HOE DE ‘DA VINCI CODE’ KRAKEN ? (Alleen voor ingewijden!) Op 17 mei vond de “release” plaats van de verfilming van Dan Browns Da Vinci Code. De film van Ron Howard met Tom Hanks in de rol van wetenschapper Robert Langdon, zal de “hype” rond het boek alleen nog maar versterken. De trailer van de film laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Beelden spreken trouwens doorgaans luider dan woorden! We moeten niet meteen bijdragen aan het vergroten van de hype. Nog onwijzer zou het natuurlijk zijn om het bekijken van de film of het lezen van het boek af te raden, laat staan te verbieden! Er is niets tegen een spannende thriller. Een roman is trouwens een roman en een film is een film. Die moet je met interesse, humor en vooral met kritische zin benaderen. Door vorming, debat en godsdienstlessen kunnen helpen om kritisch te leren kijken naar dit fenomeen : Hoe verklaar je het succes van deze roman? Waar ligt de grens tussen waarheid en interpretatie, tussen waarheid en fictie? Wat weten we volgens historici over Jezus en over het ontstaan van het christendom? Hoe belangrijk is die historische kennis voor de betekenis die Jezus voor ons vandaag kan hebben?... Wat de “hype” in ieder geval laat zien is de grote onwetendheid met betrekking tot de bronnen van het christendom. “Niet gehinderd door enige kennis van zaken”, kunnen mensen dan ook de meest fantastische dingen voor waarheid aannemen. Fictie wordt probleemloos als semi-waarheid gelezen en aanvaard. In die zin kan het hele gebeuren rond de Da Vinci Code een aanknopingspunt zijn om met de leerlingen bovenstaande vragen te onderzoeken en om een aantal “mythes” te doorprikken. We zetten in wat volgt achtergrondinformatie op een rij. Alle opmerkingen, didactische en andere suggesties zijn welkom! Alvorens van plagiaat beschuldigd te worden, geef ik vlug mijn voornaamste bronnen! Op de website van Tertio vind je een interessant interview met nieuwtestamenticus Geert Van Oyen (‘Alternatieve visies zijn inherent aan het christendom’ – www.tertio.be – zie ‘Archief’ – nummer van 19 oktober 2005.) Van bijbelexegeet Peter Schmidt vind je een goed overzichtsartikel over de kwestie van de historische Jezus op de website van SKEPP : ‘De historische Jezus – Jezus van Nazaret : Kunnen we er wel iets over weten?” (http://www.skepp.be:8080/skepp/artikels/creationisme/schmidt_jezus). Een zeer leesbaar standaardwerk over de historische Jezus dat in het Nederlands beschikbaar is , is het boek van E.P. Sanders, Jezus, mythe en werkelijkheid, Averbode, 1996. Inspiratie vonden we ook in een artikel van de Nederlandse theoloog Reender Kranenborg, De Da Vinci Code : niet ernstig te nemen, in TGL, 2005, nr.2 (maart-april), 121-133. “Reli-pulp” ? Op de tafels in elke boekhandel kan je het deze weken zelf vaststellen. Het aantal boeken dat in het kielzog van de Da Vinci Code te koop wordt aangeboden over allerlei nooit eerder onthulde geheimen en mysteries van het leven van Jezus en van de eerste eeuwen van het christendom, is niet te tellen. De titels liegen er niet om. Ze beweren allemaal dat het helemaal anders is geweest dan wij denken en dat ‘ze’ (wie dat ook mogen zijn!) ons altijd de waarheid hebben onthouden. Vele van die boeken zijn ‘herdrukken’ van vroeger uitgegeven werken. Dan Brown heeft er rijkelijk uit geput (“geplagieerd”, beweren sommigen!) en al de gegevens verwerkt in een spannende thriller. In ieder geval is dank zij hem deze literatuur nu populair. De Nederlandse theoloog Reender Kranenborg noemt deze alternatieve geschiedenissen onomwonden ‘reli-pulp’ : ‘fantasiegeschiedenis’. Een van de eerste alternatieve geschiedenissen van het christendom was het omvangrijke werk van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln : “Het heilig bloed en de graal” (1982). Het zijn deze auteurs die Dan Brown betichten van plagiaat. Hun alternatieve geschiedenis van het christendom luidt als volgt : De vrouw van Jezus, Maria Magdalena, vaart naar de Provence, met haar dochter Sarah. Uit deze dochter komt uiteindelijk het Merovingische koningshuis voort. Tegelijkertijd is er een soort ‘schat’ die in het geheim wordt overgeleverd. Dit geheim – ook wel ‘de Graal’ genoemd – wordt goed bewaard door de Orde van de Tempeliers. In andere, recente literatuur vinden we nog meer uitwerkingen, zoals de gedachte dat er vandaag ergens in Frankrijk nog een directe afstammeling van Jezus moet leven (en de auteurs zouden die graag zien als koning van het verenigd Europa) of de gedachte dat Jezus ergens onder een berg bij Rennes le Chateau begraven ligt (uitvoerig toegelicht in het boek “De tombe van God”). De verhalen die Dan Brown verwerkt zijn dus eigenlijk moderne verhalen. De Tempeliers was een ridderorde zonder verder specifieke religieuze aspecten. Pas in de esoterie van de achttiende en negentiende eeuw gaat ze een rol spelen als religieuze beweging. Het verhaal van de Graal is in de twaalfde eeuw ontstaan en stond in sommige kringen symbool voor een spirituele zoektocht, maar verder bleef het vrij marginaal. Pas in het Engeland van de negentiende eeuw ontstond er literatuur die de Graal-legende uitbouwde en belangrijk maakte. Het boek van Baigent en co. en vooral de verwerking ervan in de thriller van Dan Brown, maken de legende echt populair. Van Michael Baigent verscheen in de week voor Pasen trouwens nog het boek The Jesus Papers. Daarin beweert hij dat Jezus in brieven aan het Sanhedrin (joodse hooggerechtshof) ontkend heeft dat hij de Zoon van God is. Die brieven zijn pas in de zestiger jaren van de vorige eeuw gevonden, spoorloos geraakt en vandaag worden ze – wat dacht je? – bewaard op een geheime plaats in het Vaticaan. Apocriefe evangeliën Ook de televisie doet flink mee aan de “hype”. In de week van 24 april kon je op National Geographic elke avond kijken naar Secret Bible, een serie die – aldus de website (www.nationalgeographic.nl) : ”een nieuw licht werpt op de geheimen van het christendom”. Op Palmzondag toonde diezelfde zender een twee uur durende documentaire over de ontdekking van het Evangelie van Judas. Persberichten noemen de tekst, die deel uitmaakt van een oude Egyptische codex, “een complex verhaal van intrige en politiek tijdens de eerste dagen van het christendom dat een heel nieuw zicht werpt op het leven van Jezus”. Wetenschappers zijn heel wat nuchterder. Dit “evangelie” dat wellicht geschreven is in de tweede eeuw, heeft – zoals andere apocriefe evangeliën – een duidelijk gnostische inslag. De gnostiek (van het woord ‘gnosis’ : inzicht, kennis, vooral geassocieerd met ‘verborgen kennis’) is een dualistische leer, enkel voor ingewijden, die in de 2de eeuw opgang maakte. Hoogstwaarschijnlijk is het Evangelie van Judas van dezelfde orde als de Nag Hammadicodices die in 1945 in de Egyptische woestijn zijn ontdekt. Daartoe behoort ook het bekende Evangelie van Thomas. Gnostici maken van bijfiguren uit de bijbel graag hun helden. Judas, de verrader van Jezus, wordt verheerlijkt. Hij was de belangrijkste leerling van Jezus die de noodzakelijke kruisdood in opdracht van Jezus zelf op het getouw heeft gezet. Typisch voor de ‘gnostiek’ is dat Jezus een geest was die in menselijke gedaante verscheen en dus niet echt mens was. Vandaag denkt men dat er zo’n vijftig evangeliën circuleerden in de eerste eeuwen van het christendom. Halverwege de 2de eeuw is het reeds tot een verzameling van de vier canonieke evangeliën gekomen die alle ontstaan zijn in de tweede helft van de 1ste eeuw. Ook deze vier evangeliën zijn natuurlijk interpretaties van het historische Jezus-gebeuren. Ze geven, net als de apocriefe evangeliën, een Jezus-beeld. Maar blijkbaar vond men dat de andere teksten té fantastisch waren en te eenzijdig in hun (veelal ‘gnostische’) interpretatie. Sommige van deze teksten hebben nochtans grote invloed gehad op de volkse overleveringen. Zo stammen bijvoorbeeld de geboortegrot van Betlehem (waarboven de huidige geboortekerk gebouwd werd) en de namen van Maria’s ouders Joachim en Anna uit het 2e-eeuwse apocriefe Evangelie van Jacobus. Héél misschien vinden we enkele minieme historische herinneringen aan Jezus in een fragment van het zogenaamde Evangelie van Petrus, en aan Jezus’ woorden in het Evangelie van Thomas. “De studie van de apocriefen,” aldus Peter Schmidt, “is een must voor elkeen die zich op wetenschappelijke wijze met de historische Jezus wil bezighouden omdat zij ons een beeld geven van de evolutie van de Jezus-tradities. Maar jammer genoeg worden apocriefe teksten vandaag veel misbruikt voor pseudowetenschappelijke complottheorieën naast esoterische en gnostische interpretaties van het christendom.” In dit laatste bedje beweegt Dan Brown zich. Hij beweert dat keizer Constantijn op het Concilie van Nicea onder druk van het Vaticaan en van de paus de canon van het Nieuwe Testament heeft vastgelegd (hij spreekt soms van de ‘Constantijnse bijbel’) en dat meer dan tachtig verhalen over Jezus werden verdonkeremaand of vernietigd. Maar het Vaticaan bestond nog niet in de tijd van Constantijn en de paus was maar een van de patriarchen, en niet eens de belangrijkste. En zoals al gezegd : in het begin van de tweede eeuw golden de meeste boeken die we nu in het Nieuwe Testament kennen reeds als gezaghebbend. De gnostische evangeliën hebben in de kerk nooit gefunctioneerd, behalve dan in gnostischchristelijke groepen. Ze staan vandaag in de belangstelling omdat tekstgedeelten pas in de vorige eeuw zijn ontdekt. Dat het Vaticaan teksten verborgen houdt, is volgens nieuwtestamenticus Geert Van Oyen, een mythe. “Alle teksten van onze traditie zijn toegankelijk en worden bestudeerd” (in De Standaard van 26.12.05). Maria Magdalena Brown beweert dat dankzij Constantijn de religie van het vrouwelijke werd uitgebannen en de figuur van Maria Magdalena werd verdonkeremaand. Hij suggereert dat de gnostische bewegingen uit de eerste eeuwen religies van het ‘heilige vrouwelijke’ (sacred feminine) waren. Ook hier is de historische waarheid anders. De gnostische stromingen waren zelfs eerder vrouwonvriendelijk. Vanuit hun dualistische opvattingen zagen ze de vrouw als minderwaardig en stonden ze eerder negatief tegenover seksualiteit. En het bestaan van collectieve seksuele rituelen in de mysteriegodsdiensten, zoals het ritueel waarop Sophie haar grootvader betrapt, is ook vooral een product van de fantasie van Dan Brown. Dat neemt niet weg dat de figuur van Maria Magdalena in de loop van de kerkgeschiedenis soms miskend is geweest in een godsdienst die zich inderdaad vrouwonvriendelijk heeft getoond. Vandaag staat ze op een nieuwe wijze in de belangstelling, ook in het wetenschappelijk onderzoek. Volgens recent onderzoek aan de K.U.Leuven is er van haar een grote invloed uitgegaan op de mystiek (zie het interview met kunsthistorica Barbara Baert in Tertio van 12 april). Wat weten we bijbels over haar? Volgens Lc 8,2 was Maria van Magdala een van de vrouwen die samen met de twaalf leerlingen Jezus vergezelden. Volgens Lucas zijn het vrouwen “die van boze geesten en ziekten genezen waren”. Uit Maria van Magdala zijn “zeven demonen weggegaan”. Zij was ook aanwezig bij de kruisiging en bij de graflegging van Jezus. Volgens Jo 20,1-18 was zij de eerste aan wie Jezus zelf na zijn opstanding verscheen in het prachtige verhaal waarin ze Jezus aanziet voor de tuinman. Ook bij de andere evangelisten is zij bij die vrouwen die als eerste het nieuws van de opstanding vernemen. Bij Mt 28,1 noteert de Willibrordvertaling van 1995 in voetnoot : “Vrouwen staan aan de bron van de opstandingservaring en daarmee aan de wieg van het christendom.” Betwistbaar zijn de identificatie met Maria van Bethanië, de zus van Martha en Lazarus (Jo 12,1-11) en met de “boetvaardige zondares” in Lc 7,37-50. Het is nochtans deze laatste identificatie die het meest tot de verbeelding spreekt: de zondares toont berouw, bekeert zich en wordt bevoorrechte leerlinge. In de interpretatiegeschiedenis van de evangelies raken deze figuren versmolten. Er voegden zich nog legendes bij. In de gnostische traditie bestaan legendes waarin Jezus en Maria Magdalena kussen, maar dat is in die traditie symbolisch en staat voor de overdracht van kennis. Een legende die ontstaan is in de 13de eeuw wil dat Maria Magdalena na de verrijzenis inscheepte naar Zuid-Frankrijk. Ze bekeerde de bevolking van Marseille en Aixen-Provence om zich daarna terug te trekken in een grot in Sainte-Beaume. Dat ze de vrouw van Jezus was en met hem kinderen had, is pas een heel recente legende. En dat ze afgebeeld zou staan op het Laatste Avondmaal van Leonardo Da Vinci, is al helemaal onwaarschijnlijk. Het gaat allicht om Johannes, de geliefde leerling, die misschien wel vrouwelijke trekjes krijgt toegemeten. Vanwaar die interesse? Maar hoe komt het toch dat er vandaag zo’n interesse is voor alternatieve geschiedenissen van het christendom en voor de apocriefe evangeliën? Hoe kunnen we dit fenomeen verklaren? Boeken als de Da Vinci Code verspreiden natuurlijk een geur van sensatie. Een mix van geschiedenis en fantasie doet het altijd. Mensen zijn vooral gek op samenzweringstheorieën. Kijk maar in het algemeen naar het succes van thrillers en detectives. Maar het gaat dieper. Mensen hebben vaak het idee dat ze bedreigd en bedrogen worden, dat er krachten zijn die hen willen schaden en dat de waarheid door bepaalde personen wordt verduisterd. In De Da Vinci Code zijn de bedriegers : de vroege kerk onder leiding van keizer Constantijn, het Vaticaan en het Opus Dei. Samenzweringstheorieën zijn aantrekkelijk, vooral als de samenzwering onthuld wordt. Of die onthullingen waar zijn, doet er niet echt toe. Als ze eenmaal zijn uitgesproken, denkt iedereen : er zal toch iets van waar zijn. Een andere reden is meer fundamenteel. Niettegenstaande het geseculariseerde levensgevoel, is er vandaag onmiskenbaar een vernieuwde interesse voor religie en spiritualiteit. Men spreekt van een ‘religieus réveil’. Het ene hangt wellicht samen met het andere. De postmoderne mens stoot op de grenzen van het louter rationele en wetenschappelijke denken. Alle technische en wetenschappelijke ontwikkelingen ten spijt, blijft er oneindig veel dat ons ontsnapt. Vandaar dat velen vandaag opnieuw ontdekken dat de werkelijkheid en het leven niet zonder “mysterie” zijn. Maar het religieuze en het sacrale zoekt men dan niet langer binnen de kaders van de geïnstitutionaliseerde godsdienst. Heeft dat te maken met het bekende postmodernistische adagium dat we “het einde van de grote verhalen” beleven? Allicht wel. Natuurlijk heeft het ook te maken met bepaalde institutionele aspecten van de kerk, maar allicht nog fundamenteler wijst het naar de onmacht van de moderne mens om in God te geloven. En dan niet God als een algemeen principe of een vage kracht of energie, maar wel God zoals Hij zich te kennen heeft gegeven in de bijbels-christelijke traditie. De historische Jezus Volgens Geert Van Oyen leert de hele hype ons “dat we in de geloofsverkondiging niet genoeg kunnen benadrukken dat Jezus bovenal een mens was. Als je dat aspect vooropstelt, vind je misschien makkelijker een taal en een toegang om met mensen over het bijbelse Jezusbeeld te praten en hem in een context te plaatsen.” De bronnen Wat weten we eigenlijk over de historische Jezus? Eigenlijk weten we over de historische Jezus weinig en misschien ook veel tegelijk. Het is te zien hoe je het bekijkt. Volgens de historicus Sanders “weten we in bepaalde opzichten van Jezus meer dan van bijvoorbeeld Alexander de Grote” (Jezus, mythe en werkelijkheid, p.12) . Hij noemt de bronnen over Jezus betrouwbaarder dan die over Alexander : “De oorspronkelijke levensbeschrijvingen van Alexander zijn allemaal verloren gegaan en ze zijn alleen nog bekend omdat ze door schrijvers uit een veel latere tijd werden gebruikt. De oorspronkelijke bronnen over Jezus zijn niet zo lang na zijn dood geschreven, toen er nog mensen leefden die hem hadden gekend.” Voor meer dan 90% zijn we aangewezen op de vier canonieke evangeliën. Verder zijn er nog enkele gegevens in de andere geschriften van het Nieuwe Testament: vooral in de Handelingen der Apostelen, maar ook in de brieven. De gegevens zijn echter minimaal en betreffen hoofdzakelijk de interpretatie van de dood van Jezus en de zogeheten ‘paaservaringen’, die in het Nieuwe Testament als verschijningen worden geduid. Buiten het Nieuwe Testament zijn de gegevens uiterst schaars. Een onafhankelijk bericht over Jezus vinden we misschien bij de belangrijkste joodse historicus van die tijd, Flavius Josephus, maar het werd later ongetwijfeld door christelijke kopiisten bijgewerkt. Onze bronnen zijn natuurlijk gekleurd en dus laten ze, althans vanuit modern historisch oogpunt, veel te wensen over. In die zin kunnen we ook zeggen dat we weinig weten. Dikwijls behandelt men de evangeliën als historische documenten om dan gedesillusioneerd of triomfantelijk te zeggen dat ze fout zitten. Daarom moeten we altijd goed voor ogen houden over welk soort literatuur het hier gaat . Gedurende de laatste twee eeuwen heeft de nieuwtestamentische exegese een aantal inzichten ontwikkeld waarvan we hier de belangrijkste verworvenheden formuleren : 1. alle evangeliën werden in het Grieks geschreven, tussen ongeveer het jaar 70 en 100 ; 2. geen van de vier evangelisten was een ooggetuige van de feiten ; 3. de evangeliën bevatten een zekere hoeveelheid aan biografisch en historisch materiaal, maar kunnen niet beschouwd worden als verslaggeving of memoires ; 4. evangeliën zijn boeken van geloofsverkondiging en vormen een apart literair genre, “een complexe mengeling van overgeleverde herinneringen, symbolisch-religieuze interpretaties en literair-theologische constructies” (Peter Schmidt). Wat kunnen we minimaal weten? Dit alles betekent niet dat de evangeliën op louter fictie berusten. Geen enkele historicus vandaag betwijfelt dat Jezus een historische figuur is. Verder nemen historici ook aan dat we van de volgende gegevens met voldoende zekerheid kunnen zeggen dat ze historisch zijn: ** Jezus is geboren ca 4 v.Chr., rond de tijd dat Herodes De Grote stierf; zijn kinderjaren en zijn jeugd bracht hij door in Nazaret, een dorp in Galilea; hij werd gedoopt door Johannes de Doper; hij verzamelde leerlingen om zich heen; hij onderrichtte in de steden, de dorpen en op het platteland van Galilea (blijkbaar niet in de grote steden); hij verkondigde ‘het koninkrijk van God’; hij was ook gekend als een wonderdoener en een exorcist; rond het jaar 30 ging hij naar Jeruzalem voor het joodse paasfeest; hij verwekte opschudding in de tempel; hij hield een laatste maaltijd met zijn leerlingen; hij werd gevangengenomen en ondervraagd door joodse gezagsdragers, meer bepaald door de hogepriester; hij werd terechtgesteld op bevel van de Romeinse prefect, Pontius Pilatus. Aanvankelijk vluchtten zijn leerlingen; ze zagen hem (in welke zin is niet duidelijk) na zijn dood; daarom geloofden ze dat hij zou terugkomen om het koninkrijk te stichten; in afwachting van zijn terugkomst vormden ze een gemeenschap en probeerden anderen te winnen voor het geloof in God als Messias. “Wie zeggen jullie dat Ik ben?” Dit alles vormt natuurlijk slechts het ‘frame-work’. Er blijven nog vele vragen over : Wat is de precieze inhoud en betekenis van zijn prediking ? Hoe moeten we zijn kritische houding tegenover de Thora begrijpen? Wat was de betekenis van zijn omgang met “zondaars en tollenaars”? Hoe veranderden mensen in de ontmoeting met hem ? Hoe zijn zijn volgelingen tot de belijdenis gekomen dat hij de Messias of de Christus is? Wat betekent het dat een Messias aan het kruis sterft (“dwaasheid voor de heidenen, ergernis voor de joden” – Paulus in 1 Kor 1,23)? Hoe zijn de leerlingen na zijn dood tot de geloofsovertuiging gekomen dat “Hij leeft!”? Wanneer en hoe heeft dat geloof hen opnieuw samengebracht? Hoe hebben die geloofsgemeenschappen zich verspreid in de toenmalig bekende wereld? Wat maakte hun aantrekkingskracht uit ? Hoe kon deze joodse Palestijn een universele betekenis krijgen? Op welke wijze heeft die geloofsbeweging zich verder geïnstitutionaliseerd ? … Ook over al deze vragen is historisch en wetenschappelijk heel wat te zeggen. Er is minder “mythe” dan de huidige hype ons wil doen geloven. Maar feiten en interpretatie zullen hier natuurlijk al snel door elkaar lopen. We betreden het terrein van het geloof. De uiteindelijke vraag is de vraag die Jezus ons zelf stelt in het evangelie (Mc 8, 29): “En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’’ Over de eenvoud en de daadkracht van het christelijke geloof Een roman is een roman en een film is een film. Over de literaire en filmische kwaliteiten van De Da Vinci Code spreken we ons hier niet uit. Geconfronteerd echter met de ‘fantasmen’ die in de hype rond De Da Vinci Code verspreid worden, valt mij de eenvoud en de nuchterheid van het christelijke geloof op. In de woorden van kardinaal Walter Kasper : “Zin of fundament van de kerk is niet een of ander idee, geen principe en geen programma, ook geen afzonderlijke dogma's en morele geboden, zeker ook geen kerkelijke of maatschappelijke structuren. Dat alles heeft te zijner tijd zijn recht en betekenis. Fundament en zin van de kerk is evenwel een persoon, die een heel concrete naam heeft: Jezus van Nazaret, beleden als de Christus”. Wanneer christenen dus uitzeggen wat ze geloven, hebben ze het niet allereerst over hoge wereldbeschouwelijke of zelfs theologische inzichten. Ze verwijzen dan wel naar iemand, noemen zijn naam en vertellen zijn verhaal : ”die geleden heeft onder Pontius Pilatus, gekruisigd is, gestorven en begraven, de derde dag verrezen uit de doden”. Misschien is het die eenvoud die het christelijke geloof moeilijk maakt. De Leuvense theoloog Lieven Boeve heeft dat op een heel treffende wijze verwoord : “Er is niets in het christendom dat mensen dwingt tot geloof : geen straffe gebeurtenissen, geen ijzeren logica, geen uitzonderlijke religieuze ervaringen. Bij nader inzien worden haast al te toevallige verhalen en gebeurtenissen door christenen gelezen als de geschiedenis van God met de mensen. Er is echter niets dat deze lezing oplegt. Zeker niet wat het belangrijkste geloofspunt betreft: de belijdenis dat Jezus de Messias, de Christus is, tegelijk God en mens, Gods vleesgeworden Woord, Gods geïncarneerde Zoon. Was hij immers niet de zoon van Maria en Jozef, dat timmermansgezin uit Nazaret? Was hij niet een marginale jood, enorm op God betrokken – dat wel – maar toch niet zo bijzonder dat mensen in hem onmiddellijk God moesten herkennen? Was de aarde werkelijk gaan beven, waren de rotsen werkelijk opengescheurd, waren de graven opengebarsten en de doden opgestaan bij de kruisdood van Jezus, zoals Matteüs verhaalt in zijn evangelie (Mt 27,51-52), dan misschien? En ook zijn verrijzenis was blijkbaar niet zo’n indrukwekkende wereldomspannende gebeurtenis, want dan hadden alle tijdgenoten niet anders gekund dan in Jezus God te zien. En het lege graf: zegden de hogepriesters en oudsten al niet dat de leerlingen het lichaam van Jezus hadden weggehaald (Mt 28,13), en hoe het tegendeel bewijzen? Niets van dat alles, en toch claimen de eerste christenen en vele generaties na hen, dat precies deze Jezus de verrezen Heer is, dat in deze concrete mens van vlees en bloed, Jezus, God ons op onvergelijkelijke en onnavolgbare wijze nabij is gekomen. Gelove wie kan!” Het is vandaag niet anders: voor velen, niet-christenen maar ook christenen, is de belijdenis dat God in Jezus mens geworden is, een harde noot om te kraken. Want ook nu dwingt niets tot deze belijdenis : geen straffe gebeurtenissen, geen ijzeren logica, geen uitzonderlijke religieuze ervaringen. Dat het in het christelijke geloof gaat om een verzameling van zinvolle christelijke waarden, zullen weinigen ontkennen. Velen zullen bovendien aannemen dat het christelijk geloof zeker nog geloofwaardig is wanneer het er gaat om een liefdevolle God, om het diepste mysterie van de werkelijkheid, om het ‘iets meer’ dan wat zichtbaar is. Maar dat deze hele boodschap opgehangen wordt aan één mens van 2000 jaar geleden? Gelove wie kan!” Geert Van Oyen drukt het aldus uit : “Bij de apocriefe teksten en de zogenaamde revolutionaire Jezusbeelden die daar uit gepuurd worden, heb ik als theoloog sterk de neiging om te verwijzen naar het oudste evangelie, dat van Marcus. Het is hier, en niet in de ‘geheime’ teksten dat de wijsheidscode van Jezus voor iedereen toegankelijk is. In het Marcusevangelie lees je dat Jezus vraagt om niet over hem als zoon van God te spreken. Hij wil niet bekend worden, hij wilde net de keiharde boodschap brengen dat je niet gediend moet worden, maar moet dienen. Is dat niet de revolutie?” (De Standaard – 26.12.05) Religieuze speculaties zijn interessant (en vooral lucratief!). Tegelijkertijd blijven ze vrijblijvende ‘spielerei’. Ze engageren mij tot niets. Het nuchtere christelijke geloof is anders. Geloof is navolging van Jezus. De daadkracht van het geloof is er het waarmerk van. Waarheid moet waargemaakt worden. En dat gebeurt zoals Jezus het deed : in onvoorwaardelijke liefde. “Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen. Want wie zijn leven verliest vanwege Mij en de goede boodschap, zal het redden” (Mc 34.35). Die code kraken, is ze waar maken! Peter Malfliet Inspecteur-adviseur r.k.godsdienst S.O. neem ook een kijkje op de Thomassite http://www.kuleuven.be/thomas/actualiteit/indekijker/42/ “Het woord ‘graal’ staat voor een grote, ondiepe schotel. In de Middeleeuwse legende is het de kelk die bij het Laatste Avondmaal gebruikt zou zijn en waarin Jozef van Arimatea het bloed van de stervende Christus opgevangen zou hebben. Er zijn talrijke graalromans geschreven, voornamelijk met Parcival, de uitverkoren ridder van de Ronde Tafel, als centrale figuur. In het Spaans heeft de woordgroep ‘San Greal’ (heilige graal) aanleiding gegeven tot een totaal verkeerde afleiding ‘sang real’, namelijk ‘koninklijk bloed’. - We vonden deze uitleg in Bart MESOTTEN, Van Aalmoes tot Zwitserse garde. Etymologie en betekenis van duizend woorden rond religie, Altiora/Averbode, 2004 : een nuttig naslagwerk voor de godsdienstleraar en voor de (vak)bibliotheek op school. Een helder overzicht vind je in het hoger genoemde artikel van Peter Schmidt : http://www.skepp.be:8080/skepp/artikels/creationisme/schmidt_jezus Van de bekende Nederlandse dominee Nico TER LINDEN verscheen onlangs de kinderbijbel Koning op een ezel. Verhalen uit het Nieuwe Testament , Balans/Amsterdam, 2005. Het hele boek is gebouwd op een fictief gesprek tussen Matteüs en Lucas. Op originele wijze laat Ter Linden ontstaansgeschiedenis, betekenis en literair genre van de evangelieverhalen zien. Het boek is volgens mij dan ook meer geschikt voor jongeren en volwassenen, dan voor kinderen. Er zijn zeker mogelijkheden om uittreksels in de klas te gebruiken. ** We ontlenen dit lijstje aan E.P.SANDERS, Jezus, mythe en werkelijkheid, Averbode, 1996, 19-20 Lieven BOEVE, De Godmens Jezus. Struikelblok of hoeksteen voor het interreligieuze gesprek in M.LAMBERIGTS en L.KENIS (red.), Mens van God. God van mensen. Leuvense theologen in gesprek met kardinaal Danneels, Halewijn, 2005, 69-88, 89-90. Zie ook : Geert VAN OYEN, De Marcuscode, Averbode, 2005.