HOOFDSTUK 1 De zinledigheid van het betalingsverkeer voor de economische bedrijvigheid Volgens de visie van de klassieke economen steunt de economie op drie productiefactoren, nl. natuur, arbeid en kapitaal. De productiefactor ‘kapitaal’ slaat in deze drieledige verdeling niet op de productiegoederen zelf, maar op de financiële middelen waarmee productiegoederen worden aangekocht. Productiefactoren zijn kwalitatieve beginselen, die niet meer tot elkaar kunnen worden herleid. In productiegoederen zitten natuur en arbeid reeds vervat. Zij kunnen derhalve niet als een productiefactor worden beschouwd. De productiefactor ‘kapitaal’ kunnen we beter vervangen door de algemene benaming ‘geld’. Tussen geld en kapitaal is er immers geen kwalitatief verschil, alleen een kwantitatief verschil: Geld is de bouwsteen van kapitaal. Kapitaal slaat op geld dat bestemd wordt voor de aankoop van productiegoederen. Bovendien steunt de economie niet alleen op productie, maar ook op consumptie. Met behulp van geld bevredigt de consument zijn behoeften. Daarom spreken wij liever over de productiefactor ‘geld’ in plaats van over de productiefactor ‘kapitaal’. Van de drie productiefactoren natuur, arbeid en geld zijn enkel de eerste twee van levensbelang voor de creatie van welvaart. Zonder grondstoffen en energie is het niet mogelijk om welvaart te creëren. Arbeid is de menselijke productiefactor: Door zijn fysieke en intellectuele arbeid vormt de mens de materie om tot bruikbare producten, waarmee hij zijn behoeften bevredigt. De productiefactor ‘geld’ is evenwel geen noodzakelijke voorwaarde voor de schepping van welvaart. Alleen natuurlijke rijkdommen en menselijke arbeid zijn noodzakelijke voorwaarden voor de schepping van welvaart. Met geld wordt arbeid betaald. Om essentieel te zijn voor de bevrediging van de behoeften zou het geld dat in de betaling wordt gebruikt, de arbeid moeten veroorzaken. Het geld dat in ruil voor arbeid wordt aangeboden, veroorzaakt de arbeid echter niet. Indien het geld dat in de betaling wordt gebruikt, de arbeid zou veroorzaken, dan zou de arbeid worden veroorzaakt door de ruilwaarde van het geld, aangezien het geld bij de betaling niet wordt gewaardeerd omwille van zijn gebruikswaarde, maar omwille van zijn ruilwaarde. De mens is evenwel niet in staat om de onstoffelijke eigenschap ‘ruilwaarde’ toe te voegen aan materie. Materie kan geen andere eigenschappen bezitten of overdragen dan haar natuurlijke, intrinsieke en onvervreemdbare eigenschappen. Het betalingsverkeer zou de oorzaak van de arbeid zijn geweest, indien de mens in de mogelijkheid had verkeerd om de onstoffelijke eigenschap ‘ruilwaarde’ toe te voegen aan materie die buiten het subject staat. De mens verkeert evenwel niet in die mogelijkheid. De onstoffelijke eigenschap ‘ruilwaarde’ bestaat niet buiten het subject en kan dus niet worden overgebracht door materie die buiten het subject staat. Wat de producent krijgt in ruil voor zijn arbeid is materie zonder ruilwaarde en zonder gebruikswaarde. Onze economie steunt bijgevolg niet op de productiefactor ‘geld’, en omdat zij daar niet op steunt, zal onze welvarende beschaving niet instorten, wanneer het betalingsverkeer wordt afgeschaft. Zij kan zich bovendien in de toekomst verder ontwikkelen zonder betalingsverkeer. Omdat het betalingsverkeer niet de oorzaak is van de arbeid, zou het welvaartsniveau dat de mensheid nu heeft bereikt, ook bereikt zijn zonder betalingsverkeer. De productiefactor ‘arbeid’ zou niet hebben geleden onder de afwezigheid van het betalingsverkeer. En aangezien de economie niet steunt op de productiefactor ‘geld’, kan de motor van de economische bedrijvigheid voortaan draaien zonder betalingsverkeer. Indien de betaling de arbeid zou veroorzaken, zou een economie zonder geld niet mogelijk zijn, of we zouden een alternatief oorzakelijk element moeten vinden om de betaling te vervangen. Nu de betaling de arbeid echter niet veroorzaakt, is een geldloze economie wel mogelijk, en is het niet nodig om het verlies van de betaling te compenseren. En we moeten ook onze toevlucht niet zoeken naar een ruilhandel in natura. Het is nl. een waarheid als een koe dat we niet kunnen verliezen wat we nooit hebben gehad. Bij de ruilhandel in speciën, de hedendaagse vorm van ruilhandel, krijgt de producent niets anders in handen dan pure materie zonder ruilwaarde. De ruilhandel in speciën moet bijgevolg niet worden vervangen door een ruilhandel in natura. Het economisch leven kan zich ontwikkelen zonder enige vorm van directe en concrete ruilhandel. Onze economie steunt noch op een ruilhandel in speciën, noch op een ruilhandel in natura. Dat ze niet steunt op een ruilhandel in natura is evident, want in een moderne maatschappij speelt de ruilhandel in natura een zeer beperkte rol. De ruilhandel in natura werd precies verworpen om een hoger welvaartspeil te kunnen bereiken. Dat onze economie niet steunt op een ruilhandel in speciën mag dan al minder evident zijn, het is wel zo, en eerlijkheid gebiedt ons om de waarheid te zeggen. Het feit dat de mens geen ruilwaarde kan toevoegen aan materie, betekent natuurlijk niet dat hij niet nauwkeurig kan bepalen welk stoffelijk voorwerp er bij de betaling moet worden gebruikt. Hij kan de materie tot een voorwerp maken van zijn voorstellingen en zijn uitspraken, en aldus een ruilmiddel differentiëren van de rest van de materie. Maar met zijn voorstellings- en spraakvermogen kan hij geen ruilwaarde toevoegen aan materie die zich buiten zijn subject bevindt. Geld is per definitie een sociaal gegeven. Niemand kan in zijn eentje als individu een monetair stelsel ontwerpen. Het geld dat het voorwerp is van een monetair stelsel moet door de anderen ter betaling worden aanvaard. In onze moderne samenleving heeft de politieke overheid het monopolie om te bepalen welke betaalmiddelen er in het handelsverkeer mogen worden gebruikt. Zo heeft zij bij wet vastgesteld dat er vanaf 1 juli 2002 niet meer mag worden betaald met Belgisch geld en dat er vanaf die datum in de landen van de euro-zone nog enkel euro-munten en euro-biljetten in omloop mogen zijn. We kennen de tekst van de monetaire wet, en we kennen ook de stoffelijke voorwerpen waarop de monetaire wet betrekking heeft. De politieke overheid heeft door de monetaire wet op accurate wijze een bruikbaar ruilmiddel in het leven geroepen. Toch heeft de wetgever met deze monetaire wet de grenzen van het subject niet kunnen doorbreken. Het Europese monetaire stelsel is geen werkingsoorzaak van de economische productie, en die vaststelling geldt voor alle monetaire stelsels die er ooit op aarde zijn geweest en die er nu nog op aarde zijn. Dat een monetair stelsel nooit de werkingsoorzaak kan zijn van de economische productie is niet alleen zichtbaar op het macro-niveau bij de uitvaardiging van de monetaire wet, maar ook op het micro-niveau bij elke concrete ruilhandeling: De gebruikers van het ruilmiddel kunnen immers bovenop de monetaire wet die zij in herinnering brengen, geen ruilwaarde toevoegen aan het gebruikte ruilmiddel, en dat is nochtans een voorwaarde om te kunnen spreken van een ruilmiddel met economische relevantie. Een monetair stelsel berust op een paradox, want enerzijds kan de toekenning van ruilwaarde de grenzen van het subject niet overstijgen, maar anderzijds moet het ruilmiddel toch onder materiële vorm op tafel komen, wanneer er arbeid wordt verricht. In een monetair stelsel wordt er een interne sprong gemaakt van het subject naar het object. Wij hebben geen probleem met subjectieve morele normen van een gemeenschap, wanneer deze normen rechtstreeks in de materie moeten worden verwerkelijkt. Zo is er bv. de morele norm dat wij beleefd moeten zijn tegenover onze medemensen. Maar de morele norm dat er voor arbeid moet worden betaald, kunnen we moeilijk verteren, ook al zou er over die verplichting in de huidige maatschappij een consensus bestaan. Aangezien het betalingsverkeer de arbeid niet veroorzaakt, en bijgevolg geen noodzakelijke voorwaarde is voor de schepping van welvaart, is het vanuit wetenschappelijk standpunt niet meer dan logisch dat het moet verdwijnen. Wij dagen in elk geval onze medemensen uit om het heersende economische stelsel te verdedigen. In het domein van de natuurwetenschappen is er een permanent streven om werkelijke oorzaken van natuurfenomenen te scheiden van fictieve. Wanneer we bv. twee kommen van verschillende grootte volledig vullen met water, in de grootste kom een aanzienlijke hoeveelheid zout aan het water toevoegen, in beide kommen een aardappel gooien, en naderhand vaststellen dat de aardappel in de grootste kom blijft bovendrijven, mogen wij niet zeggen dat het drijven van de aardappel te wijten is aan de grotere hoeveelheid water in de grootste kom. De werkelijke oorzaak van het drijven van de aardappel ligt in het hogere zoutgehalte van het water in de grootste kom. En wat we in de natuurwetenschappen niet mogen zeggen, mogen we in de praktijk ook niet toepassen. Er mag in de toegepaste fysica bv. geen verplichting bestaan om de hoeveelheid water aan te passen, wanneer we een bepaald voorwerp op het water willen laten drijven. Het al of niet drijven van een voorwerp op een wateroppervlak heeft immers niets te maken met de kwantiteit van het water. Wij zijn van oordeel dat ook de economie, die tot het domein van de sociale werkelijkheid behoort, georganiseerd moet worden volgens wetenschappelijke principes. Wanneer uit onderzoek blijkt dat het betalingsverkeer geen werkingsoorzaak is van de economische productie, en bijgevolg geen noodzakelijke voorwaarde is voor de economische ontwikkeling, moet het worden verbannen uit de economische organisatie. In dit verband past het om te verwijzen naar de bekende uitspraak van Deng Xiaoping, de vroegere leider van communistisch China: ‘’ It doesn’t matter wheter the cat is black or white. So long as it catches the mouse, it is a good cat.’’ Met deze uitspraak keerde hij zich af van het planmatig socialisme van Mao Zedong, dat de natuurlijke ontwikkeling van de economie in de weg stond. Het sociale frame waarin de economische productie tot stand komt, moet niet naar zedelijkheid worden beoordeeld, maar naar efficiëntie en doelmatigheid. Het betalingsverkeer heeft niet alleen geen economisch nut, het hindert bovendien de natuurlijke ontwikkeling van welvaart. Daarom moet het beslist verworpen worden, ook al zouden sommige mensen het daar moreel moeilijk mee hebben. Alleen het resultaat van de economische productie mag aan ethiek onderworpen worden. Ook in het huidige economische stelsel oefent de overheid ethische controle uit op de economische bedrijvigheid. Voorbeelden hiervan zijn: maatregelen om het leefmilieu te beschermen, veiligheidsvoorschriften voor de werkvloer, verbodsbepalingen voor voedingswaren die de volksgezondheid in gevaar brengen, sensibiliseringscampagnes om het roken tegen te gaan, enz. Omdat het betalingsverkeer de productiefactor ‘arbeid’ niet veroorzaakt, heeft het geen economische betekenis. Het heeft echter ook geen psychologische betekenis. Indien het betalingsverkeer psychologische betekenis zou hebben, dan zou deze betekenis andermaal moeten schuilgaan in de ruilwaarde van de betaalmiddelen. Maar, zoals we hierboven reeds hebben uitgelegd, de materie die in de betaling verschijnt, bezit geen ruilwaarde. Een materieel voorwerp kan slechts psychologische betekenis hebben, wanneer de stof zelf emotionele gevoelens opwekt. Dat is bv. het geval met een foto van een overleden persoon, die ons zeer dierbaar was. De materie is bij deze foto rechtstreeks het voorwerp van een subjectieve appreciatie. We zouden ons met recht en reden boos maken, wanneer iemand ze zou verscheuren of in de prullenmand gooien. Deze foto heeft voor ons immers grote emotionele waarde. De afschaffing van het betalingsverkeer daarentegen, kan onmogelijk psychologische schade veroorzaken. Omdat in een ruilsysteem de eigenschap ‘ruilwaarde’ enkel in de voorstelling aan de materie is verbonden, zijn ook de emotionele gevoelens, die aan de eigenschap ‘ruilwaarde’ worden verbonden, enkel in de voorstelling aan de materie verbonden. De afschaffing van het betalingsverkeer zal bijgevolg onze ziel niet verwonden. Noch naar objectieve maatstaven gemeten, noch naar subjectieve maatstaven gemeten, kan de betaling, die in ruil voor arbeid wordt geëist, een zinvolle handeling zijn. Het vergt echter een zekere dosis moed om de waarheid eerlijk onder ogen te zien, en het vergt zelfs veel moed om op grond van de waarheid het betalingsverkeer af te schaffen. Zelfs al zou de mensheid op dit moment nog niet bereid gevonden worden om het betalingsverkeer af te schaffen, toch zullen wij de huidige economische orde blijven bekritiseren. In geen enkel opzicht kunnen wij de wijd verspreide leugen tolereren als zou de betaling die in ruil voor arbeid wordt geëist, overeenstemmen met de menselijke natuur. Iedereen kent wel de uitspraak: ‘’ Voor niets gaat de zon op.’’ Deze vergelijking met de natuur wordt vaak als cliché bovengehaald om te bewijzen dat een onmiddellijke vergoeding voor geleverde arbeid een menselijke norm is. Ze is echter ongelukkig gekozen, want de zon gaat wel degelijk voor niets op! De zon heeft al geschenen voor de dinosauriërs, lang voordat de mens op aarde zijn intrede deed. En voor het licht en de warmte die we van haar ontvangen, kunnen we haar niet betalen. We kunnen haar wel dankbaar zijn, omdat ze zo vriendelijk is om voor ons te schijnen, en we moeten haar zelfs dankbaar zijn, want zonder haar is er geen leven op aarde mogelijk. De slechte vergelijking van de betaling met de draaiing van de aarde om haar as, toont aan dat de betaling een menselijk fenomeen is, en als zodanig in de natuur die buiten de mens staat, niet voorkomt. Maar het feit dat de betaling een menselijk fenomeen is, en geen natuurfenomeen, impliceert niet dat zij overeenstemt met de natuur binnen de mens. De betaling is geen boventijdelijke menselijke natuurwet. Op een bepaald moment van haar geschiedenis heeft de mensheid het betalingsverkeer in het leven geroepen, omdat zij dat toen als iets zinvols beschouwde voor de organisatie van de economie. Het betalingsverkeer weerspiegelt een lager stadium van de menselijke geschiedenis, een stadium waarin wetenschappelijke rationaliteit en zelfkennis nog beperkt was. Ten opzichte van de ruilhandel in natura betekende de ruilhandel in speciën natuurlijk een aanzienlijke vooruitgang. Zelfkennis bracht de mens tot het besef dat de motor van de economische productie ook met een betalingsverkeer kon worden aangedreven. Een economie met betalingsverkeer is meer in overeenstemming met de menselijke natuur dan een economie met een fysieke ruilhandel. Vergelijken wij echter een economie met betalingsverkeer met een economie zonder directe ruilhandel, dan is een economie zonder directe ruilhandel meer in overeenstemming met de menselijke natuur dan een economie met betalingsverkeer. Een economie met betalingsverkeer geeft blijk van een gebrekkig mensbeeld. De verplichting om voor arbeid te betalen is immers vreemd aan het menselijk wezen. Wanneer wij het betalingsverkeer afschaffen, zetten wij een stap vooruit op de weg naar een humanistische samenleving, een weg die door de mensheid reeds geruime tijd wordt bewandeld. Onze drang naar menselijkheid verzet zich tegen een economische orde, waarin wij ons moeten toeleggen op de verwerving van een inkomen, dat noch economische, noch psychologische waarde heeft. We mogen in dit verband opmerken dat het probleem van de onmiddellijke ruilmogelijkheid, typisch voor een ruilhandel in natura, ook in de ruilhandel in speciën nog aanwezig is. De ruilhandel in natura had als nadeel dat een schoenmaker, wanneer hij zich een kledingstuk wou aanschaffen, een kleermaker moest vinden die toevallig een paar schoenen nodig had. Vond hij die niet, dan greep er geen transactie plaats, en kon hij het gewenste kledingstuk op zijn buik schrijven. Maar bij een ruilhandel in speciën komt er ook maar een transactie tot stand, wanneer de schoenmaker over financiële middelen beschikt om het gewenste kledingstuk te betalen. Als zijn budget het hem niet toelaat, kan hij bij de kleermaker geen kledingstuk kopen, en die beperking is wel reëel, want financiële middelen zijn schaars en ze lopen niet parallel met het ontstaan van de behoeften. Het huidige economische stelsel is nl. niet zo gestructureerd dat een schoenmaker pas een behoefte kan hebben aan een kledingstuk, wanneer hij ook over de nodige financiële middelen beschikt om het zich aan te schaffen. Wie zegt dat een ruilhandel in natura op menselijk gebied iets achterlijks is, moet dat bijgevolg ook zeggen van een ruilhandel in speciën. Ook bij een ruilhandel in speciën moet de schoenmaker het gewenste kledingstuk aan zich laten voorbijgaan, wanneer hij de kleermaker niet onmiddellijk kan vergoeden voor de aanschaf van een kledingstuk. Het belangrijkste verschil tussen een ruilhandel in natura en een ruilhandel in speciën, is dat er bij een ruilhandel in speciën een derde persoon in de transactie wordt betrokken. De kleermaker ontvangt voor zijn kledingstuk van de schoenmaker geld i.p.v. een paar schoenen. Met dat geld koopt de kleermaker een brood bij de bakker. Hij ontvangt zijn beloning voor het maken van een kledingstuk niet uit handen van de schoenmaker, maar uit handen van de bakker. Om zich een brood te kunnen kopen vervaardigt de kleermaker voor de schoenmaker een kledingstuk. De drijfveer en het motief van de arbeid die de kleermaker in het voordeel van de schoenmaker verricht, moeten we niet zoeken in het geld dat hij van de schoenmaker ontvangt. De betaling is immers een lege doos, want de stof die in de betaling wordt gebruikt, bezit geen ruilwaarde. Zij kan gewoon worden overgeslagen zoals een tussenschakel in een wiskundige redenering. De drijfveer en het motief van de arbeid die de kleermaker in het voordeel van de schoenmaker verricht, ligt in de aanschaf van een brood. De aanschaf van een brood is het doel en het rustpunt van de arbeid van de kleermaker. In een economie met betalingsverkeer grijpt er een directe en concrete ruilhandel plaats. Een directe ruilhandel, omdat de kleermaker onmiddellijk en zonder enige omweg van de schoenmaker een beloning ontvangt voor het vervaardigen van een kledingstuk. Een concrete ruilhandel, omdat de beloning die de kleermaker van de schoenmaker ontvangt, klaar en duidelijk gematerialiseerd is in een bepaalde geldsom, bv. 20 euro. In een economie zonder betalingsverkeer grijpt er een indirecte en abstracte ruilhandel plaats. Een indirecte ruilhandel, omdat de beloning van de kleermaker wordt uitgesteld via een omweg tot bij de bakker, bij wie de kleermaker een brood koopt. Een abstracte ruilhandel, omdat de stimulans die de kleermaker ervaart om voor de schoenmaker een kledingstuk te vervaardigen, niet stoffelijk is, ook al ontstaat hij uit de stoffelijkheid van het brood. Zowel in een economie met betalingsverkeer als in een economie zonder betalingsverkeer is er nog altijd sprake van een ruilhandel: Het basisbeginsel dat elke producent een surplus produceert dat hij niet voorbehoudt voor eigen consumptie maar afstaat aan andere producenten, is in beide economische stelsels aanwezig. In een economie zonder betalingsverkeer stimuleren de producenten elkaar om voor elkaar prestaties te verrichten: Producent A, die product a vervaardigt voor producent B, stimuleert producent B om product b te vervaardigen voor producent C, en producent C wordt door producent B gestimuleerd om product c te vervaardigen voor producent D. Wij verduidelijken deze algemene sociaal-economische wet met een voorbeeld: De bakker die een brood bakt voor de kleermaker, stimuleert de kleermaker om een kledingstuk te vervaardigen voor de schoenmaker, en de schoenmaker wordt gestimuleerd door de kleermaker om een paar schoenen te maken voor de groenteboer. De sociaal-economische wet die we hier formuleren, kunnen we nog het best vergelijken met de wet van de communicerende vaten in de fysica: In vaten die met elkaar in verbinding staan, staat het water even hoog. Als producent A tegen betaling productief is, zullen ook de producenten B,C en D tegen betaling productief zijn. Als producent A zonder betaling productief is, zullen ook de producenten B,C en D zonder betaling productief zijn. In het huidige economische stelsel worden de prestaties van de producent gegarandeerd door de betalingsverplichting. Om zich een brood te kunnen kopen, moet de kleermaker zich door de schoenmaker laten betalen voor de vervaardiging van een kledingstuk. In de betalingsverplichting ligt zodoende de garantie dat de kleermaker arbeid zal verrichten voor de schoenmaker, want hij wil zich bij de bakker een brood aanschaffen. Wij hebben echter in wat voorafgaat voldoende bewezen dat de bakker ook zonder betaling aan de kleermaker een brood had gegeven, indien de maatschappelijke context dat had mogelijk gemaakt. In de huidige maatschappelijke context is de bakker verplicht om geld te vragen voor zijn brood, en omdat de bakker verplicht is om geld te vragen voor zijn brood, is de kleermaker verplicht om geld te vragen voor zijn kledingstuk. Deze betalingsverplichting mag dan al functioneel zijn, toch staat zij haaks op de menselijke natuur. De drang om in zijn eigen behoeften te voorzien, motiveert de kleermaker om voor de schoenmaker een kledingstuk te vervaardigen, en deze regel geldt mutatis mutandis voor elke producent. En aan alles kan een producent in principe behoefte hebben, behalve aan geld, want geld heeft geen ruilwaarde. De behoefte aan geld kan enkel haar oorsprong vinden in de huidige maatschappelijke context. Momenteel is het systeem van de economische productie dubbel verzekerd, op een kunstmatige en op een natuurlijke wijze. Het spreekt voor zich dat we in de toekomst de economische productie nog alleen gaan verzekeren op de natuurlijke wijze, want de economie moet een menselijk gelaat krijgen. Wij maken komaf met het marionettentheater van de betalingsverplichting! Onze sociaal-economische wet is zonder enige twijfel exact. We kunnen hem bewijzen, maar net zoals de natuurwetten niet banaal zijn, is ook onze wet niet banaal. Hij heeft immers betrekking op een relationeel mechanisme, en relaties kunnen we niet tonen zoals we een pen of een boek kunnen tonen. Geld kunnen we ook tonen, tenminste als we er hebben natuurlijk. Maar dat neemt niet weg dat het economisch systeem, waaraan wij willens nillens zijn onderworpen, geen intelligent economisch systeem is. Het vinden van de werkelijke drijfveer van de producent om tot productie over te gaan, is veel moeilijker dan de creatie van een monetair stelsel, dat de productie enkel op een oppervlakkig niveau verzekert. Het huidige economische systeem is kinderachtig en plat materialistisch. Het is derhalve begrijpelijk dat er vanuit intellectueel standpunt een onomkeerbaar verzet ontstaat tegen het huidige economische systeem. De economie van de toekomst zal worden georganiseerd onder de vorm van een abstracte ruilhandel. Het principe dat in een abstracte ruilhandel wordt gehanteerd, is eenvoudig: De goederen, prestaties en diensten die een producent afstaat aan de consument, bezitten ruilwaarde, omdat zij de consument prikkelen en stimuleren om zelf productief te zijn voor andere consumenten. In ruil voor zijn dagelijks brood dat hij van de bakker ontvangt, vervaardigt een kleermaker kledingstukken voor zijn klanten. Goederen, prestaties en diensten die ruilwaarde bezitten, noemen we ruilproducten. Ruilproducten hebben een economisch nut. Ze zijn de motor van het productieproces en zorgen voor arbeidsverdeling: Een brood voor een kleermaker, een kledingstuk voor een fabrikant van wasmachines, een wasmachine voor een truckchauffeur, enz. Geld echter, is geen ruilproduct, want het heeft noch intrinsieke ruilwaarde, noch extrinsieke ruilwaarde. Het heeft geen intrinsieke ruilwaarde, omdat de producent het geld dat hij voor zijn arbeid ontvangt, omzet in een consumptiegoed. Geld is transitieve stof zonder betekenis: De kleermaker duwt het geld van zich af, en koopt bij de bakker een brood. Het brood dat hij bij de bakker koopt, is de doeloorzaak van zijn textielarbeid. Geld heeft ook geen extrinsieke ruilwaarde, want de mens kan slechts in de voorstelling aan een ruilmiddel ruilwaarde toevoegen. De ruilwaarde die de kleermaker toevoegt aan het brood, voegt hij in de werkelijkheid toe aan het brood. Dat blijkt uit het feit dat hij het consumeert. De ruilwaarde van het geld daarentegen, is pure fictie. Ze bestaat alleen in onze dromen. De strijd die wij voeren tegen het betalingsverkeer vindt zijn oorsprong in een analyse van de huidige economische orde. Momenteel wordt de economie georganiseerd onder de vorm van een ruilhandel in speciën. Door de aanwezigheid van deze ruilhandel in speciën krijgen we de indruk dat de motor van de productiviteit wordt aangedreven door het betalingsverkeer. Vooraleer er arbeid ontstaat, moet er evenwel eerst een behoefte zijn. De behoefte is de basis van het economisch handelen, ongeacht het feit of de producent al dan niet betaald wordt voor zijn arbeid. Met de afschaffing van het betalingsverkeer creëren wij in feite geen nieuwe economische orde. Zowel in de economie van de toekomst als in de actuele economie vormt de behoefte de basis van het economisch handelen. We kunnen dit vergelijken met een gebouw: Om een gebouw recht te houden moeten alleen de draagmuren blijven staan. De binnenmuren die niet dragend zijn, mogen zonder enig probleem worden verwijderd. De behoefte van de producent is een draagmuur, het betalingsverkeer een binnenmuur die niet dragend is. In het begin van dit hoofdstuk hebben we als uitgangspunt van onze analyse gesteld dat er in de economie drie productiefactoren zijn, natuur, arbeid en geld. Maar omdat we tot de vaststelling zijn gekomen dat de economie niet steunt op het betalingsverkeer, kunnen wij het geld als productiefactor schrappen. Als compensatie voor die schrapping introduceren wij een nieuwe productiefactor, nl. de productiefactor behoefte. De productiefactor behoefte geeft doel, zin en betekenis aan de productiefactoren natuur en arbeid. Behoefte en arbeid zijn menselijke productiefactoren. De productiefactor arbeid heeft betrekking op de producent, de productiefactor behoefte op de consument. In de klassieke economie worden de productiegoederen aanzien als derde productiefactor. De productiegoederen zijn echter minder fundamenteel dan de behoefte. Wanneer er geen behoefte is aan consumptiegoed ‘x’, moeten er geen productiegoederen worden gefabriceerd om consumptiegoed ‘x’ te fabriceren. Bovendien hebben we hoger reeds gezegd dat ze zijn afgeleid uit de productiefactoren natuur en arbeid. Daarom kunnen de productiegoederen niet worden aanzien als derde productiefactor. De productiefactor behoefte is de derde productiefactor, want in de productiefactor behoefte liggen de productiegoederen besloten. De productiefactor behoefte verleent aan de economie haar bestemming. Voor de consument staat de aarde gelijk met vruchtbare bodem. Dat zij gewassen voortbrengt, waarmee hij zich kan voeden, is voor de consument de bestaansreden van de aarde. Zonder toevoeging van arbeid kan de aarde echter geen gewassen voortbrengen. Om te kunnen oogsten moet een landbouwer zijn land bewerken. Nochtans, indien de consument geen interesse zou hebben in de voedingsmiddelen die de aarde voortbrengt, dan zou de arbeid van de landbouwer geen zin hebben. De arbeid van de landbouwer heeft zin, omdat de consument van die arbeid wil profiteren. Dat de klassieke economie de behoefte niet als een productiefactor aanziet, is om twee redenen niet aanvaardbaar. Wanneer de consument door zijn budgetbeperking moet afzien van de aankoop van goed ‘x’, moet de producent de productie van goed ‘x’ stopzetten of hij moet de prijs van goed ‘x’ verlagen. De producent moet zich aanpassen aan de budgettaire capaciteit van de consument. Als bestemmeling van de economie speelt de consument aldus een actieve rol in het productieproces. Dat de consument niet zelf goed ’x’ fabriceert, is geen argument om de behoefte niet als een productiefactor te aanzien. De natuur produceert ook goed ‘x’, niet zelf, en toch wordt zij door de klassieke economen terecht als een productiefactor aanzien. Maar zelfs wanneer we abstractie maken van de budgetbeperking van de consument, moet de behoefte als een productiefactor worden aanzien. Het bestedingspatroon verschilt van mens tot mens, en vaak is daar zelfs geen redelijke verklaring voor: Sommige mensen gaan graag op restaurant, andere niet. Ook tijd en ruimte beïnvloeden het bestedingspatroon: Een jongeman van 25 jaar heeft niet dezelfde behoeften als een vrouw van 76 jaar, in België wordt er veel bier geconsumeerd, in Italië veel minder, enz. Door gericht marktonderzoek moet de producent de productie afstemmen op de behoeften. Een Braziliaanse bierbrouwer wordt op de Belgische markt geconfronteerd met een bikkelharde concurrentie en veeleisende consumenten. Vooraleer hij zijn bier op de markt brengt, moet hij onderzoeken of zijn bier bij de Belgische consument wel in de smaak valt. Wanneer hij zijn bier in Tsjaad wil slijten, is dit onderzoek veel minder belangrijk. Hij moet m.a.w. voor de Belgische markt een andere verkoopstrategie hanteren dan voor de Tsjadische markt. Omdat het consumptiepatroon relatief is, irrationeel, en aan evolutie onderhevig, en de consument in hoge mate het economisch handelen van de producent bepaalt, moet de behoefte als een productiefactor worden aanzien. Als wetenschap wordt de economie in de klassieke handboeken als volgt gedefinieerd: “ Economie is de studie van het menselijk streven naar bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen.’’1 Onder invloed van de maatschappelijke context, waarin de economie momenteel functioneert, moeten wij deze definitie inperken. Wij herformuleren de klassieke definitie van economie daarom als volgt: “ Economie is de studie van het menselijk streven naar bevrediging van behoeften met behulp van schaarse betaalmiddelen.’’ Zodoende bestudeert zij het gedrag van economische agenten die beperkt zijn in hun financiële mogelijkheden. Een consument vermindert zijn verbruik van appelen en koopt meer peren, wanneer de prijs van appelen stijgt. Omdat appelen en peren substitueerbare goederen zijn, kan hij uitwijken naar de aankoop van peren zonder afbreuk te doen aan de bevrediging van zijn behoeften. Een ondernemer vraagt zich af of het wel nuttig is om extra personeel aan te werven. Hij wil er zich van vergewissen of de verhoging van de arbeidskosten een verhoging van zijn winst tot gevolg zal hebben. Elke mens die aan het economisch gebeuren 1 I. De Cnuydt & S. De Velder, Economie Vandaag, Gent, 1998, pg. 3. participeert, zal volgens zijn eigen situatie keuzes maken om een optimale bevrediging van behoeften te bereiken. Omdat de betaalmiddelen geen productiefactor zijn, kunnen wij de economie ook zonder betalingsverkeer organiseren. We passen de klassieke definitie van economie een klein beetje aan: “ De economie is de studie van het menselijk streven naar bevrediging van behoeften met behulp van de schaarse middelen natuur en arbeid.’’ De schaarse middelen natuur en arbeid zullen in de economie nooit uitgeschakeld kunnen worden. De mens mag nog zo zuinig en efficiënt mogelijk gebruik maken van de natuurlijke rijkdommen, hij zal ze altijd moeten gebruiken om in zijn behoeften te voorzien. Recyclage van grondstoffen en hernieuwbare energie zijn voorbeelden van een zuinig en efficiënt gebruik van de natuurlijke rijkdommen. Ook het schaarse middel arbeid is onmisbaar voor de bevrediging van de behoeften. In het sprookje van assepoester verandert de fee een pompoen in een koets. De mens heeft echter geen toverstaf waarmee hij een brok ijzererts kan veranderen in een auto. Wel kan hij zijn fysieke arbeid zoveel mogelijk vervangen door machines en robots. Deze machines en robots zijn het resultaat van intellectuele arbeid. Vergelijken wij de natuur, de fysieke arbeid en de intellectuele arbeid met elkaar, dan stellen we vast dat van die drie schaarse middelen, de intellectuele arbeid de belangrijkste is. Door wetenschap en technologie schakelt de mens zijn fysieke arbeid zoveel mogelijk uit, en zet hij op doelmatige wijze de natuur naar zijn hand. Van de drie schaarse middelen die in de economie van de toekomst overblijven, is de intellectuele arbeid ten andere het minst schaarse middel. Want de problemen die de mens met zijn menselijk verstand nu nog niet kan oplossen, zal hij misschien wel kunnen oplossen in de toekomst. Er bestaan nu nog geen vliegtuigen die een snelheid halen van 10000 km per uur, maar wie durft er zeggen dat die er nooit zullen komen? Aan het doel van de economie in de praktijk veranderen wij niets. De economie is en blijft georiënteerd op de bevrediging van de menselijke behoeften met behulp van schaarse middelen. Wel is de economie van de toekomst een consumentgerichte economie. De actuele economie is een producentgerichte economie, omdat de producent slechts tegen betaling productief is voor de consument. We komen aan het einde van dit hoofdstuk tot het besluit dat de betalingsvoorwaarde in de handelsrelaties tussen mensen om twee redenen moet worden afgeschaft: 1. Het betalingsverkeer is voor de schepping van welvaart overbodig. De aanwezigheid van de behoeften levert een voldoende grond op voor de economische ontwikkeling. De productiefactor arbeid oriënteert zich automatisch op de behoeften, hij heeft de externe stimulans van het geld niet nodig. Als producent A zonder betaling productief is, zijn alle producenten die rechtstreeks of onrechtstreeks met producent A in verbinding staan, zonder betaling productief. Wij verwijzen in dit kader naar de bekende uitspraak van Adam Smith (1723-1790), de vader van het economisch liberalisme: “ It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker, that we expect our dinner, but from their regard to their own interest.” Eigenbelang prikkelt de producent om voor de consument productief te zijn. Veel mensen denken echter verkeerdelijk dat het eigenbelang van de producent gelegen is in het geld dat hij van de consument ontvangt. Het eigenbelang van de producent is gelegen in de bevrediging van zijn eigen behoeften. Wij gooien bijgevolg het basisprincipe van het economisch liberalisme niet overboord, wanneer wij het betalingsverkeer afschaffen. 2. Het betalingsverkeer hindert de schepping van welvaart. Wanneer een kleermaker zich in de huidige omstandigheden een brood wil aanschaffen, moet hij een klant vinden die genoeg geld heeft om een kledingstuk te kopen. Net zoals de ruilhandel in natura is de ruilhandel in speciën begrensd, want in beide vormen van ruilhandel is er sprake van een wederzijdse overdracht van stof: een goed geruild voor een goed, of een goed geruild voor geld. De ruilhandel in speciën is in hetzelfde bedje ziek als de ruilhandel in natura. Het productieproces wordt gelimiteerd door de financiële draagkracht van de consument, en die limitatie is ook van toepassing op de verhouding tussen de producent van een consumptiegoed en de producent van een productiegoed: Zonder kapitaal kan een producent van een consumptiegoed zich geen productiegoederen aanschaffen. Omdat de economische bedrijvigheid zich niet vrij en ongeremd kan ontwikkelen uit de behoeften, is het huidige economische stelsel fundamenteel in strijd met de principes van het economisch liberalisme. Het keurslijf van de ruilhandel in speciën moet bijgevolg worden afgeworpen om de schepping van welvaart te vergemakkelijken. De betalingsverplichting is niet meer dan een duistere moraal uit een voorindustrieel tijdperk, die de economie tot op de dag van vandaag noodgedwongen moet mee betrekken in de handelsrelaties tussen mensen. In een ver verleden werd de feodale maatschappij ten gronde gericht, omdat ze een belemmering vormde voor de vrijhandel. Om diezelfde reden ontstaat er nu een verzet tegen het betalingsverkeer. We zullen in de hoofdstukken die hierna volgen, aantonen dat de afschaffing van het betalingsverkeer het sluitstuk is van de marxistische wijsbegeerte, die haar ontstaan dankt aan de Industriële Revolutie van de achttiende eeuw.