klassenmanagement en aan de didactische en pedagogische
vaardigheden van de leerkracht. Immers: de leerling wordt niet als ‘instructieonafhankelijk’ aan het
werk gezet, maar krijgt op een hoger abstractieniveau instructie en feedback voor complexere
vaardigheden. Dit vraagt van de leerkracht dat hij hiervan voldoende kennis heeft. Bovendien moet
hij het in de klas zó organiseren, dat hij hiervoor tijd kan inruimen. De eerste impuls van veel
leerkrachten is om te zien naar uitdagend lesmateriaal voor de (hoog)begaafde leerling. Er is een
toenemend aantal leermiddelen beschikbaar, dat verkocht wordt als ‘speciaal ontwikkeld voor
hoogbegaafde leerlingen’. Die materialen zijn ongetwijfeld zeer geschikt om als verrijkingstaak in te
zetten. Maar of er een goede match ontstaat tussen leerling en leerstof heeft niet alleen te maken
met de vraag voor welke groep leerlingen het materiaal ontwikkeld is en dat het materiaal uitdagend
is. Dit heeft te maken met de vraag ‘wat wil ik als leerkracht dat deze leerling leert en welke
leerdoelen ga ik samen met de leerling nastreven?’. Het gaat juist niet alleen om cognitieve doelen,
maar het gaat om alle ontwikkelingsgebieden van een leerling. (Zie hiervoor bijlage 5: de
vaardigheidsdoelen voor onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen van het SLO).
Het is duidelijk dat deze leerlingen minder behoefte hebben aan instructie en minder herhalingsstof
hoeven te maken, om toch goed te presteren (een A-score op de cito M/E toetsen). Dat betekent dat
de lesstof gecompact kan worden. Daarmee hangt natuurlijk de noodzaak om te verrijken samen, er
blijft immers tijd over die op een andere manier ingezet moet worden.
Een valkuil is te denken dat deze kinderen geen of heel weinig instructie nodig hebben. Zij hebben
echt instructie nodig, zowel voor de reguliere stof en als voor de verrijkingsstof. Deze instructie moet
kort zijn en top-down. Begaafde leerlingen zijn geneigd inadequate strategieën te handhaven, zij zien
vaak het nut er niet van in om andere snellere strategieën in te zetten, want zij komen ook zo wel tot
het goede antwoord.
Op de Vuurvogel is duidelijk geworden dat hoogbegaafde kinderen ongeveer 40% minder tijd nodig
hebben om zich de reguliere lesinhoud van de kernvakken eigen te maken, dan minder begaafde
19
kinderen. Rekenen, taal en spelling dat levert ongeveer 6 klokuren per week op, die dus anders benut
worden.
Het bestuur kan ervoor kiezen het reguliere lesprogramma en de didactiek dusdanig te verrijken dat
álle leerlingen bij elkaar in de groep blijven, maar de stof op hun eigen niveau uitwerken. Be Cool, het
programma van het samenwerkingsverband Lelystad en de Universiteit van Twente, is hier een
voorbeeld van. Be Cool biedt de hele groep thema’s aan uit het sociaal-technische domein, zoals
gezonde voeding. Leerlingen werken op hun eigen niveau aan het thema.
Voordelen
De (hoog)begaafde leerlingen blijven in de klas; zij blijven deel uitmaken van hun sociale netwerk.
Door met elkaar, maar op het eigen niveau, met dezelfde stof bezig te zijn en daarover te
rapporteren aan de hele groep, kunnen ook de minder begaafde leerlingen profiteren. Zij zien,
indirect, dat de stof op verschillende manieren verwerkt kan worden.
Deze aanpak is nog in ontwikkeling en vraagt het nodige van de pedagogische en didactische
vaardigheden van de leerkrachten in de klas.
Kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong
Algemene opmerkingen
- Een kleuter kan een voorsprong hebben op andere kleuters die tijdelijk is. Blijf het kind dus
goed volgen
- Stel eisen aan het werk.
- Loop langs en kijk het werk altijd na.
Voor welke kinderen?
-
Kleuters met een opvallende score op basis van instrumenten uit signaleringsprotocol
(kindtekening van Goodenough, gesprek, etc.)
Op basis van uitslag DHH
Op basis van evt. intelligentieonderzoek (IQ > 130)
Op basis van ervaring leerkracht: dit kind heeft een voorsprong op leeftijdsgenootjes
De ontwikkelingsvoorsprong kan tijdelijk zijn
Hoe compacten/verrijken we tijdens werkles?
-
-
Leerkracht kiest een aantal (kast)werkjes die door alle kinderen van groep 1 of groep 2
gemaakt moeten worden. De HB-kleuters hoeven niet alle werkjes uit de kast te maken die
andere kinderen wel moeten maken (die slaan de te gemakkelijke werkjes over).
Voor alle kinderen gebruik je registratiekaartjes om gemaakte werkjes af te tekenen (kan
kind vaak zelf)
Kind krijgt compacte instructie over het materiaal
Zet verrijkingsmateriaal in voor deze kinderen (vb. noemen? Verwijzen naar werkgroep
materialen)
20
-
I.p.v. verrijkingsmateriaal is materiaal om fijne motoriek te ontwikkelen ook heel belangrijk.
Bijv. klei, mozaïeken, kraaltjes.
Bij bijv. kleien: laat kind eenvoudige dingen maken (bijv. slangen). Kind wil vaak iets moeilijks
maken, is perfectionistisch dus het lukt niet. Motorische ontwikkeling is hier het doel.
Je kunt ook een plusmap maken met allerlei moeilijke werkbladen. Als je voor de groep een
werkboekje met werkbladen maakt, kun je een moeilijker boekje maken voor de HB-kleuters
Tijdens een werkles kun je HB-kleuters (evt. uit verschillende klassen) aan elkaar koppelen en
een moeilijk werkje laten maken.
http://talentstimuleren.nl/?file=98&m=1354031339&action=file.download, staat een
opdrachtenwaaier speciaal voor kleuters.
Hoe compacten/verrijken we tijdens de kring?
-
9.2
Kring is al snel oninteressant en te lang voor deze kinderen.
Gebruik de ‘kleine kring’ met homogeen groepje
Geeft het kind een opdracht (bijv. iets opzoeken) als je met anderen in kring werkt
Stel ook abstractere, filosofischer vragen aan de klas. Die vragen zijn om de HB-kleuter te
prikkelen.
Plusklas in de school
De school kan er ook voor kiezen om een leerling die ver voorloopt een groep te laten overslaan of
een extra aanbod te doen (bijvoorbeeld in een plusklas).
Extra aanbod
Als er een groepje leerlingen is dat meer aankan, bieden scholen soms iets extra’s aan, zoals een
plusklas, lessen Spaans of Chinees.
Voordelen
Voor (hoog)begaafde leerlingen kan het erg plezierig zijn met andere (hoog)begaafden op te trekken
en samen intellectuele uitdagingen aan te gaan. Het extra aanbod daagt leerlingen uit om ergens hun
tanden in te zetten. Door de leerlingen moeilijke taken te geven, leren ze dat ze zich daadwerkelijk
moeten inspannen om iets voor elkaar te krijgen. Ze kunnen onder begeleiding van een volwassene
ervaren dat niet alles vanzelf gaat. Hierdoor kunnen zij ook leren hoe te leren. En ze leren omgaan
met tegenslagen als ze iets niet gelijk beheersen. Extra aanbod is relatief eenvoudig te organiseren
als er voldoende leerlingen zijn met vergelijkbare interesses en capaciteiten. Als gebruik gemaakt kan
worden van het netwerk rondom de school, zijn de kosten vaak beperkt.
Aandachtspunten
(Hoog)begaafde leerlingen hebben soms een lage frustratiedrempel. Ze zijn meestal niet gewend om
ergens moeite voor te doen, omdat alles op school vanzelf ging. Daardoor kunnen ze geneigd zijn om
wel ergens aan te beginnen, maar het niet af te maken. Ze hebben al gauw ‘geen zin meer’ en
kunnen terugdeinzen voor inspanning en het gevoel iets ‘niet te kunnen’. Het is niet eenvoudig om
dit te veranderen; het vraagt goede pedagogische vaardigheden van de aanbieder van het extra
programma. Goed contact met de ouders over de mogelijkheid dat dit kan gebeuren, is hierbij
21
belangrijk. Bij weerstand is het essentieel de oorzaak hiervan te herkennen. Biedt de aangeboden
stof te veel of te weinig uitdaging? Zijn er misschien motivatieproblemen? Deze weerstand zal
meestal anders verpakt worden, omdat het kind dit niet van zichzelf herkent. Het kan helpen als
leerkracht deze afkeer zelf benoemt als ‘normaal’, een leerproces.
Aanbevelingen
- Zorg voor een duidelijke en gedeelde visie op de plusklas. Het moet helder zijn voor welke
hulpvragen de leerlingen terecht kunnen in de plusklas. Stel op basis daarvan vast aan welke
doelen er gewerkt wordt en wat het aanbod is. Bekijk pas daarna voor welke leerlingen de
plusklas geïndiceerd is. In het verlengde hiervan is het belangrijk om vast te stellen welke
meerwaarde de plusklas voor een leerling heeft boven het aanbod in de reguliere klas. (bron:
Evaluatie plusklassen
- Stel duidelijke en concrete doelen op voor de plusklas op groepsniveau.
Welke doelen moeten er behaald worden? Stel daarnaast duidelijke en concrete doelen op
voor individuele leerlingen van de plusklas en koppel deze aan de hulpvraag van de
leerlingen. Deze doelen kunnen gaan over scores in het (CITO) leerlingvolgsysteem, maar
kunnen ook anders geformuleerd zijn.
- Baseer het aanbod van de plusklas op de drie pijlers waar hoogbegaafde leerlingen behoefte
aan hebben: uitbreiding en verdieping van het curriculum (cognitieve uitdaging), aandacht
voor sociaal-emotionele vaardigheden en aandacht voor metacognitieve vaardigheden, zoals
plannen en organiseren. Het is belangrijk dat deze drie pijlers aan bod komen in de plusklas,
waar het accent ligt is echter weer afhankelijk van de hulpvragen van de individuele
leerlingen in de plusklas.
- Naast het vaststellen van de doelen, is het van belang om vooraf te bepalen op welke manier
de vooruitgang van de leerlingen gevolgd zal worden. Daarnaast is het belangrijk om vast te
leggen op welke manier het effect van de plusklas op groepsniveau vastgesteld kan worden
en door wie de doelstellingen geëvalueerd worden. (bron: CPS Onderwijsontwikkeling en
advies (2011), Evaluatie Plusklassen, Amersfoort: CPS)
9.3
Bovenschoolse plusklas
Het bestuur kan voor meerdere scholen een (hoog)begaafdenklas aanbieden, bijvoorbeeld in de
vorm van een plus- of verrijkingsklas, op een van de locaties. Leerlingen blijven dan op hun eigen
school, maar gaan een dag of dagdeel naar de locatie waar deze voorziening wordt aangeboden.
Een gespecialiseerd aanbod
Het bestuur kan zelf een (hoog)begaafdenklas organiseren of hiervoor externe deskundigen of
specialisten inschakelen. Deze deskundigen kunnen de lessen aanbieden of de school helpen met het
zelf organiseren van dergelijke lessen. Besturen kunnen ook een aanbod (laten) ontwikkelen, zoals
TriVia voor al haar basisscholen deed. Voor de twintig procent beter presterende leerlingen werden
zogeheten ‘Dolfijngroepen’ in het leven geroepen. Het bestuur nam twee gespecialiseerde
leerkrachten in dienst die school overstijgend voor de Dolfijngroepen werken. De leerlingen van alle
TriVia-scholen krijgen in het eigen schoolgebouw les. Daardoor voelen de directies zich ook
verantwoordelijk voor deze vorm van onderwijs.
22
Voordelen
Wie in zee gaat met een gespecialiseerd bureau, haalt kennis van en ervaring met het werken met
(hoog)begaafden in huis. De specialisten hebben verstand van het aanbieden van extra uitdagende
stof, maar ook van het omgaan met de bij (hoog)begaafde leerlingen voorkomende neiging tot
onderpresteren. Bovendien weten ze hoe om te gaan met eventuele motivatieproblemen.
Aandachtspunten
De verbinding met het ‘reguliere onderwijs’ - het programma en de aanpak in de andere dagen van
de week - is een punt van aandacht. Daarnaast is het belangrijk dat de school waar de leerling op zit
een duidelijke coördinatiefunctie heeft. In niet iedere regio is verder op aanvaardbare afstand een
gespecialiseerd bureau aanwezig. Ten slotte zijn de (meer)kosten een punt van aandacht.
Het bestuur kan ervoor kiezen het reguliere lesprogramma en de didactiek dusdanig te verrijken dat
álle leerlingen bij elkaar in de groep blijven, maar de stof op hun eigen niveau uitwerken. Be Cool, het
programma van het samenwerkingsverband Lelystad en de Universiteit van Twente, is hier een
voorbeeld van. Be Cool biedt de hele groep thema’s aan uit het sociaal-technische domein, zoals
gezonde voeding. Leerlingen werken op hun eigen niveau aan het thema.
Voordelen
De (hoog)begaafde leerlingen blijven in de klas; zij blijven deel uitmaken van hun sociale netwerk.
Door met elkaar, maar op het eigen niveau, met dezelfde stof bezig te zijn en daarover te
rapporteren aan de hele groep, kunnen ook de minder begaafde leerlingen profiteren. Zij zien,
indirect, dat de stof op verschillende manieren verwerkt kan worden.
Aandachtspunten
Deze aanpak is nog in ontwikkeling en vraagt het nodige van de pedagogische en didactische
vaardigheden van de leerkrachten in de klas.
9.4
Regionale voorziening voor voltijds hoogbegaafden onderwijs
Heel kort kan de leerling getypeerd worden als:
‘ik kan het wel, maar ik weet echt niet hoe’
En dat maakt dat de leerling boos, gefrustreerd, wanhopig is.
Het gaat om een leerling die
Niet goed (meer) functioneert in het reguliere onderwijs
In een reguliere groep niet tot werken komt
Afhankelijk is van professionals om tot werken te komen dan wel om zich sociaal en emotioneel te
willen en kunnen ontwikkelen. Door de leerkracht wordt aangegeven: ‘je moet er naast zitten’.
Een zodanige behoefte heeft aan begeleiding dat dit niet in een reguliere school gerealiseerd kan
worden.
23
Waarbij een hoge intelligentie samengaat met een stagnatie in de ontwikkeling mogelijk veroorzaakt
door een of meerdere leer en/ of ontwikkelstoornissen (comorbiditeit) of door een problematiek
gerelateerd aan hoogbegaafdheid (bijv. depressiviteit, chronisch onderpresteren).
Zijn leervermogen mondeling wel zichtbaar maakt.
Zelfs in een peer groep met hoogbegaafde leerlingen geen aansluiting vindt.
Hoe groot is de doelgroep?
Wij denken dat het om een heel kleine groep gaat. Helaas is er nog geen wetenschappelijk onderzoek
op dit gebied. Ervaring en navraag bij experts levert een percentage van 5 tot 10% van de
hoogbegaafde leerlingen als doelgroep voor een zorgvoorziening. Dit percentage is natuurlijk
afhankelijk van de kwaliteit die geleverd kan worden in het regulier onderwijs Zie ook GION rapport
voor de huidige stand van zaken wat betreft de expertise binnen het reguliere onderwijs.
Wat biedt deze curatieve zorgvoorziening
Onderwijs op maat, dat tegemoet komt aan de zorgbehoeften van de individuele leerling
Een aanpak van de problematiek/ stoornis wordt altijd ingebed in een uitdagende leeromgeving en
met behulp van uitdagende leerstof. Het cognitieve niveau van de leerling is uitgangspunt voor het
niveau van de leerstof.
Vanuit de kennis die men heeft van hoogbegaafdheid en van onder andere ADHD, ADD,
depressiviteit, stoornis binnen autistisch spectrum, dyslexie, dyscalculie, faalangst, perfectionisme en
onderpresteren biedt men een flexibel leer en begeleidingsarrangement.
Zowel tijdelijk als permanente plaatsingsmogelijkheden.
Aanmelding van een zorgleerling verloopt via school en indicatie (PCL), niet via de vrije keuze van
ouders. Je kunt het zien als hoogste niveau van zorg.
De zorgvoorziening is een samenwerking tussen de verschillende denominaties van stad en regio.
Gezien het getal is dit noodzakelijk; gezien kennisdeling en bundeling van expertise is het wenselijk.
Voorwaarden
Diagnostiek door deskundigen (vooral daar waar sprake is van onderpresteren)
Orthopedagogen en psychologen hebben kennis van de wijze waarop hoogbegaafde kinderen
eventuele stoornissen compenseren. Zij werken in de school en met de kinderen.
Gespecialiseerde leerkrachten.
Ouders zien hun kind als zorgleerling.
Een dergelijk zorgvoorziening moet niet op zichzelf staan; d.w.z. de leerkrachten en de leerlingen
zouden in contact moeten staan met en gebruik moeten maken van anderen, d.w.z. andere kinderen
en andere specialisten (leerkrachten, IB'er, RT'er, psycholoog, dyslexiespecialist). Een klas alleen met
een leerkracht alleen raakt in een isolement. Aansluiting bij een HB profielschool of bij een SBO
voorziening lijkt noodzakelijk. In een setting van een multidisciplinair team (deskundigen op gebied
van de ‘beperkingen’ en een HB deskundige).
T.a.v. de formatie: SBO formatie: 1 op 12 met experts en klassenassistent er omheen (en dus ook tijd
voor opvang en begeleiding).
Dilemma’s en vragen
Wat gebeurt er met een onderpresteerder of een leerling met dyslexie als hij in een kleine groep
leerlingen zit waar procentueel gezien ook veel kinderen zitten met een ontwikkelingsstoornis.
24
Helpt het de zorgleerlingen als je deze kinderen bij elkaar zet zonder de regulerende invloed van
harmonieus ontwikkelende kinderen (zoals nu wel op de Plusschool). Versterkt het de problematiek
van de zorgleerlingen wanneer je de zorgleerlingen bij elkaar zet? Ze hebben wellicht zeer
verschillende hulpvragen.
Je neemt bij een dergelijk zorgvoorziening ‘het HB zijn’ als verbindende factor; kan dat wel? Kan het
SO en SBO ons iets vertellen over het groeperen van kinderen en wat dat doet?
Hoe is de procedure? Vaak is niet uit elkaar te halen, zeker niet op voorhand, of de problemen te
wijten zijn aan langdurige ondervoeding van hun begaafdheid (en dus gedragsproblemen,
onderpresteren etc.) of dat de problemen symptomatisch zijn voor een onderliggende stoornis. Vaak
leert de praktijk dit gaandeweg. Als je het bij de poort, op voorhand wilt benoemen, bestaat het
risico van onterechte labeling en het risico van schijnzekerheid.
Werkbaar is mogelijk te kijken naar behoeften van de leerling en te komen tot trajectafspraken: eerst
reguliere basisschool- dan profielschool HB- dan zorgvoorziening: wanneer de leerling niet
functioneert op een profielschool, komt de zorgvoorziening in beeld.
Je kunt het ook omdraaien: het is nodig dat er op SBO en SO meer aandacht voor de intellectuele
behoeften komt van deze groep leerlingen, i.p.v. een nieuw type zorgvoorziening. Of is die aandacht
er al? Hoe ziet de praktijk er uit?
Beelden van de doelgroep van de zorgvoorziening (ontleend aan leerlingen van de Plusschool)
- Jongen is erg intelligent; praat in discussies op volwassen manier mee, denkt en redeneert snel en
houdt van filosoferen; is eigengereid en soms star; vermijdt druk sociaal gedoe; houdt van
uitdagende onderwerpen en van denken; scoort 99 percentiel bij Cito die geheel is voorgelezen;
werkt traag en krijgt geen letter op papier; wat je mondeling afneemt aan toetsen is prima. Is totaal
vastgelopen in regulier.
- Meisje is disharmonisch; hoog performaal IQ; scoort laag op Cito; legt veel druk op omgeving; heeft
behoefte aan structuur en begeleiding; denkt snel, praat snel. Heeft weinig aansluiting met de groep.
- Jongen weet ontzettend veel van bepaalde onderwerpen; pakt mondelinge informatie snel op, als
het hem boeit. Filosofeert op volwassen manier; is erg sociaal en gevoelig, heeft toch geen
aansluiting; hij is traag en motorisch zeer zwak; heeft mogelijk dyslexie.
- Jongen is erg slim, weet heel veel van dieren, en houdt van dieren. Hij praat snel en heeft een
onleesbaar handschrift; is depressief; heeft geen aansluiting en kan ontploffen; presteert goed voor
Cito wanneer mondeling wordt afgenomen en iemand naast hem zit.
Een aparte voorziening
Een bestuur of Samenwerkingsverband Passend Onderwijs kan er ook voor kiezen een volledige
voorziening aan te bieden voor (hoog)begaafden, waar leerlingen de hele week les krijgen. Een
voorbeeld daarvan is De Vuurvogel. Leerlingen die naar deze school gaan, krijgen les in kleinere
groepen van gespecialiseerde medewerkers. Bovendien gebruiken ze materialen die zijn afgestemd
op hun capaciteiten en belangstelling. Dat kost natuurlijk extra geld. De Vuurvogel vraagt daarom
een financiële bijdrage aan ouders en van het SWV.
Voordelen
25
Het voordeel van een aparte voorziening is dat de leerlingen de gehele schoolweek met kinderen
optrekken die min of meer gelijke kenmerken hebben, waardoor het hele programma goed op hen
afgestemd is. Er is geen sprake van twee sporen, waartussen leerlingen steeds moeten schakelen.
Het is eenvoudiger om de gewenste deskundigheid en programma’s aan te bieden.
Aandachtspunten
Een dergelijke voorziening kan behoorlijke meerkosten met zich meebrengen. Net als bij een aanbod
voor een gedeelte van de week kan er sprake zijn van extra reistijd en kosten voor de leerlingen.
9.6
Combinatie met het voortgezet onderwijs
Het bestuur van een basisschool kan samen met een bestuur van het voortgezet onderwijs speciale
klassen aanbieden. De betere basisschoolleerlingen volgen dan vakken bij het voortgezet onderwijs.
Voordelen
Dit is een uitdagend perspectief voor de betere leerlingen uit de bovenbouw van het basisonderwijs.
Zij krijgen nieuwe vakken van docenten die gewend zijn op een meer ‘academisch’ niveau leerlingen
uit te dagen.
Aandachtspunten
Ook deze mogelijkheid is nog in ontwikkeling; over de valkuilen is nog niet zoveel bekend. De reistijd
van de basisschool naar de middelbare school kan in elk geval een obstakel zijn. Net als de sociale
kloof die wellicht gaapt tussen de basisschoolleerlingen en de pubers van het voortgezet onderwijs.
26
10.
Aanbevelingen aan De Groeiling
(Hoog)begaafde leerlingen kunnen, gezien hun capaciteiten, excellente prestaties leveren. Maar dan
moeten ze wel uitgedaagd worden op hun eigen niveau. Wat kunnen bestuurders nu concreet doen
als zij tot een passend onderwijsaanbod willen komen voor hen (hoog)begaafde (en goed
presterende) leerlingen? Op basis van het voorafgaande, komen wij tot de volgende aanbevelingen:
1. Organiseer een thema-avond voor directeuren, IB'érs en leerkrachten, in samenwerking met De
GroeiAcademie. Doe dit vanuit een zeker moreel appel. Laat zien en merken waar en met wie het mis
gaat als scholen onvoldoende aandacht hebben voor (hoog)begaafdheid.
2. Spreek met de directies over de resultaten, de leerwinst die de twintig procent beter presterende
leerlingen en de 2 tot 3 procent best presterende leerlingen boeken. Doe dat regelmatig, niet alleen
aan het eind van het schooljaar. Vraag naar de leerwinst van de A-leerlingen en het beleid op
doortoetsen. Vergeet daarbij het aanbod in groep 1 niet. Informeer ook naar de eindresultaten van
de verschillende groepen. Dit gaat makkelijker als de scholen opbrengstgericht werken en het
regelmatig bespreken van deze opbrengsten op bestuursniveau al gemeengoed is in de organisatie.
3. Inventariseer de stand van zaken op het terrein van (hoog)begaafdheid binnen de organisatie en
de scholen. Doe dat bijvoorbeeld aan de hand van de indeling in stadia van betrokkenheid (zie
paragraaf 4.2) en het overzicht van kenmerken van goed onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen
(zie paragraaf 4.1) uit deze publicatie.
4. Kies een voorlopige koers. Bepaal hiertoe:
a. De doelgroep (richt de organisatie zich op (hoog)begaafde leerlingen of op grotere groep van
beter presterende leerlingen?),
b. Het doel (wat wil men met het specifieke onderwijsaanbod bereiken?),
c. De organisatievorm (binnen de klas, binnen de school of binnen het bestuur of een
combinatie daarvan),
d. De lesinhouden, de aard van de verrijking,
e. De samenwerkingspartners,
f. De interne en externe communicatie.
5. Leg de (eind)verantwoordelijkheid voor dit thema in de organisatie (scholengroep) en bepaal wie
welke rol hierbij speelt. Bijvoorbeeld: er is één coördinator per school en de IB’ers zijn alleen
verantwoordelijk voor de kennisontwikkeling.
6. Zorg dat er inhoudelijke kennis is in de organisatie: bij de IB’ers en bij de leerkrachten.
7. Doe gedurende drie of vier jaar ervaringen op met voorhoedescholen. U hoeft het wiel hierbij niet
uit te vinden; in uw proef kunt u gebruikmaken van een elders bewezen concept. Het pilotachtige
karakter zit in de inbedding in de eigen organisatie.
27
11.
Bijlage 1
Bijlagen
Nulmeting ten aanzien van het onderwijs aan
(hoog)begaafde leerlingen
TOPTALENT
Project ter bevordering van excellentie in het basisonderwijs
28
Toelichting bij het invullen
Voor U ligt de 0-meting van Toptalent, het project ter bevordering van excellentie in het
basisonderwijs. Met deze meting willen we, in eerste instantie op de scholen die deelnemen aan het
project, onderzoeken op welke wijze er tegemoet wordt gekomen aan de onderwijsbehoefte van
cognitief getalenteerde kinderen en alle daarbij behorende facetten.
De 0-meting bestaat uit drie onderdelen:
1. Checklist voor directie / intern begeleiders / talentcoaches
De vragen worden door deze mensen besproken en zij vullen samen de lijst in. Er komt dus één
ingevulde vragenlijst per school. De vragen waar geen antwoord op te geven is, omdat niet duidelijk
is hoe het team er over denkt, worden in een teamvergadering besproken. Vervolgens kan de
checklist definitief ingevuld worden. Het is de bedoeling bij de vragen te kijken naar de situatie op
jullie school.
2. Vragenlijst voor leerkrachten
Deze vragen worden door iedere leerkracht ingevuld. Dit kan aan het eind van de teamvergadering
gebeuren, zodat de lijsten meteen compleet zijn.
3. Gegevens (hoog)begaafden/onderpresteerders
Deze lijst kan ingevuld worden door de intern begeleiders evt. in samenwerking met de betrokken
leerkrachten.
In de checklist wordt aangegeven wat er wel, deels of niet gerealiseerd is. Van de onderdelen die wel
gerealiseerd zijn en ook al beschreven zijn kan meteen een map aangelegd worden. Dit is kan dan de
start of het vervolg van het (hoog)begaafdenbeleid.
Dank voor jullie medewerking,
Namens de werkgroep 0-Meting
Odilia van den Berg
29
1. CHECKLIST
belangrijk
Enigszins
belangrijk
Niet
belangrijk
Niet
gerealiseerd
Deels
gerealiseerd
1. Er is voldoende draagvlak in onze school om
(hoog)begaafde kinderen onderwijs op maat te
bieden.
2. De visie op onderwijs en leren van (hoog)begaafde
leerlingen is beschreven in het schoolplan.
3. Er is een praktische werkdefinitie over
(hoog)begaafdheid, waarvan ieder teamlid van op
de hoogte is.
4. Er is een protocol/beleidsplan opgesteld voor het
werken met (hoog)begaafde leerlingen.
5. Er is een meerjarenplanning opgesteld waarin
duidelijk wordt aangegeven welke activiteiten de
school heeft gepland met betrekking tot
(hoog)begaafde leerlingen en hoe deze activiteiten
gerealiseerd worden.
6. Tenminste één van de teamleden (talentcoach)
wordt gefaciliteerd met tijd en/of geld om de
begeleiding van (hoog)begaafde kinderen vorm te
geven
7. Binnen het team als geheel is er voldoende
deskundigheid m.b.t. het herkennen en begeleiden
van (hoog)begaafde kinderen.
8. Teamleden hebben zich middels een studietraject
verdiept in het thema hoogbegaafdheid.
Aantal:______van de __________(totaal aantal
leerkrachten)
9. Er is een budget beschikbaar voor scholing van
leerkrachten en aanschaf van
methoden/materialen ten behoeve van het werken
met (hoog)begaafde kinderen.
10. De school draagt bij aan de kwaliteit van het
netwerk van scholen die meedoen aan het project
ter bevordering van excellentie in het
basisonderwijs. Dit draagt bij aan de
kwaliteitsverbetering en borging van de school.
Gerealiseerd
ORGANISATIE EN BELEID
0
30
belangrijk
Enigszins
belangrijk
Niet
belangrijk
Niet
gerealiseerd
Deels
gerealiseerd
11. Bij de instroom van nieuwe leerlingen hanteert de
school een intakeprocedure die mede gericht is op
de onderkenning van potentiële kleuters met een
ontwikkelingsvoorsprong.
12. De school beschikt over een signaleringlijst om,
d.m.v. observeren, kleuters met een
ontwikkelingsvoorsprong en (hoog)begaafde
kinderen in groep 3 t/m 8 te herkennen.
13. In het leerlingvolgsysteem worden schoolresultaten
op een transparante wijze geregistreerd. Daarbij
worden bovengemiddelde resultaten nader
gespecificeerd, zodat afgelezen kan worden welke
leerlingen goed tot zeer goed gescoord hebben.
14. De school is in staat onderpresteerders op het
gebied van taal, lezen en rekenen te herkennen
15. In het leerlingvolgsysteem wordt nadrukkelijk
aandacht besteed aan het volgen van de sociaalemotionele ontwikkeling van de leerlingen.
16. Begaafde kinderen vergen een benadering waarin
ruimte voor hun intrinsieke motivatie om te
ontdekken en leren centraal staat. Moeilijkere
leerstof is niet het enige antwoord. Het schoolteam
kent, herkent en erkent deze attitude.
17. Wanneer er signalen van hoogbegaafdheid zijn
opgemerkt worden in het kader van de
diagnosestelling meer gegevens verzameld d.m.v.
doortoetsen, gesprekken met ouders, leerkrachten
en leerling zelf.
18. De school werkt actief met een digitaal
signaleringsinstrument voor hoogbegaafdheid,
namelijk _______________________
19. Er zijn duidelijke richtlijnen om tot een beslissing te
komen tot het uitvoeren van een (extern)
psychodiagnostisch onderzoek, wanneer er naast
het vermoeden tot hoogbegaafdheid ook sprake is
van leerproblemen en/of gedragsproblemen.
20. Signalen van ouders over hoogbegaafdheid leiden
altijd tot het starten van de procedure voor
potentiële hoogbegaafde kinderen.
Gerealiseerd
SIGNALERING EN DIAGNOSTICERING
0
31
belangrijk
Enigszins
belangrijk
Niet
belangrijk
Niet
gerealiseerd
Deels
gerealiseerd
21. Voor kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong
worden er voldoende uitdagende speel- en
leeractiviteiten op niveau aangeboden.
22. De school biedt in alle groepen verrijking als
verdieping, d.w.z. dat er opdrachten aangeboden worden
die dieper ingaan op het leerstofaanbod.
23. De school biedt in alle groepen verrijking als
verbreding, d.w.z. dat kinderen de mogelijkheid krijgen
om te werken aan opdrachten die niet tot het reguliere
programma behoren.
24. Er zijn voldoende methoden/materialen aanwezig die
specifiek gericht zijn op (hoog)begaafden.
25. Alle leerkrachten kennen de mogelijkheden van de
aanwezige methoden/materialen en kunnen er mee
omgaan.
26. Er zijn afspraken over het werken aan
verrijkingsopdrachten. Denk aan instructie, begeleiding,
feedback en werken aan opdrachten in aaneengesloten
periodes.
27. Er wordt structureel gewerkt met plusklassen. Dit
gebeurt ____keer per week met _____ groepen.
28. Er zijn schoolbreed geïmplementeerde richtlijnen
voor het compacten van de leerstof. Dit gebeurt bij de
volgende vakken:
_______________________________________________
29. Binnen de school zijn afspraken gemaakt over
versnelling (groep overslaan) die impliceren dat kinderen
uit de doelgroep kortere tijd in het basisonderwijs
verblijven.
30. Zelfstandig werken en leren zien wij als voorwaarde
om passend onderwijs te bieden aan (hoog)begaafde
leerlingen en is een geïmplementeerde werkwijze.
Gerealiseerd
ONDERWIJSAANBOD EN BEGELEIDING
0
32
belangrijk
Enigszins
belangrijk
Niet
belangrijk
Niet
gerealiseerd
Deels
gerealiseerd
31. Het zorgplan is mede gericht op de zorg voor
(hoog)begaafde leerlingen. Taken, routes,
verantwoordelijkheden en procedures zijn daarin
vastgelegd.
32. Dit plan is bekend bij het hele team en zij werken
volgens deze afspraken.
33. In de toedeling van het zorgbudget voor het
inschakelen van externe deskundigen m.b.t.
zorgleerlingen wordt rekening gehouden met
hoogbegaafde kinderen.
34. Gegevens over onderzoek, begeleiding en evaluatie
worden op systematische wijze bijgehouden in het
leerling-dossier, zodat actuele gegevens elk moment
zichtbaar zijn.
35. Hoewel (hoog)begaafde kinderen veel zelfstandig
kunnen, blijven terugkoppeling, beoordeling en
waardering voor hen van groot belang. Er wordt daarom
in voor-, tussen-, en nagesprekjes vooral structurering
geboden.
36. In geval van disfunctionerende leerlingen uit de
doelgroep, wordt onder eindverantwoordelijkheid van de
intern begeleider/talentcoach een handelingsplan
opgesteld door de leerkracht in overleg met de leerling
en zijn ouders.
37. De school beschikt over voldoende kennis en
vaardigheden om specialistische begeleiding te geven
aan kinderen als er sprake is van
ontwikkelingsstoornissen of sociaal-emotionele
problemen die gerelateerd zijn aan hoogbegaafdheid.
(Bijv. faalangst, sociaal functioneren)
38. Onderpresteerders doen het niet goed op school. Zij
hebben niet geleerd zich in te spannen, zijn
gedemotiveerd, willen niet opvallen etc. De school
beschikt over voldoende kennis en vaardigheden om hier
gericht op in te spelen.
39. Leerlingen uit de doelgroep worden nadrukkelijk ook
beoordeeld op hun prestaties, inzet en het proces bij
verrijkingsactiviteiten.
40. Ouders weten wat zij met betrekking tot de zorg voor
(hoog)begaafde kinderen van de school mogen
verwachten.
Gerealiseerd
ZORG
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
33
2. VRAGENLIJST HOOGBEGAAFDHEID
Ten behoeve van leerkrachten
SCHOOL: ___________________________________
NAAM: (niet verplicht) __________________________________________
GROEP___________________________
Dit geldt
helemaal
Scholing
11. Ik zou meer willen weten over het signaleren/herkennen van
hoogbegaafde kinderen.
12. Ik zou meer willen weten over het leren en denken van
hoogbegaafde kinderen.
13. Ik zou meer willen weten over de sociaal-emotionele
ontwikkeling van hoogbegaafde kinderen.
14. Ik zou meer willen weten over de begeleiding van
hoogbegaafde kinderen.
15. Ik heb al scholing over hoogbegaafdheid gevolgd.
16. Ik zou wel scholing willen volgen om mijn kennis op dit gebied
te vergroten.
nietgeldt niet
Dit
voor mij
Bekwaamheid
3. Ik weet wat de kenmerken van hoogbegaafde leerlingen zijn.
4. Ik ben in staat de signalen van hoogbegaafde leerlingen te
herkennen.
5. Ik weet hoe hoogbegaafde leerlingen anders leren en denken.
6. Ik kan hoogbegaafde kinderen de juiste begeleiding bieden.
7. Ik kan de leerstof van taal en rekenen compacten.
8. Ik kan hoogbegaafde leerlingen op een goede manier verrijking
bieden.
9. Ik beschik over de juiste materialen om hoogbegaafde
leerlingen te begeleiden
10. Er is op school een leerkracht gespecialiseerd in
hoogbegaafdheid die me advies kan geven.
Dit geldt
voor mij
1. Ik heb wel eens een hoogbegaafde leerling in de klas gehad.
2. Op een reguliere basisschool moet ruimte zijn voor
hoogbegaafde kinderen.
Dit geldt
helemaal
HOOGBEGAAFDHEID
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
34
3. (HOOG)BEGAAFDEN - ONDERPRESTEERDERS
Door deze vragen proberen we een indruk te krijgen van het aantal (hoog)begaafde leerlingen op dit
moment.
Bij hoeveel kinderen is er mede middels een intelligentietest op dit moment officieel vastgesteld dat
zij hoogbegaafd zijn? Graag aangeven in welke groep bij deze kinderen de diagnose is gesteld. Welk
aanbod krijgen deze kinderen?
Groep
AANTAL DIAGNOSES IN GROEP
AANTAL KINDEREN COMPACTEN
AANTAL KINDEREN VERRIJKEN
AANTAL KINDEREN IN PLUSKLAS
1 /2
3
4
5
6
7
8
totaal
Hoeveel kinderen worden daarnaast door jullie aangemerkt als (hoog)begaafd en komen daarom in
aanmerking voor compacten en doen mee aan verrijkingsactiviteiten? Graag erbij aangeven in welke
groep deze kinderen zitten en de aantallen van deze kinderen bij compacten, verrijken en de
plusklas.
Groep
AANTAL LEERLINGEN AANGEMERKT ALS
HOOGBEGAAFD
AANTAL KINDEREN COMPACTEN
AANTAL KINDEREN VERRIJKEN
AANTAL KINDEREN IN PLUSKLAS
1 /2
3
4
5
6
7
8
totaal
Hoeveel onderpresteerders zijn er bij jullie ‘ontdekt’, op welke manier/waardoor zijn zij ‘ontdekt’ en
wat is er daarna mee gedaan?
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
________________________________________________________
Andere informatie die van belang kan zijn.
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
35
Bronnen:
Gerven, E van (2008). Slim beleid: keuzes en consequenties bij beleid voor hoogbegaafde leerlingen
in het basisonderwijs. Assen: van Gorcum.
Steenbergen-Pentermans, N., Boekhorst-Reuver, J., Hulsbeek, M. (2007). Checklist
‘Hoogbegaafdenwijzer’. Enschede: SLO.
ABCDEFG: Begaafdheidsprofielen PO. (2008). Amersfoort: CPS.
Kort, H., Natris, T. de (2005). Begaafdheid in beweging: Vroeg- en volschools: 5–12 jaar. Bodegraven:
MHR
KPC Groep (2009). Vragenlijst hoogbegaafdheid en excellentie.
36
Bijlage 2
Signaleringsprotocol hoogbegaafden
Aandacht voor (hoog)begaafdheid begint met een goede wijze van signalering
Doelstelling
Het doel van de signalering is het opsporen van leerlingen die mogelijk (hoog)begaafd zijn en gebaat
zijn bij extra begeleiding middels inhoudelijke plusstof of vaardigheidsbegeleiding. Het is belangrijk
dit in een zo vroeg mogelijk stadium te doen, zodat er kan worden ingespeeld op de mogelijkheden
van deze leerlingen. Vroegtijdige herkenning van kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong heeft
een preventieve werking. Sociaal-emotionele problemen en onderpresteren kunnen daardoor zoveel
mogelijk worden voorkomen.
Doelgroep
Alle instromende leerlingen komen in aanmerking voor een eerste signalering. Voor alle kinderen van
groep 1 t/m 8 wordt de groepssignalering ingevuld, behalve voor de kinderen van groep 1 t/m 5 die
al gesignaleerd zijn als (hoog)begaafde leerling en een passend onderwijsaanbod krijgen.
Procedure
Stap 1: Eerste signalering
1.1 Instromende 4-jarige leerlingen
- Informatie peuterspeelzaal of voorschoolse opvang
- Intakeformulier, anamnese, voor ouders (zie bijlage 1)
Dit intakeformulier invoegen in het algemene intakeformulier van de school
Leerkrachten gebruiken dit als indicatie om te kijken of er mogelijk sprake is van
ontwikkelingsvoorsprong. Dit gaat in overleg met de talentcoach.
- Menstekening in de eerste week. Deze wordt afgenomen door de eigen leerkracht
(zie bijlage 2)
- Gesprek met kind in de eerste week over verwachtingen van school. In bijlage 3
staan suggesties over hoe dit aan te pakken.
- Observatielijst voor leerkrachten (Gebruik de groepsobservatie, zie bijlage 4)
- Intakegesprek met ouders
Dit vindt plaats na 6 tot 8 weken onderwijs. De gegevens uit de voorgaande
documenten worden besproken.
1.2 Instromende leerlingen in groep 2 t/m 8.
- Informatie van vorige school en ouders
- De signalering zoals beschreven bij 1.3 Als een leerling halverwege het schooljaar
komt kan bekeken worden of de signalering na ongeveer 6 weken plaatsvindt of in
het volgende schooljaar. In beide gevallen wordt de groepssignalering gebruikt.
(Bijlage 4 of 5)
1.3 Leerlingen van groep 2 t/m 8
- Overzicht van leerlingen met CITO A+, A en B scores uit leerlingvolgsysteem halen.
(jaarlijks na 6 tot 8 weken)
37
-
Groepsobservatie door de leerkracht na 6 tot 8 weken. (jaarlijks) (zie bijlage 4 voor
groep 1 / 2 en bijlage 5 voor groep 3 t/m 8)
- Signaleringslijst onderpresteerders. Deze lijst neemt de leerkracht door na 6 tot 8
weken. Voor elke leerling die mogelijk onderpresteert wordt deze lijst ingevuld. (Zie
bijlage 6)
1.4 Signalering op initiatief van ouders
- Gesprek met ouders, leerkracht en talentcoach. (zie bijlage 7)
- De conclusie van dit gesprek bepaalt of er een vervolg komt middels
diagnostisering.
Leerlingen die bij de eerste signalering een duidelijk harmonisch (hoog)begaafd beeld laten zien of
wanneer er sprake is van ontwikkelingsvoorsprong, komen in aanmerkingen voor compacten en
verrijken ofwel passend onderwijsaanbod.
Bij alle andere kinderen die mogelijke (hoog)begaafd zijn, maar een disharmonisch beeld laten zien of
waar de uitslag aanleiding geeft tot nader onderzoek, volgt het deel van de diagnostiek. Ga naar stap
2.
Stap 2: Diagnostiek
Diagnostisering wordt gedaan m.b.v. het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid.
De signalering kan worden overgeslagen. Start met diagnostiek.
Stap 3: De eindconclusie
3.1 Harmonisch (hoog)begaafd of ontwikkelingsvoorsprong bij kleuters
-
-
Kinderen die intelligent/hoog intelligent, begaafd/hoogbegaafd zijn komen in aanmerking
voor compacten en verrijking en kunnen in een plusklas worden geplaatst. Op welke wijze dit
gebeurt, is te lezen in het deel van onderwijsarrangementen.
Kleuters met ontwikkelingsvoorsprong krijgen uitdaging in de groep en kunnen geplaatst
worden in een plusklas.
3.2 (Hoog)begaafd op één gebied
Kinderen die op één onderdeel ontwikkelingsvoorsprong hebben of (hoog)begaafd zijn, krijgen
voor dat deel verrijking in de groep.
3.3 (Hoog)begaafd in combinatie met sociaal - emotionele en andere problemen
Wanneer er in onvoldoende mate een goed beeld van het kind is verkregen, als het plan van
aanpak niet werkt, bij een duidelijk verschil van inzicht tussen ouders en school en andere
problemen in combinatie met (hoog)begaafdheid, zijn er de volgende opties.
1. Externe deskundige inschakelen
2. Contact opnemen met de Leonardoschool. Deze kunnen advies geven over begeleiding op de
reguliere school.
3. Start procedure voor plaatsing op De Vuurvogel
38
3.4 Versnellen
Voor de beslissing om een leerling al dan niet vervroegd naar een volgende groep te laten gaan
(halverwege het schooljaar) of een groep over te laten slaan kan gebruik gemaakt worden van de
Versnellingswenselijkheidslijst (zie bijlage 8)
Communicatie met ouders
De communicatie rondom de leerling loopt normaal gesproken via de groepsleerkracht. Het is
belangrijk dat deze hoofdverantwoordelijk blijft voor het proces van de leerling. Dit stimuleert de
leerkracht om verantwoordelijkheid te nemen. In gesprekken met ouders is ten eerste de leerkracht
van het kind aanwezig en kunnen de talentcoach, intern begeleider en/of directie aansluiten.
De eindconclusie wordt met de ouders besproken. Eventueel wordt er tussentijds contact met
ouders opgenomen.
Verantwoordelijkheid







De directie zorgt voor de informatie van de voorschoolse opvang/peuterspeelzaal en bij
oudere kinderen voor de informatie van de school waar zij vandaan komen.
De leerkrachten van groep 1 zijn verantwoordelijk voor de signalering van de instromende 4jarigen.
De leerkrachten zorgen voor de jaarlijkse groepsobservatie.
De intern begeleiders maken de overzichten van leerlingen met CITO A+, A en B scores.
De HB commissie, talentcoach of intern begeleider controleert of de signalering op de juiste
momenten plaatsvindt en begeleidt de leerkrachten waar dat nodig is. Wanneer er in latere
jaren hoogbegaafde leerlingen “gevonden” worden dan wordt de case doorgesproken met
de leerkrachten van voorgaande jaren om uit te zoeken hoe deze leerling eerder opgemerkt
had kunnen worden.
De talentcoach/intern begeleider neemt het initiatief om gesprekken te houden n.a.v. de
signalering. De jaarlijkse signalering wordt in de jaarplanning opgenomen en de gesprekken
worden aan het begin van het schooljaar gepland.
De talentcoach/intern begeleider begeleidt het traject van de diagnostisering.
Verslaglegging
We registreren leerlingen die gesignaleerd zijn centraal en volgen ze door de hele schoolcarrière.
Verslagen worden opgenomen in het leerlingvolgsysteem. Ook leerlingen, bij wie geen sprake is van
hoogbegaafdheid, maar wel onderzoek is gedaan worden geregistreerd. Hiervoor gebruiken we de
formulieren uit het Sidi 3. ( Bijlage 9)
39
Signaleringsprotocol bijlagen
Bijlage 1
Intakevragenlijst specifiek gericht op kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong.
Is uw kind nieuwsgierig naar de wereld om zich heen? ______________________________________
Waaraan merkt u dat? ( Bijv. Stelt veel (waarom)vragen, ruime belangstelling, observeert veel, anders
…)
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
Met wie speelt uw kind graag? alleen/ leeftijdgenootjes/ jongere kinderen/ oudere kinderen/
…………….
Zijn er in het onderstaande lijstje eigenschappen die u van toepassing vindt op uw kind? Zo ja, welke?
Gevoelig/ zorgzaam/ kan zich verplaatsen in een ander/ onderzoekend/opmerkzaam/ betrokken/
initiatiefrijk/ fantasierijk/ groot voorstellingsvermogen/ gevoel voor humor/ doorzettingsvermogen/
creatief/ perfectionistisch
Kan uw kind goed dingen onthouden?
___________________________________________________
Wat vindt u van de woordenschat van uw kind ten opzichte van andere kinderen van dezelfde
leeftijd?
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
Spreekt uw kind in goede verstaanbare zinnen?
____________________________________________
Heeft uw kind interesse in boekjes en lezen? Kent het al bepaalde letters?
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
Is uw kind al bezig met tellen en cijfers?
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
40
Heeft uw kind interesse in:
o
o
o
o
o
o
Puzzelen
Aantal stukjes:
Bouwen met constructiemateriaal Welk?
Voorbeelden nabouwen
Gezelschapsspelletjes
Welke?
Denkspelletjes
Rollenspel
Heeft uw kind nog andere specifieke interesses? Zo ja, welke?
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
Hoe lang kan uw kind geconcentreerd met iets bezig zijn?
________________________________________________
Bedenkt het kind van te voren wel eens plannen wat het gaat doen? Zo ja, kunt U daar een voorbeeld
van geven?
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
Wat vindt uw kind ervan om naar school te gaan? (Heeft het bepaalde verwachtingen?)
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
41
Bijlage 2 bij signaleringsprotocol
Menstekening – scorelijst
Materiaal: Een potlood en een vel ongelinieerd papier
Opdracht: “Teken eens een mannetje (mens, niet vragen jezelf te tekenen) voor mij zo goed als je
kunt. Je hebt er alle tijd voor. Doe flink je best.”
Wenken voor de proefleider:
Geef geen suggesties of hulp
Op vragen antwoorden: “Doe het maar zoals het je het beste lijk!”
Hoogstens een geremd kind aanmoedigt, maar verder niet gaan.
Wanneer een kind aangeeft klaar te zijn neemt men het papier met de tekening weg.
Aanwijzingen voor het nakijken:
Voor ieder element van de tekening geeft men 1 punt tot een maximum van 52 punten. Halve
punten worden niet gegeven.
1
Hoofd
1
2
3
Beide benen of één en profil
Beide armen. De vingers alleen zijn niet voldoende, behalve wanneer er tussen
deze en het lichaam een ruimte is vrijgelaten
Romp, hetzij als een enkele lijn of in twee dimensies
1
1
b
Lengte van de romp groter van afmeting dan de breedte
1
c
Schouders duidelijk aangegeven
1
Armen en benen aan een willekeurig punt van de romp of aan hals bevestigd
1
Armen en benen op de juiste hoogte van de romp bevestigd
1
Hals
1
De omtrek van de hals vormt een voortzetting van die van hoofd, romp of beide
armen
Een of beide ogen
1
b
Neus
1
c
Mond
1
d
Neus en mond
1
e
Neusgaten
1
Haren
1
Haren beter weergegeven dan door een verbreding van het hoofd of een golvende
lijn
Aanduiding van de kleren (knoop of hoed)
1
B
Twee ondoorzichtige kledingstukken (hoed en broek bijvoorbeeld)
1
C
Volledige ondoorzichtige kleding (mauwen, broekrand)
1
4 a
5 a
b
6 a
b
7 a
8 a
b
9 a
D Vier duidelijk te onderscheiden kledingstukken (hoed, broek, schoenen, vest, das)
10 A
1
1
1
1
Vak- of uniformkleding zonder fouten
1
B
Vingers aan beide handen of aan de zichtbare hand
1
C
De verhouding tussen de lengte en breedte van de vingers is juist. De vingers
1
42
wijken niet uiteen
D De duim is van de overige vingers te onderscheiden door stand en lengte
1
11 A
Een of meer gewrichten van de armen aangegeven
1
B
Een of meer gewrichten van de benen aangegeven
1
Afmeting van het hoofd niet groter dan de helft en niet kleiner dan 1/10 van de
romp
Lengte van de armen niet tot aan de knieën reikend
1
Lengte van de benen niet kleiner dan die van de romp en niet groter dan tweemaal
de lengte van de romp
D De lengte van de voeten is groter dan de hoogte. Zij bedraagt minder dan 1/3 van
de lengte van het been en meer dan 1/10 van de totale lengte van het been
E Beide benen en armen hebben twee dimensies
1
12 A
B
C
1
1
1
13
Hiel
1
14 A
Uitdrukking van de motorische coördinatie in de lijnen van de omtrek
1
B
Idem in die van de gewrichten
1
C
Idem in die van de omtrek van het hoofd
1
D Idem in die van de omtrek van de romp
1
E
Idem in de omtrek van benen en armen
1
F
Idem in de symmetrie van het gelaat
1
Oren
1
Juiste stand en afmeting van de oren
1
Details van de ogen. Wenkbrauwen, oogharen of beide
1
B
Pupillen aangegeven
1
C
Afmetingen van de ogen. Lengte groter dan hoogte
1
15 A
B
16 A
D De blikrichting van het oog komt in de plaatsing van de pupil in het en profile
weergegeven gelaat of in de vorm van het oog (cirkelsector) uit
17 A Kin en voorhoofd aangegeven
B
18 A
B
1
1
Kin duidelijk van de onderlip gescheiden
1
Hoofd, romp en voeten en profile. Eén fout wordt door de vingers gezien
1
Foutloos profiel
1
Het aantal punten, dat door optelling is verkregen, wordt vergeleken met de onderstaande
puntenschaal, waarin voor iedere leeftijd het vereiste puntental is aangegeven.
(Van Florence L. Goodenough: Van Krevelen, 1953, blz. 20-22)
Evenals bij gebruikelijke intelligentietests verkrijgt men het intelligentiequotiënt (I.Q.) door de met
het behaalde aantal punten overeenkomende leeftijd (verstandelijke leeftijd) door de werkelijke
leeftijd te delen.
Puntenschaal
Leeftijd
3
Punten
2
4
6
5
10
6
14
7
18
8
22
9
26
10
30
11
34
12
38
13
42
43
Bijlage 3 bij signaleringsprotocol
Gesprekje met een nieuwe kleuter over zijn/haar verwachtingen op school:
Suggesties:







Je bent nu al een paar dagen op school; ik wil wel eens horen hoe je het vindt op school …
(laat het kind reageren)
Heb je al wat aan je papa/mama over de school verteld? Zo ja, wat? ( Niet alle kleuters zullen
hier een antwoord op kunnen geven.)
Ik heb gezien dat je …., …., …. en …. (allerlei activiteiten noemen) al gedaan hebt. Wat vond
je hiervan leuk om te doen?
Doe je dat thuis ook wel eens?
Waar speel je thuis graag mee?
Welke hoeken/werkjes op school lijken je ook leuk om te doen?
Wat zou je graag willen leren hier in de groep? (Hier zullen veel kleuters ook geen antwoord
op hebben, maar als ze dit wel hebben, valt dit juist extra op.)
Dit zijn een aantal suggesties om het gesprekje op gang te helpen, maar ga vanzelfsprekend in op de
reacties van de kleuter zelf.
Het doel is in ieder geval om er achter te komen óf, en zo ja, wát de kleuter voor verwachtingen
heeft van het leren en werken in de kleutergroep
44
2.1
Signalering (hoog) begaafde kleuters
Naam:_______________________________________________
Datum:______________________________________________
1. Informatie Peuterspeelzaal/voorschoolse opvang:
Opvallende dingen:
2. Intake formulier:
Opvallende dingen:
3. Menstekening van Goodenough: (eerste week)
Puntenschaal:
Leeftijd
3
4
5
6
7
Punten
2
6
10
14
18
8
22
9
26
10
30
11
34
12
38
13
42
4. Gesprek met kind: (eerste week)
Opvallende dingen:
5. Intake gesprek met ouders: (na 6 tot 8 weken onderwijs)
Opvallende dingen:
45
Bijlage 3 Checklist onderwijsbehoeften van (hoog)begaafde
leerlingen
De stimulerende/belemmerende factoren en onderwijsbehoeften voor (hoog)begaafde leerlingen
kunnen voor een groot deel overeenkomen met de factoren die in het algemeen kunnen worden
gebruikt.
Stimulerende factoren:
Prestaties (passend bij intelligentie)
Gemotiveerd
Brede interesse
Humor
Sociaal vaardig
Kan samenwerken
Doorzettingsvermogen
Onderzoekende houding
Goede concentratie
Realistisch zelfbeeld
Zelfstandig
Thuissituatie
Creatief denken
..
..
Belemmerende factoren
Onderpresteerder
Perfectionistisch
Faalangstig
Gebrek aan motivatie
Beperkte sociaal vaardig
Gebrek aan zelfvertrouwen
Moeite met samenwerken
Niet zelfstandig/Moeite met plannen van
werk
Geringe taakgerichtheid
Heeft moeite met doorzetten
Geen realistisch zelfbeeld (negatief of te
positief)
Kan niet voor zichzelf opkomen
Teveel of te weinig zelfvertrouwen
Moeite met samenwerken
Thuissituatie.
..
46
Onderwijsbehoeften
Dit kind heeft behoefte aan een leerkracht die...
…die hem het gevoel van acceptatie en erkenning geeft
…in het onderwijsaanbod aansluit bij de interesse van de leerling
…in het onderwijsaanbod aansluit bij de cognitieve capaciteiten van de leerling
…in het onderwijsaanbod zorgt voor balans om sterke kanten en zwakke kanten te
ontwikkelen
… in staat is om gedifferentieerd les te geven
... leert plannen.
…structureel feedback geeft op proces en product.
…accepteert dat de leerling soms slimmer is
…het kind leert omgaan met frustraties
Dit kind heeft behoefte aan Instructie die…
... past bij top down denken
… verkort is op de basisstof
… voldoende uitdaging biedt
…
Dit kind heeft behoefte aan leerstof die…
…aansluit bij de zone van de naaste ontwikkeling
…verbreding en verdieping geeft.
…leren leren ontwikkelt
…leren denken ontwikkelt
…
Dit kind heeft behoefte aan een leeromgeving…
…met klasgenoten die het kind accepteren en begrijpen.
… die ruimte geeft om zelfstandig te werken
…die ruimte geeft om samen te werken
… die ruimte en tijd geeft om te werken aan verrijkingsopdrachten
… wat uitdaagt om
47
Bijlage 4 Begaafde en hoogbegaafde leerlingen, wat vraagt dat van
mij als leerkracht?
Beste leerkracht,
We weten het allemaal. Toekomen aan de onderwijsbehoeften van (hoog)begaafde leerlingen is een
uitdaging. We hebben een instrument ontwikkeld waarmee we jou als leerkracht willen
ondersteunen. Wat doe je al in de klas op het gebied van hoogbegaafdheid? Wat kun jij als leerkracht
nog meer inzetten om deze leerlingen te begeleiden?
De checklist
Zoals je in de eerste kolom kunt zien, gaat het instrument uit van handelingsgericht werken,
relationele verbondenheid, competentie, autonomie en leeromgeving.
In de tweede kolom hebben we beschreven welke acties je als leerkracht kunt inzetten om aan de
onderwijsbehoeften van (hoog) begaafde leerlingen tegemoet te komen.
In de derde kolom staat beschreven welke middelen je hiervoor kunt inzetten. Er zijn zo min mogelijk
bijlagen toegevoegd omdat iedere school net weer anders werkt. Deze bijlagen kunnen op
schoolniveau worden bijgevoegd.
In de vierde kolom is een schaalscore te vinden. Hierin kun je in een schaal van 1 tot en met 4 zelf
aangeven waar jij staat.
4: Ik kan dit toepassen en ik doe het ook.
3: Ik kan dit toepassen, maar doe het nog onvoldoende.
2: Ik heb er wel van gehoord, maar ik moet mij er nog in verdiepen.
1: Ik weet hier nog onvoldoende van.
We wensen jullie veel succes met slimme kids in je groep en hopen dat dit instrument het werken
met deze leerlingen nog leuker en uitdagender maakt.
Met vriendelijke groet,
Leerkring Toptalent
48
4.1
Handelings
Gericht
Werken
Checklist onderwijs (hoog)begaafde leerlingen in de klas
Actie van de leerkracht
Bepaal welke leerlingen tot
de (hoog) begaafde leerlingen
behoren.
Stel de onderwijsbehoefte
vast.
Middel/ denk aan
Signaleringsinstrument van de
school
schaalscore
Zie bijlage checklist
onderwijsbehoefte.
Stel doelen op, maak
In kind gesprek met de leerling.
afspraken met de leerling. Leg Laat de leerling meedenken.
dit schriftelijk vast.
Bepaal welke basisstof de
leerling maakt (compacten).
Stel vast wat de leerling gaat
maken, zie handleiding methodes,
routeboekjes SLO, eventueel
voortoetsen.
Denk hierbij ook aan het
trainen van het geheugen, bv
tafels, woorden uit een
vreemde taal, topo extra
plaatsen gebouwen e.d.
Geef verrijkingsopdrachten
en/of mogelijkheden om uit
te dagen.
Toets dit.
Sluit aan bij de interesses van
de leerlingen, daag uit, niet te
vrijblijvend. Zorg dat de
leerling de diepte ingaat.
Saai is geen antwoord.
Stem af hoe je behaalde
doelen gaat vieren.
Zorg ervoor dat de leerling
tijd krijgt om aan
bovenstaande punten toe te
komen.
Besteed structureel aandacht aan
de verrijkings/
verdiepingsopdrachten.
Laat de leerling over speciale
opdrachten een presentatie geven
aan de groep.
Voor verrijkingsmateriaal zie
bijlage materialen voor hb.
Vraag wat of waarover de leerling
wil leren.
Vraag wat voor opdrachten de
leerling de komende periode wil
doen.
Noteer in je agenda wanneer
doelen behaald moeten zijn.
Vraag wat de leerling wil doen na
het behaalde resultaat en geef de
leerling regelmatig feedback over
het proces.
Maak een planning.
49
Relationele
verbondenheid
Zorg dat de leerling zich
veilig, welkom en
geaccepteerd voelt.
Ontmoeten, gemiddeld een
uur per week met
begeleiding.
Bouw een relatie op met de
leerling.
Stimuleer en leer de leerling
samenwerken.
Betrek ouders bij het
onderwijsleerproces en de
sociaal emotionele
ontwikkeling van de leerling.
Competentie
Zorg ervoor dat de leerling
vertrouwen krijgt, dat hij de
taken aankan die hij moet
doen.
Geef ruimte voor creativiteit.
Leg de nadruk op uitdagende
opdrachten.
Maak gebruik van hogereorde denkvaardigheden
:analyseren,
evalueren en creëren.
(Lager-orde
denkvaardigheden
onthouden, begrijpen en
toepassen).
Geef de mogelijkheid om te
verdiepen.
Geef leerlingen inzicht in het
eigen leren. Gebruik
Stel je belangstellend op, besteed
aandacht aan omgaan met
verschillen.
Zorg dat ze met gelijkgestemden
kunnen samenwerken aan
verdiepingsopdrachten
De leerling heeft wekelijks contact
met leerlingen van gelijk
denkvermogen.
Plan iedere week een gesprek met
de leerling, dit kan de leerkracht
doen of de talentcoach
Leer wat de eigen bijdrage en die
van de ander is bij gezamenlijke
opdrachten. Maak het inzichtelijk
wat ieder doet, bv logboek.
Plan indien nodig een gesprek met
ouders om over de ontwikkeling
van de leerling te praten.
Betrek ouders in de opdrachten die
de leerling meekrijgt.
Bijv. Big Picture
Reflecteer en begeleidt gedurende
het leerproces doe dit structureel.
Laat de leerling ontdekkend leren
Geef niet teveel vooraf instructie,
geef ruimte in de uitvoering van
een opdracht. Houding is meer
begeleidend i.p.v. kennis
overdragend.
Verdiepend
Analyserend
Probleemgericht
……
Complexe opdrachten
Abstract
Vraag dit aan talentcoach.
Intensiteit: Laat de leerling
gedurende een langere periode
aan een bepaalde opdracht
werken.
Verbind voorkennis met nieuwe
kennis en inzichten.
50
metacognitie.
Autonomie
Leeromgeving
evaluatie
Laat ze ontdekken wat hun manier
van leren is. Welke strategieën
gebruiken ze?
Bepaal de verwachtingen van Ga in gesprek over wederzijdse
de leerling en de eisen die je
verwachtingen bij een opdracht
stelt als leerkracht.
Doe dit SMART.
Motiveer de leerling en
Laat de kinderen oefenen met
bevorder
doorzetten door
doorzettingsvermogen door
wrijvingsmomenten op te zoeken
ervaring te laten opdoen met bij opdrachten die niet meteen
hindernissen.
lukken.
Sluit aan bij de leerstijl van de Bespreek met de leerling hoe hij
leerling.
het beste tot leren komt.
Zie meervoudige intelligentie.
Zorg ervoor dat de leerling in Waardeer en honoreer waar
staat is om het leergedrag zelf mogelijk de ideeën van de leerling.
te sturen.
Laat de kinderen doelen
Ga de dialoog aan.
stellen.
Inzicht in eigen leren.
Begeleid het formuleren van de
sterke en zwakke punten van de
leerling.
Overzicht over het leertraject. Vertel wat de leerling aan het leren
is. Vertel het doel, maar ook het
nut van de opdrachten.
Maak leerlingen
Stel met de leerling een
zelfverantwoordelijk hoe ze
onderwijsleerplan op.
de gestelde doelen gaan
Zorg dat duidelijk is waar
halen.
materialen te vinden zijn.
Zorg voor een goed
Besteed voldoende aandacht aan
klassenmanagement.
zelfstandig werken zodat er ruimte
is om individueel of met een klein
groepje aan de slag te gaan of een
gesprek te hebben.
Geef feedback op het
Zorg dat je behaalde doelen viert.
handelen en het werk van de Geef een beoordeling op het
leerling.
gemaakte werk en laat dit
terugkomen bij het rapport of
verslag van de leerling.
51
Bijlage 5
Aanvulling competentieprofiel leerkracht
Het competentieprofiel, zoals dat op veel scholen in gebruik is, is door Toptalent aangevuld met de
leerkrachtcompetentie ‘Begeleiding van (hoog)begaafde leerlingen’, zie laatste onderdeel
December 2012
(De gekleurde vlakken geven aan wat functie-conform (basis) is.
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Planmatig handelen
1. Houdt zich aan de afgesproken weekplanning.
leraar
dir
leraar
dir
2. Schept overzicht en regelmaat in de eigen
werkzaamheden.
Systematisch
voorbereiden,
3. Vraagt om relevante informatie wanneer dit voor de
structureren, uitvoeren voortgang van activiteiten noodzakelijk is.
en bijstellen van
4. Plant systematisch tijd in voor voorbereiding en voor
activiteiten.
onverwachte activiteiten.
5. Geeft gedurende de dag/week steeds prioriteit aan
activiteiten die relevant zijn voor het behalen van de
gestelde doelen.
6. Vertaalt activiteiten die een langere periode bestrijken
naar een concreet plan van aanpak voor de eigen
situatie.
7.Houdt ook in lastige situaties de regie over de eigen
activiteiten, blijft doelgericht.
8.Stelt een plan en tijdpad op voor organisatie brede
processen/trajecten.
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Leervermogen en
zelfreflectie
1. Reflecteert op het eigen handelen
Onderzoeken en
toetsten van het eigen
handelen, de eigen
competenties en de
3. Staat open voor feedback.
2. Brengt onder woorden wat in haar functie belangrijk
is en vanuit welke professionele opvattingen zij werkt.
4. Voegt op basis van reflectie elementen toe aan een
persoonlijk ontwikkelingsplan
52
eigen opvattingen aan
relevante theorie en
praktijk, daarvan leren,
en het geleerde
toepassen in de
schoolorganisatie.
5. Verbetert en ontwikkelt op basis van zelfreflectie
en/of ontvangen feedback het eigen handelen.
6. Zoekt anderen op om feedback te krijgen op het eigen
handelen en dit te veranderen/verbeteren.
7. Benoemt eigen sterke en zwakke kanten, formuleert
leervragen en werkt daar planmatig aan.
8. Heeft kennis van processen van identiteitsvorming,
zingeving en waardeontwikkeling bij het jonge en
oudere kind en van de culturele bepaaldheid daarvan en
weet welke consequenties zij hieraan moet verbinden
voor haar handelen.
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Professionalisering
1. Doet aan scholing, gericht op het vergroten van
kennis en vaardigheden die binnen de eigen functie
belangrijk zijn.
Werken aan het
ontwikkelen en
versterken van de eigen
professionaliteit
(vakinhoudelijk en
persoonlijk), gericht op
de eigen doelen en de
doelen van de
organisatie.
leraar
dir
2. Houdt actuele ontwikkelingen bij in onderwijs,
wetenschap en samenleving
3. Bestudeert vakliteratuur, destilleert hieruit voor het
eigen functioneren relevante informatie en past deze
toe
4. Past nieuw verworven kennis en vaardigheid
zichtbaar toe in het eigen werk
5. Zoekt actief naar mogelijkheden om de eigen
professionaliteit te versterken en hiaten in kennis en
ervaring te verkleinen
6. Verbetert zichzelf door de activiteiten uit het eigen
concreet, haalbaar en inspirerend persoonlijk
ontwikkelingsplan uit te voeren
7. Stemt wensen met betrekking tot persoonlijke
ontwikkeling af op het beleid van de organisatie
53
8. Zet proactief een loopbaan pad uit, aansluitend op
al aanwezige bekwaamheden zoals vastgelegd in het
bekwaamheidsdossier
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Samenwerking
1. Voert samen met anderen activiteiten uit
Versterken van het
teamverband en het
realiseren van optimale
organisatieresultaten
door actieve eigen inzet
en professionele
opstelling
leraar
dir
leraar
dir
2. Houdt zich aan afspraken die met collega's zijn
gemaakt
3. Deelt op eigen initiatief kennis, informatie en
ideeën met anderen
4. Bouwt voort op voorstellen/notities/werk van
anderen om tot een gezamenlijk resultaat te komen
5. Levert een actieve bijdrage aan het
gemeenschappelijk doel, ook als daar geen direct
eigen belang bij is
6. Accepteert onderlinge posities van collega's en de
verschillen in verantwoordelijkheden en invloed en
handelt daarnaar
7. Stemt af op collega’s om tot gezamenlijke
standpunten te komen, ook in situaties waarin
belangen verschillend zijn
8. Geeft leiding aan het realiseren van
samenwerkings-situaties op organisatieniveau
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Pedagogisch handelen
1. Maakt contact met leerlingen en zorgt via gedrag en
taalgebruik dat leerlingen zich op hun gemak voelen
Creëren van een veilig
en uitdagend leer- en
2. Honoreert de inbreng van leerlingen en geeft
daarmee blijk van positieve verwachtingen
54
leefklimaat, rekening
houdend met de
sociaal-emotionele en
cognitieve
mogelijkheden van de
leerlingen met ruimte
voor de ontplooiing van
elke leerling
3. Geeft ruimte aan en stimuleert positieve contacten
tussen leerlingen en praat met de leerlingen over de
sfeer in de groep
4. Stimuleert leerlingen om hun sociaal-emotionele
vaardigheden te vergroten, prettig met elkaar samen
te werken en te reflecteren op hun eigen gedrag
5. Observeert het gedrag van leerlingen tijdens (niet)
lesgebonden situaties en gebruikt de resultaten om
het pedagogisch klimaat te versterken
6. Onderkent mogelijkheden en knelpunten in
ontwikkeling en opvoeding van de individuele
leerlingen en zorgt voor activiteiten die bijdragen aan
het vergroten van hun sociaal-emotionele
vaardigheden en morele ontwikkeling
7. Intervenieert effectief in situaties waarin er sprake
is van pestgedrag, conflicten of ernstige
gedragsproblemen van leerlingen en weet zo een
prettig groepsklimaat te (her)creëren
8. Realiseert een positief en stimulerend leerklimaat
waarin zichtbaar gewerkt wordt vanuit de kernwaarden van de school en waarin alle leerlingen zich
veilig en gewaardeerd weten en zich ontplooien
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Pedagogisch
partnerschap
1. Staat ouders/verzorgers op een prettige manier te
woord, telefonisch en/of in persoonlijk contact
Rekening houden met
de wensen, belangen,
en
verantwoordelijkheden
van ouders/verzorgers
en hiernaar handelen
leraar
dir
2. Geeft correct informatie aan ouders/verzorgers
over activiteiten en dagelijkse zaken
3. Werkt constructief samen met ouders bij
activiteiten die op school georganiseerd worden
4. Stelt zich dienstverlenend op door actief te luisteren
naar ouders/verzorgers
5. Voert op een integere en respectvolle manier
overleg met ouders/verzorgers over hun kind
55
6. Erkent belangen en zorgen van ouders/verzorgers
en anticipeert op specifieke wensen en behoeften
7. Zoekt actief naar mogelijkheden om knelpunten in
communicatie en samenwerking goed op te lossen
8. Realiseert constructieve betrokkenheid van ouders
bij de schoolontwikkeling, communiceert zo dat
verantwoordelijkheden en (on)mogelijkheden van de
school duidelijk zijn en gerespecteerd worden
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Groepsmanagement
1. Creëert een ordelijke en uitnodigende werkruimte
leraar
dir
2. Zorgt voor een zodanige inrichting van de
werkruimte dat leerlingen in staat zijn zelfstandig
Creëren van een veilige,
materialen te kiezen
gestructureerde en
uitnodigende
3. Hanteert functionele procedures en afspraken over
leeromgeving die
gedrag, werkwijze, tijdsindeling en het gebruik van de
bijdraagt aan het leren materialen
van leerlingen, zowel in
4. Bewaakt het efficiënt verlopen van het
groepsverband als
groepsproces en stuurt dit proces zo nodig bij
individueel
5. Gebruikt organisatievormen die leerdoelen en
leeractiviteiten ondersteunen
6. Maakt samen met de leerlingen afspraken, waarbij
de eigen verantwoordelijkheid van leerlingen voor een
prettige leeromgeving zichtbaar wordt gestimuleerd
7. Evalueert met de leerlingen regelmatig afspraken
over indeling van de werkruimte en de werkwijze en
komt samen met hen tot verbetermogelijkheden
8. Structureert leeromgeving en dagindeling zodanig
dat activiteiten in homogene en heterogene groepen
afwisselend voorkomen gedurende de dag en elkaar
zonder veel tijdverlies opvolgen
56
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Vakdidactisch
handelen
1. Gebruikt een gevarieerd aanbod aan werkvormen,
passend bij de leeractiviteit en gebruik makend van
moderne middelen
Creëren van een
krachtige leeromgeving
met gebruik van
passende instructiemodellen,
oplossingsstrategieën,
didactische
werkvormen en
materialen
leraar
dir
leraar
dir
2. Realiseert onderwijsactiviteiten met een
prikkelende start, een goede structuur en afwisseling
in instructie, verwerking en evaluatie
3. Volgt de leerstoflijnen van een methode, gebruikt
methodes effectief
4. Legt duidelijk uit welke leerdoelen de leerlingen
gaan bereiken en hoe de leeractiviteiten daaraan
bijdragen
5. Leert leerlingen werkwijzen om (een deel van de)
lesstof zelfstandig te plannen, te verwerken en te
evalueren
6. Gebruikt meerdere leerstoflijnen in samenhang met
elkaar
7. Creëert een geheel van betekenisvolle
onderwijsactiviteiten waarin leerlingen optimaal
betrokken zijn bij hun leertaken
8. Creëert een onderwijsleersituatie waarbinnen
leerlingen met elkaar samenwerken, vanuit hun eigen
sterke kanten een meerwaarde bieden aan de ander.
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Omgaan met
verschillen
1. Stelt zich op de hoogte van de mogelijkheden van
de leerlingen en gaat na in hoeverre de leerstof wordt
begrepen
Inspelen op verschillen
tussen leerlingen, hen
aanspreken op het
juiste niveau en
2. Gebruikt bij de individuele leerling passende
materialen en hulpmiddelen om kennis en/of
vaardigheden te laten verwerven, inoefenen of
uitbreiden
57
hiernaar handelen door 3. Geeft leerlingen instructie en opdrachten
een afstemming van
afgestemd op hun mogelijkheden en rekening
leertijd, werkwijze en
houdend met de verschillen in tempo en niveau
leerstofaanbod
4. Maakt en werkt met handelingsplannen die
afgestemd zijn op de specifieke behoefte en het
leervermogen van de individuele leerling
5. Biedt verschillende oplossingsstrategieën aan voor
vraagstukken, afhankelijk van de mogelijkheden van
de leerlingen
6. Geeft actief onderwijs in leerstrategieën en leert
leerlingen om deze leerstrategieën in toenemende
mate zelfstandig toe te passen
7. Geeft aan de hand van handelingsplannen adequaat
begeleiding aan groepen leerlingen en/of aan
individuele leerlingen met specifieke zorg op
meerdere terreinen
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Opbrengstgericht
werken
1. Werkt vanuit de door de school vastgestelde leeren ontwikkelingsdoelen
De prestaties van de
leerlingen gedurende
de schoolperiode ten
minste op het niveau
brengen dat op grond
van de kenmerken van
de leerling-populatie
mag worden verwacht
en aantoonbare
leergebied
overstijgende
resultaten boeken
leraar
dir
2. Registreert systematisch ontwikkelings- en
leerprocessen van leerlingen door gesprekken met
leerlingen en ouders, gebruik van observatie en
geschikte toetsen en volgsystemen
3. Signaleert leemtes in de ontwikkeling van leerlingen
en stelt een diagnose
4. Stelt werkbare groepsplannen en individuele
handelingsplannen op en voert deze uit
5. Stelt handelingsplannen op voor leerlingen met
specifieke meervoudige onderwijsbehoeften
6. Levert een bijdrage aan het versterken van de
handelingsbekwaamheid van collega's om
opbrengsten van leerlingen te meten en te verhogen
58
7. Gebruikt de diverse signalerings- en
diagnosesystemen in samenhang met elkaar
8. Zorgt voor het invoeren van scholing,
procesverbetering en het gebruik van systemen die
bijdragen aan een substantiële versterking van
onderwijsresultaten
Competentie en
definitie
Gedragsindicatoren
Begeleiding van
(hoog)begaafde
leerlingen
1. Accepteert dat kinderen slimmer kunnen zijn dan
zichzelf en geeft ruimte om het leerproces mede vorm
te geven.
Het systematisch
vormgeven van een
pedagogisch veilige en
didactisch uitdagende
leeromgeving voor
(hoog)begaafde
leerlingen
leraar
dir
2.Onderkent cognitief talent en de daarbij behorende
onderwijsbehoefte.
3 Heeft inzicht in de manier waarop (hoog)begaafde
leerlingen leren en kent de aspecten die positief leeren prestatiegedrag bevorderen.
4. Signaleert hoogbegaafdheid m.b.v. een instrument.
5. Werkt met het door de school gekozen
compactingsmodel, kan verrijkingsopdrachten
inzetten en stelt hoge doelen.
6. Is in staat om ouders te betrekken bij het leerproces
van hun kind.
7. Zorgt voor goed klassenmanagement zodat
(hoog)begaafde leerlingen ruimte krijgen om binnen
hun onderwijsarrangement te werken
8.Geeft structureel, op een respectvolle en eerlijke
manier, feedback en beoordeelt op zowel proces als
resultaat.
59
Bijlage 6
Onderwijsarrangementen aan (hoog) begaafde leerlingen
De leerkracht gaat om met de verschillen in kennis, vaardigheden, gedrag en
onderwijsbehoeften van de leerlingen. Afhankelijk van deze behoeften krijgt de leerling
een passend onderwijsaanbod.
De volgende ondersteuningsniveaus kunnen er voor hoogbegaafde leerlingen
onderscheiden worden:
Niveau 1: Algemene zorg in de groep.
Bij dit zorgniveau gaat het om het basisaanbod voor alle leerlingen.
Instructie door de groepsleerkracht, na de klassikale opdracht heeft leerling tijd over voor
verrijkingsstof binnen de methode.
Niveau 2: Zorg in de groep voor begaafde leerlingen.
De leerlingen krijgen verkorte instructie en de oefenstof van basisvaardigheden wordt
beperkt (compacten). Naast het reguliere aanbod wordt meer uitdagende leerstof
aangeboden (verrijkingsstof buiten de methode). De kinderen werken zelfstandig en
ontvangen regelmatig feedback op hun leerproces.
Niveau 3: Zorg in de groep voor meer begaafde leerlingen
De kinderen krijgen verkorte instructie en de oefenstof basisvaardigheden wordt sterk
gecompact. Naast het ingeperkte reguliere aanbod wordt tijd ingeruimd voor verrijking,
verdieping of verbreding. Dit kan een onderwerp zijn, dat losstaat van de basisstof. De
kinderen werken zelfstandig en ontvangen regelmatig feedback op hun leerproces en er
worden duidelijke eisen aan hun werk gesteld.
Niveau 4: Zorg buiten de groep voor hoogbegaafde leerlingen
Leerlingen volgen op één of meerdere dagdelen van de week niet meer het standaard
lesprogramma, maar gaan op de eigen school of elders aan de slag met projecten in
bijvoorbeeld een plusklas. Te denken valt aan vakken als filosofie, Spaans, schaken
enzovoort.
Niveau 5: Zorg buiten de reguliere basisschool voor hoogbegaafde leerlingen
Het gaat hierbij om hoogbegaafde leerlingen, waarbij het lesprogramma van een reguliere
basisschool onvoldoende aansluit bij hun onderwijsbehoefte. Vaak is er sprake van
onderpresteren. De Vuurvogel is een voorziening van De Groeiling, waarbij leerlingen voltijds
onderwijs ontvangen. Het programma wordt afgestemd op de capaciteiten van het kind. Er
is een continu uitdagend aanbod passend bij het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
60
6.1
Checklist school bij het beleid voor hoogbegaafden
Bron: Bureau Novilo te Utrecht, 2011
Scoreformulier bij de vragen op volgende bladzijden
Gerealiseerd
In ontwikkeling
Onderdeel
Doel
Signalering
Kerndoelen
Verrijking
In de klas
Buiten de klas
Eigenaarschap
Communicatie
Bijsturen
Algemeen
3 punten
2 punten
Vraag
1a
1b
1c
1d
2a
2b
2c
2d
2e
3a
3b
3c
3d
4a
4b
4c
5a
5b
5c
6a
6b
6c
7a
7b
7c
8a
8b
8c
9a
9b
9c
10a
10b
10c
Niet haalbaar/ bruikbaar
Niet aan de orde
Punten
1 punt
0 punt
Totalen
Totaal
61
Doel
1a
De school heeft een doel bepaald met betrekking tot onderwijs aan meer- en
hoogbegaafden
De school heeft een concreet doel op papier staan t.a.v. begaafdenonderwijs. Dit
doel is verankerd in het schoolondernemingsplan.
1b
Het doel is bekend bij de leerkrachten en het onderwijsondersteunend personeel
Intern zijn de doelen concreet gedeeld en zouden de collega’s desgevraagd kunnen
vertellen wat het doel is.
1c
Het doel is bekend bij de ouders en deze staan erachter
Het doel is indirect via schoolgids e.d. en expliciet in de vorm van ouderavonden en
gesprekken naar de ouders gecommuniceerd. De ouders geven impliciet of expliciet
aan dat ze erachter staan, er is hier weinig tot geen discussie over.
1d
De praktijk van de begeleiding van de leerling strookt met het doel
Als je kijkt naar hoe leerlingen in de praktijk in onze school begeleid worden dan is
dit geheel in lijn met de doelen die we gesteld hebben. Er worden zelden tot nooit
uitzonderingen gemaakt. Er worden weinig ad-hoc beslissingen genomen.
Beleid - Signalering
2a
Er is een duidelijk beleid ten aanzien van signalering van meer- en hoogbegaafde
leerlingen
Het is helder bij alle groepsleerkrachten (van kleuters tot groep 8) welke signalen
leiden tot een (pre)screening. Het screeningstraject loopt volgens een vast protocol
dat intern bewaakt wordt.
2b
Er is gedefinieerd hoe omgegaan wordt met uitzonderingen aangegeven door
ouders, leerkracht of IB'er
Er is een procedure of plan van aanpak wanneer een ouder, leerkracht of IB'er
aangeeft dat ondanks een negatief resultaat uit de (pre)screening er sterke
vermoedens zijn van meer- of hoogbegaafdheid.
2c
Het signaleringsprotocol is bekend bij alle ouders en leerkrachten
Ouders en leerkrachten weten waar ze terecht moeten met de signalen.
Leerkrachten weten waar ze de materialen en knowhow vandaan moeten halen om
een eindconclusie te trekken.
2d
Er is zelden tot nooit discussie intern of met ouders omtrent signalering van meerof hoogbegaafde leerlingen
Het signaleringsprotocol is dusdanig uitgekristalliseerd dat er weinig verzoeken tot
uitzondering of discussies met ouders en leerkrachten zijn omtrent de signalering
en diagnose van meer- en hoogbegaafdheid.
62
2e
De leerlingen die in een apart begeleidingstraject horen zitten daarin
Er zijn weinig tot geen "false negatives": Het signaleringsprotocol excludeert geen
leerlingen die meer- of hoogbegaafd zijn.
Beleid - Kerndoelen
3a
Er zitten geen leerlingen in een apart verrijkingstraject waarbij dit ten koste gaat
van hun prestaties.
Er zijn weinig tot geen "false positives": Er zijn weinig gevallen waarbij een leerling
op basis van signalering in een apart traject geplaatst wordt waar later op
teruggekomen moet worden omdat het boven zijn/haar bereik ligt.
3b
Er is een heldere onderbouwde keuze gemaakt omtrent het al dan niet overslaan
van klassen
Er zijn intern duidelijke richtlijnen onder welke voorwaarden leerlingen al dan niet
mogen versnellen of klassen mogen overslaan. De criteria zijn gespecificeerd en
eventuele uitzonderingen (groep 8, begin groep 3) zijn duidelijk gedefinieerd.
3c
Er is een protocol over hoe de stof verkort in de klas aan te bieden (compacten)
Er zijn duidelijke richtlijnen voor de groepsleerkrachten welke vakken verkort
(Gecompact) aangeboden kunnen worden. Er is een handleiding/leidraad aan de
hand waarvan de leerkrachten het compacten in kunnen zetten.
3d
De leerkrachten zijn op de hoogte van het protocol
De leerkrachten zijn bekend met het protocol, en weten het te vinden. Het is geen
papieren stuk dat in een kast staat.
Beleid - Verrijking
4a
Er zijn inhoudelijke doelen bepaald voor de verrijkingsstof
Er is een duidelijk doel gesteld met de verrijkingsstof. Verrijking gebeurt niet
"hapsnap" maar op basis van structurele keuzes.
4b
Er zijn doelen gesteld m.b.t. vaardigheden in de verrijking
De doelen voor verrijking zijn niet alleen inhoudelijk van aard (Spaans, verdiepend
rekenen, filosofie, etc.) maar ook op het gebied van vaardigheden (zelfstandig
werken, onderzoeken, presenteren, samenwerken, etc.)
4c
Er is differentiatie in de verrijking in inhoud en niveau
Er is niet alleen een "algemene" verrijkingslijn, maar binnen deze lijn is het ook
mogelijk om te differentiëren op basis van interesse, talent en tijd.
Uitvoering – In de klas
5a
In de klas hebben alle leerlingen de mogelijkheid om de basisstof versneld te
63
doorlopen
Compacten (het verkort doorlopen van de lesstof) is beschikbaar voor alle
leerlingen die aangeven dit te willen en er goede resultaten bij behalen, ongeacht
diagnose. De leerkracht heeft alle materialen in voldoende mate in de klas
beschikbaar en ervaart dit niet als extra belasting.
5b
In de klas wordt de leerling actief uitgedaagd overige tijd in verrijkende projecten
te steken
Wanneer een leerling de verkorte versie van de stof heeft afgerond wordt hij actief
uitgedaagd om deze gewonnen tijd in constructieve verrijkende uitdagingen te
stoppen. Het is niet toegestaan voor de leerling om "iets wat hij zelf interessant
vindt" te doen zonder vooraf gedefinieerd inhoudelijk of vaardigheidsdoel.
5c
Compacten en verrijken wordt als een integraal onderdeel van het lesprogramma
Compacten en verrijken is een normaal en integraal deel van het lesprogramma.
Verrijkend materiaal is niet een aanleiding voor de leerling om een buitenbeentje te
zijn en de resultaten krijgen formeel (bijvoorbeeld op het rapport) en informeel (in
de klas) een plaats.
Uitvoering – Buiten de klas
6a
Minimaal 2 dagdelen per maand worden de hoogbegaafde leerlingen specifiek op
niveau begeleid
Er is een structurele planning waarin hoogbegaafde leerlingen die meer aankunnen
dan de reguliere stof apart begeleid worden (binnen of buiten de klas). De focus ligt
dan alleen op hun ontwikkelingsniveau. Dit gebeurt minimaal 2 dagdelen in de
maand.
6b
In de plusklas wordt gewerkt m.b.v. een gedefinieerd programma gericht op
structurele ontwikkeling
In de plusklas wordt gewerkt m.d.v. een gedefinieerd programma gericht op
structurele ontwikkeling
6c
Met de leerlingen wordt gereflecteerd op hun gedrag, denkwijze en leerhouding
(leren leren)
Binnen de verrijkende begeleiding wordt er specifiek met de leerlingen gewerkt aan
hun meta-cognitieve vaardigheden zoals werkhouding, gedrag en strategieën.
Hieraan wordt zowel groepsgewijs als individueel aandacht besteed en
gereflecteerd.
Uitvoering - Eigenaarschap
7a
Er is een centraal punt in school waar ouders en leerkrachten met hun vragen
terecht kunnen
Wanneer ouders, leerkrachten of leerlingen vragen hebben over de juiste
begeleiding van meer- en hoogbegaafde leerlingen dan weten ze waar ze terecht
64
kunnen. Deze vragen worden in de regel binnen een week beantwoord.
7b
Specialistische kennis is beschikbaar bij minimaal 3 personen i.v.m. continuïteit
Er zijn minimaal 3 verschillende personen binnen de school die zich hebben
verdiept in het onderwerp (hoog)begaafdheid en hier diepgaande kennis van
hebben. Wanneer een van deze personen afscheid zou nemen van de school zou dit
geen significant gevolg hebben voor het onderwijs aan begaafden.
7c
Het eigenaarschap van het proces ligt binnen de school en is onafhankelijk van
externen
De kennis, leiding en het eigenaarschap van de begeleiding ligt intern binnen de
school. Deze is niet afhankelijk van onderwijs advies en/of begeleidingsdiensten of
andere begeleiders.
Uitvoering - Communicatie
8a
In beeldvorming is meer- en hoogbegaafdenonderwijs een deel van de dagelijkse
onderwijspraktijk
De begeleiding van meer- en hoogbegaafde leerlingen wordt binnen de school door
leerkrachten en ouders (zowel van begaafde als niet-begaafde leerlingen) als
normaal ervaren. Het creëert geen uitzonderingspositie, positief dan wel negatief.
8b
Ouders zijn goed op de hoogte van het begaafdenbeleid en zijn het hier mee eens
Ouders ondersteunen niet alleen het doel maar ook de praktijk van de
begaafdenbegeleiding. Er is zelden tot nooit discussie en ouders stellen zich in
feedback constructief op.
8c
Ouders, leerkrachten en leerlingen voelen zich gehoord in hun mening over het
begaafden begeleid
Er zijn feedback- en evaluatieprotocollen waarlangs ouders, leerkrachten en
leerlingen zich laagdrempelig kunnen uiten. Dit resulteert in ouders, leerkrachten
en leerlingen die zich gehoord voelen in het onderwijs proces.
Uitvoering - Bijsturen
9a
Er wordt minimaal eenmaal per jaar formeel geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd
onder ouders en leerkrachten
Er wordt minimaal eenmaal per jaar geëvalueerd bij ouders, leerkrachten en
leerlingen. Op basis van de resultaten wordt er bijgestuurd in het proces.
9b
Minimaal eenmaal per jaar wordt kritisch gekeken naar signalering en diagnostiek
Het onderwerp signalering en diagnostiek wordt minimaal jaarlijks bekeken en
geëvalueerd. Hierbij wordt gekeken naar mogelijke nieuwe tools en kennis met
betrekking tot meer- en hoogbegaafdheid.
9c
Minimaal eenmaal per kwartaal is er een interne bijeenkomst om het proces en
65
beleid te bewaken en bij te sturen
Minimaal eenmaal per kwartaal komen de verantwoordelijken voor het
begaafdenbeleid bij elkaar om te reageren op vragen, het proces te bekijken en te
bewaken. Hiervoor zijn uren beschikbaar.
Algemeen
10a
Meer- en hoogbegaafde leerlingen zitten bij ons op school goed in hun vel
Over het algemeen kunnen we aantoonbaar zeggen dat begaafde leerlingen die
minimaal een jaar bij ons begeleid zijn goed in hun vel zitten.
10b
Meer dan 2 teamleden volgen met regelmaat scholing op het gebied van
begaafdheid
Wij houden ons actief bezig met kennisvernieuwing door het bijwonen van
congressen, trainingen en/of lezingen.
10c
Wij hebben goed contact met een aantal experts op het gebied van begaafdheid
waar we onze vragen kwijt kunnen
Wij hebben duidelijke lijnen naar experts in onze omgeving (zoals orthopedagogen)
waar we onze vragen en zorgen kwijt kunnen waar we intern geen antwoord op
hebben.
6.2.1 Hier zijn we trots op; dit is goed bruikbaar:
1
2
3
Dit is bij ons op school niet haalbaar/ bruikbaar:
1
2
3
Dit zijn onze ontwikkelpunten voor de komende tijd:
1
2
3
Ingevuld door:
Naam:
School:
Functie:
66
Bijlage 7
Compacten en verrijken per vakgebied
Rekenen
Het traject 'Compacten en verrijken' is bedoeld voor rekenonderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen
in de leerjaren 3 t/m 8 van het basisonderwijs.
Volledig compactingprogramma's
SLO heeft bij de vier meest gehanteerde reken-wiskundemethodes Alles telt, De wereld in getallen,
Pluspunt en Rekenrijk met instemming van de betrokken uitgevers volledige
compactingprogramma's ontwikkeld. Deze gelden niet voor methodes die zijn uitgegeven na 2009. Al
deze methodes hebben aangegeven dat ze zelf compactingslijnen in hun materialen hebben
opgenomen.
De compactingprogramma's zijn uitgewerkt in routeboekjes voor de leerlingen. Leerkrachten kunnen
deze routeboekjes uitprinten, zodat de kinderen per les zien wat ze moeten doen en wat ze mogen
overslaan. Leerkrachten kunnen in de voorgestelde adviezen eventueel zelf aanpassingen maken. Bij
de cd-rom hoort het boek Compacten en verrijken van de rekenles; voor (hoog)begaafde leerlingen
in het basisonderwijs. In dit boek staan tips voor de organisatie en invoering van een compacting- en
verrijkingstraject in de klas en in de school. Daarnaast bevat het boek veel praktische suggesties voor
verrijking van de rekenlessen voor begaafde en hoogbegaafde leerlingen en voor het inzetten van
bestaande verrijkingsmaterialen in de vrijgekomen rekentijd van deze leerlingen. Voorbeelden van
routeboekjes van de verschillende methodes kun je downloaden op de website van de SLO
Richtlijnen
Begaafde en hoogbegaafde leerlingen hebben vaak veel minder uitleg, oefening en herhaling nodig
dan de rekenmethode aanbiedt. Voor hen kan best het één en ander geschrapt worden. Daarom
heeft SLO richtlijnen ontwikkeld voor het compacten van de reken-wiskundemethode voor begaafde
en hoogbegaafde leerlingen. Op basis van deze richtlijnen zijn de compactingprogramma's
geschreven. Hieronder staan de richtlijnen opgesomd.
Wat wel aanbieden?








Belangrijke stappen in het leerproces
Overgang naar formele notaties
Reflectieve activiteiten
Belangrijke strategieën en werkwijzen
Constructieve/ontdekactiviteiten
Verrijkingsstof die wezenlijk moeilijker is
Activiteiten op tempo
Introductie van een nieuw thema
Wat schrappen?



50% tot 75% van de oefenstof
75% tot 100% van herhaling
Verrijkingsstof die meer van hetzelfde biedt
67
Selectie van leerlingen
Selecteer de leerlingen die in aanmerking kunnen komen voor het werken met het
compactingprogramma. Dit zijn leerlingen die de methode gebonden toetsen doorgaans goed maken
(80% of meer goed van elke opgave) en / of een A-score of hoge B-score halen op de toetsen
Rekenen-Wiskunde van het Leerlingvolgsysteem van de CITO-groep.
Neem, voorafgaande aan het blok, de methode gebonden toets af van dat blok en (eventueel ook)
van het volgende blok. Leerlingen die (bijna) alle opgaven voor minimaal 80% goed maken volgen het
compactingprogramma. Blijkt dat leerlingen steeds in aanmerking komen voor dit programma, dan
hoeft u de toetsen niet meer vooraf af te nemen, maar laat u hen het hele jaar verder het
compactingprogramma volgen. Ze maken de toetsen vervolgens op hetzelfde moment als de overige
leerlingen. Geef de kinderen zelf ook verantwoordelijkheid in de keuze van wat ze meedoen / maken
en hoe lang/hoeveel.
Rekenen
Wie compacten?
1.
2.
3.
4.
Kinderen met een IQ-test > 130 (rekenonderdelen).
Kinderen met A-score op volgende Cito (voorsprong).
Kinderen met A+ score op huidige Cito
Kinderen met Cito A-score, die de methodetoets goed maken (ca. 95%) en op de volgende
toets 90% scoren
Hoe doen we het?
-
-
Compacten doen we in groepen 3-8 a.h.v. routeboekjes SLO. Kinderen krijgen vanaf groep 4
een eigen kopie, die ze in hun rekenboek bewaren. Leerkracht heeft een eigen exemplaar
van het routeboekje in map Compacten & Verrijken.
Projecttaken niet compacten, doen de kinderen altijd mee.
Verrijkingsmateriaal (zit in de klassenmap): zie tabel
Zorg voor een vaste dag voor Plustaak/Kien uitleg (bijv. vrijdag).
Ondanks de selectiecriteria is soms maatwerk nodig. Denk hierbij aan het kind met hoge Citoscores die toch geen Kien aan kan, omdat het moeite heeft met dit type sommen (context).
Kind met slechte Cito-dag, maar wel steeds 95%, etc.….
Sompacten MHR(het verschil met compacten van de SLO)
Het Surplus Begaafdencentrum van MHR beschrijft in de recent verschenen publicatie 'Begaafdheid
in beweging', vier manieren om te compacten, zo men wil sompacten:
Stoptreintraject: de kaasschaafmethode, van alle stof wat minder laten verwerken(rijtjes weglaten
etc.). In beginsel lijkt de SLO-aanpak hierop, zij het dat men de stof verder indikt, dan een
afzonderlijke leerkracht op eigen oordeel geneigd zou zijn te doen.
Sneltreintraject: de natoets (bloktoets) wordt als voortoets gehanteerd. Alleen stof die nog niet
beheerst wordt, krijgt de leerling aangeboden. Om welke stof het gaat hangt dus af van het
toetsresultaat. Er is een directe koppeling tussen toetsuitslag en het te volgen traject voor het
68
betreffende blok. Een en ander kan in trajectoverzichten afgelezen en geregistreerd worden. De
werkwijze is organisatorisch niet ingewikkeld, het kind krijgt zoveel mogelijk onderwijs op maat.
Intercitytraject: een veel groter stuk leerstof (Bij de wereld in getallen een heel boek(A of B) wordt
vooraf getoetst. Dit kan behulp van de methode gebonden halfjaarlijkse toetsen uit het Flexonleerlingvolgsysteem die door MHR ontwikkeld zijn. Via een terugkoppeling naar de sneltreintrajecten
van de blokken van het hele boek, wordt verder gewerkt als bij B. Deze werkwijze is alleen bedoeld
voor leerlingen die heel ver voor de muziek uitlopen en ook als er gedacht wordt aan versnellen in de
zin van een groep overslaan.
Het TGV-traject: doorgaan in de totale stof van de basisschool, een werkwijze die voor rekenen en
wiskunde wordt afgeraden.
Om de SLO-benadering en die van Surplus(MHR) te vergelijken, is het 't meest praktisch om uit te
gaan van het sneltreintraject: de kinderen lopen per blok mee met de rest, maar doen alleen datgene
wat nog niet beheerst wordt. In de overige geclusterde vrijgekomen tijd is er ruimte voor structureel
verrijkingsonderwijs. Dit is grote lijn, er zijn nog wel van detailleringen (b.v. het onderhouden van
vaardigheden, tafels bijvoorbeeld), maar die zijn niet doorslaggevend.
Taal
Handleiding en routeboekjes
In totaal zijn acht taalmethoden gecompact: Taal Actief, Taaljournaal, Taal in Beeld, Zin in Taal,
Taalleesland, Taalfontein, Taalverhaal en Taal op maat. Per methode zijn een docentenhandleiding
en routeboekjes voor de leerlingen beschikbaar. Ze zijn te downloaden op de website van de SLO
Compacting van taal
Bij het compacten van de taalles of taalmethode gaat het erom voor de leerling die goed is in taal
(begaafd, hoogbegaafd, goed in taal) een selectie te maken, wat zinvolle lesstof is voor deze kinderen
en wat ze mogen overslaan. Immers, gezien hun vaardigheid kunnen ze met minder uitleg, oefening
en herhaling dan de taalmethode biedt.
SLO heeft richtlijnen ontwikkeld voor het compacten van de methode voor de (hoog)begaafde
leerlingen: kinderen die methode gebonden toetsen doorgaans goed maken (80%) en/of een Ascore of hoge B-score halen op de toetsen Taal van het Leerlingvolgsysteem van de CITO-groep. Op
basis van de richtlijnen zijn compactingprogramma's gemaakt bij taalmethodes, waarin per les wordt
aangegeven, wat deze leerlingen wel moeten meedoen/maken en wat ze mogen overslaan.
Welke onderdelen wel aanbieden?
-
-
De introductie van een nieuw thema, waar in de eerste les meestal het thema in verhaalvorm
wordt aangeboden: dit maakt de woordenschat rond het thema actief en biedt
aanknopingspunten tot de opdrachten waarin samenwerkend leren en interactief
taalonderwijs centraal staan.
Een verkorte of soms zelf geen instructie aan te bieden.
Aanbieden van ontdek- en onderzoeksactiviteiten
69
-
-
Methode gebonden verrijkingsopdrachten. Deze zijn alleen aan te raden wanneer het gaat
om opdrachten met een hogere moeilijkheidsgraad.
Belangrijke leerstappen in de leerlijn, zoals nieuwe leerstof worden ook niet overgeslagen.
Hierbij wordt vooral rekening gehouden met de leerlijnen spreken/luisteren en formele
taalbeschouwing.
Betekenisvolle taalactiviteiten (opdrachten gericht op generalisatie en transfer).
Taalactiviteiten gericht op metacognitieve vaardigheden ook aangeboden.
Wat schrappen?
- • 50% tot 75% van de oefenstof.
- • 75% tot 100% van herhaling.
- • Verrijkingsstof die meer van hetzelfde biedt.
Het is belangrijk rekening te houden met niet vakinhoudelijke overwegingen zoals organisatorische
(een leerling moet niet steeds van zijn werk gehaald worden om weer even mee te doen),
pedagogische of onderwijskundige overwegingen: het is goed om de leerlingen mee te laten doen
aan activiteiten die samen worden uitgevoerd
Compacting van taal
Anders dan bij compacten van rekenen maken de leerlingen die werken met het compacte
programma van de methode gebonden toetsen van taal op hetzelfde moment als de andere
leerlingen. De reden hiervoor is dat ook leerstof uit voorafgaande blokken in de toets aan bod komt.
De methode gebonden spellingstoets wordt wel vooraf afgenomen, omdat hierin wel getoetst wordt
wat in een voorafgaand blok aan bod is gekomen. Wanneer de toets goed gemaakt wordt, kunnen
bijbehorende spellingsonderdelen worden overgeslagen op de leerkracht gebonden les na. Is de
toetst slecht gemaakt, dan kan men door middel van een foutenanalyse achterhalen welke van de
vier spellingscategorieën nog niet beheerst wordt door de leerling.
Voor verrijkingstaken worden verschillende doelstellingen op verschillende domeinen
onderscheiden:
• Vak inhoud; je leert bijvoorbeeld iets over taalstructuur of over het effect van taal in
reclame
• vak- of disciplinegebonden kennis over methoden en technieken van onderzoek; hoe
houd je een interview bijvoorbeeld, of hoe vind je informatie in een naslagwerk
• kennis over meer algemeen toepasbare procedures en strategieën om werk aan te
pakken en bij te sturen; hoe maak je een bijvoorbeeld een planning of een verslag,
een presentatie
• algemene kennis over leerprocessen;
• persoonsgebonden kennis van de leerling over zichzelf als lerende; je leert waar je
goed en minder goed in bent, wat je leerstijl is, hoe je je werk en leerstrategie af
kunt stemmen op de specifieke taak
• kennis over samenwerkprocessen en de eigen rol daarin; je leert bijvoorbeeld dat
samen werken en samen denken bijdraagt aan de kwaliteit van het werken en
denken.
70
Taal
Wie compacten en verrijken?
Voor taal hebben we geen overkoepelende Cito-score als basis voor het compacten. Echter de
combinatie van Cito’s begrijpend lezen, woordenschat, en spelling en de methodetoetsen in
combinatie met de uitslag van bijv. DHH geeft voldoende informatie.
1. Kinderen met een IQ-test > 130 (verbaal).
2. Kinderen met voorsprong op meerdere talige vakken: A-score op volgende Cito ‘s begrijpend
lezen en woordenschat én goede scores op de methodetoetsen (gemiddeld 90%).
3. Kinderen met A+ score op Cito’s woordenschat en begrijpend lezen en goede scores op de
methodetoetsen (gemiddeld 90%).
Hoe doen we het?
- Compacten in groepen 4-8 a.h.v. routeboekjes SLO. In groep 3 wordt gewerkt met VLL, dit
heeft zijn eigen compacting methode m.b.v. Zonaanpak. Kinderen krijgen vanaf groep 4 een
eigen kopie van routeboekje, die ze in hun boek bewaren. Leerkracht heeft een eigen
exemplaar van het routeboekje in de map Compacten & Verrijken.
- Kinderen maken wel de toets aan het einde van les 14 (dus niet pre-toetsen). Bij uitval alleen
aandacht voor deze specifieke categorie, m.b.v. R-lessen of eventueel extra les uit 1 t/m 14
laten maken die aansluit.
- Controleer regelmatig het werken met de routeboekjes. Snappen leerlingen het? Doen ze de
juiste taken?
- Verrijkingsmateriaal (zit in de map C&V): zie tabel
Spelling
Wie compacten?
1. Kinderen met A-score op volgende Cito (voorsprong).
2. Kinderen met A+ score op Cito.
3. Kinderen die op het instapdictee op geen enkel onderdeel uitval hebben en Cito A scoren. Later
in het schooljaar geldt: in het parkeerweekdictee op geen enkel onderdeel uitval hebben.
IQ-test is geen criterium voor compacten spelling. Zit niet in de test, zodat een kind met dyslexie toch
een hoge IQ-score kan halen. Die is natuurlijk wel gebaat bij extra spelling.
Hoe doen we het?
Onderstaande afspraken gelden alleen voor onveranderlijke woorden, we compacten niet de
werkwoordspelling. (Uitzondering: HB-plus leerling, kan top-down de regels aangeboden krijgen en
op eigen tempo werken).
-
-
Signaaldictee afnemen in week 4 van het spelling/taalblok (week 1 bij startschooljaar) het
signaaldictee. Is dit goed gemaakt (90%) dan werken kinderen op eigen tempo de 4
verwerkingslessen door. Bij uitval doen de kinderen mee met de instructie voor dit
onderdeel. Controledictee wordt ook meegedaan, i.v.m. rapportcijfer.
Verrijkingsmateriaal: zie tabel. Geen roze kaarten laten maken, anders komen kinderen te
weinig aan het verrijkingsmateriaal toe.
71
-
Ondanks de selectiecriteria is soms maatwerk nodig. Opletten bij goede Cito’s maar slechte
methodetoetsen. Dit duidt op onderpresteren (Cito is moeilijker en breder). Zelf checken
waar het probleem zit, kind uit 2e leerlijn niet compacten halen, evt. wel specifieke
oefeningen geven. Uitzondering is ook: kind met een voorsprong van meer dan een jaar.
Doen alleen controledictee: bij uitval alleen deze lessen laten maken.
Begrijpend Lezen
Wie compacten en verrijken?
1. Kinderen met IQ-test > 130 (getest hoogbegaafden)
2. Kinderen met A-score op volgende Cito.
3. Kinderen met A+ score op Cito.
Voorlopig richten we ons bij compacten Begrijpend lezen de plusgroep kinderen die aan criteria 1,2,3
voldoen. Dit zijn kinderen met flinke voorsprong op leesgebied.
Evt.: 4. Kinderen met A-score op Cito en hoge scores op de methodetoets (gemiddeld 90% of hoger).
Hoe doen we het?
Compacten in groepen 4-8 a.h.v. richtlijnen compacten van DHH. Dit betekent dat leerlingen
lessen 1+3 meedoen, lessen 2 en 4 niet + selectie van de meest uitdagende baklessen.
Leerkracht heeft een exemplaar van deze richtlijnen in de eigen map.
Kinderen maken wel de toets aan het einde van les 5 [niet pré-toetsen]
Verrijkingsmateriaal (zit in de klassenmap): zie tabel.
Algemene opmerkingen ten aanzien van compacten en verrijken
Stel eisen aan het verrijkingswerk en plan het. Taken zonder duidelijk, aansprekend leerdoel,
zijn bezigheidstherapie, werkverschaffing en werken demotiverend in plaats van stimulerend.
Gebruik voor de 2e leerlijn altijd een weektaak, zij hebben veel verrijking. Het is voor het kind
en voor jou overzichtelijk.
Kijk het extra werk na en geef feedback op het proces, niet zozeer op het resultaat. Het is
minstens even belangrijk als de gewone taak. Niet nakijken geeft een verkeerd signaal aan de
leerling -> het is niet belangrijk. Bovendien: Er komt op het rapport ook een vermelding van.
-
-
Bereid het extra werk voor. Het is moeilijk werk, anders kun je de vragen niet beantwoorden.
-
-
-
Geef instructie op het pluswerk. Welke strategieën moeten kinderen gebruiken? Ruim 1x per
week tijd in voor instructie/hulp. Vertel dit duidelijk aan kinderen. Dit is moeilijk werk. Het is
dus te verwachten dat kinderen vragen hebben. Je wilt dat ze er iets van leren!
Werken in tweetallen kan handig zijn en jou uitleg schelen, omdat ze elkaar helpen.
Voor het vak waarvoor kinderen compacten/verrijken hebben deze kinderen hebben voor op
het rapport een ‘goed’. Is dat niet zo: ga na waarom een kind toch compact, klopt dit wel? Op
het rapport komt ook een opmerking over het verrijkingswerk in het vak ‘opmerkingen’.
Geef kinderen een aparte map/ tabblad voor extra werk (bij plustaak boekje is dit niet nodig).
Je kunt snel zien wat een kind de afgelopen periode heeft gedaan.
We maken in de compacten/verrijking onderscheid tussen 2e leerlijn en 1e leerlijn. Volgens
het DHH is de 2e leerlijn bedoeld voor hoogbegaafden en de 1e leerlijn voor mee begaafden.
Hoogbegaafdheid kunnen wij op school niet vaststellen. Kinderen met 2e leerlijn zijn:
72
-
-
-
Kinderen met externe IQ-test>130, kinderen die uit het DHH rollen met advies 2e leerlijn,
kinderen die op een specifiek vakgebied hoog scoren op onze Citotoetsen (A+ of voorsprong).
Bij uitval op de methodetoetsen geldt voor deze kinderen: tijdelijk extra oefenen met
uitvalsommen en/of meedoen met de instructie of specifieke spellingcategorie. Verder wel
blijven compacten. Pas na nieuwe Citotoets en overleg met HB-er/IB-er evt. stoppen met
compacten.
Klas overslaan, gebruik de versnellingswenselijkheidslijst van het SLO, zie site van SLO. Bij
het besluit om een leerling een klas te laten overslaan, wordt niet alleen naar de cognitieve,
maar ook naar de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind gekeken. Naar schatting slaat
vier procent van de basisschoolleerlingen een klas over. Dit komt neer op 1op de 25 kinderen
(Hoogeveen, 2008). In de praktijk lijken vooral onderbouwleerlingen een klas over te slaan
(groep 3). Het gaat vooral om leerlingen die het aanvankelijk lezen en schrijven al onder de
knie hebben. Het overslaan van een groep kan zowel rond de zomervakantie als tussentijds.
De school kan dit in een keer of gefaseerd doen: van enkele lessen via dagdelen tot helemaal.
Ook komt het voor dat leerlingen tweemaal een klas overslaan. Voordelen Het is eenvoudig
te organiseren; de betrokkene komt bij klasgenoten die een vergelijkbaar (hoger)
ontwikkelingsniveau hebben.
Aandachtspunten
Het is goed de sociaal-emotionele kant te bewaken; voor het (hoog)begaafde kind zelf en
voor de ontvangende groep. De (hoog)begaafde leerlingen kunnen – afhankelijk van hun
leeftijd - van een van de oudsten van de groep ineens de jongste worden. Of dit leidt tot
aanpassingsmoeilijkheden hangt onder meer af van de ‘ontvangende’ leerkracht. De groep is
geneigd om de houding van de leerkracht over te nemen. Een tweede aandachtspunt is het
verschil tussen niveau en ontwikkelingssnelheid. Door een groep over te slaan, werken
leerlingen mogelijk wel op een adequater niveau. Als zij zich sneller blijven ontwikkelen dan
hun groepsgenoten zijn er echter opnieuw aanvullende maatregelen nodig om ervoor te
zorgen dat ze blijven leren. Hierbij gelden de aandachtspunten weer van het werken in de
groep (zie paragraaf 3.2.1). Een derde aandachtspunt komt naar voren uit het onderzoek van
Hoogeveen (2008). Daaruit blijkt dat leerlingen die een of twee klassen hebben overgeslagen
het extra lastig kunnen hebben in de eerste twee jaren van het voortgezet onderwijs. De
mentor en de vakleerkrachten in het voorgezet onderwijs moeten daar aandacht voor
hebben. Voor de onderzoekster is dit echter geen aanleiding om deze maatregel dan maar
niet te adviseren, omdat het alternatief (geen groep overslaan) evenmin aantrekkelijk is.
73
Bijlage 8
Weektaak Compacten en Verrijken (leerlijn 2)
Naam: ..
Groep: 6
Leerkracht: ..
Week: ..
Vak
Materiaal
Rekenen
WIG
Blz.
Opmerkingen
Klaar
Zie routeboekje
Bolleboos/Kien
Taal
Taal actief
Zie routeboekje
Slimme Taal, kranten ..
Begrijpend lezen
Goed Gelezen
Plustaak BGL 6/7
Spelling
Taal Actief
Sterrenwerk Engels
Extra
Detective Denkwerk.
Week: ..
Vak
Materiaal
Rekenen
WIG
Blz.
Opmerkingen
Klaar
Zie routeboekje
Bolleboos/Kien
Taal
Taal actief
Zie routeboekje
Slimme Taal, kranten ...
Begrijpend lezen
Goed Gelezen
74
Plustaak BGL 6/7
Spelling
Taal Actief
Sterrenwerk Engels
Extra
Detective Denkwerk
.................
Week:..
Vak
Materiaal
Rekenen
WIG
Blz.
Opmerkingen
Klaar
Zie routeboekje
Bolleboos/Kien
Taal
Taal actief
Zie routeboekje
Slimme Taal, kranten ..
Plustaak 6/7
Begrijpend lezen
Goed Gelezen
Plustaak BGL 6/7
Spelling
Taal actief
Sterrenwerk Engels
Extra
Detective Denkwerk
..............
75
Bijlage 9
Verrijkings- en verdiepingsmaterialen
Inleiding
In 10 scholen van het samenwerkingsverband ‘De GroeiAcademie’ is onderzoek gedaan naar het
gebruik van materialen voor begaafden en hoogbegaafden leerlingen. In dit document is te vinden
wat we aan materialen hebben, wat we gebruiken en wat onze ervaringen ermee zijn. Met elkaar
hebben we bedacht waar de verschillende materialen aan moeten voldoen. Wat willen we ermee
bereiken. Verder zijn er bestaande materialen in de groepen die met enige aanpassing heel goed
ingezet kunnen worden.
Doel
Alle scholen binnen het SWV De Groeiacademie beschikken over een lijst met materialen voor
(meer)begaafde leerlingen. Met behulp van deze lijst kan iedere leerkracht snel zien welk materiaal
zij kan inzetten voor welke leeftijd en op welke manier (veel of weinig begeleiding nodig, samen of
alleen, in de klas of in een Plusklas inzetbaar).
Waar moet materiaal voor (hoog) begaafden aan voldoen?
We zoeken materialen die zoveel mogelijk aan de onderstaande criteria voldoen (zie materialenlijst):







Aansluiten bij specifieke interessegebieden (b.v. ruimte, het menselijk lichaam, insecten,
techniek)
Soms zelfgekozen (op basis van b.v. interesse, faalangst)
Uitdagend (in b.v. gebruik, in vorm, in afkomst, originaliteit)
Gelegenheid tot reflectie (zelf na te kijken en te corrigeren)
Wisselende moeilijkheidsgraad ( niveauverschillen)
Verschillende ontwikkelingsgebieden aansprekend (geheugen, concentratie, sociale omgang,
enz.)
Doel is dat leerlingen leren doorzetten, uitgedaagd worden creatief te denken, gemotiveerd
blijven voor school doordat ze nieuwe dingen leren, leren omgaan met faalangst en
perfectionisme.
Verrijkingsstof moet:
-
Een beroep doen op creativiteit
Open opdrachten bevatten
Een hoog abstractieniveau hebben
Een hoge mate van complexiteit hebben
Meerwaarde bieden t.o.v. reguliere lesstof
Stimuleren tot een onderzoekende houding
Een beroep doen op de zelfstandigheid van de leerling
Een reflectieve houding uitlokken
Een beroep doen op metacognitieve vaardigheden
Uitlokken tot interactie
Eén manier om tijdens het ontwikkelen van lessen/projecten aan deze criteria te voldoen is door
vragen en opdrachten op te nemen die een beroep doen op het hogere orde denken. Hogere orde
vragen en opdrachten zijn de vragen en opdrachten waarbij voor het antwoord of de uitvoering de
76
vaardigheden voor analyseren, evalueren of creëren nodig zijn. Het zijn vragen en opdrachten die
zich richten op:
Het stimuleren van leerlingen om verdere n meer kritisch na te denken
Het stimuleren van het probleem-oplossend-denkvermogen
Het ontlokken van discussie
Het stimuleren van leerlingen om zelfstandig op zoek te gaan naar informatie.
Specifieke materialen voor (hoog)begaafde leerlingen
In iedere groep zijn meerdere materialen voor (hoog) begaafde leerlingen. De materialen zijn
verdeeld in dagelijks aanbod, projecten en even tussendoor (denk aan smartgames).
De materialen die dagelijks aan bod komen sluiten aan bij de reguliere vakken. De leerlingen hebben
een routeboekje voor rekenen en taal en maken in plaats van de taken uit de reguliere methode
‘pluswerk’. Zijn de leerlingen klaar met de reguliere taken en het daarbij behorende pluswerk, dan
kunnen ze werken aan projecten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van bijv. Acadin, ontdekkaarten,
Somplextra, Bolleboos.
In de bijlage is een lijst opgenomen met de meest voorkomende materialen. Hierin is te vinden
hoeveel tijd de voorbereiding vergt, wat je ervoor nodig hebt en hoeveel tijd de opdrachten in beslag
nemen. In de laatste kolom staat de naam van de school waar dit materiaal aanwezig is.
Handige sites en computerprogramma’s
 Acadin.nl
 Webkwest
 Yurls, zie ook yurlsvuurvogelgouda.nl.
 Webjes en webpaden van Jack Nowee
 Proefjes.nl
 Krantenmaken.nl
 Postcrossing (ansichtkaarten netwerk t.b.v. Engels)
 http://talentstimuleren.nl/?file=98&m=1354031339&action=file.download van de SLO
Meer met materialen die meestal in een groep aanwezig zijn
Hiermee wordt bedoeld: geef het kind een moeilijke opdracht waar het aan moet voldoen (bouw een
toren die precies 1.25 hoog is, 20 cm breed en 60 cm lang). In de bovenbouw werkt het uitdagend
om de competitie aan te gaan (bouw een zo lang mogelijk overbrugging van punt A naar punt B / op
een lijst wordt bijgehouden hoe lang).



Meer met logiblokken
Meer met zand
Meer met bouwen (Kapla, lego, K’nex)
Activiteiten voor (hoog)begaafden buiten school
 Verschillende wedstrijden: Kangoeroewedstrijd: jaarlijkse wedstrijd in maart. Opgeven van
nov. tot eind jan.
 Gastlessen
77


Coornhert verbredingslessen: info wordt ieder jaar aan het begin van het schooljaar
toegestuurd, anders op de site kijken
Projecten / excursies (denk ook aan de Brede School)
Rekenen
Kien:
Ze hebben uitdaging nodig op hun eigen hoge niveau. Met Kien rekenen geeft u ze die uitdaging! De
methode bevat extra rekenopgaven die te gebruiken zijn als aanvullende lesstof op elke reguliere
rekenmethode. Kien rekenen biedt verdieping en loopt daardoor niet vooruit op de lesstof.
De opdrachten in Kien rekenen zijn gevarieerd en pittiger dan die van reguliere rekenmethodes. Ze
doen een groot beroep op de rekenvaardigheid van de kinderen. Bovendien kunnen de kinderen er
helemaal zelfstandig mee aan de slag. Kien rekenen motiveert en is ook nog eens heel makkelijk in
het gebruik!
Plustaak rekenen:
Plustaak is bestemd voor de 10 tot 25 % beste leerlingen van elke groep.
De werkboekjes bevatten leuke gevarieerde opdrachten, die juist voor deze kinderen een uitdaging
zijn.
Plustaak kan naast iedere methode gebruikt worden.
De werkboekjes bieden een verbreding en verrijking van het aanbod in de methode.
Bolleboos:
Met Bolleboos rekenen/wiskunde worden begaafde kinderen uitgedaagd hun talenten optimaal te
ontplooien. Het materiaal is afgestemd op de typische manier van denken van begaafde kinderen:
grote denksprongen kunnen maken, snel op een bepaald abstractieniveau kunnen werken en goed
kunnen redeneren. Daarbij staat voorop dat de leerstof niet alleen maar ‘moeilijk’ is maar ook
appelleert aan het experimenteergedrag, op het willen weten. Het is een geïntegreerde methode op
het gebied van rekenen ten behoeve van (hoog)begaafde kinderen in het basisonderwijs.
Rekenweb:
Het RekenWeb is een website voor rekenen-wiskunde op het basisonderwijs. Informatie voor
leerkrachten, spelletjes en werkbladen voor gebruik in de klas. Van groep 3 t/m groep 8
Topklassers:
Is bedoeld voor de betere leerlingen van de bovenbouw van het basisonderwijs. Onder betere
leerlingen verstaan we hoogbegaafde of begaafde, gemakkelijk lerende kinderen; kinderen die
uitblinken in een bepaald vak en die de betreffende jaarstof van dat vak in het leerjaar waarin ze
zitten al doorgewerkt hebben; goede leerlingen die nieuwsgierig zijn naar extra uitdagingen op
verschillende terreinen. Voor al deze leerlingen geldt dat zij een behoorlijke mate van zelfstandigheid
moeten bezitten. Met Topklassers kan zowel individueel als met een groep(je) gewerkt worden.
Hierbij wordt een beroep gedaan op het analytisch, creatief en praktisch denkvermogen van de
leerlingen. Topklassers biedt verbreding en verdieping aan in voor kinderen aantrekkelijke en
uitdagende vakgebieden.
Rekenen/Wiskunde: vijf deeltjes met o.a. aandacht voor negatieve getallen, assenstelsels, omtrek,
oppervlakte, kwadraten, grafieken, formules, parallellogram, worteltrekken, kans berekenen,
78
machten, reeksen, stelling van Pythagoras, ruimtelijk tekenen, kaarttruc, cirkels en het getal π,
sudoku.
Vierkant voor rekenen (wisschriften):
Wisschriften zijn werkboeken over een wiskundig of daaraan gerelateerd onderwerp. Leerlingen
kunnen op school, maar ook thuis, zelfstandig met de wisschriften werken en leren al doende van
alles over het betreffende onderwerp. De opdrachten zijn gevarieerd en uitdagend. Er zijn
eenvoudige en lastige opgaven en verschillende typen opdrachten. Naast de opdrachten die de
kinderen in het werkboek maken, zijn er bijvoorbeeld bouwplaten, goocheltrucs en puzzels.
Rekenmeesters:
Voor leerlingen die meer aankunnen. De taken liggen op het A- en B-niveau van het Citoleerlingvolgsysteem. De bloks stimuleren, honoreren en dragen bij aan een grotere rekenvaardigheid.
Elk blok bevat 30 uitdagende taken voor leerlingen die op rekengebied meer aankunnen en plezier
hebben in rekenen.
Het accent ligt op spelen met rekenen.
Nieuwsrekenen (van nieuwsbegrip):
- wekelijks levensechte rekenopgaven op zes niveaus aan de hand van het onderwerp van
Nieuwsbegrip
- leerlingen voorbereiden op de CITO
- meer plezier in rekenen!
Nieuwsrekenen is een aanvulling op uw reguliere rekenmethode. U besteedt wekelijks een half uur
of meer extra lestijd aan toepassingsopgaven. Hiermee bereidt u uw leerlingen goed voor op de
CITO-toetsen. Want in feite zijn ook de meeste CITO-opgaven eigenlijk toepassingstaken!
Somplextra:
Somplextra is speciaal ontwikkeld voor intelligente en begaafde leerlingen in groep 6, 7 en 8. In
projecten als Symmetrie, Perspectief ontmoeten de kinderen wiskunde en kunst in onderlinge
samenhang. De computer daagt hen uit er wiskunst mee te maken.
De creativiteit van de leerlingen wordt gebruikt om de nieuwsgierigheid naar de achterliggende
wiskundige wereld te prikkelen en de stap te maken naar abstracties.
Somplextra bestaat uit 6 mappen: starters 1A/1B, gevorderden 2A/2B en geleerden 3A/3B.
Meten is weten:
Werkboekjes
Elke les begint met (praktisch) ‘Meetwerk’, een meetopdracht die individueel of in kleine groepjes
wordt uitgevoerd. Na de praktijk volgt de theorie: in ‘Maatwerk’ komen oefeningen met maten, tijd
en herleidingen aan bod. De les wordt elke keer afgesloten met ‘Denkwerk’, waarin het geleerde
wordt toegepast op situaties uit het leven van alledag. Realistisch rekenen dus!
Rekentijgers:
Werkboekjes
Rekentijger is een serie met vrolijke werkboekjes voor de betere en snellere rekenaars. Rekentijger
daagt hen uit met creatieve rekenuitdagingen en echte breinkrakers. De kleurrijke boekjes biedt stof
79
die niet vooruit loopt op het leerstofaanbod in de methoden, maar oefent andere denkmethoden.
Pittige, creatieve en innovatieve reken- en wiskundeproblemen en puzzels waar uw rekentijgers hun
tanden in kunnen zetten.
Taal/begrijpend lezen
Taalmeesters
Werkboekjes.
In Taalmeesters spelen vrijwel alle taalaspecten een rol. Het accent ligt echter op ‘spelen met taal’ en
dus op taalbeschouwing. Dat krijgt zijn uitwerking bijvoorbeeld in: letterlijk en figuurlijk taalgebruik,
synoniemen, homoniemen, alliteratie, rijm, tegenstellingen, samenstellingen en afleidingen. En dat
allemaal op een manier waaraan (taal)plezier wordt beleefd.
Super denkwerk:
Alle werkboeken bevatten een reeks opdrachten, waarmee leerlingen op een speelse manier leren
om informatie te ordenen. Zo zijn er puzzelopdrachten en oefeningen waarbij ze een situatie
reconstrueren. Ze maken tekeningen, vullen een tabel in, vergelijken teksten en illustraties en zoeken
de verschillen. Aan het eind van een taak volgt de beloning: de leerlingen mogen een vakje
openkrassen waardoor een plaatje verschijnt. Elk plaatje is een fragment uit een avontuur van de
grappige neushoorn Detective Denkwerk en zijn slimme assistent Tip. Zo ontstaat een leuk
stripverhaal.
Kant en klaar plus:
Kopieermappen voor (hoog)begaafde leerlingen: vol pittige, stimulerende en uitdagende opdrachten.
Per thema komen minimaal twintig pagina's wereld oriënterende activiteiten aan bod, zoals:
codetaal, puzzels, breinbrekers en opzoektaken. Dit alles met een variatie aan zelfstandig werk,
partner- of groepswerk en samenwerkend leren. Daarnaast staan er per thema minimaal tien
pagina’s reguliere verrijkingsleerstof. Voor elk leerjaar veel wiskunde- en taalopdrachten.
Wereldoriëntatie en Frans (alleen groep 8) worden niet vergeten. Het is bedoeld voor differentiatie
binnen de klas, waarbij de nadruk ligt op het zelfstandig werken. Het kan perfect geïntegreerd
worden binnen een weektaak of hoekenwerk.
Plustaak begrijpend lezen
Een serie werkboekjes voor groep 5 t/m 8. Elk werkboekje bevat 16 taken met gevarieerde
opdrachten voor begrijpend studerend lezen.
De werkboekjes zijn als aanvulling en verrijking te gebruiken naast iedere leesmethode. De
werkboekjes lopen op in moeilijkheidsgraad, maar zijn niet strikt gebonden aan een bepaalde groep.
Dat komt ook tot uitdrukking in de groepsaanduiding op de omslag.
Cryptologisch:
Het boek Cryptologisch is bedoeld als leuke uitdaging voor leerlingen met enige begaafdheid op
taalgebied. De leerling leert stap voor stap om de geheimen van een cryptische omschrijving te
ontdekken.
80
Door het vinden van synoniemen, homoniemen en door middel van associatief woordgebruik wordt
de woordenschat van de leerling verdiept en uitgebreid. De oefeningen in dit boek zijn daarom een
zeer geschikt middel om de taalvaardigheid van leerlingen in de bovenbouw te vergroten.
• Geschikt voor zowel individueel gebruik als groepswerk.
• De leerling kan er geheel zelfstandig mee werken.
• Aan het einde van deze leergang is een stevige basis gelegd voor het kunnen oplossen van
cryptogrammen met twee **.
Slimme taal
Het leerstofpakket Slimme Taal is bedoeld voor (hoog)begaafde leerlingen uit de groepen
3 t/m 8 van de basisschool voor wie de leerkracht uitdagende leerstof nodig heeft op het
gebied van het onderwijs in de Nederlandse taal en lezen.
Het pakket bestaat uit twee thema's:
* Kranten en tijdschriften
* Kinderliteratuur
Bij elk van deze thema’s horen werkboekjes en handleidingen voor de groepen 3 t/m 8. Ook is er een
algemene handleiding beschikbaar.
Plustaak taal
De werkboekjes bevatten
leuke gevarieerde opdrachten, die juist voor deze kinderen een uitdaging zijn. Plustaak kan naast
iedere methode gebruikt worden.
De werkboekjes bieden een verbreding en verrijking van het aanbod in de methode. De opdrachten
zijn zo samengesteld dat de kinderen ze zelfstandig kunnen maken.
Taaltoppers:
Voor kinderen met een meer dan gemiddelde taalontwikkeling bieden deze kaarten extra
uitdagingen.
Ze bevatten verrijkingsleerstof waarmee ze zelfstandig aan de slag kunnen. Voor het derde leerjaar
tot en met het zesde leerjaar zijn er telkens zestig verschillende kaarten in vijfvoud. Het zijn sterke,
thematische pakketten met per kaart vier à vijf stimulerende opdrachten. Niet alleen aan de nieuwe
spelling wordt aandacht besteed, maar ook aan woordenschat, puzzels, uitdrukkingen en creatief
schrijven.
Nieuwsbegrip
Met Nieuwsbegrip werkt u op een aantrekkelijke manier aan de kerndoelen voor begrijpend lezen
van het basisonderwijs. Ook aanvullend te gebruiken.
Overig
Topklassers
Met Topklassers kan zowel individueel als met een groep(je) gewerkt worden. Hierbij wordt een
beroep gedaan op het analytisch, creatief en praktisch denkvermogen van de leerlingen. Topklassers
biedt verbreding en verdieping aan in voor kinderen aantrekkelijke en uitdagende vakgebieden.

Vreemde talen: vijf deeltjes met aandacht voor Spaans, Frans, Duits, Italiaans en Turks.
81


Cultuur: als verzamelnaam voor kunst, geschiedenis, religie, maatschappelijke stromingen:
vijf deeltjes met aandacht voor de tien tijdperken (Commissie De Rooij).
Wetenschap: vijf deeltjes met aandacht voor sterrenkunde, natuurverschijnselen,
natuurkunde, scheikunde en biologie
Juan Y Rosa
De methode Spaans is zeer gevarieerd opgezet met puzzels, open opdrachten, dramaoefeningen en
conversatieoefeningen. Doordat ook een aantal opdrachten in het werkboek gebruik maakt van het
Internet heeft de leermethode een heel open en onbeperkt karakter gekregen, dit spreekt leerlingen
die makkelijk leren erg aan. Gebaseerd op het TASC-model van Belle Wallace, London, NACE (zie
Nace) leert de leerling op eigen tempo en op eigen niveau het Spaans, de groepsleerkracht begeleidt
de leerling enkel in zijn leerproces. Hij hoeft geen kennis te hebben van het Spaans.
Kinheim werkgidsen
Kinheim heeft uitgaven voor alle vakken in het basisonderwijs. We onderscheiden daarbij
Blokboeken, Puzzelboeken, de Zelfstandig werken-serie en de zelfstandige lesmethodes voor
aardrijkskunde, geschiedenis, natuur, tekenen en verkeer.
Speciaal voor hoogbegaafde leerlingen zijn er Werkgidsen voor aanvulling en verdieping, XXL-delen
bij de Leuk rekenen, Logische breinbrekers en de Puzzelboeken voor geschiedenis, aardrijkskunde en
natuur en het project Kinderen in Oorlogstijd.










Kinderen in oorlogstijd
Dierenrijk
Journalistiek
Fabels en sprookjes
Evolutie
Amsterdam, een reisgids maken
Overal dieren
Mijn wereld
Bizzworld
Klein maar dapper (filosofie)
Kleuters
Nikitin
Nikitin 4 is een spel, met name ontworpen voor hoogbegaafde kinderen, dat uitdaging geeft. Het spel
bestaat uit 8 houten blokken. De opdrachten zijn variërend van eenvoudig tot zeer moeilijk. Kinderen
ervaren dit spel als erg leuk om te spelen en aan de andere kant ook moeilijk om de opdrachten goed
te maken. Aan de hand van bouwtekeningen wordt het ruimtelijk inzicht aanzienlijk verbeterd.
Dit spel is ideaal verrijkingsmateriaal voor meer begaafde kinderen. Het wordt ervaren als uitdagend
materiaal. Zeer geschikt voor kinderen die 'meer' aankunnen.
Logeo
Logeo is speciaal ontwikkeld voor kinderen die willen leren om logisch na te denken. Ze leren om te
focussen om tot de juiste oplossing te komen. De moeilijkheidsgraad wordt opgebouwd in 6
verschillende moeilijkheidsgraden. Van eenvoudig tot zeer ingewikkeld. Soms zal bijsturing van de
leerkracht vereist zijn. Hierdoor leert het kind wel te leren. Kinderen beleven er uren spelplezier aan.
82
Bij dit spel gaat het om waarnemen, concentratie, overzicht en logisch nadenken. Jan Kuipers heeft
Logeo opgenomen in Levelspel, de kist met materialen voor hoogbegaafde kleuters (groep 1 en 2).
Logeo is erg geschikt als verrijkingsmateriaal voor jonge kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong.
Logisch nadenken vormt de kern van Logeo.
Jakolino
Dit spel, met de kleuren groen en lila in combinatie met buken-houten geometrische vormen,
vierkant, driehoek en kwartcirkel, geeft een veelvoud van nieuwe geometrische opdrachten.
Het voor-beeldenboekje met 45 afbeeldingen in de originele grootte van de kubussen, geeft
eenvoudige opdrachten met 4 kubussen tot moeilijker opdrachten met alle kubussen. In het boekje
zijn 3 pagina’s opgenomen om zelf opdrachtkaarten te maken.
Slim kan lezen
Verrijkingsmateriaal voor taal- en leesontwikkeling, bedoeld voor slimme kleuters. Het pakket
bestaat uit een map met vier onderdelen:
- een set van 15 gelamineerde kopieerbare leesverwerkingskaarten;
- een werkserie met 60 lessen voor slimme kleuters op gelamineerde kaarten;
- acht kopieerkaarten bij de werkserie;
- een handleiding.
Leerlingen kunnen eenmaal per week aan de slag met een lees- en leesverwerkingkaart. Dit zijn
vijftien korte verhaaltjes rondom het kuiken Piep, bedoeld voor leerlingen die het lezen beheersen
op AVI-niveau 1 of 2.
Daarnaast kunnen zij eveneens één of meerdere malen per week een opdrachtkaart uit de werkreeks
maken. Dit zijn thematisch geordende opdrachtkaarten, aansluitend bij de thema's van de
verhaaltjes. Per thema zijn er vier opdrachtkaarten van verschillende niveaus. Iedere opdracht is
opgezet in vier stappen; per stap wordt een ondersteunende afbeelding en één of twee
instructiezinnen gegeven.
Aanvullend op de materialen is er een handleiding voor de groepsleerkracht beschikbaar, waarin
uitleg wordt gegeven over het herkennen van kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong en de
manier waarop het materiaal in de groep kan worden ingezet.
83
Bijlage 10 De plusklassen binnen De Groeiling
Plusklassen zijn aanwezig op De Triangel, De Bijenkorf, De Krullevaar , Willibrordschool en de St.
Aloysiusschool, dit is een beschrijving van de situatie in april 2012.
10.1 Inleiding
Triangel geeft aan het belangrijk te vinden dat kinderen uitgedaagd worden op hun eigen niveau, dat
HB- kinderen ontwikkelingsgelijken hebben om mee te werken.
Bijenkorf: Er wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van (hoog) begaafde leerlingen om
meer en diepere betekenis op te doen over specifieke thema’s
*De onderlinge erkenning en herkenning van ( hoog) begaafde leerlingen kan zo tot stand
komen waardoor de leerling zich minder geïsoleerd zal voelen
*Er is gelegenheid om bijzondere aandacht te besteden aan eventueel sociaal-emotionele
problemen bij kinderen
*Er is gelegenheid (extra ) aandacht te besteden aan de verrijkingsstof die de leerling in de
reguliere groep gebruikt
Op de Krullevaar vinden zij het belangrijk dat “slimme” leerlingen extra uitdaging krijgen en
speciale leervaardigheden oefenen.
10.2 Selecteren van leerlingen voor de plusklas
Er worden op de diverse scholen verschillende criteria gehanteerd bij het selecteren van leerlingen
voor de plusklas.
-
-
-
Selectie met DHH. Primair kinderen uit de 2e leerlijn. Aangevuld met kinderen uit de 1e
leerlijn( zolang er voldoende plaats is). Oordeel van talentcoach en leerkracht weegt ook mee
naast het DHH
Leerlingen die extern onderzocht zijn IQ>130
Leerlingen die er volgens DHH niet uitkomen maar toch baat hebben bij een plusklas. De
kinderen worden geselecteerd op zelfstandigheid, motivatie, CITO-A scores op alle gebieden.
Bij twijfel(onderpresteerder)vindt er een gesprek plaats met de klassenleerkracht/ouders. Er
kan een DHH worden afgenomen.
Kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong van een jaar of meer.
10.3 Organisatie
In de meeste gevallen begeleidt een leerkracht de plusklas. Ook de IB’ers spelen vaak een belangrijke
rol in het overleggen met leerkrachten over leerlingen voor de plusgroep.
84
In een geval is er een externe(native speaker) begeleider van de plusklas.
Er zijn scholen, waar leerlingen afkomstig van alle groepen naar de plusklas kunnen. Overige scholen
hebben plusklassen vanaf groep 5/6 t/m 8
Gemiddeld komen de plusklassen iedere week 1 tot 2 uur bij elkaar.
De terugkoppeling naar de eigen groep is over het algemeen goed. Vaak is er overleg via de mail.
Plusklasleerkrachten of talentcoaches maken aan het begin van het schooljaar de plusmappen aan
voor de eerste-en tweedelijns leerlingen van groep 3 t/m 8. Hierin zitten de
routeboekjes(compacting) van rekenen en taal, een plusweektaak en (bestaand) verrijkingsmateriaal
zoals Plustaak, Somplex, Bolleboos, Slimme Taal /kinderliteratuur
Er zijn centraal afspraken gemaakt over de inhoud van deze plusmappen
Op het rapport van de leerlingen uit de plusklas komt in elk geval een extra aantekening te staan. Er
zijn ook scholen waar de leerlingen naast hun “gewone “rapport ook een plusklasrapport krijgen Dat
is in de stijl van het gewone rapport en is daar ook in opgenomen. Daarnaast geeft de eigen
leerkracht in het rapport aan welk pluswerk het kind heeft gewerkt en geeft daar een
woordbeoordeling voor. Belangrijk is ook een overzicht te geven van de werkhouding in de plusklas,
en een beoordeling van het eventuele werkstuk en de spreekbeurt.
10.4 Financiering
De financiering van aanpassingen in onderwijsaanbod voor meer en hoogbegaafde leerlingen zal uit
de reguliere middelen gedaan moeten worden.
Per school zullen er andere keuzes gedaan worden, dat hangt natuurlijk ook samen met de
leerlingenpopulatie. Wel duidelijk is dat er op alle scholen aandacht moet zijn voor deze doelgroep
en dat dat in principe behoort tot het normale takenpakket van een leerkracht. Zover is het echter
nog niet.
Een of twee talentcoaches met een taakomvang van minstens 40 klokuur is op een doorsnee school
een vereiste. De inhoud van de taak moet duidelijk omschreven worden. De ervaring leert dat dit per
school heel verschillend kan zijn. Ook maakt het uit of een school al veel ervaring heeft met het
onderwerp of niet.
Een plusklas komt vaak één keer per week een dagdeel bij elkaar, zeg 2 lesuur per week. Op een
school met 500 leerlingen komen er waarschijnlijk zo’n 50 in aanmerking voor een plusklas. Verdeeld
over 2 groepen, bijvoorbeeld 3-4-5 en 6-7-8, betekent dit dat er per week 5 lesuren ingeroosterd
moeten worden voor deze groep. Dat komt neer op 0,16 fte ofwel zo’n € 10 000, -, verdeeld over 50
leerlingen is per leerling ruim 200, -. Inzet van vrijwilligers, bijvoorbeeld voor het geven van
schaakles, zorgt er niet voor dat deze taak kleiner wordt. Vrijwilligers zonder lesbevoegdheid voor
het PO mogen immers alleen onder toezicht van een gediplomeerde leerkracht voor de klas. Wel
kunnen vrijwilligers veel werk verzetten in de voorbereidingsfase, bijvoorbeeld bij het werken aan
een bepaald thema of uitpluizen of een digitaal aangeleverd project klopt en alle linkjes ook werken.
85
Vanwege de continuïteit is het aan te raden de plusklas te plannen op dagen, die het minst uitvallen
in een schooljaar.
Daarnaast moeten er ook nog speciale materialen aangeschaft worden.
Indien er slechts enkele leerlingen op een school behoefte hebben aan een plusklas, dan is het
wellicht verstandiger om een bovenschoolse plusklas te formeren, bijvoorbeeld met enkele scholen
in de buurt of op initiatief van een bepaald schoolbestuur.
10.5 Mogelijke activiteiten
Projecten, filosofie, techniek, vreemde talen
Voorbeelden op de verschillende scholen;
Projecten:
-
-
Jaarlijks een wereld georiënteerd project: water, klimaatverandering, arm en rijk e.d. Hier
werken de kinderen meestal samen in tweetallen
Jaarlijks werken we met de projectboekjes van Kinheim. In PK 3-4 afwisselend Riddertijd en
Dierenrijk( samen met de kinderen) in PK 5/6 kiezen de kinderen zelf uit 4 boekjes en werken
zelfstandig tot een eindproduct( werkstuk, muurkrant)in PK 7/8 kunnen ze het ene jaar
kiezen uit éėn van de onderwerpen over de Tweede wereldoorlog en het andere jaar kunnen
ze kiezen uit Amsterdam( een culturele reis ontwerpen)en Evolutie(van alles over Darwin en
de evolutietheorie)
Project gericht op samenwerking in een groepje: in PK 5/6 b.v. het ontwerpen en bouwen
van je favoriete huis of het ontwerpen en uitvoeren van een pretpark
Talen: In Pk 7/8 tweewekelijks 45 min. Spaans
Filosofie: In PK ¾ op basis van het boek Wat voel ik
Daarnaast concentratie/ontspanningsoefeningen op basis van het boek De wensster
In PK 5/6 op basis van het boek Wortels en Vleugels
In PK 7/8 op basis van het boek Kinderen Filosoferen
Science:
IN PK 3-4 b.v. over geluid of water m.n. het doen van proefjes
In PK 7/8 verschillende werkbladen van Science ( van Nemo) Bij Science in PK 7/8 gaat het deels om
theorie van wetenschapsonderwerpen en daarnaast lessen techniek en wetenschap
Spelletjes voor slimme kinderen
Je kunt er ook voor kiezen samen te werken met een Middelbare school o.a. microscopisch
onderzoek/evolutie/elektrotechniek
86
Wellicht schaakles door middelbare scholieren onder de noemer van maatschappelijke stage
Electrotechniek kan gegeven worden door een gepensioneerde vrijwilliger, de vergoeding voor
vrijwilligerswerk bedraagt €4,50 per uur.
10.6 Slot
Zorg voor een duidelijke en gedeelde visie op het onderwijs aan meer en hoogbegaafde leerlingen.
In geval er met een plusklas wordt gewerkt:
- Het moet helder zijn voor welke hulpvragen de leerlingen terecht kunnen in de plusklas. Stel
op basis daarvan vast aan welke doelen er gewerkt wordt en wat het aanbod is. Bekijk pas
daarna voor welke leerlingen de plusklas geïndiceerd is. In het verlengde hiervan is het
belangrijk om vast te stellen welke meerwaarde de plusklas voor een leerling heeft boven
het aanbod in de reguliere klas.
- Stel duidelijke en concrete doelen op voor de plusklas op groepsniveau.
Welke doelen moeten er behaald worden? Stel daarnaast duidelijke en concrete doelen op
voor individuele leerlingen van de plusklas en koppel deze aan de hulpvraag van de
leerlingen. Deze doelen kunnen gaan over scores in het (CITO) leerlingvolgsysteem, maar
kunnen ook anders geformuleerd zijn.
- Baseer het aanbod van de plusklas op de drie pijlers waar hoogbegaafde leerlingen behoefte
aan hebben: uitbreiding en verdieping van het curriculum (cognitieve uitdaging), aandacht
voor sociaal-emotionele vaardigheden en aandacht voor metacognitieve vaardigheden, zoals
plannen en organiseren. Het is belangrijk dat deze drie pijlers aan bod komen in de plusklas,
waar het accent ligt is echter weer afhankelijk van de hulpvragen van de individuele
leerlingen in de plusklas.
- Naast het vaststellen van de doelen, is het van belang om vooraf te bepalen op welke manier
de vooruitgang van de leerlingen gevolgd zal worden. Daarnaast is het belangrijk om vast te
leggen op welke manier het effect van de plusklas op groepsniveau vastgesteld kan worden
en door wie de doelstellingen geëvalueerd worden. (bron: CPS Onderwijsontwikkeling en
advies (2011), Evaluatie Plusklassen, Amersfoort: CPS)
Voorbeelden waarop vooruitgang vastgesteld
87
Download