H5 Angststoornissen

advertisement
H5 Angststoornissen
1. Inleiding

Angst versus pathologische angst
→ Angst
- Normale reactie op een angstopwekkende prikkel
→

Pathologische angst
- Ongewoon intens (niet in verhouding met angstopwekkende prikkel)
- Buitengewoon langdurig (niet in verhouding met angstopwekkende prikkel)
- Angst zonder angstprikkel
Angst als symptoom
→ Frequent voorkomend in psychiatrische ziektebeelden
→ Klachten gerelateerd aan angst:
- Psychologisch: angstige anticipatie, piekeren, gevoelig voor geluid, rusteloosheid,
slechte concentratie,…
- Autonoom:
 GI: droge mond, slikproblemen, buikpijn, diarree,…
 RESP: constrictie thorax, moeilijke ademhaling
 CV: hartkloppingen, ongemak in de borst
 GU: frequente mictie, erectiestoornissen, amenorroe
-

Spierspanning: tremor, hoofdpijn, spierpijn
Hyperventilatie: draaierigheid, kortademigheid, tintelingen
Slaapstoornis: insomnia, nachtmerries
Classificatie van angststoornissen
→ Paniekstoornis met agorafobie
→ Paniekstoornis zonder agorafobie
→ Agorafobie zonder paniekstoornis in de voorgeschiedenis
→ Sociale fobie (sociale angststoornis) (SAD)
→ Specifieke fobie
→ Gegeneraliseerde angststoornis (GAD)
In DSM-IV: stoornissen uit de
→ Separation anciety disorder (nieuw in DSM-5)
kinderleeftijd
→ Selective Mutism (nieuw in DSM-5)
Vroeger in de DSM-IV onder angststoornissen:
→ Obsessief-compulsieve stoornis (OCD): in DSM-5 : OC en gerelateerde stoornissen
→ Acute stress stoornis en Post-traumatische stress stoornis (PTSD): DSM-5: Traume en
stressor gerelateerde stoornissen

Lifetime prevalentie van psychiatrische stoornissen
2. Syndromen

Paniekstoornis met/zonder agorafobie
→ Een periode van intense angst en ongemak, met vier of meer van volgende symptomen,
acuut opgekomen, met een piek binnen de tien minuten.
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)
9)
10)
11)
12)
13)
→
Palpaties of versnelde hartslag
Zweten
Beven
Gevoelens van kortademigheid
Gevoelens van stikken
Pijn of ongemak op de borst
Nausea of abdominale ongemakken
Draaierigheid, onzeker, ichthoofdig of gevoelens van flauwvallen
Derealisatie of depersonalisatie
Gevoel van controleverlies of gek worden
Angst te sterven
Paresthesieën (doof gevoel of tintelingen)
Koude rillingen of warmte opwellingen
Diagnostische criteria van paniekstoornis ZONDER agorafobie
A. Recidiverende onverwachte paniekaanvallen
B. Na tenminste één van de aanvallen was er minstens/max 1 maand één van de
volgende symptomen
 Voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende aanval (=
anticipatie-angst)
 Bezorgdheid over de verwikkelingen of consequenties van een aanval (vb.
hartaanval, “gek worden”)
 Belangrijke gedragsverandering in samenhang met de aanvallen
C. Afwezigheid van agorafobie
D. Niet het gevolg van een middel of somatische aandoening (hyperthyreoïdie)
→
Criteria voor agorafobie
A. Angst voor of op een plaats of in een situatie te zijn waaruit ontsnappen moeilijk (of
gênant) kan zijn of waar geen hulp beschikbaar zou kunnen zijn in het geval dat
men een paniekaanval of paniekachtige verschijnselen krijgt.
B. De situaties worden vermeden of alleen doorstaan met duidelijk lijden of angst
C. De angst of fobische vermijding is NIET toe te schrijven aan een andere psychische
stoornis zoals:
 Sociale fobie: angst voor verlegenheid in bep. situaties
 Specifieke fobie: beperkt tot één situatie (bv. liften)
 OCD: vb vermijding van vuil bij iemand met smetvrees
 PTSD: vb. vermijding van prikkels die samenhangen met ernstige stressfactor
→
Agorafobische situaties:
- Alleen buitenshuis zijn
- Zich te midden van een massa bevinden
- In een rij wachten
- Op een brug staan
- Reizen met bus, trein of auto
→
Epidemiologie
- Lifetime prevalentie van paniekstoornis (met/zonder agorafobie): 3.5%
- Beginleeftijd: 15-34j
- Geslacht: vrouwen min. 2x meer dan mannen
- Eerstegraadsverwanten: 8x meer kans
- Brede verspreiding in geneeskundige praktijk:
 Prevalentie in cardiologie klinieken: 60%
 Prevalentie in vestibulaire, respiratoire, of neurologe klinieken: 10-30%
→

- Opm: 10% van de bevolking maakt tijdens het leven een paniekaanval door
Diagnostische criteria van paniekstoornis MET agorafobie
Sociale Fobie (sociale angststoornis)
→ DSM-diagnostische criteria
A. Een duidelijke en aanhoudende angst voor één of meer situaties waarin men
sociaal moet functioneren of iets moet presteren en waarbij men blootgesteld
wordt aan onbekenden of een mogelijk kritische beoordeling door anderen.
o Duidelijke angst voor sociale situaties
o Angst voor kritiek van anderen: ‘wat zullen de anderen van mij denken?’
o Vooral angstig dat men iets zal doen dat vernederend of beschamend is,
bang dat iedereen hem gaat uitlachen
B. Blootstelling aan de gevreesde situatie lokt bijna zonder uitzondering angst uit, die
de vorm kan krijgen van een situatiegebonden angst of situationeel
gepredisponeerde paniekaanval.
→ Betrokkene is er zich van bewust dat de angst overdreven of onredelijk is
→ De gevreesde situaties w vermeden ofwel proberen doorstaan met intense
angst of lijden
C. De vermijding, de angstige verwachting of het lijden belemmeren in significante
mate de normale dagdagelijkse routine, beroepsmatig functioneren of activiteiten
met anderen.
→ Gevolgen voor carrière: bv. niet durven promoveren tot ploegbaas omdat je
dan een presentatie moet houden van 10 min. voor een groep mensen
→ De fobie gaat vooral over beoordeling
→
Illustratie
- Patiënten met SAD hebben angst voor en vermijden sociale situaties
• Gesprekken met ongekende mensen of mensen met autoriteit
→ Bij vertrouwde mensen is deze angst minder, je weet dat je niet
beoordeeld wordt
• Sociale samenkomsten
• Het midden van de aandacht zijn
• Drinken uit een kopje (schrik om te morsen):
→ De buurvrouw van Mevr. Bucket (Elisabeth) heeft een sociale
angststoornis
• CAVE! Compensatie door alcoholgebruik
→ Alcohol werkt als een angstvermijder
→ Drinken om angst onder controle te houden
→ Mensen die naar een psycholoog gaan voor alcoholprobleem, hebben
vaak een sociale fobie van waaruit het alcoholprobleem is gevloeid.
- Screening
• Overweeg screening van patiënten die:
→ Schuchter, teruggetrokken en zwijgzaam zijn
→ Zich presenteren met psychologische symptomen: angst, schrik,
verlegenheid, gespannen en vermijdend
→ Zich presenteren met fysiologische symptomen: blozen, zweten,
tremoren, hartkloppingen, GI last
→ Alcohol, geneesmiddelen of drugs misbruiken
→ Depressieve symptomen hebben
•
Screeningsvragen:
→ “Are you uncomfortable or embarrassed at being the center of
attention?”
→ “Do you find it hard to interact with people?”

Specifieke fobie
→ DSM-Diagnostische criteria
A. Duidelijke en aanhoudende angst die overdreven en onredelijk is, uitgelokt door
de aanwezigheid van of het anticiperen op een specifiek voorwerp of situatie (bv.
vliegen, hoogtes, dieren, een injectie krijgen, bloed zien,..) Blootstelling aan de
fobische prikkel veroorzaakt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke
angstreactie (soms paniekaanval).
→ Angst voor iets specifiek
→ Wordt eerder behandeld door psychologen dan door psychiaters want
gedragstherapie is voldoende, geen medicatie
B. Betrokkene is er zich van bewust dat de angst overdreven of onredelijk is. De
fobische situaties worden vermeden of anders doorstaan met intenste angst of
lijden.
C. Belemmering van normale routine, beroepsmatig en sociaal functioneren.
→
Diertype
• Honden, katten, muizen, insecten
• Slangen
→ Studie slangenfobie: wat gebeurt er in het brein als we de persoon
confronteren met een slang
→ Duidelijke activiteit in angstcentra (amygdala)
→ Prent tonen die geen angst oproept en dan twee scans vergelijken.
→ Geen verschil tss de scan van de foto van de slang en de foto van een park ,
omdat de mensen daar ook slangen zagen.
→ Oplossing: foto van park in de sneeuw..
→
Situationele type
• Vrees voor autorijden, bruggen, tunnels, vliegen, liften, afgesloten ruimtes, grote
hoogtes
→
Bloed/injectie/verwondingstype
• Bang voor het zien van bloed of wonden
• Bang voor ondergaan van ingrepen (ook: tandartsen)
→
Restcategorie
• Slikfobie
• Braakfobie

Gegeneraliseerde Angst Stoornis (GAD)
→ DSM-IV diagnostische criteria
A. Buitensporige angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens) betreffende een aantal
verschillende levensdomeinen, vaker wel dan niet voorkomend, die niet in
verhouding staat tot de kans op of de gevolgen van de gevreesde gebeurtenissen
→ Angst is irrationeel
→ Overbezorgd over alles
→ Persoon wet dat zelf , maar ‘ik kan er niet aan doen, ik ben zo…’
B. De bezorgdheid is overheersend en de betrokkene vindt het moeilijk om de
bezorgdheid in de hand te houden
C. Bezorgdheid gaat samen met
→ Symptomen van motorische spanning (vb. beven, spierspanning)
→ Verhoogde autonome prikkelbaarheid (droge mond, hartkloppingen)
→ Rusteloosheid (vb. overdreven schrikreacties, insomnia)
D. Veroorzaken lijden of beperken in significante mate het sociaal of beroepsmatig
functioneren
E. Aandoening duurt minstens zes maanden
→
Voorbeelden
Een bepaalde vrouw voor wie het nooit goed is. Vrij goeie vooruitzichten ih weekend,
maar gaat ze niet naar haar dochter want ze denkt dat er gaat worden ingebroken.
Een studente zegt tegen haar moeder dat ze gaat uitgaan met vrienden in Antwerpen.
Moeder hoort op radio dat er een groot ongeluk is gebeurd in Luik. En belt direct naar
haar dochter om zeker te weten dat ze niet naar Luik is uitgegaan.
→
Angstige bezorgdheid
- Een toestand gekarakteriseerd door
→ Negatief affect (‘de wereld is geen veilige plaats’)
→ Chronische overbezorgdheid (piekeren over kleine dingen)
→ Gevoel van oncontroleerbaarheid
(er zijn zoveel bedreigingen en we kunnen er niks aan doen
→ Naar ‘bedreiging’ georiënteerde aandacht
3. Diagnostiek

Psychiatrische anamnese en exploratie
→ Gesprek met patiënt, vragenlijsten afnemen (psychometrisch onderzoek)
4. Differentiële Diagnose

DD. Somatische aandoening
→ Iemand met GAD zal denken dat er iets ernstig aan de hand is, al is het maar iets kleins.
Vetbolletje, denken dat het kanker is.

DD. Middelenmisbruik
→ Middelenmisbruik: alcohol om de angst te verminderen.
→ Maar altijd een compensatoire angstgolf.
→ De angst kan even minder zijn, maar zal wanneer die persoon terug nuchter is, stijgen
naar een hoger niveau dan oorspronkelijk het geval was.

DD. Stemmingsstoornissen (>depressie)
→ Depressie: niet meer kunnen genieten. Moeilijk inslapen, moeilijk doorslapen, vroeg
wakker worden.
→ Bij angststoornis kan men wel genieten als de angstprikkels weg zijn.
Moeilijk inslapen.

DD. Persoonlijkheidsstoornissen
5. Epidemiologie van angststoornissen
Nemesis studie




Angststoornissen zijn chronische aandoeningen
Slechts ongeveer 25% geneest spontaan (mensen motiveren om behandeld te worden)
Beloop: verbeteren en verslechteren, vaak in relatie met stressfactoren
(chronisch verloop maar niet altijd dezelfde intensiteit
Goede prognose mits adequate behandeling
6. Etiopathogenese van angststoornissen

Neurobiologische factoren
→ Erfelijkheid: familie en genetisch onderzoek
- Monozygote en dizygote tweelingen: 40%
→
→
-
Rol van gedragsinhibitie bij nieuwe gebeurtenissen: erfelijk patroon!
-
Heel wat aangeleerd gedrag. Angst overnemen van moeder.
“Harm Avoidance”, reeds in de kindertijd
Neurobiologische aspecten
- Dysfunctie van ‘angst-circuit’
• Angst bij dieren: angst opwekken bij dier en dan hersenactiviteit meten.
• Heel dikwijls niet bewust, pas bewust in tweede instantie, wanneer we de
angst letterlijk ervaren
•
Angst in cortex = bewust, angst in dieper gelegen kernen = niet bewust
-
Locus coeruleur (noradrenerge kern)
• Locus coeruleus, kern in het noradrenaline kernsysteem
• Systeem geen ongecontroleerd activiteit.
-
Neurotransmitters: serotonine, noradrenaline, GABA
• Tekort aan serotonine, te veel aan noradrenaline,
• GABA – gama amino boterzuur. Veel kalmeermiddelen werken in op het GABA
systeem.
Evolutionair
- Angst dient om wanneer er een bedreiging is, o de vlucht te slaan.
- Als er groot gevaar is, mogen we daar niet over twijfelen, dan moeten we meteen
wegvluchten. We lopen al weg voor we er ons van bewust zijn.
- BEDREIGING → ALARM
• Een bedreiging moet leiden tot een alarm om dan snel weg te lopen
• FOUT in het systeem:
→ Alarm zonder bedreiging: te snel alarm (imaginair)
→ Te lang durend alarm: alarm slaat niet af (bv. bij PTSD)
1) Informatie van buiten komt zenuwstelsel binnen. Informatie van binnenuit : hart klopt
sneller
2) Komt brein binnen via kanaal: thalamus. Sensoriële informatie van binnen en buiten
komt hier samen.
3) Wordt doorgegeven op heel snelle manier naar de amygdala, diep gelegen
hersenkern die instaat voor angst en agressie zonder tussenkomst van de cortex.
4) De thalamus gaat doorschakelen naar de cortex. En dan ga je met de cortex een
thinking response kunnen doen, proberen te beheersen.
We gaan altijd alleen benaderen vanuit thinking en unthinking.
Vb: Piloot in vliegtuig die plots een daling maakt, mag geen unthinking response
vertonen, mag niet plots beginnen gillen, niet in paniek slaan, maar op een
doordachte geordende manier doen.
Als er een grote bedreiging komt, zal er een inhibitie gebeuren van de thinking response.
Als je heel angstig wordt, kun je letterlijk niet meer nadenken en zal je gedrag stellen vanuit
je emotie.
Hoe kunnen we door ouder te worden de unthinking response uitzetten?
→ Door ouder te worden kunnen we al veel leren.
→ Bv. politieagent wordt verwacht om niet meteen te schieten met zijn revolver wanneer
hij bedreigd wordt.
Experiment: fMRI onderzoek ‘Human Amygdala Responsivity to Masked Fearful Eye whites’
→ Kijken naar het wit in de ‘vlekken’ (ogen) of kijken naar het zwat.
→ Ons systeem is getraind om supersnel bedreiging te zien
→ Angstogen zien – direct alert!
Voorbeeld: paniekstoornis (Neuroanatomisch model)
→

Bij paniekaanval: activatie van de amydala, de hypothalamus (kruispunt
hormoonstelsel-zenuwstelsel) en de hersenstam
Psychologische factoren
→ Vermijdingsgedrag
→ Angsstoornis na significante stressfactor
7. Behandeling

Psycho-educatie
→ Stoornis benoemen
→ Aan de patiënt uitleggen dat het een behandelbare aandoening is
→ Proberen uitleggen dat het irrationele ideeën zijn
→ Rol van alcohol en psycho-actieve stoffen
→ Uitleggen welke behandelijksmogelijkheden er zijn

Farmacologische behandeling
→ 1e keuze: antidepressiva (> SSRI’s: Prozac, seroxat,..)
- Worden niet alleen gegeven bij depressies maar ook voor angststoornissen
- Doseringen: vergelijkbaar met behandeling van depressie
- CAVE! Dosistitratie bij paniekstoornissen!
Dosistitratie: dosis opbouwen: zeer laag beginnen met dosis : ¼ - ½ -1
-
Bij non-resonse: eventueel Tricyclisch antidepressivum: vb. clomipramine
6 maanden doorgeven na herstel
Bij paniekstoornis: 1 jaar
Specifieke fobie: geen medicatie
Altijd geneesmiddelen combineren met psychotherapie!
→

Benzodiazepines
- Benzodiazepines zijn kalmeermiddelen, worden erg veel voorgeschreven
- Werken met zekerheid, MAAR verslavende middelen! Niet enkel lichamelijk maar
ook psychisch verslavend: je leert dat alle rust afkomstig is van de pil zelf. Op die
manier verschuift de angst zich: ze worden dan angstig om de pillen niet bij te
hebben. Het hele leven wordt gefixeert op de pillen.
- Eerder uitzonderlijk, voor korte tijd en mits duidelijke instructies
- Werking: interactie met GABA receptor – meer inhibitie neuronaal
- Opm: in Nederland: geschat 1350 heupfracturen door BDZ
Mensen die uit hun bed komen terwijl ze die pil nemen en vallen.
- BDZ-ontwenningsverschijnselen
Psychologische behandeling
→ Gedragstherapie
- Exposure in vivo (bv. angst voor spinnen: confronteren met spin)
• Eerst imaginair: spin inbeelden
• Dan dode spin zien
• Dan levende spin
→
Responspreventie: nalaten van rituelen
Angstthermometer 0-100: angsthiërarchie
Cognitieve gedragstherapie
- Aanpak gericht op de denkpatronen
• Identificatie van catastrofale interpretaties
• Uitdagen van de interpretaties: bewijzen voor en tegen, denkfouten
opzoeken,…
• Formuleren van meer realistische interpretaties
-
Sociale vaardigheidstraining
Applied relacation
• Progressieve relaxatietechnieken
8. Beloop




Chronisch beloop!
80% heeft baat bij een evidence-based behandeling
Medicatie: 1 jaar na klachtenvrij continueren
CGT: meestal 10-20 sessies, eventueel opfrismomenten
DSM-5 Obsessive-compulsive and Relates Disorders
-
OCD werd beschouwd als angststoonis, in DSM-5 werd dit losgekoppeld en in een aparte
categorie gezet.
Maar er zit sowieso een heel belangrijke angstcomponent in: een bezwering een ritueel om de
angst onder controle te houden, maar het ritueel zal dan een probleem worden.
-
Obsssive-Compulsive Disorder
-
Body Dysmorphic Disorder: obsessie over het lichaam, naar plastische chirurg gaan.
Vb. Michael Jackson, schaampilcorrectie,…
-
Hoarding Disorder: spullen verzamen in huis, extreme verzamelwoede
-
Trichotillomanie: mensen die in periodes van stress haar per haar uittrekken, tot er een kale plek
komt.
-
Excoriation (skin picking disorder): huidvelletjes uittrekken, uiteindelijk wonden veroorzaken
1. Inleiding: dwangverschijnselen

Kind/adolescent:
- Spel: niet op lijntje lopen tussen stoeptegels (anders toets op school)
- Als de volgende drie stoplichten op groen staan, dan ben ik geslaagd

Volwassene:
- Controle van gas, controleren koffiezetapparaat
- Terugkeren om te zien of de deur gesloten is

Wanneer wordt normaal gedrag pathologisch?
- Als je meer dan een uur per dag verliest aan het ritueel, dan spreekt men ongeveer van
pathologie
2. Syndroom
 Dwanggedachten (obsessies)
1) Recidiverende en aanhoudende gedachten, impulsen of voorstellingen, die gedurende
bep. momenten van de stoornis als opgedrongen en misplaatst beleefd worden
2) Deze zijn niet eenvoudig een overdreven bezorgdheid over problemen uit het dagelijkse
leven (handen wassen is normaal, maar ‘7x7’ keer de handen wassen is niet normaal)
3) Betrokkene probeert deze te negeren of onderdrukken, of te neutraliseren met een
andere gedachte of handeling
4) Betrokkene is zich ervan bewust dat deze het product zijn van zijn of haar eigen geest
(niet van buitenaf opgelegd , geen psychose. Psychose: gedachte die opkomt en het
gevoel dat het MOET, maar wordt van buiten zichzelf ervaren. OCD weet dat het van
zichzelf komt)

Dwanghandelingen (compulsies)
1) Herhalend gedrag (bv. handen wassen, opruimen controleren)
Psychische activiteit (bv. bidden, tellen, in stilte woorden herhalen)
Waartoe de betrokkene zich gedwongen voelt in reactie op een dwanggedachte,
of zich aan regels houden die rigide moeten worden toegepast.
2) De gedragingen of psychische activiteiten zijn gericht op het voorkomen of verminderen
van het lijden, of op het voorkomen van een bepaalde gevreesde gebeurtenis of
situatie; deze gedragingen of psychische activiteiten tonen echter geen realistische
samenhang met de gebeurtenis die geneutraliseerd of voorkomen moet worden, of zijn
duidelijk overdreven

Criteria voor de obsessie-compulsieve stoornis
→ Dwanggedachten (obsessies) en/of dwanghandeling (compulsies)
→ De dwanggedachten en dwanghandelingen kosten veel tijd (> 1u / dag),
veroorzaken klinisch belangrijk lijden, of verstoren de dagelijkse routine en het
beroepsmatige of sociale functioneren vd betrokkene

Subtypes
1) Angst voor besmetting en wasdrang
2) Angst voor gevaarlijke gebeurtenis en controledwang
3) Agressieve/seksuele/religieuze obsessies
→ Thought action fusion: De kans dat iets gebeurt is groter als hij/zij er een gedachte
over heeft (als je er teveel aan denkt, zal het zeker gebeuren)
→ Angst voor scherpe voorwerpen, angst om iemand aan te randen
→ Zie vb. brave man die 3 broeken over elkaar aandeed uit angst dat hij anders
iemand zou verkrachten.
4) Symmetrie-obssessies/tellen/ordenen en verzamelen
→ Verzameldrang (hoarding): zaken die geen economische waarde hebben
3. Diagnoses en differentiële diagnose

Diagnostiek: op basis van anamnese en psychiatrisch onderzoek

Differentiële diagnostiek
- Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis (OCPD) : piet preciesen , niet hetzelfde
als OCD!
-
Eetstoornis: soms kan anorexia het karakter hebben van OCD, de obsessie van het
gewicht
-
Hypochondrie
-
Tic-stoornissen: gilles de la tourette. De gedachte komt altijd maar terug zoals een tic.
20 % vd mensen met gilles de la tourette zegt vuile woorden. Mensen hebben dit in een
gespannen situatie. Als ze zich moeten inhouden worden ze erg angstig.
-
Parafilieën
-
Somatische aandoening (zeer sterk neurobiologisch)
→ Beschadiging cortico-striato-thalamo-corticale circuit
→ Zeer zeldzaam: stretokokkeninfectie en auto-immuunreactie tegen basale kernen
(PANDAS)
↘ Na een keelontsteking kan je een bacterie krijgen, als je antistoffen
aanmaakt voor deze bacterie kan het gebeuren dat je OCD ontwikkelt.
4. Epidemiologie en beloop

NEMESIS:
- Eénmaandsprevalentie = 0.3%
- Zesmaandprevalentie= 0.5%
- Lifetime prevalentie = 0.9% (US : 1.2%)



Evenveel mannen als vrouwen
Wereldwijd
Begin: adolescentie of jong-volwassenheid
(US mean: 19.5 y, 25% of cases start at 14y)

Chronisch beloop, patroon van gaan-en-komen van de aandoening, slechts 25% spontane
remissie

Duurtijd tot diagnose is gemiddeld 15 jaar! (Mensen durven er niet over spreken)
5. Etiopathogenese

Neurobiologische factoren
- Familie- en genetische studies:
→ Concordantie bij tweelingen: 40% bij dizygote, 70% bij monozygote
-
Onderzoek
→ Lesies in basale ganglia of striatum
Verandering in de basale kernen kan ervoor zorgen dat men OCD ontwikkelt.
→
Neurologische stoornissen: Mensen met Gilles de la Tourette, Huntington,
Parkinson,.. hebben ook vaak OCD-achtige trekken
→
Neuroimaging: Orbitofrontaal – corpus cingulum ant-nuc caudatus: hyperactief in
rust (Hyperactief systeem in frontale cortex)

→
Neurochirurgie: letsels in cortico-straot-thalamo-corticale gebied zijn succesvol.
In Vlaanderen elke jaar ongeveer 20 mensen die neurochirurgie ondergaan
omwille van OCD.
→
Neurotransmitters: serotonine, dopamine; niet: noradrenaline
Vooral serotonine is betrokken.
Psychische factoren
- Niet: dwangneurose
- Niet: OCD
- Wel: in stand houden van dwangklachten door dwangrituelen.
De angst verminderd en versterkt het ritueel.
6. Behandeling

Neurobiologische behandeling
- Medicamenteus
→ SSRI’s: 3x hogere doses – langer wachten
→ TCA: 3x hogere doses
→ Na 1 jaar: eventueel halveren, niet stopen
→ Adjuvante therapie: atypische neurolepticum
↘ De dosis erg opdrijven
↘ Alle angststoornissen behalve specifieke fobie worden behandeld met SSRI’s

-
Neurochirurgie
→ Europa: capsulotomie / VS: cingulotomie
-
Deep brain stimulation
Psychologische behandeling
- Psychotherapie
→ Cognitieve gedragstherapie
- Bij 70%: significante symptoomreductie
- Verbetering van afwijkingen op hersenbeeldvorming
→
Gedragstherapie
7. Beloop


Gemiddeld 15 jaar tussen ontstaan en behandeling!!
50% geen OCD-diagnose meer (>1u/d) na behandeling
Body dysmorphic disorder
A. Preoccupatie met één of meerdere gebreken of onvolkomenheden in de fysieke verschijning
die niet geobserveerd worden of gering lijken door anderen
B. Repetitief gedrag: controleren, verzorgen, geruststelling zoeken, vergelijken
C. Veroorzaakt in significante mate lijden
→
→
→
Specificatie: bigorexia (obsessie spieren), inzicht, waandenkbeelden,..
Prevalentie: 2.4%
Aanvangsleeftijd: 16-17j
Hoarding disorder
A. Hardnekkige problemen bij het weggooien van bezit, ongeacht hun waarde
B. Gevoelde noodzaak om dingen te sparen en angstgevoelens wanneer men spullen weggooid
C. Resulteert in de accumulatie van bezitting die zorgen voor een rommelige levensstijl
D. Veroorzaakt in significante mate lijden
E. Niet te wijten aan andere medische aandoening (hersenoperatie, CVA,…)
F. Geen andere psychische stoornis
→
→
→
Prevalentie: 2-6%
Gender: meer mannen dan vrouwen (maar in klinische steekproeven: meer vrouwen)
Verloop: chronisch
Trichotillomania (hair-pulling disorder)
A. Het steeds opnieuw uitrekken van haren, wat resulteert in haarverlies
B. Herhaalde pogingen om te minderen of te stoppen
C. Veroorzaakt in significante mate lijden
D. Niet te wijten aan een andere medische aandoening
E. Geen andere psychische stoornis
→
→
→
12 m: prevalentie 1-2%
Meer vrouwen dan mannen
Chronisch wanneer op volwassen leeftijd
Excoriation (skin picking disorder)
A. Herhaaldelijk trekken aan huidvelletjes, wat resulteert in wondjes
B. Herhaaldelijke pogingen om te minderen of te stoppen
C. Veroorzaakt in significante mate lijden
D. Niet te wijten aan een andere medische aandoening
E. Geen andere psychische stoornis
→
→
Life time prevalentie: 1.4%
Meer vrouwen dan mannen
Trauma- en stressor-gerelateerde stoornissen
1. Trauma- en stressor-gerelateerde stoornissen


Classificatie-criterium: blootstelling aan psycho-traumatische of stressvolle gebeurtenissen
Indeling
- Reactieve hechtingsstoornis
- Ontremd-sociaalcontact stoornis
- Post-traumatische stressstoornis (PTSS)
- Acute stressstoornis
- Aanpassingsstoornissen
-
(Andere gespecifieerde trauma-of stressorgerelateerde stoornis)
(ongespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis)
2. Ontremd-sociaalcontactstoornis


Prevalentie: onbekend, zeldzaam (in 20% bij ernstige verwaarlozing, tehuizen)
Ontwikkeling en beloop:
- Verwaarlozing quasi altijd voor 2j
- Manifestatie voorschools: opdringerig, aandacht-vragend gedrag
- Manifestatie adolescentie: meer oppervlakkige relaties, conflicten
3. Post Traumatische Stress Stoornis (PTSD)

DSM diagnostische criteria
A. De betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring
- Betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd
met één of meer getuigenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige
verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormd voor de fysieke
integriteit van betrokkene of van anderen
-
Tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloos heid of afschuw
(bij kinderen: chaotisch of geagiteerd gedrag)
B. De traumatische ervaring wordt voortdurend herbeleefd
- Recidiverende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de
gebeurtenissen (bij kinderen: soms terugkerende spelletjes)
-
Recidiverend akelig dromen (bij kinderen: angstdromen zonder herkenbare
inhoud)
-
Handelen of voelens alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt
(inclusief: gevoel van opnieuw beleven, illusies, hallucinaties en dissociatieve
episodes met flashback
-
Intens psychisch lijden bij blootstelling aan stimuli die een aspect van de
traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken
Fysiologische reacties bij blootstelling aan stimuli die een aspect van de
traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken
C. Aanhoudend vermijden van prikkels die bij het trauma hoorden (>3) of afstomping
van de algemene reactiviteit
-
Pogingen op gedachten, gevoelens of gesprekken horend bij het trauma te
vermijden
-
Pogingen activiteiten, plaatsen of mensen die herinneringen oproepen aan het
trauma te vermijdenµ
Onvermogen een belangrijk aspect van het trauma te herinneren
Duidelijke verminderde belangstelling voor of deelneming aan belangrijke
activiteiten
Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen
Beperkt spectrum van gevoelens (bvb niet in staat gevoelens van liefde te hebben)
Gevoel een beperkte toekomst te hebben (geen carrière, geen huwelijk, geen
kinderen, geen normale levensverwachting)
-
D. Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (>2)
- Moeite met inslapen of doorslapen
- Prikkelbaarheid of woedeuitbarstingen
- Moeite met concentreren
- Overmatige waakzaamheid
- Overdreven schrikreacties
E. Duur van de stoornis: langer dan één maand
F. De stoornis veroorzaakt significant lijden of beperkingen in sociaal of beroepsmatig
functioneren.

Traumatische gebeurtenissen
→ Meest frequente traumatische gebeurtenissen
- Getuige van ernstige verwonding of dood
- Sexuele molestatie / verkrachting
- Natuurramp / vuur
- Shock
- Levensbedreigend accident
- Oorlog en gevecht
- Fysiek geweld en dreiging met een vuurwapen
→
Traumatische gebeurtenissen die kunnen leiden tot PTSD zijn gekarakteriseerd door
- Het ervaren of getuige zijn bij een doodsbedreiging of ernstige schade aan zichzelf
of aan anderen
→
-
gepaard gaande met een intense angst, hulpeloosheid of gruwel
-
Some common traumatic events experienced by participants in the National
Comorbidity Survey (NCS) included: witnessing someone being badly injured or
killed; being sexually molested or raped; being involved in a fire, flood, or natural
disaster; being physically attacked or abused; being threatened with a weapon;
being involved in a life-threatening accident; combat experience; and shock.1*
-
According to the DSM-IV-TR™, a traumatic event is defined as one in which a
person experiences, witnesses, or learns of actual or threatened death or serious
injury to oneself or others that directly results in intense fear, helplessness, or
horror.4
Traumatische gebeurtenissen: prevalentie
- The lifetime incidence of experiencing a traumatic event severe enough to cause
PTSD is more than 50%, according to the National Comorbidity Survey (NCS)*
-
Approximately 20% of individuals exposed to a traumatic event will go on to
develop PTSD
-
PTSD may develop following exposure to a traumatic event. According to the
National Comorbidity Survey (NCS), over 50% of women and 60% of men will be
exposed to some sort of traumatic event during their lives.1* Other studies have
shown that about 20% of individuals exposed to a traumatic event will go on to
develop PTSD.2,3
→
Traumatische gebeurtenis: risico op PTSD
R
i
s
k
o
f
P
T
S
D
Held
captive/
tortured/
kidnapped
-
-

Rape
Severe
beating
Other
sexual
assault
Serious
accident
or injury
Shooting
or
stabbing
Sudden
unexpected
death of a
close friend
or relative
Child’s
lifethreatening
illness
Witnessing
killing/
serious
injury
This chart shows select traumatic events and the risk for developing PTSD.
While being held captive, tortured, or kidnapped produce the highest risk for
developing PTSD, the incidence of these types of traumatic events in the US is
relatively low.
Being raped, beaten, or sexually assaulted are traumas associated with high risk
and are somewhat more commonly experienced.
Serious accidents and injuries, shootings and stabbings, unexpected death of a
friend or relative, having a child diagnosed with a life-threatening illness,
witnessing a killing or serious injury, and natural disasters also are associated with
the development of PTSD.7*
Posttraumatische-stressstoornis (PTSS)
→ Prevalentie : VS, lifetime 8.7%
→ Ontwikkeling en beloop
- Aanvang
→ Na 1e levensjaar
→ Meestal binnen 3 maanden na trauma (soms: met uitgestelde expressive)
→ Meestal: eerst Acuste stress stoornis
-
Beloop
→ 50% herstelt binnen 3 maanden
→ Soms levenslang
Natural
disaster

→
Gender
- Vrouwen > mannen (door grotere kans op blootstelling)
- Bij identiek trauma: geen significant verschil
→
Comorbiditeit
- 80% hogere kans (depressive, angst, middelen)
Epidemiologie
→ Life time prevalentie:
As demonstrated by this chart, psychiatric disorders are prevalent.1-3 These data are
from the National Comorbidity Survey (NCS) and the DSM-IV-TR™. The NCS is a
collaborative epidemiologic investigation based on household survey data of over 8000
respondents from 1990 to 1992.4
→
Prevalentie
A common condition—PTSD is the 5th most prevalent major psychiatric illness
PTSD is a common condition; in fact, it is the fifth most common psychiatric illness after major
depression, simple phobia, social anxiety disorder, and alcohol dependence.5
Almost 8% of the population will experience PTSD during their lifetimes, while almost 4% will
experience PTSD during any given year.1,5 Women exposed to traumatic events are twice as
susceptible as men to PTSD.1
Prevalentie van ‘probable PTSD’ Na 9/11
Prevalence (%)
→
NYC
metropolitan
area
District of
Columbia
metropolit
an area
Other
major
metropolita
n areas
Remai
nder of
US
US
total
One to 2 months following the events of September 11th, the point prevalence of
probable PTSD* among persons who were in the NYC metropolitan area that day was
found to be 11.2%, compared with a national prevalence of 4.3%.


Klinisch verloop (PTSD)
→ PTSD symptomen komen meestal voor binnen de drie maand na een traumatische
gebeurtenis: Het is minder frequent dat het begin van de symptomen uitgesteld is tot
maanden of jaren na de traumatische gebeurtenis
→
Symptomen van PTSD kunnen maanden tot jaren persisteren na de traumatische
gebeurtenis: The National Comorbidity Survey vond dat 40% van de patiënten met
PTSD symptomen vertoonden gedurende 10 jaar
→
Ongeveer 50% van alle PTSD gevallen zijn chronisch
→
PTSD symptoms usually present within the first 3 months following the traumatic
event; however, in some cases, onset may be delayed for months or years.
→
Duration of symptoms of PTSD varies, with a complete recovery occurring within 3
months in approximately half of all PTSD cases while others have persisting symptoms
for longer than 12 months. The National Comorbidity Survey found that 40% of patients
with PTSD continued to experience symptoms for 10 years.1 PTSD is considered chronic
if symptoms last 3 months or more and acute if symptoms last less than 3 months.4
Behandeling PTSD
→ Medicamenteus
- SSRI
→
Psychotherapie:
- CBT
- EMDR
- Betwistbare rol voor “debriefing”
4. Acute Stressstoornis

Prevalentie
→ Hoogst bij interpersoonlijke geweldpleging (20-50%)

Ontwikkeling en beloop
→ Vanaf 3 dagen na een trauma
→ Kan na 1 maand overgaan in PTSS, kan ook verminderen

Gender
→ Vrouwen > mannen (ten dele door grotere kans op trauma bij vrouwen, maar ook door
neurobiologische verschillen)
5. Aanpassingsstoornissen

Specificaties
- Met sombere stemming
- Met angst
- Met gemengde angstige en sombere stemming
- Met stoornis in het gedrag
- Met een gemengde stoornis van emoties en gedrag
- Ongespecificeerd

Prevalentie
- In ambulante GG: 5-20%
- In ziekenhuis GG: 50%

Ontwikkeling en beloop
- Binnen drie maand na begin van een stressor
- Niet langer dan drie maanden nadat stressor verdwenen is
Download