2015 Begaafde leerlingen Theoretisch kader & beleidsvorming Lonneke de Reus & Celeste van der Veldt (IB HS) Inhoud Inleiding ................................................................................................................................................... 2 1. Theoretisch kader ............................................................................................................................ 3 2. Beleidsvorming begaafdheid ........................................................................................................... 6 3. Begaafdheid in de praktijk............................................................................................................... 9 1 Inleiding De laatste jaren krijgt het thema (hoog)begaafdheid steeds meer aandacht binnen het reguliere basisonderwijs. Onder invloed van diverse onderwijsvernieuwingen groeit ook de belangstelling voor deze doelgroep. Het beleid van de scholen binnen de stichting, was de afgelopen jaren met name gericht op kinderen die zonder specifieke hulp het reguliere basisprogramma niet kunnen volgen. De school probeert een optimale leeromgeving voor de leerling te creëren waarin de volledige ontwikkeling van een leerling wordt gewaarborgd. Onze ondersteuning richt zich op die kinderen waarbij deze ontwikkeling opvalt. Dat geldt natuurlijk ook voor de begaafde leerling. Met dit protocol informeren wij over hoe wij binnen onze scholen omgaan met leerlingen die meer dan de reguliere basisstof aankunnen. Dit protocol beschrijft het traject omtrent de begaafde leerlingen op onze scholen. De criteria die wij daarbij hanteren worden in dit beleidsplan nader omschreven. Haarlem, augustus 2015 Lonneke de Reus Celeste van der Veldt 2 1. Theoretisch kader 1.1. Wat is begaafdheid? Begaafdheid is een ruim begrip. Er kan sprake zijn van een hoge mate van intelligentie. Deze kan gemeten worden met behulp van een intelligentietest en wordt uitgedrukt in een IQ-score. Hoewel de grens niet exact is vastgesteld, wordt er van begaafdheid gesproken als een kind een IQ-score van 115 of hoger heeft. Bij een IQ van 130 of hoger wordt gesproken over hoogbegaafdheid. Naast de intellectuele capaciteit is er bij begaafde leerlingen sprake van een hoge mate van creativiteit. Hierbij wordt gedacht aan originele gedachtes die een kind heeft en de capaciteit om buiten het gegeven kader te denken. Het kind kan vragen stellen die anderen niet bedenken of weet antwoorden op ingewikkelde vraagstukken. Er worden creatieve oplossingsmethoden gebruikt. Begaafde kinderen zijn vaak in grote mate gedreven en vastberaden om een taak te volbrengen. Ze hebben een brede interesse. 1.2. Wat is een leervoorsprong? Als er sprake is van een leervoorsprong kunnen er kenmerken van begaafdheid naar voren komen. Het grootste verschil zit in de cognitieve voorsprong. Deze is bij een leervoorsprong vaak minder dan een jaar. De sociaal emotionele kenmerken behorend bij begaafdheid/leervoorsprong worden beïnvloed door het sociaal milieu waarin een kind zich bevindt. Het sociaal milieu bestaat uit: de school, ouders, vrienden en andere begeleiders. Dit sociale milieu kan invloed hebben in zowel positieve als negatieve zin op de ontwikkeling van het kind. Als het kind groot wordt gebracht in een sterke en rijke (leer)omgeving zal de begaafdheid sterker ontwikkeld worden. Bij de diagnostiek van begaafdheid is het daarom van belang rekening te houden met de sociale omgeving van het kind. 1.3. Onderpresteren Onderpresteren wil zeggen dat de prestaties (veel) lager liggen dan op grond van de capaciteiten van de leerling verwacht wordt. Er is dus sprake van een discrepantie tussen aanleg en prestatie. Onderpresteren komt voor op alle niveaus, niet alleen bij begaafde kinderen. De kans op onderpresteren is wel groter bij begaafde kinderen, aangezien zij zich vaak moeten afstellen op een lager niveau. Zij kunnen beneden hun niveau presteren door te weinig cognitieve uitdaging en/of geen uitzondering willen zijn in de groep. 1.4. Signaleren van begaafdheid In eerste instantie zullen er kenmerken zijn die er wellicht op kunnen wijzen dat er sprake is van een leervoorsprong, al dan niet begaafdheid. De leerkracht gaat in gesprek met de intern begeleider als er een vermoeden is van een leervoorsprong. Dit zou kunnen omdat er meerdere kenmerken naar voren komen gedurende het schooljaar. Kenmerkend voor kleuters: Cognitie: • sterk geheugen • taalgebruik boven leeftijdsniveau • hoge score op Cito toetsen taal en rekenen voor kleuters • bedenkt creatieve oplossingen voor bepaalde problemen • ziet verbanden, grotere patronen • leert zichzelf lezen/rekenen Werkhouding: • nieuwsgierig • betrokken, neemt initiatieven • onderzoekend en experimenterend • sterke concentratie • gevoel voor humor, woordspelingen • onafhankelijk, kan alleen spelen en werken • gevoelig en zorgzaam • rijke fantasie 3 • goed logisch denkvermogen Kenmerkend voor kinderen vanaf groep 3: Cognitie: • een hoge score in het leerlingvolgsysteem op alle gebieden, m.n. rekenen en begrijpend lezen • taalgebruik boven leeftijdsniveau • een sterk geheugen • goede verwerking en toepassing van informatie • in grote stappen kunnen denken • snel problemen kunnen oplossen • hoofd- en bijzaken kunnen scheiden • creatieve oplossingen bedenken voor problemen • geen aansluiting bij leeftijdsgenoten • sterk verantwoordelijkheidsgevoel • grote taakgerichtheid • groot aanpassingsvermogen Werkhouding: • een specifieke, gedurende lange tijd, interesse op een bepaald terrein • verveling, zoekt uitdaging • in staat tot zelfreflectie • goede motivatie en taakgerichtheid • sociaal-emotioneel opvallend gedrag (volgt eigen weg, wil graag alles ter discussie stellen, het laatste woord hebben of maakt zich onzichtbaar) • voelt zich een eenling • gericht op oudere kinderen en/of volwassenen 1.5. Het vaststellen van begaafdheid In de literatuur worden ontwikkelings- en gedragskenmerken genoemd die waarneembaar zouden zijn bij baby’s en peuters (weinig behoefte aan slaap, vroeg lopen en laat praten, of juist omgekeerd). Over het algemeen kan gesteld worden dat op zo’n jonge leeftijd geen conclusies getrokken kunnen worden over de voorspellende waarde van dergelijk gedrag in verhouding tot begaafdheid. Bovendien is het niet zo dat er, als een kind dit gedrag niet laat zien, geen sprake van begaafdheid zou kunnen zijn (Drent & Van Gerven, 2012). In onderstaande tabel wordt weergegeven op welke wijze de intelligentie quotiënten worden ingedeeld. Normaalverdeling van intelligentie (Drent & Van Gerven, 2012). Kenmerken binnen het leerproces van een kind zijn meer richtinggevend voor het concreet kunnen herkennen van begaafdheid dan alleen prestaties. Deze kenmerken noemen we leereigenschappen. Deze eigenschappen zeggen iets over de manier waarop een kind leert en niet over het directe prestatieniveau. Opvallend is dat leerlingen van wie we later met behulp van intelligentieonderzoek zouden kunnen vaststellen dat zij begaafd zijn, veelal over een combinatie van specifieke eigenschappen beschikken. Bovendien is het zo dat we naast kenmerken die iets zeggen over het leren, ook een reeks van kenmerken kunnen benoemen, die zich meer vanuit de persoonlijkheid van het kind ontwikkelen. We noemen dit persoonlijkheidskenmerken. Deze kenmerken zijn onder andere van invloed op het prestatiegedrag van de leerling. Zowel de leereigenschappen als de persoonlijkheidseigenschappen zijn al op jonge leeftijd zichtbaar en gaan zich vanaf de kleutertijd 4 steeds scherper aftekenen. Omdat het expliciet gaat om een combinatie van waarneembare eigenschappen kan het dus niet zo zijn dat er, als een leerling slechts over een of twee kenmerken duidelijk beschikt, op betrouwbare wijze begaafdheid is ‘vastgesteld’. Evenmin is het zo dat als een leerling een of twee kenmerken minder sterk laat zien, je kunt stellen dat de leerling niet begaafd is. Alleen door een psycholoog afgenomen intelligentieonderzoek, kan begaafdheid definitief en betrouwbaar vaststellen, 1.6. Sociaal-emotionele ontwikkeling Vaak voelen kinderen met begaafdheid zich anders dan andere klasgenootjes van die leeftijd. Hun belevingswereld sluit geregeld niet goed aan bij de andere klasgenootjes waardoor dit type kind zich geïsoleerd kan gaan voelen Begaafde kinderen voelen zich vaak niet begrepen. Dit kan gevolgen hebben voor hun sociaal- emotionele gesteldheid. Kinderen kunnen zich gaan vervelen, negatief gedrag gaan vertonen, of overgaan op onderpresteren om niet op te vallen. Het is essentieel dat deze kinderen succeservaringen opdoen en daarover gewaardeerd worden. Complimenten krijgen blijft zeker ook voor dit type kind belangrijk. Het gericht werken aan de sociaal-emotionele ontwikkeling is van groot belang. Het heeft de voorkeur om begaafde kinderen in een groep met “gelijken” begeleiding aan te bieden en hierbij ook aandacht aan het samenwerkingsproces te besteden. 1.7. Leren leren Een kind met een leervoorsprong pakt veel kennis op in zijn of haar naaste omgeving en zal over het algemeen weinig moeite hoeven doen om zich nieuwe kennis eigen te maken. Hierdoor leert het zichzelf geen strategieën aan en pikt het deze ook niet vanzelf op in de onderwijsomgeving. Uitdaging en leren hoe te leren is van groot belang om ontwikkelingsproblemen te voorkomen. 5 2. Beleidsvorming begaafdheid 2.1. Protocol begaafdheid De stichting wil zich richten op leerlingen die meer aankunnen dan de reguliere basisstof, we gaan hierbij uit van de begaafde leerling. Begaafdheid wordt beschreven als een combinatie van een uitzonderlijke intelligentie, creativiteit en doorzettingsvermogen. Begaafde leerlingen zijn op het cognitieve vlak sterk, maar ook andere zaken spelen een belangrijke rol. De term wordt gebruikt om aan te geven dat ze opvallende vermogens of vaardigheden hebben, zowel voor kinderen als voor volwassenen. Zij hebben een andere manier van leren en denken dan de meeste andere leerlingen op een basisschool. Begaafde leerlingen hebben dagelijks behoefte aan uitdaging en er zal structureel aangesloten moeten worden bij hun capaciteiten. Dit protocol zorgt voor concrete afspraken over de kenmerken van een begaafde leerling en een passend aanbod binnen onze ondersteuningsmogelijkheden. 2.2. Volgens de cyclus Handelingsgericht Werken Voorafgaand aan het Begaafdheidstraject wordt eerst de zorgroute gevolgd. Deze route verloopt volgens de cyclus Handelingsgericht Werken (HGW), in de praktijk ondersteund door het stappenplan (zie bijlage …). De cyclus omvat de volgende fasen: realiseren, signaleren, plannen, uitvoeren. Er vindt een tussentijdse en een uiteindelijke evaluatie plaats met de ouders en de intern begeleider. Als tijdens deze cyclus blijkt dat het kind kenmerken van begaafdheid vertoont, dan treedt het protocol Begaafdheid in werking. Een signaleringsinstrument helpt de leerkracht om tot een gedegen conclusie te komen. Deze conclusie is erop gericht de leerkracht, leerling en ouder te helpen om de leertijd zo effectief mogelijk te gebruiken en het onderwijs zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de leerbehoeften van het kind. De zeven uitgangspunten van HGW: 1. Onderwijsbehoeften staan centraal 2. Het gaat om afstemming en wisselwerking 3. De leerkracht doet ertoe 4. Positieve aspecten zijn van groot belang 5. We werken constructief samen 6. Ons handelen is doelgericht 7. De werkwijze is systematisch en transparant 2.3. Begaafdheidstraject Een school kan geen diagnose Begaafdheid stellen, maar we kunnen wel naar aanleiding van de Voorwaarden Begaafdheid die vermeld staan in hoofdstuk 5, vaststellen of het kind in aanmerking komt voor het Begaafdheidstraject. Dit traject verloopt zoals te zien in het stroomdiagram Begaafdheid, bijlage 5. Op de scholen werken we met het traject Begaafdheid als een leerling een voorsprong van ten minste een jaar heeft op de Cito toetsen van rekenen en begrijpend lezen. Het kind dient bij deze toetsen een score A+ te behalen en/of duidelijke kenmerken te vertonen op sociaal-emotioneel vlak. We hebben gekozen voor het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid als meetinstrument voor Begaafdheid. Dit is een geïntegreerd instrument voor signalering, diagnostiek en begeleiding van hoogbegaafde leerlingen. Het instrument is bedoeld voor leerkrachten en intern begeleiders van basisscholen. Het DHH bestaat uit een aantal modules die stap voor stap begeleiding bieden bij de zorg voor begaafde leerlingen op onze school. Voor dit instrument is gekozen omdat het speciaal is ontwikkeld voor het basisonderwijs. Het is compleet en altijd actueel, er kan gebruik worden 6 gemaakt van uitgebreide signalering, diagnostisering, begeleiding en evaluatie. Het instrument heeft richtlijnen voor compacten en verrijken en aandacht voor zowel didactische aanpassingen als voor het pedagogisch handelen. Een ouder die over zijn of haar kind graag een vaststelling wil ontvangen ten aanzien van mogelijke begaafdheid, zal zich moeten wenden tot een daarvoor deskundig en bevoegd instituut om een intelligentie onderzoek te laten afnemen. Het is niet vanzelfsprekend dat de school dit onderzoek bekostigt. De intern begeleider neemt, indien nodig met directie, een gedegen besluit hierover. Voordat er een conclusie getrokken wordt over een eventueel begaafdheidstraject, vinden eerst de volgende stappen plaats: 1. De leerkracht signaleert kenmerken behorend bij een leervoorsprong 2. De leerkracht gaat in overleg met de intern begeleider 3. De leerkracht gaat in overleg de ouder(s 4. De ondersteuning gaat van start volgens de fasen vanuit de HGW-cyclus; Fase 1. Waarnemen/signaleren: verzamelen van leerling gegevens in een overzicht En signaleren van leerlingen die extra begeleiding nodig hebben Fase 2. Begrijpen/analyseren; benoemen van de onderwijsbehoeften van leerlingen Fase 3. Plannen; clusteren van leerlingen met vergelijkbare onderwijsbehoeften en het opstellen van een plan Fase 4. Realiseren; uitvoeren en evalueren van het plan. Zie stappenplan voor leerkrachten in de bijlage. 2.4. Handelingsmogelijkheden In het begeleiden van begaafde leerlingen staan drie punten centraal: • Plezier krijgen en/of behouden in het leren op school • Zelfvertrouwen houden en/ of vergroten • Het ontwikkelen van leerstrategieën 2.4.1. Verrijking Mocht een kind aangemerkt worden als een kind dat gebaat is bij een begaafdheidstraject dan zal er altijd eerst gekeken worden naar de mogelijkheid een aangepast programma in de eigen groep aan te bieden door middel van verrijking van de lesstof. Dit houdt in dat de leerling de aangeboden lesstof compact krijgt aangeboden ter controle of zij/hij de stof beheerst. Vervolgens doet de leerling geen oefenstof van het aangeboden onderwerp, maar kan de leerling direct door met meer uitdagende opdrachten, gericht op zelfstandigheid, logisch denkvermogen en uitdaging. Dit wordt door de leerkracht in een plan van aanpak vastgelegd, in overleg met de intern begeleider. In dit plan staat de beginsituatie beschreven en het niveau van de leerling, de beschermende- en risicofactoren staan vermeld en de leermiddelen/werkwijzen staan beschreven waarmee het kind verder geholpen en uitgedaagd kan worden. Er wordt gekeken welke mogelijkheden passen binnen de schoolorganisatie zodat alle doelen ook uitvoerbaar zijn voor zowel de leerling als leerkracht. In het plan van aanpak worden data vastgesteld waarop geëvalueerd zal worden met ouders en de intern begeleider. Kinderen met een leervoorsprong vinden het fijn om een overzicht van de gehele leerstof te krijgen. Ze weten wat er van hen verwacht wordt en waar ze naartoe werken. In bovenbouwgroepen kunnen leerlingen een apart werkplan krijgen dat gericht is op het plannen van de leerstof in overleg met de leerkracht. Het kind krijgt hierdoor inzicht in desbetreffend ontwikkelingsgebied en wordt uitgedaagd de leerdoelen te begrijpen. De leerkracht stelt bijvoorbeeld een weekplan op waarin de lesstof wordt beperkt tot het basisaanbod. Daarnaast wordt er in dit plan verrijkingsstof opgegeven. Werken op 7 deze wijze kan alleen als het kind een zelfstandige werkhouding en doorzettingsvermogen laat zien, naast de vereiste bovengemiddelde toetsresultaten. 2.4.2. Versnellen In enkele gevallen heeft het kind een dermate hoge voorsprong dat verrijken alleen niet voldoende is. Er kan dan worden overgegaan tot het laten volgen van onderwijs in/van een hogere groep. Mocht het kind een didactische voorsprong hebben van minimaal 12 maanden en voldoen aan onderstaande voorwaarden, dan is er de mogelijkheid tot het ‘overslaan’ van een groep. Een veel gebruikte term voor het verkorten van de basisschoolperiode is versnelling. Deze versnelling is een interventie in de leertijd. Zo kan met versnelling bedoeld worden dat een leerling een groep overslaat, maar ook dat de leerling versneld door de leerstof gaat of leerstof uit hogere leerstofjaren aangeboden krijgt. Als een leerling eerder dan gebruikelijk doorstroomt naar een volgende groep of vervroegd uitstroomt naar het voortgezet onderwijs, spreken we ook over vervroegde uitstroming. Consequentie van vervroegde doorstroming is altijd een vervroegde uitstroom uit het basisonderwijs en dus is er sprake van een leertijdverkorting (Van Gerven, 2009). Een leerling vervroegd door- en/of uit laten stromen heeft dus consequenties voor de leerling. Op basis van theorieën Van Gerven (2009) op dit vlak lijkt het belangrijk om alle facetten die meespelen bij het besluit tot een vervroegde doorstroming goed te belichten. Om tot besluitvorming te komen om een leerling vervroegd te laten doorstromen dient er goed overleg te worden gepleegd zodat er een gefundeerd besluit tot stand komt. Te allen tijde dient het welzijn van het kind hierin centraal te staan. 2.4.3. Plusklas Uit ervaring en uit onderzoek blijkt dat het deelnemen aan een plusklas vaak een zeer gunstig effect heeft op het welbevinden en de harmonieuze ontwikkeling van een begaafd kind. De intentie bij alles wat in de plusklas wordt aangeboden is om een extra verrijking te bieden, aanvullend op wat het kind bij ons op school doet. We proberen het versnellen voor een leerling te vermijden en te ondervangen door middel van deelname aan de plusklas. Indien een kind aan de voorwaarden voldoet, kan dit worden gerealiseerd. Dit onderdeel wordt in het volgende hoofdstuk besproken. 8 3. Begaafdheid in de praktijk 3.1. Onze plusklas Kinderen die in de klas door het reguliere lesmateriaal onvoldoende worden uitgedaagd, krijgen de kans om enkele uren of een dagdeel per week met andere kinderen op hun eigen niveau te werken met speciale stof die hen voldoende prikkelt. Deze plusklas staat onder leiding van een leerkracht met speciale expertise op het gebied van begaafdheid. Het onderwijsprogramma is afgestemd op de behoeften van de kinderen. Zij worden aangemoedigd eigen talenten te ontdekken en verder te ontwikkelen. In 2015 wordt een plusklas gestart op de Liduinaschool, locatie Timor voor de leerlingen van de Liduinaschool en op de Sint Bavoschool, locatie Revius voor de leerlingen van de Sint Bavoschool. De doelstelling van de plusklas is tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van begaafde kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar, zowel op intellectueel als op sociaal-emotioneel en creatief gebied. Dit doen we door: • • • • ieder kind een intellectuele stimulans en uitdaging op eigen niveau te bieden; (cognitief aspect); alle kinderen de gelegenheid te bieden met gelijkgestemde leeftijdsgenoten in contact te komen en daarmee te kunnen optrekken (sociaal aspect); de emotionele ontwikkeling doelgericht te stimuleren en (binnen de mogelijkheden) eventuele blokkades op te heffen (emotioneel aspect); creatieve capaciteiten te stimuleren om zo optimaal mogelijk te kunnen ontplooien (creativiteitsaspect). 3.2. Voorwaarden Door middel van een meetinstrument, het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid (DHH), wordt gemeten of de leerling over begaafde capaciteiten beschikt. Het DHH is een interactief instrument dat ondersteunt bij de begeleiding van begaafde leerlingen. In dit web-based computerprogramma zijn de vier fasen van leerlingbegeleiding opgenomen in vier modules: signalering, diagnostiek, leerlingbegeleiding en evaluatie. Het is specifiek gericht op het handelingsgericht werken en geeft een duidelijke uitslag. Deze uitslag is bindend voor wel of geen deelname aan de plusklas. Hieraan liggen de volgende vaardigheden ten grondslag; dat de leerling: • in grotere leerstappen dan gemiddeld naar het einddoel kan werken • goed zelfstandig werkt in een groep • voldoende samenwerkt in een groep • oplossingsgericht denkt en handelt • zaken snel begrijpt en verbanden legt • interesse heeft in algemene kennis • het geleerde toepast • goed kan redeneren • zich met plezier aan moeilijke taken wijdt • doorzet bij tegenslag • een sterk geheugen heeft • taakgericht werkt • gemotiveerd is • sterk betrokken is bij de uitdaging • rustig werkt • taken op juiste wijze begint en afsluit 9 Het is tevens van belang dat de leerling volledig aan de onderstaande voorwaarden voldoet; • constante I/I+ scores behaalt op de CITO toetsen TBL (begrijpend lezen) en RW (rekenen wiskunde) • minimaal 95% goed scoort op methode-gebonden toetsen TBL, RW en SVS (spelling) • positief scoort op de signaleringslijst van het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid. Leerlingen in groep drie kunnen na de Cito M-toets instromen in de plusklas, mits het AVI leesniveau op bovengemiddeld is vastgesteld. Er is altijd kans op uitzondering aanwezig. Mocht er vermoeden van begaafdheid zijn bij een leerling die niet aan de voorwaarden voldoet, dient deze situatie te worden besproken met de intern begeleider. Hierbij geldt, dat zowel de leerkracht als de ouders dit vermoeden hebben. Om inhoud te geven aan het lesprogramma voor de begaafde leerling gebruiken wij onder andere de Pittige Plustorens. 3.3. Specialist Begaafdheid Zoals eerder beschreven is een specialist begaafdheid binnen onze stichting gewenst voor het goed laten verlopen van het passend onderwijs aan begaafde leerlingen. De specialist begaafdheid zien wij als een expert op het gebied van excellentie en differentiatie. De specialist is het aanspreekpunt voor collega’s en ouders en stemt zijn of haar taken af met directie en het team. De specialist is de expert op het gebied van de methodes en materialen die gebruikt worden in de plusklas. De persoon in kwestie coördineert en/of verzorgt passend onderwijs voor begaafde leerlingen m.b.v. onder andere de Pittige Plustorens in de plusgroep. De specialist begaafdheid ondersteunt leerkrachten bij: • het in kaart brengen van educatieve behoeften begaafde leerlingen. • het uitzetten van leerlijnen voor verrijkingsonderwijs • het zoeken van geschikte leermiddelen om passend onderwijs te bieden aan begaafde leerlingen • het verfijnen van het groepsplan zodat begaafde leerlingen in basiszorg worden opgenomen • het zoeken naar pedagogische en didactische interventies bij specifieke problematiek • het opzetten van individuele handelingsplannen • het voeren van oudergesprekken. De specialist Begaafdheid ondersteunt de directie bij: • het uitzetten van beleidslijnen t.b.v. begaafde leerlingen • de implementatie en borging van beleid t.b.v. begaafde leerlingen • het vaststellen van een ontwikkelingsperspectief en/of uitstroomprofiel begaafde leerlingen 3.4. Pittige Plustorens Om een gefundeerde keuze te kunnen maken zijn meerdere methodes voor begaafde leerlingen bekeken op inhoud en functionaliteit. Het leren leren voor leerlingen van groep 3 t/m 8, diversiteit in aanbod en een gedegen aanpak binnen het leerproces hebben centraal gestaan. De gekozen methode sluit aan bij de visie van de school. Bij het starten van onze plusklas gaan we beginnen met het werken met De Pittige Plustorens. 10 Passend onderwijs voor de talentvolle leerlingen, vanaf groep 3. Multidisciplinair: van taal tot techniek, van kunst tot organisatie Zeer laagdrempelig voor de leerkracht Direct inpasbaar in iedere school Goed te implementeren in de praktijk (plusklas) 75 Groene, Rode en Gele Peper Projecten; voldoende gedifferentieerd aanbod Alle materialen en projectmapjes inclusief De kinderen werken met hoofd, hart én handen Stimuleert de creativiteit, de motivatie en het divergente denken Stimuleert het samenwerken, onderzoek en ontwerp, plannen, maken en presenteren Voor iedere leerling een eigen verrijkingsmap Het gaat er bij verrijking om, dat de kinderen leren leren. Begaafde leerlingen leren met de verrijkingsactiviteiten van de Pittige Plus Torens vaardigheden en processen als: zelfstandig werken en samenwerken, complexe opgaven analyseren, creatief denken en structureren, oplossingsstrategieën ontwerpen, het structureren van eigen werkzaamheden, doorzetten, terugkoppelen, plannen, uitvoeren naar eigen plan, plannen bijstellen, communiceren en presenteren. Dit alles doen ze terwijl ze zich verdiepen in een bepaald onderwerp dat hun interesse heeft. Het concept Pittige Plus Torens bevat een grote variëteit aan onderwerpen en interessegebieden. Van techniek tot kunstzinnige uitdagingen, van planologie tot digitale spelactiviteiten. 3.4.1. Hoe werkt het? Met de activiteiten in de Pittige Plus Torens gaan de kinderen zelfstandig aan de slag. Ze doen dit individueel of in tweetallen. De lessen in de Pittige Plus Torens heten Pepers. Er zijn 2 soorten Peperprojecten: • Groene pepers • Rode pepers Daarnaast zijn er ook nog gele pepers, dit zijn hulpmapjes en toolboxen voor bij de rode pepers. Groene peperprojecten De groene pepers zijn verrijkingsopdrachten met een hoge complexiteit, maar een relatief gesloten karakter. De groene peperprojecten zijn geschikt voor alle begaafde leerlingen (IQ> 115). Rode peperprojecten De rode pepers zijn verrijkingsopdrachten met een hoge complexiteitsgraad en met een zeer open karakter. De leerling zelf kan allerlei kanten op met de uitwerking van een rode peperproject. Deze rode pepers zijn vooral ontwikkeld voor de hoogbegaafde leerlingen. Dit zijn leerlingen die een topdown manier van denken hebben. Zij denken vanuit het geheel. Pittige stof: hier kunnen de kinderen hun tanden in zetten! TASC-model Het lesconcept van de Pittige Plustorens is opgebouwd volgens het TASC-model, zie onderstaande grafiek. Behorende bij deze grafiek is de tabel (bijlage 2) voor het zelfstandig werken in de plusklas. 11 Bron: TASC-model, E. van Gerven 2008 12 bijlage 1 Stappenplan bij vermoeden van Begaafdheid Naam leerling : _______________________________ Groep: _______ Geboortedatum : ___________ Leerkracht(en) : _______________________________ IB:_________________________________________ Actie uitgevoerd Stap 1 Verzamelen kenmerken Leervoorsprong/Begaafdheid (zie protocol) en bespreken met IB. d.d. Stap 2 Ouders op gesprek vragen met leerkracht en IB. Indien het vermoeden Begaafdheid bestaat, ouders akkoord vragen voor afname signaleringslijst DHH. d.d. Bij vermoeden Leervoorsprong de mogelijkheden voor deze zorgroute bespreken. Stap 3 Signaleringslijst DHH afnemen, werken volgens de HGW cyclus. (zie Hoofdstuk Beleidsvorming, pagina 6 en 7 van het protocol) d.d. Stap 4 Uitkomst signaleringslijst bespreken met IB. In dit gesprek Voorwaarden Begaafdheid checken, zie protocol. Onderwijsbehoeften van de leerling in kaart brengen. d.d. Stap 5 Indien nodig extra informatie verzamelen. d.d. Stap 6 Gesprek met ouders, IB en leerkracht over de bevindingen en vaststellen zorgroute. (zie protocol) d.d. → direct plusklas of eerst plan van aanpak in de groep. Keuze afstemmen op signalen en behoeften van de leerling. Stap 7 Indien plan van aanpak is ingezet na 8 weken evalueren en voortgang bespreken met ouders en IB. d.d. Stap 8 Indien gestart is in de plusklas, elke 6 tot 8 weken voortgang bespreken met leerling, ouders en IB. (lln vanaf gr.6) d.d. Stap 9 Voor leerlingen in de groepen 3 t/m 5 wordt met hen tussentijds geëvalueerd door de plusklasbegeleider. De begeleider geeft de voortgang door aan de leerkracht, de leerkracht bespreekt dit met ouders. d.d. Gedegen overdracht naar de volgende leerkracht. d.d. Stap 10 d.d. Gebaseerd op de fasen in de HGW cyclus 13 bijlage 2 TASC stappenplan tijdens zelfstandig werken in de plusklas. Stap 1: Opdracht en onderzoeksfase. Verzamelen en organiseren: Wat weet ik al van dit onderwerp? Waar ben ik dit al tegengekomen? Welke informatie heb ik al? Wat is de opdracht? (identificeren) Wat zijn mijn doelen? Wat zijn de uitdagingen? Onderzoeken en brainstormen: Hoeveel ideeën kan ik bedenken? Wie kan me helpen? Waar kan ik meer informatie vinden? Hoe denken andere mensen hierover? Stap 2: Ontwerp en planningsfase. Kiezen en ontwerpen: Welke ideeën zijn belangrijk? Wat is het beste idee? Wat zal er gebeuren als…? Wat is mijn plan? Stap 3: Uitvoeringsfase en testen. Implementeren: Uitwerken. Aan de slag! Hoe houd ik mijn vorderingen bij? Doe ik het goed? Werkt mijn plan? Evalueren en testen: Wat heb ik al gedaan? Hoe is het gegaan? Hoe kan ik het nog beter doen? Heb ik het eventuele probleem opgelost? Heb ik goed gewerkt in mijn groep? Wat vind ik van het resultaat? Stap 4: Presentatiefase. Communiceren/presenteren. Wie wil ik dit vertellen? Hoe kan ik dit presenteren? Wat moet je vertellen? Hoe kan ik het uitleggen? Hoe kan ik anderen nieuwsgierig maken? Stap 5: Evaluatie en beoordeling: Leren uit eigen ervaring: Wat heb ik geleerd? Hoe ben ik veranderd? Wat/hoe denk en voel ik nu? Hoe kan ik het geleerde gebruiken? Hoe zou ik dit nog eens doen? 14 Bijlage 3 Bronnen: Digitale Leerschool, Onderwijs Advies, Leonardoschool, Stichting Bijzonder Basisonderwijs Velsen, www.info.hoogbegaafdheid.SLO.nl, www.profileren.nl, www.OADC36hoogbegaafdheid.nl. Literatuur: Berlin, J.E. (2009). Berlin, J.E. (2009). It’s All a Matter of Perspective: Student Perceptions on the Impact of Being Labeled Gifted and Talented. Roeper Review, 31. 217-223. Bruyn, S.(2011). Onderpresteren op de basisschool . Van Gorcum: Assen Bruyn, S.(2011). Onderpresteren op de basisschool . Van Gorcum: Assen Delfos, F. (2000). Luister je wel naar mij? Amsterdam: Uitgeverij SWP. Drent, S. (2012). Passend onderwijs voor begaafde leerlingen in het onderwijs. Assen: Van Gorcum. Gardner, H. (2002). Soorten intelligentie. Amsterdam: Nieuwezijds. Gerven van, E. (2011). Handboek Hoogbegaafdheid. Assen:Van Gorcum. Gerven, E. van (2008). Werken volgens het TASC-model, valt er nog wat te leren? Assen: Van Gorcum. Gerven, E. van & Hoogenberg-Engbers, I. (2011). Begaafd begeleiden. Assen: Van Gorcum. Harinck, F. (2009). Basisprincipes praktijkonderzoek. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Kieboom,T. Hoogbegaafdheid (2007). Als je kind (g)een Einstein is. Tiel: Lannoo. Lammers van Toorenburg, W. (2005). Hoogbegaafde, nou en? Hillegom: Samsara Uitgeverij. Mooij, T. (1991) Schoolproblemen bij hoogbegaafde kinderen. Richtlijnen voor passend onderwijs. Muiderberg: Coutinho. Pameijer, N. & Beukering, T. (2006). Handelingsgericht werken: een handreiking voor de interne begeleider. 15