aansprakelijkheid van een werknemer. Vrijgeleide voor

advertisement
BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
INHOUD
p. 1/ D
e (niet) aansprakelijkheid van
een werknemer. Vrijgeleide voor
onverantwoord gedrag ?
p. 5/ N
ieuwe ronde fiscale (en sociale)
regularisatie : what’s in it for me ?
p. 6/ B
usiness-seats en loges:
aftrekbaarheid inzake btw en
inkomstenbelastingen
Inleiding
Beperkte aansprakelijkheid
Een verkeerde computerhandeling die leidt tot financiële
verliezen voor de onderneming of haar klanten. Een verkeersongeval dat door de werknemer wordt veroorzaakt
met zijn bedrijfswagen. Het niet correct naleven van instructies waardoor een klant schade lijdt. Het gebeurt helaas regelmatig dat bepaalde daden van een werknemer in
het kader van zijn arbeidsovereenkomst schade berokkenen
aan de werkgever of aan derden.
Artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet1 (hierna «artikel 18 AOW») beperkt in grote mate de burgerrechtelijke
aansprakelijkheid van werknemers. Een werknemer kan
slechts in drie gevallen aangesproken worden om de door
hem in het kader van zijn arbeidsovereenkomst veroorzaakte schade te vergoeden, met name in geval van :
–bedrog;
– een zware fout; of
– een lichte fout die bij de werknemer eerder gewoonlijk
dan toevallig voorkomt.
Na het voordoen van een dergelijke situatie, rijst de vraag
wie hiervoor verantwoordelijk kan worden gesteld en de
eventuele schade moet vergoeden.
Om de werknemer, die beschouwd wordt als een economisch zwakkere partij, niet te confronteren met frequente
en zware schadeclaims vanwege zijn werkgever of vanwege
derden, heeft de wetgever ervoor gekozen zijn aansprakelijkheid te beperken tot de specifieke situaties van bedrog,
zware fout of de veel voorkomende lichte fout.
In deze bijdrage bespreken wij de draagwijdte van deze beperkte aansprakelijkheid en de gevolgen ervan voor werkgevers. Vervolgens gaan wij in op de specifieke problematiek van verkeersongevallen met een bedrijfswagen.
1
Op straffe van nietigheid mag niet afgeweken worden van
deze aansprakelijkheidsbeperking, behalve bij een door de
Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, en dan nog alleen wat de aansprakelijkheid tegenover de werkgever betreft.2
Ook de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de werknemer tegenover derden wordt beperkt, terwijl de werkgever
wel burgerlijk aansprakelijk blijft voor het geheel van de
schade die door zijn werknemers aan derden is berokkend.3
Artikel 18 AOW beperkt de burgerrechtelijke aansprake-
1
Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, BS 22 augustus 1978 (hierna «AOW»).
2
Art. 18, derde lid AOW.
3
Cass. 19 april 1983, RW 1983-84, 1235; Cass. 18 november 1981, RW
1982-83, 859; Arbh. Luik 28 juni 1996, RGAR 1997, 12853; Antwerpen 3 september 2003, NJW 2003, 60.
P a c i ol i N r . 343 B I B F - I P C F / 14 – 27 n ov em b er 201 6
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36
De (niet) aansprakelijkheid van
een werknemer. Vrijgeleide voor
onverantwoord gedrag ?
lijkheid van de werkgever op grond van artikel 1384, derde
lid Burgerlijk Wetboek bijgevolg niet.
Toepassingsgebied
Artikel 18 AOW beperkt de burgerrechtelijke aansprakelijkheid (A) van de werknemers die door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden (B) voor de schade die zij in uitvoering van hun arbeidsovereenkomst hebben veroorzaakt (C).
A.Alleen de burgerrechtelijke
aansprakelijkheid is beperkt
Artikel 18 AOW heeft alleen betrekking op de burgerrechtelijke en niet op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van
een werknemer in het kader van de zijn arbeidsovereenkomst.4
De werknemer blijft dus steeds integraal strafrechtelijk
aansprakelijk voor de misdrijven die hij begaat. Anderzijds
is het wel mogelijk dat de werkgever burgerlijk aansprakelijk wordt gesteld voor het betalen van een geldboete naar
aanleiding van een bepaald misdrijf. Zo voorziet de Wegverkeerswet uitdrukkelijk dat de werkgever burgerlijk aansprakelijk is voor de geldboete die de werknemer oploopt in
het verkeer.5 In dat geval heeft de werkgever evenwel de mogelijkheid om deze boete integraal te verhalen op de werknemer zonder dat daarbij rekening moet worden gehouden
met de beperkingen van artikel 18 AOW.6
B.
Alleen voor werknemers
De aansprakelijkheidsbeperking is uitsluitend voorbehouden voor werknemers. Werknemers zijn diegenen
die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst (o.a.
arbeiders, bedienden, handelsvertegenwoordigers, uitzendkrachten, betaalde sportbeoefenaars, contractueel
overheidspersoneel).7 De drie constitutieve bestanddelen
van een arbeidsovereenkomst zijn : gezag, loon en een prestatie van werk.8 Artikel 18 AOW is alzo niet van toepassing
op stagiairs en personen onder leercontract.9
Vermeldenswaardig is dat journalisten na een arrest van
het Arbitragehof (thans Grondwettelijk Hof) niet langer vallen onder artikel 18 AOW.10 Anders zou volgens het Hof het
risico bestaan dat hun teksten door de werkgever worden
gecensureerd uit angst voor hun eigen aansprakelijkheid,
hetgeen in strijd zou zijn met de drukpersvrijheid uit artikel 25 van de Grondwet.
C.Alleen voor daden in uitvoering van de
arbeidsovereenkomst
Artikel 18 AOW is enkel van toepassing wanneer de werknemer de fout begaat in de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, zijnde op het ogenblik dat hij onder het gezag
van zijn werkgever staat. Is dit niet het geval, dan gelden
de – ruimere – gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregels.
De notie «in de uitvoering van de arbeidsovereenkomst»
wordt ruim geïnterpreteerd. Het Hof van Cassatie oordeelde
dat het voldoende is dat de onrechtmatige daad verricht is
op het ogenblik waarop de werknemer in dienst is van zijn
werkgever, ook al is zij niet gebeurd tijdens de uitoefening
van zijn specifieke functie.11 Het volstaat dat het onrechtmatig gedrag van de werknemer zich voordeed tijdens de
duur van de arbeidsovereenkomst en daarmee enig (minstens onrechtstreeks) verband heeft.12 Zo speelt artikel 18
AOW wanneer een werknemer zonder rijbewijs tijdens de
middagpauze op de binnenplaats van de onderneming een
auto start en hierbij derden verwondt.13 Van een dergelijk
verband is bijvoorbeeld geen sprake wanneer de werknemer
enkel zijn loon uitgeeft.14 Te denken aan de situatie waarbij
een werknemer met zijn loon een auto aankoopt en hierna
met dit voertuig een ongeval veroorzaakt.
Logischerwijze vindt artikel 18 AOW geen doorgang wanneer de arbeidsovereenkomst werd beëindigd of wanneer de
uitvoering van de arbeidsovereenkomst nog geen aanvang
heeft genomen.15
D.Alleen voor schade aan derden of aan
de werkgever
De beperkte aansprakelijkheid van artikel 18 AOW kan
niet worden ingeroepen wanneer de werknemer schade aan
zichzelf heeft berokkend.16 Het artikel speelt enkel ten aanzien van derden (ook collega’s) of de werkgever (zowel de
onderneming als de persoon van de werkgever).
Ingeval de werkgever de derde-benadeelde heeft vergoed op
basis van artikel 1384, 3° van het Burgerlijk Wetboek (aansprakelijkheid van meesters voor hun aangestelden), kan
hij zich slechts op de werknemer verhalen mits hij kan aantonen dat de hierna besproken foutwaarden (bedrog, zware
fout of veel voorkomende lichte fout) zijn voldaan.17 Wanneer deze voorwaarden zijn voldaan is de werkgever ertoe
gerechtigd de door hem betaalde schadevergoedingen in te
houden, onder de voorwaarden van de Loonbeschermingswet, op het loon van de werknemer.18
4
Cass. 27 januari 1998, AR P.96.165.
11 Cass. 24 december 1980, Arr.Cass. 1980-81, 252.
5
Art. 67 Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 27 maart 1968.
12 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 428.
6
D. VAN STRIJTHEM en M. VAN DEN BUNDER, «De limieten van de
beperkte burgerlijke aansprakelijkheid van de werknemer bij toepassing van artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet» (noot onder
Cass. 8 juni 2009), RABG 2010, afl. 14, 949.
7
Art. 1 AOW.
8
Artt. 2-3 AOW.
9
M. LAUVAUX, «De burgerlijke aansprakelijkheid van werknemers»,
Or. 2005, afl. 3, 65.
10 Arbitragehof 22 maart 2006, nr. 47/2006, JT 2006, 458.
2
13 Cass. 27 maart 1994, Arr.Verbr. 1944, 275.
14 Cass. 7 mei 1996, RW 1996-97, 657.
15 Cass. 26 oktober 1992, JTT 1993, 66.
16 Cass. 8 juni 2009, RABG 2010, afl. 14, 946.
17 S. DE KEYSER, «Het verband tussen art. 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet en de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van
motorvoertuigen», Jura Falc. 1985-86, 390.
18 Art. 18, derde lid WAO; art. 23, 3° Wet 12 april 1965 betreffende de
bescherming van het loon der werknemers, BS 30 april 1965.
P a c i ol i N r . 434 B I B F - I P C F / 14 – 27 n ov em b er 201 6
fout uitmaakt, moet in concreto worden beoordeeld in het
licht van de activiteiten van de onderneming, de feitelijke
omstandigheden, de functie, de hoedanigheid en de verantwoordelijkheden van de werknemer. Zo kan het gebrek aan
ervaring van de werknemer een verzachtende omstandigheid uitmaken. De omvang van de schade is daarentegen
irrelevant.25
Aansprakelijkheidsdriehoek :
Werkgever
Art. 18 AOW
Art. 1384, 3° BW
Werknemer
Derde
Art. 18 AOW
Foutvoorwaarden
De werknemer kan alleen aansprakelijk gesteld worden indien de schade werd veroorzaakt door (A) bedrog, (B) zware
schuld of (C) een herhaalde lichte fout.
Overeenkomstig de gemeenrechtelijke bewijsregels draagt
de eisende partij hiervan de bewijslast.19 Het is voldoende
dat de werknemer kan aantonen dat hij is verbonden door
een arbeidsovereenkomst. Op de werknemer rust immers
een vermoeden van goede trouw. Gelet op het feit dat de derde-benadeelde moet aantonen dat aan de foutvoorwaarden
is voldaan, richt hij zich het best rechtstreeks tot de werkgever, vermits in die verhouding artikel 18 AOW niet speelt
(cf. aansprakelijkheidsdriehoek).20
A.Bedrog
Er bestaat discussie over het begrip «bedrog». Volgens een
vrij recent arrest van het Hof van Cassatie vereist bedrog
dat de schadeverwerker niet enkel het feit heeft willen veroorzaken waaruit de schade voortvloeit, maar ook de schadelijke gevolgen ervan.21 Dit zal in de praktijk zelden het
geval zijn.
De meerderheid van de auteurs is minder streng en oordeelt
dat het volstaat dat de werknemer wetens en willens een
specifieke gedragsnorm of de algemene zorgvuldigheidsnorm miskent.22
B.Zware fout
In tegenstelling tot bij bedrog is bij zware fout (in de wet
wordt de term «zware schuld» gebruikt) geen intentioneel
element (kwade trouw) vereist.23
Beoordelen wat een zware fout is, is niet eenvoudig. Klassiek wordt de zware fout omschreven als een grove fout die
dermate ernstig is dat zij onvergeeflijk is.24 Het betreft een
abnormale en verkeerde gedraging waarvan een normaal
voorzichtig persoon zou weten dat deze schade berokkent.
Of een bepaalde gedraging van een werknemer een zware
Voornamelijk met betrekking tot verkeersovertredingen
is heel wat rechtspraak voorhanden.26 Werden in het verleden als een zware fout gekwalificeerd : door een rood licht
rijden, overschrijden van een volle witte lijn, dronken een
voertuig besturen, sleutels op het contactslot achterlaten.
Werden niet als zware fout aanvaard : niet verlenen van
voorrang van rechts en een kleine overschrijding van de
maximumsnelheid.
De notie zware fout uit artikel 18 AOW is overigens niet
identiek aan het begrip dringende reden uit artikel 35. De
beëindiging van de arbeidsovereenkomst met inachtneming
van een opzeggingstermijn of -vergoeding belet niet de mogelijkheid een zware fout in te roepen.27
C.Gewoonlijke lichte fout
Een lichte fout is in beginsel vergeeflijk en leidt tot immuniteit van de werknemer. De werknemer is wel aansprakelijkheid voor zijn gewoonlijke lichte fout. Dit is de fout die
bij herhaling bewust wordt gepleegd. Net uit dat repetitief
karakter blijkt de onvoorzichtigheid van de werknemer,
zijn gebrek aan professionele toewijding of een gebrek aan
inzet.28 Het moet niet gaan over identieke fouten, maar ze
mogen ook niet al te zeer van elkaar verschillen.29
Het arbeidshof te Brussel oordeelde dat het versturen van
honderden privé e-mails tijdens de werkuren herhaalde
lichte fouten uitmaken.30
Toepassing – wat indien de werknemer
een ongeval met de bedrijfswagen
veroorzaakt ?
Discussies inzake de al dan niet beperking van de burgerlijke aansprakelijkheid van de werknemer rijzen vaak in het
kader van ongevallen met een bedrijfswagen. Dit is voornamelijk van belang wanneer de verzekeringsmaatschappij
niet tussenkomt (bv. in geval van dronkenschap).
A.Ongeval in uitvoering van de
arbeidsovereenkomst ?
De eerste vraag die antwoord behoeft, is of het ongeval gebeurde in uitvoering van de arbeidsovereenkomst dan wel
tijdens de vrije tijd. In een aantal gevallen zal het duidelijk
zijn dat de bedrijfswagen niet werd aangewend in de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld wanneer
19 Art. 1315 Burgerlijk Wetboek; art. 870 Gerechtelijk Wetboek.
20 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 429.
21 Cass. 11 maart 2014, NJW 2014, afl. 309, 750.
22 S. GUILIAMS, «Het begrip ‘bedrog’ in artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet» (noot onder Cass. 11 maart 2014), NJW 2014, afl. 309, 752.
23 P. HUMBLET en M. RIGAUX, Synopsis van het Belgische arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 98.
25 Rb. Nijvel 28 maart 2003, RGAR 2004, 138.864.
26 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 272-273.
27 Arbrb. Brussel 10 december 1986, Rechtspr.Arb.Br. 1987, 40.
28 M. LAUVAUX, «De burgerlijke aansprakelijkheid van werknemers»,
Or. 2005, afl. 3, 71.
29 Arbh. Brussel 18 februari 2008, JTT 2008, 421.
24 Arbh. Antwerpen 20 december 1999, Ors. 2000, 4.
30 Arbh. Brussel 22 november 2005, JTT 2006, 218.
3
P a c i ol i N r . 434 B I B F - I P C F / 14 – 27 n ov em b er 201 6
de auto werd gebruikt om ’s nachts de bloementjes buiten
te zetten of tijdens de vakantie.31 De werknemer voert zijn
arbeidsovereenkomst evenmin uit wanneer hij met toestemming van zijn werkgever een bedrijfswagen voor privédoeleinden gebruikt.32
De grens kan ook dunner zijn. Zo moest het Hof van Cassatie zich uitspreken over de situatie dat een werknemer na de
normale diensturen een receptie bijwoont en nadien verder
op stap gaat met zakenrelaties. Een ongeval dat zich op dat
moment voordoet, gebeurt volgens het Hof tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.33
Daarbij herhalen wij dat artikel 18 AOW enkel op burgerlijk
gebied speelt, waardoor snelheidsboetes en andere inbreuken op de wegcode, steeds integraal op de werknemer kunnen worden verhaald.
geleefd, heeft een uiterst foutieve houding aangenomen.37
Het betreft echter geen zware fout in de zin van artikel 18
AOW wanneer niet kan worden aangetoond dat de houding
voortvloeit uit zijn gewetenloos gedrag, maar wel uit een
geheel van omstandigheden die niet volledig aan hem zijn
toe te rekenen.
Een vrachtwagenchauffeur die in een zware staat van alcoholintoxicatie en ernstige vermoeidheid een trekker met oplegger bestuurde, waardoor het voertuig begon te zwalpen en
een ongeval zich voordeed, begaat een zware fout.38 Een professionele vrachtwagenchauffeur begaat eveneens een zware
fout wanneer hij onder een brug rijdt zonder zich ervan te
vergewissen dat zijn vrachtwagen hoger is dan de toegelaten
maximumhoogte voor die brug.39 Een vrachtwagenchauffeur
begaat een zware fout door in die mate alcohol te verbruiken
dat zijn rijvaardigheden hierdoor negatief worden beïnvloed.40
Ongevallen op de weg naar en van het werk worden in beginsel beschouwd als veroorzaakt buiten de uitvoering van
de arbeidsovereenkomst. Het Hof van Cassatie oordeelde dat
wanneer werknemers naar eigen goeddunken hun verplaatsingen naar het werk mogen regelen (zodat zij bv. vrij zijn
mee te rijden met de bestelwagen van een collega of met een
eigen vervoermiddel), het duidelijk is dat zij op dat ogenblik nog niet onder het gezag van hun werkgever staan en
niet bezig zijn met de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst.34 De werknemer is dan overeenkomstig het gemene
recht aansprakelijk voor zijn lichtste fout.35
Een werknemer maakt zich schuldig aan een zware fout
wanneer aan de uitrit van zijn bedrijf een file van stilstaande
wagens staat en de werknemer door een kleine opening in
de file rijdt om af te slagen in de andere richting en hierbij
in aanrijding komt met een wagen die reeds op die rijbaan
reed.41 Er werd tevens een volle witte lijn overschreden.
B.Ongeval te wijten aan bedrog, zware
fout of gewoonlijke lichte fout ?
Besluit
De volgende vraag die aan de orde is, is of opzet, zware schuld
of een gewoonlijke lichte fout voorhanden is. De feiten en gedragingen moeten daarbij steeds, geval per geval, onderzocht
worden. De rechtspraak in dit verband is dan ook zeer divers.
Zo is van een opzettelijke fout sprake wanneer een bestuurder twee vrachtwagens inhaalt via de pechstrook zonder
daartoe te zijn gedwongen en vervolgens voor de vrachtwagens gaat rijden en bruusk remt.36
Een bestuurder van aan autocar die achter het stuur in slaap
is gevallen terwijl hij een groot aantal passagiers vervoerde
zonder de wetgeving inzake rij- en rusttijden te hebben na-
31 Gent 28 juni 1996, Eur.Vervoer. 1996, 843.
Er is geen gewoonlijke lichte fout wanneer een taxichauffeur in twee jaar tijd een tiental keer in een ongeval betrokken geraakt.42 Het stond immers niet vast dat de taxichauffeur telkenmale in de fout ging.
Artikel 18 AOW beperkt in grote mate de burgerrechtelijke
aansprakelijkheid van een werknemer voor schade veroorzaakt tijdens de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst. Alleen wanneer sprake is van bedrog, zware fout of een gewoonlijke lichte fout kan hij door een derde of door zijn werkgever
(al dan niet in regres) worden aangesproken voor de vergoeding van de schade. Een volledige vrijgeleide voor onverantwoord gedrag is het niet, maar dat het een grote bescherming
biedt voor een werknemer staat als een paal boven water.
Sara COCKX en Sébastien VAN DAMME
Advocaten Schoups
37 Corr. Doornik 16 februari 2007, JLMB 2008, afl. 14, 615.
32 Cass. 7 mei 1996, RW 1996-97, 657.
38 Corr. Dendermonde 13 november 2007, VAV 2008, 169.
33 Cass. 24 december 1980, RGAR 146, 3915.
39 Arbh. Antwerpen 11 oktober 1993, Soc.Kron. 1994, 354.
34 Cass. 25 juni 1986, RW 1986-87, 2087.
40 Pol. Sint-Niklaas 24 januari 2007, T.Pol. 2008, 226.
35 Artt. 1382-1383 Burgerlijk Wetboek.
41 Vred. Deurne 8 mei 1981, RGAR 1982, 10462.
36 Rb. Antwerpen 18 februari 2004, VAV 2008, 192.
42 Wrr. Brussel 19 september 1959, RDS 1959, 87.
4
P a c i ol i N r . 434 B I B F - I P C F / 14 – 27 n ov em b er 201 6
Nieuwe ronde fiscale (en sociale)
regularisatie : what’s in it for me ?
Door de wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent
systeem inzake fiscale en sociale regularisatie werd er een
nieuwe ronde van fiscale regularisatie ingeleid (de zogenaamde regularisatie «quater»). Na het einde van de vorige (laatste)
ronde per 31 december 2013, bleek immers niet alleen dat er
nog belastingplichtigen overbleven die niet geregulariseerd
hadden, maar ook dat de Belgische begroting deze (gemakkelijke) opbrengsten nog steeds goed kan gebruiken. Wat dient
u als boekhouder, accountant of bedrijfsrevisor van deze regeling te weten om uw cliënten gepast te kunnen adviseren ?
Net zoals de laatste fase van de vorige fiscale regularisatie
(van 15 juli 2013 tot 31 december 2013) (de zogenaamde
regularisatie «ter») is deze regeling opnieuw vrij technisch. Uiteraard is het onmogelijk om heel de regeling toe
te lichten op 1 à 2 bladzijden, zodat hieronder enkel wat
aandachtspunten worden aangehaald. De regeling op zich
is eigenlijk een reïncarnatie van de regels zoals die golden
in de laatste regularisatie, uiteraard met wat wijzigingen.
Het principe blijft eenvoudig : de belastingplichtige dient
een aangifte in (de regularisatieaangifte) en maakt daarin
melding van alle inkomsten, sommen en waarden die hij
wenst te regulariseren mits het betalen van een regularisatieheffing (aan het normale tarief verhoogd met een boetepercentage van 20 %). Indien deze heffing betaald is, kan hij
zich zowel fiscaal, sociaal als strafrechtelijk in orde stellen.
Ook de economisch begunstigde kan weer regulariseren namens een buitenlandse structuur (mits reeks voorwaarden).
Om evenwel niet het verwijt te krijgen dat deze regularisatieoefening een grote witwasoperatie is, van niet alleen
fiscale fraude, zijn er uiteraard een hele reeks voorwaarden
voorzien. Het voorbereiden en indienen van de aangifte vereist dan ook de nodige aandacht en voorzichtigheid, vermits
een slechte regularisatie zeer nare gevolgen kan hebben.
Gewestelijke belastingen = no go
Net zoals in alle vorige ronden van fiscale regularisaties, is
opnieuw de vraag gerezen naar de bevoegdheid van de federale wetgever om regels te voorzien voor de fiscale regularisatie van gewestelijke belastingen (erfbelasting, schenkbelasting, maar sinds vorige staatshervorming ook delen van
de personenbelasting). Daar waar men in het verleden de
facto alles kon regulariseren, is nu duidelijk gekozen voor
de stelling dat regularisatie van gewestelijke belastingen
niet mogelijk is zonder een samenwerkingsakkoord met de
gewestelijke overheden. Dit betekent dan ook dat er op dit
ogenblik nog geen regularisatie mogelijk is van dossiers
waarin er sprake is van ontdoken successie- of registratierechten.
5
Al betrapt = no go
Opnieuw kiest men resoluut voor het feit dat de aangifte
«spontaan» moet zijn, alvorens dat men in het vizier van
enig onderzoek is. Indien de belastingplichtige al «verontrust» is door enige onderzoeksdaad van een fiscale, sociale
of gerechtelijke overheid, kan hij niet meer regulariseren.
Fiscaal verjaard, toch regulariseren
Na de onduidelijkheid tijdens de regularisatie «bis» (tot
14 juli 2013), had de regularisatie «ter» het reeds duidelijk
gemaakt : ook fiscaal verjaarde inkomsten (inkomsten die
de fiscus in principe niet meer kan belasten) moeten wel degelijk geregulariseerd worden via het stelsel van het zogenaamd «fiscaal verjaard kapitaal». Op het kapitaal dat reeds
bestond, diende een forfaitair bedrag betaald te worden (niet
om fiscaal te compenseren, maar eigenlijk om het risico op
strafrechtelijke vervolging wegens witwassen af te kopen).
Deze regeling wordt opnieuw ingevoerd en voorziet nu in
een heffing van 36 %.
Maar, in tegenstelling tot voorheen, is de regularisatie van
het kapitaal thans duidelijk geen optie meer, maar wel een
verplichting. De aangever moet in zijn aangifte aan de hand
van schriftelijk bewijs, desgevallend aangevuld met andere
bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering
van de eed en het bewijs door getuigen, aantonen dat de
inkomsten, de sommen, de btw-handelingen en de fiscaal
verjaarde kapitalen hun normale belastingregime hebben
ondergaan. De inkomsten, de sommen, de btw-handelingen
en de fiscaal verjaarde kapitalen, of het gedeelte ervan waarvan de aangever niet kan aantonen dat ze hun normale belastingregime hebben ondergaan op de hiervoor vermelde
wijze, moeten worden geregulariseerd.
Meer nog, zelfs indien de aangever niets zegt over het fiscaal verjaard kapitaal, dan zal het Contactpunt Regularisatie (CPR) in dergelijk geval vragen aan de aangever om
aan de hand van schriftelijk bewijs, desgevallend aangevuld
met andere bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed en het bewijs door getuigen, aan te
tonen dat dit fiscaal verjaarde kapitaal in het verleden zijn
normaal belastingregime heeft ondergaan. Indien de aangever niet slaagt in voormelde bewijsvoering en ook niet bereid is desgevallend zijn regularisatieaangifte uit te breiden
met het fiscaal verjaarde kapitaal op de rekening(en), zal de
verschuldigde heffing worden berekend inclusief de heffing
op het fiscaal verjaarde kapitaal. M.a.w. of men wenst of
niet, belast wordt men. Weliswaar kan de belastingplichtige
dit aanvechten voor de rechtbank, maar discreet is dergelijke betwisting uiteraard niet.
P a c i ol i N r . 434 B I B F - I P C F / 14 – 27 n ov em b er 201 6
Immers waar men voorheen een fiscale regularisatieaangifte
terug kon intrekken (wat uiteraard wel betekende dat er van
een regularisatie geen sprake was, maar dit bleef enkel bekend aan het CPR), stelt het CPR nu zeer duidelijk dat een
intrekking niet meer mogelijk is. De heffing zal wel degelijk
worden gemeld aan de indiener. Volgens een strikte interpretatie van de wetgeving, zal er evenwel geen melding gebeuren aan de antiwitwascel (CFI) vermits dit enkel voorzien is
bij het afleveren van een regularisatieattest (wat betaling van
de heffing verondersteld). Niettemin zullen vermoedelijk nog
weinig belastingplichtigen durven om de regularisatie niet
af te werken.
Als men regulariseert moet men opnieuw niet enkel de bedragen vermelden, maar ook inzage in de wijze waarop men
gefraudeerd heeft. Bij de aangifte moeten ook volgende twee
bijlagen gevoegd worden : de eerste bijlage (fraudeschema)
licht beknopt het fraudeschema toe en de tweede bijlage
(bondige verklaring bij het fraudeschema) stelt de omvang
en de oorsprong van de geregulariseerde inkomsten, sommen, btw-handelingen en kapitalen, de periode waarin deze
zijn ontstaan en de voor de geregulariseerde bedragen gebruikte financiële rekeningen vast.
‘t leev’n is vo de rappe
(Veurns spreekwoord)
Om duidelijk te maken dat men de aangevers wenst te stimuleren om zo snel mogelijk te regulariseren (en vermoedelijk op die wijze de verwachte inkomsten sneller te kunnen
innen), is er nu voorzien dat de regularisatie gaandeweg
duurder zal worden. Alle tarieven die voorzien zijn (36 %
voor fiscaal verjaarde kapitalen, het boetetarief van 20 %
(tariefverhoging op verschuldigde heffingen), 15 % voor sociale regularisatie van bijdragen voor zelfstandigen) zullen
immers geleidelijk stijgen tot 2020 (wat vermoedelijk wel
eens de nieuwe einddatum zou kunnen worden van deze
regularisatie gelet op de voortschrijdende uitwisseling van
informatie). Hoe langer men aarzelt, hoe duurder de regularisatie zal worden.
Bezint eer ge begint, maar toch niet te
lang…
Het is duidelijk, het net tegen de belastingfraude wordt
zowel nationaal als internationaal steeds strakker aangehaald. De informatiestroom en correcte verwerking ervan
gaat met grote stappen vooruit, zodat de kans op betrapping
enkel maar groter wordt. Bovendien is de kans reëel dat
de niet geregulariseerde gelden onbruikbaar worden. Het
begrip fiscale «ethiek» is het nieuwe modewoord. De fraudeur die nog niet in het reine is met zijn fiscaal verleden
doet er dan ook misschien goed aan om deze «laatste» kans
te grijpen. Maar deze kans moet wel goed geanalyseerd en
voorbereid worden opdat deze kans niet in een nachtmerrie
zou eindigen.
Alain CLAES
Advocaat-vennoot Sherpa Law
Business-seats en loges: aftrekbaarheid
inzake btw en inkomstenbelastingen
Situering
De aftrek van kosten voor de huur van business-seats en loges is vaak het voorwerp van discussies bij controle. Moet de
kosten gesplitst gefactureerd worden aan de huurder ? Welk
deel kan als publiciteitskost gezien worden ? Welk deel vormt
een receptiekost (kost van onthaal) ? Hoe zit het met de aftrekbaarheid van de spijzen en dranken ?
En wat als de kosten gemaakt ter gelegenheid van evenementen georganiseerd worden om abonnementen te verkopen ?
Aftrek inzake inkomstenbelastingen
De fiscale regeling betreffende kosten die gepaard gaan
met het bijwonen van een wedstrijd in voetballoges of VIPplaatsen bij andere sportwedstrijden kan als volgt worden
samengevat1.
1
De door ondernemingen gedane uitgaven met betrekking tot
de toegang tot dergelijke loges of VIP-plaatsen (toegangskaarten, abonnementen, …) worden als publiciteitskosten
aangemerkt in de mate dat die ondernemingen kunnen
aantonen dat het gebruik van die locaties gericht is op het
voeren van een of andere vorm van publiciteit voor de onderneming. In de mate dat aan die voorwaarde is voldaan zijn
dergelijke kosten integraal aftrekbaar.
De kosten die verbonden zijn aan de ontvangst van mogelijke klanten, leveranciers of zakenrelaties in dergelijke plaatsen, worden als receptiekosten aangemerkt. Het betreft hier
inzonderheid de kosten van spijzen (maaltijden, snacks,
versnaperingen, …), dranken, rookartikelen, bloemen, …
Krachtens artikel 53, 8° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) zijn de beroepsmatig gedane
receptiekosten slechts ten belope van 50% als beroepskosten
aftrekbaar.
Vraag nr. 1064 van de heer Devlies dd. 11 januari 2006, Vr. en Antw.,
Kamer, 2005-2006, nr. 113, blz. 21557-21560.
6
P a c i ol i N r . 434 B I B F - I P C F / 14 – 27 n ov em b er 201 6
Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat de
bovenbedoelde kosten niet mogen verward worden met de
kosten voor maaltijden die, al dan niet ter gelegenheid van
een sportieve manifestatie, in een restaurant worden genuttigd. Onder restaurant dient hier te worden verstaan, een
publieke gelegenheid, dat wil zeggen een voor iedereen vrij
toegankelijke plaats, waar men koude en warme maaltijden
met de daarbij horende dranken kan verkrijgen. Dergelijke
vanaf 1 januari 2005 beroepsmatig gedane kosten zijn, gelet op het bepaalde in artikel 53, 8°bis WIB 1992, immers
ten belope van 69% als beroepskosten aftrekbaar.
Receptiekosten zijn kosten die de belastingplichtige maakt
in het kader van zijn externe relaties, voor de ontvangst van
derden. Hiermee zijn meer bepaald de kosten bedoeld die
verbonden zijn aan de ontvangst van mogelijke klanten of
leveranciers, zakenrelaties en andere personen die de belastingplichtige in zijn eigen lokalen of elders ontvangt.
Reclame- en publiciteitskosten worden doorgaans omschreven als kosten, andere dan restaurant- of receptiekosten, die
ertoe kunnen bijdragen de bloei van de zaak van de belastingplichtige te stimuleren, doordat ze aan het bestaan ervan grotere ruchtbaarheid geven en haar activiteiten in een gunstig
daglicht plaatsen bij het publiek.
Aftrek inzake btw
Ten aanzien van het ter beschikking stellen tegen vergoeding door voetbalclubs van business-seats en loges aan
ondernemingen waarbij ter gelegenheid van voetbalwedstrijden aan de genodigden van laatstgenoemden eveneens
spijzen en dranken worden verschaft, is, gelet op de duidelijke bepaling van artikel 45, § 3, 3° en 4° WBTW, de btw
geheven van respectievelijk de kosten van spijzen en dranken die onder bovengenoemde omstandigheden worden verstrekt, evenals de btw geheven van receptiekosten die bij dezelfde gelegenheid worden gemaakt, in hoofde van bedoelde
ondernemingen, van alle recht op aftrek uitgesloten.
Daarentegen worden niet als kosten van onthaal bedoeld in
bovengenoemd artikel 45, § 3, 4°, maar als publiciteitskosten
aangemerkt, de door ondernemingen gedane uitgaven met
betrekking tot het gebruik van business-seats en loges voor
zover bedoelde ondernemingen door middel van die businessseats en loges onder één of andere vorm publiciteit voeren.
De in dit opzicht uitgewerkte regels zijn mutatis mutandis
van toepassing ten aanzien van andere sportmanifestaties
(tennis, volleybal, …) en van culturele manifestaties (theater, bioscoop, concerten, …) waarvan de organisatie onderworpen is aan de btw2.
Kosten van onthaal – waarvan het recht op aftrek is uitgesloten krachtens artikel 45, § 3, 4° WBTW – zijn de kosten die de belastingplichtigen aangaan in het kader van
public relations, ontvangst en vermaak van aan het bedrijf
vreemde personen. De uitsluiting van dit recht op aftrek
beantwoordt aan de doeleinden van artikel 17, paragraaf 6,
2
Vraag nr. 1064 van de heer Devlies dd. 11 januari 2006, Vr. en Antw.,
Kamer, 2005-2006, nr. 113, blz. 21557-21560.
7
eerste alinea, zin twee van de zesde richtlijn (77/388/EG) van
17 mei 1977, te weten de uitsluiting van het recht op aftrek
voor de uitgaven die geen strikt beroepskarakter hebben zoals luxe-uitgaven, vermaak of representatiekosten.
Het onderscheid tussen kosten van onthaal en publiciteitskosten heeft, wat de belasting over de toegevoegde waarde
betreft, het voorwerp uitgemaakt van een arrest van het
Hof van Cassatie. In haar arrest van 8 april 2005 heeft het
Hof zich uitgesproken over de kwalificatie van kosten van
ontspanning en vermaak die worden gemaakt in het kader
van een feestelijke bijeenkomst die hoofdzakelijk en rechtstreeks tot doel heeft kopers in te lichten over het bestaan
en de hoedanigheid van een product of dienst met de bedoeling de verkoop ervan te bevorderen.
De administratie heeft zich neergelegd bij beslissing van het
Hof om dergelijke kosten, die worden gemaakt met het oog
op de publiciteit voor welbepaalde producten en het derhalve
om publiciteit en uitgaven gaat met een strikt professioneel
karakter, niet aan te merken als kosten van onthaal in de
zin van artikel 45, § 3, 4° WBTW.
Er wordt evenwel aan herinnerd dat artikel 45, § 3, 3°
WBTW, behoudens de in dat artikel beoogde uitzonderingen,
het recht op aftrek uitsluit van de btw geheven van kosten
van logies, spijzen en dranken in de zin van artikel 18, §
1, tweede lid, 10° en 11° WBTW. Gelet op deze uitdrukkelijke bepaling mag dan ook niet uit het oog worden verloren
dat in het geval kosten worden gemaakt met het oog op de
publiciteit voor welbepaalde producten of diensten, die niet
kunnen worden aangemerkt als kosten van onthaal in de
zin van artikel 45, § 3, 4° WBTW, de aftrekbeperking beoogd
door artikel 45, § 3, 3°, voormeld, toch van toepassing is.
De facturering van de huur van de
business-seat of de loge
Om tegemoet te komen aan de aftrekbeperkingen of uitsluitingen die het WIB 1992 en het WBTW voorziet wordt de
factuur best gesplitst in:
– facturering van de kost voor spijzen en dranken (69%
aftrekbaar voor de inkomstenbelastingen en btw niet aftrekbaar);
– facturering van de kost van onthaal (receptiekost) (50%
aftrekbaar voor de inkomstenbelastingen en btw niet aftrekbaar);
– facturering van het abonnement voor het gebruik van de
business-seat of loge (volledig aftrekbaar in de inkomstenbelastingen en de btw).
Welk btw-tarief is hier toepasselijk ? Is de hoofdzaak een
sportevenement met bijkomstig spijzen en dranken en kosten van onthaal ? Volgt de bijzaak de hoofdzaak ? Of gaat
het om aparte prestaties die elk hun eigen regels en tarief
moeten volgen ?
Abonnementen
Ten aanzien van de verkoop van abonnementen door voetbalclubs is de btw over de volledige prijs van het abonnement verschuldigd op het tijdstip waarop de btw opeisbaar
wordt volgens de geldende regels.
P a c i ol i N r . 434 B I B F - I P C F / 14 – 27 n ov em b er 201 6
Het is bijgevolg volledig onwettelijk wanneer de over de
abonnementsprijs verschuldigde btw naar verhouding van
de toegangsprijs per wedstrijd slechts wordt opgenomen in
de periodieke btw-aangifte met betrekking tot de periode
waarin de wedstrijden effectief plaatsvinden.
Wanneer de door ereleden van de clubs betaalde bijdrage
de prijs van het afgegeven abonnement overtreft, aanvaardt
de administratie dat de btw enkel verschuldigd is over de
waarde van het afgegeven abonnement voor zover dit laatste de normale prijs vermeldt3.
En wat als er een mosselsouper wordt georganiseerd om
abonnementen te verkopen ? Is dit geen verkoop bevorderend evenement dat volledig recht op aftrek opent voor de
club, ook voor de spijzen en de dranken ? Wij menen van
wel. Rekening houdend met de feitelijke elementen van de
zaken waarin het Hof een arrest heeft geveld aanvaardt de
administratie4 het recht op aftrek van btw geheven van kosten die een belastingplichtige maakt in het kader van een
evenement dat hij organiseert voor zijn bestaande klanten
of potentiële klanten en dat hoofdzakelijk en rechtstreeks
tot doel heeft de verkoop van welbepaalde producten of diensten te bevorderen. Bedoelde kosten worden in die omstandigheden niet aangemerkt als kosten van logies, spijzen en
dranken in de zin van artikel 45, § 3, 3° WBTW, noch als
kosten van onthaal in de zin van artikel 45, § 3, 4° WBTW,
maar als publiciteitskosten met een professioneel karakter.
Het spreekt voor zich dat de belastingplichtige, bij toepassing van artikel 45, § 1 WBTW, geval per geval, zal moeten
aantonen dat de kosten daadwerkelijk worden gemaakt in
het kader van een activiteit ten behoeve van zijn bestaande
of potentiële klanten die hoofdzakelijk en rechtstreeks een
publicitair doel heeft met de bedoeling de verkoop van zijn
producten of diensten te bevorderen.
Wat bedoelt men met een «evenement» ?
Diensten die bestaan in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-,
amusements- of soortgelijke evenementen als bedoeld in artikel 53 van Richtlijn 2006/112/EG omvatten diensten die
er in essentie in bestaan dat in ruil voor een biljet of tegen
betaling, inclusief betaling in de vorm van een abonnement,
seizoensticket of periodieke bijdrage, toegang tot een evenement wordt verleend.
Dit is in het bijzonder van toepassing op het verlenen van
toegang tot sportevenementen, zoals wedstrijden.
kosten van spijzen en dranken en receptiekosten worden
gemaakt en de huurder klanten uitnodigt om ook zijn zakelijke belangen te behartigen. Centraal staat het volgen van
de match maar er is plaats voor zakelijke besprekingen bij
een goed glas en een lekkere maaltijd. Voetbal wordt aldus
een feest.
Het feit dat de verhuur van een business-seat of loge in
hoofde van de huurder tot aftrek leidt omwille van het publicitair karakter waarvan de kosten in hun kwalificering
kunnen genieten wil nog niet zeggen dat het lokalisatiecriterium van de prestatie de regels van publiciteitskosten
volgt. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het toepasselijk
btw-tarief.
Plaats van de dienst5
In het geval waarbij een onderneming kosten maakt voor
het gebruik van business-seats en/of loges, haar ter beschikking gesteld door sportclubs en waarbij zij door middel van
die business-seats en loges onder een of andere vorm zelf
reclame voert, aanvaardt de administratie inderdaad dat die
onderneming, inzake de aftrek van de btw, die kosten niet
beschouwt als kosten van onthaal waarvoor geen recht op
aftrek wordt toegestaan, maar wel als reclamekosten, waarvoor de btw dan wel volgens de gewone regels aftrekbaar is.
Niettemin kan, juridisch beschouwd, de overeenkomst tussen de sportclub en de onderneming in geen geval worden
beschouwd als het verrichten van een dienst inzake reclame aangezien de reclame in feite door de onderneming zelf
wordt verzorgd. Bedoelde handeling kan dan ook slechts
worden aangemerkt als een dienst inzake het verlenen van
een recht op toegang tot een inrichting waar een sportmanifestatie plaatsvindt.
De hoofdregel in B2B is bijgevolg niet van toepassing voor
het bepalen van de plaats van bedoelde handeling, die op
grond van artikel 21, § 3, 3° WBTW steeds plaatsvindt in
het land waar de sportinrichting is gelegen.
We menen te kunnen concluderen dat de facturering van de
verhuur van de business-seat of de loge bijgevolg in zijn geheel aan 6% kan gebeuren. De toekenning van het recht op
toegang tot inrichtingen voor cultuur, sport of vermaak is
immers onderworpen aan het tarief van 6% overeenkomstig
rubriek XXVIII, van tabel A, van de bijlage van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 inzake btw-tarieven.
Stefan RUYSSCHAERT
FOD Financiën – UGent en Fiscale Hogeschool
Wat bij de verhuur van een business-seat of loge gefactureerd wordt betreft dus een evenement waarbij bovendien
3
Beslissing nr. E.T. 63540 dd. 7 juli 1989 en 10 juli 1989; Zie ook
beslissing nr. E.T. 70.979 dd. 22 januari 1991.
4
Beslissing Btw nr. E.T.124.247 dd. 13 maart 2015.
5
Vraag nr. 249 van de heer de Clippele dd. 6 oktober 1992, Vr. en
Antw., Kamer, 1992-1993, nr. 36, blz. 2604.
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen
in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : [email protected], URL : http: //www.bibf.
be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus,
Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.
Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be
8
P a c i ol i N r . 434 B I B F - I P C F / 14 – 27 n ov em b er 201 6
Download