tussen polis en oikoumene

advertisement
HET HELLENISME ALS EERSTE UNIVERSELE BESCHAVING
Hans Hauben
Universiteit Derde Leeftijd
Leuven, 16 maart 2004
1. Het hellenisme: tijdvak en cultuur
Voor de Grieken betekende hellênismos 'Griekse taal en cultuur'. Hierdoor
onderscheidde de 'beschaafde Griek' zich van de 'niet-gecultiveerde barbaar'.
Het moderne begrip 'hellenisme' is vooral geïnspireerd op een passus uit de
Handelingen der Apostelen (6), waar sprake is van 'hellenisten', Griekssprekende
jodenchristenen (bijv. Stephanos). Zij stonden tegenover de 'Hebreeën' (o.l.v.
Jacobus), eveneens jodenchristenen, maar Arameessprekend en sterker gebonden aan
de joodse traditie. De hellenisten waren de eersten om (vooral vanuit de multiculturele grootstad Antiochië) niet-joden rechtstreeks (d.i. niet via het jodendom) in
de christelijke gemeenschap op te nemen (de zogenaamde 'heidenchristenen'). Dankzij
de hellenisten werd het christendom een wereldgodsdienst.
Men ziet de 'hellenisten' uit Handelingen (vergriekste oosterlingen) als typische
vertegenwoordigers van brede maatschappelijke en culturele verschuivingen die zich
voordeden na de bloeiperiode van het klassieke Griekenland. Vroeger dacht men
vooral aan een soort fusie van Oost en West. Thans is men meer genuanceerd bij het
gebruik van dergelijke termen en is men er zich anderzijds beter van bewust dat het
'hellenisme' heel wat meer facetten vertoont.
'Hellenisme' slaat zowel op een tijdvak als op een geheel van typische
cultuurverschijnselen die in dat tijdvak tot ontplooiing kwamen (en het nog lang
zouden overleven).
De hellenistische periode wordt doorgaans gesitueerd tussen de symbolische data 338
(doorbraak van Macedonië na de slag bij Chaironeia) en 30 v.C. (val van Alexandrië
en einde van de Ptolemaeëndynastie), tijdvak waarin de politieke macht in het
oostelijk Middellandse-Zeegebied berustte bij de Grieks-Macedonische elites en
geleidelijk door de Romeinen werd overgenomen.
-2De hellenistische cultuur was de eerste 'mondiale' cultuur in de (westerse)
geschiedenis met de Griekse component als dominante factor. Er greep een algemene
overname plaats van het Grieks als cultuurtaal en in sommige gevallen zelfs als
volkstaal. Van hun kant ondergingen de Grieken oosterse invloeden, vooral op het
vlak van godsdienst (Egypte) en wetenschap (Babylonië). In deze context ontstond het
christendom. Op termijn zou het christendom dermate met het hellenisme versmelten,
dat het er de ultieme godsdienstige uitdrukking van werd. Samen vormen ze een van
de grondpijlers is van de westerse beschaving.
2. De stichting van een wereldrijk
Het ontstaan van een hellenistische 'wereldbeschaving' werd mogelijk gemaakt door
de stichting van een 'universeel' rijk onder Alexander III de Grote (336-323 v.C.) van
Macedonië. Als een van de ca. 20 'wereldrijken' uit de geschiedenis vormt het een
belangrijke schakel tussen het Achaemenieden- en het Romeinse rijk. Even efemeer
als dat van Napoleon (1797-1815), had het rijk van Alexander op termijn een even
grote impact.
Na Alexanders dood (10 juni 323 v.C.) viel zijn imperium uiteen in drie grote delen.
Het rijk van de Antigonieden, het minst typische van de drie, was gevestigd in Europa
en omvatte Macedonië, Thracië en Griekenland. Al in de eerste helft van de tweede
eeuw v.C. werd het door de Romeinen onder de voet gelopen.
Het rijk van de Ptolemaeën of Lagieden was een maritiem imperium met Egypte als
kernland. In Egypte woonden bij het begin van onze jaartelling naar schatting 8,5
miljoen inwoners, van wie 7 miljoen inboorlingen, 1,2 miljoen ingeweken Grieken en
Macedoniërs, en 300.000 joden. Weinig vorsten hebben zich zo voor cultuur en
wetenschap ingezet als de Ptolemaeën. Zij gaven blijk van openheid ten opzichte van
de Egyptische bevolking en van de joden. Onder Ptolemaios III werden in Egypte de
eerste synagogen uit de geschiedenis gebouwd. In Alexandrië, dat Jerusalem als joods
centrum begon te overvleugelen, poogden joodse intellectuelen hun godsdienst met de
Griekse cultuur te verzoenen.
Het Seleukiedenrijk nam aanvankelijk bijna heel het Aziatisch gedeelte van het
Alexanderrijk voor zijn rekening. Composiet in staatkundig opzicht herbergde het tal
van nationaliteiten en religies. Hier greep de grote confrontatie plaats tussen Oost en
West. Op wat ooit zijn grondgebied was, ontstonden de universele openbaringsgodsdiensten: jodendom, christendom, manicheïsme, islam.
-3-
3. Van stadstaat tot oikoumenê
De polis of soevereine stadstaat was altijd een wezenskenmerk van de Griekse
beschaving geweest. Na de slag bij Chaironeia (338), waar het machtige Athene het
onderspit moest delven tegen Philippos II van Macedonië, leek haar rol uitgespeeld:
in theorie bleef de polis soeverein, maar in feite werden voortaan alle belangrijke
beslissingen genomen aan de hellenistische hoven. Toch bleven de Grieken, zoals
Alexanders leermeester Aristoteles, de traditionele polis als het samenlevingsmodel
bij uitstek beschouwen.
De koningen wilden de Griekse steden controleren omdat ze economisch en
strategisch interessant waren en een uitgelezen bron vormden van bekwaam
administratief en militair personeel.
Bovendien stichtten ze tal van nieuwe Griekse poleis in de uitgestrekte gebieden
waarover zij heersten. Enkele daarvan, met name Alexandrië in Egypte en Antiochië
in Syrië, groeiden uit tot kosmopolitische wereldsteden. Vooral in Azië hebben de
nieuwe inplantingen wezenlijk bijgedragen tot de hellenisering. De ontginning van het
Oosten moet worden gezien in het licht van de derde grote kolonisatiebeweging uit de
Griekse geschiedenis (einde 4de tot einde 3de eeuw v.C.).
Op die manier evolueerde het Grieks tot een 'wereldtaal'. Tegelijkertijd deed een
intern unificatieproces een soort 'Algemeen Grieks' ontstaan, de koinê. Toch hielden
inheemse talen en culturen in vele gevallen stand. Tweetaligheid bleef meestal
beperkt tot 'inlanders'.
Alle belangrijke werken, geschreven door die 'inlanders' en bestemd voor een
internationaal forum, werden voortaan in het Grieks gesteld. Denk aan de
Babyloniaka van Berossos, de Aigyptiaka van Manetho of de Annales van Fabius
Pictor, de eerste Romeinse geschiedschrijver. Denk ook aan de Septuagint (Griekse
vertaling van de joodse Bijbel) en een reeks werken in zijn kielzog.
Verrassend zijn de contacten met Indië. Griekse gezanten reisden naar Indië en vanuit
Indië stuurde de bekeerde Mauryakoning Ashoka Piyadasi (269-232 v.C.)
boeddhistische missionarissen naar het Westen. In de 2de en 1ste eeuw v.C. heersten
Griekse koningen over delen van Baktrië (Afghanistan) en Indië. Zij worden vermeld
in Indische en andere oosterse bronnen.
-4-
4. Individualisme en kosmopolitisme
Al bleef de polis van fundamentele betekenis, voor de 'nieuwe Griek' vormde de
oikoumenê voortaan de horizon. Maar omdat het vertrouwde kader van de polis aan
relevantie had ingeboet, voelde de verse wereldburger zich enigszins ontredderd.
Kosmopolitisme gaat meestal gepaard met een zekere vereenzaming en een verhoogd
individualisme. Die ambiguïteit uit zich onder meer in de godsdienst.
Het summum van individualisme vindt men in de persoon die tegelijkertijd het
summum van kosmopolitisme belichaamt: de koning. In de cultus waarvan hij het
voorwerp is, wordt de loyauteit tegenover de staat toegespitst op één individu, van
wie men dan weer (alle) heil verwacht. Hellenistische vorsten worden geëerd en
vereerd niet alleen als Overwinnaars (Nikatores), maar ook als Redders (Sôtêres) en
Weldoeners (Euergetai) of als manifestaties van heilsgoden in de trant van Dionysos
en Isis.
De cultus van de levende vorst was organisch gegroeid binnen de Griekse wereld en
schijnt aanvankelijk aan een zekere religieuze behoefte te hebben voldaan. De
traditionele polis-goden waren niet afgeschreven maar hadden aan betekenis verloren,
zodat men geneigd was (een deel van) zijn godsdienstige gevoelens op de koning of
op vergelijkbare persoonlijkheden over te dragen.
Existentiële onzekerheid vertaalt zich in de alomtegenwoordigheid van het Lot (de
Tychê) en in een groeiende belangstelling voor magie en astrologie. Ontwikkelden
zoeken hun toevlucht in een sceptische levenshouding of in diverse filosofische
stelsels (bijv. het sterk individualistische epicurisme). De doorsnee-mens vindt
soelaas bij orakelgoden (Apollo), genezende goden (Asklepios) en in mysterieculten
(Dionysos, Sarapis, Isis).
Het succes van de mysterieculten houdt zowel verband met individualisme als met
kosmopolitisme. Enerzijds kan het individu zijn emoties ontladen, ontstaat een
intieme band tussen de 'gelovige' en de verlossende godheid, ontwikkelt zich een
persoonlijke moraliteit en krijgt men uitzicht op een gelukkig hiernamaals. Anderzijds
versterken de mysteriegodsdiensten de tendens naar heno- en monotheïsme (d.w.z.
veelgodendom met één oppergod, resp. ééngodendom), hetgeen de zich doorzettende
mondialisering weerspiegelt.
-5-
5. De ontdekking van de wereld
Het internationaliseringsproces dat met Alexander was ingezet, wijzigde grondig het
wereldbeeld van de Grieken. Verovering en kolonisatie brachten exploratie met zich
en resulteerden in verbreding van de geografische en etnologische horizon: denk aan
de expeditie van Nearchos en Onesikritos, van de Indusdelta tot de monding van de
Euphraat. Ook het Westen (tot Gibraltar en verder) en Noordoost-Afrika (via Nijl en
Rode Zee) zouden aan bod komen. Met de ontdekking van de moessonwinden (einde
2de eeuw v.C.) kon de directe vaart op Indië beginnen.
Ook op vele andere domeinen van wetenschap en techniek - biologie, geneeskunde,
scheepsbouw, … - nam de kennis indrukwekkend toe. Spectaculair was de
ontwikkeling van de astronomie. Bekende sterrenkundigen waren Aristarchos (een
eenzaam heliocentrist), Hipparchos (precessie van de equinoxen), Konon (Coma
Berenices), Sosigenes (ontwerper van de julische kalender) en, niet te vergeten, de
Babyloniër Kidinnu.
Het belangrijkste wetenschappelijk centrum was het Mouseion van Alexandrië, een
soort Koninklijke Academie, waaraan de beroemde Bibliotheek was verbonden. De
meest veelzijdige geleerde was Eratosthenes van Kyrene, hoofdbibliothecaris en
opvoeder van Ptolemaios IV. Hij berekende o.m. de omtrek van de aarde.
In het Mouseion werd de filologie geboren. Hier ontstonden de eerste kritische
uitgaven van Ilias en Odyssee. Hier werden de eerste literaire commentaren en
monografieën geschreven, de eerste lexica en grammatica's samengesteld.
De geschiedschrijving bloeide als nooit tevoren. De belangstelling ging minder uit
naar politiek dan naar militaire geschiedenis en etnografie. Genres als biografie,
autobiografie en memoires wijzen eens te meer op het groeiend individualisme. De
populariteit van plaatselijke geschiedenissen verraadt een zekere nostalgie naar
kleinschaligheid. Het succes van wereldgeschiedenissen (bijv. Polybios, Diodoros)
bewijst dan weer dat bij de intellectuelen het besef was gegroeid dat de wereld één
was geworden.
6. Op zoek naar eenheid
Niettegenstaande hun politieke versnippering en onderling wantrouwen, leefde bij de
Grieken een sterk besef van eenheid en tegelijkertijd van superioriteit ten opzichte van
de 'barbaren'. Dat dubbele gevoel kwam prominent tot uiting bij de Olympische
Spelen. Exclusief voor Grieken bestemd, droegen ze in hoge mate bij tot de vorming
-6van een Grieks collectief bewustzijn. Dat had te maken met taal, godsdienst, tradities
en levensstijl, maar ook met het geloof in een gemeenschappelijke afstamming.
Al in de vroege 4de eeuw v.C. ontstond bij sommigen de opvatting dat de Griekse
identiteit meer een kwestie was van cultuur dan van biologische afkomst: aldus de
Atheense redenaar Isokrates. Diens uitspraak was niet vrij van chauvinisme omdat hij
ook de Griekse cultuur duidelijk als superieur beschouwde. Hoe dan ook, op vele
'barbaren' oefende die cultuur een enorme aantrekkingskracht uit. Zo had de
Macedonische elite zich al vroeg laten vergrieksen.
Toch heeft de vergriekste Macedoniër Alexander, die zich ook zag als de opvolger
van de Achaemenieden en de behoeder van hun erfgoed, een uitgesproken pro-Iraanse
politiek gevoerd, in die mate zelfs dat hij op het verzet stuitte van de conservatieve
vleugel binnen zijn officierencorps. Er was Alexanders huwelijk met de Sogdische
prinses Rhoxane, het collectief huwelijk van de Macedonische opperofficieren met
vrouwen uit de Iraanse adel, de overname door Alexander van het Perzisch
hofceremonieel en van een oosterse levensstijl, én de integratie binnen zijn leger van
een grote groep Iraniërs. Na zijn voortijdige dood werden al die maatregelen
ongedaan gemaakt.
Niettemin gaven zijn opvolgers meestal blijk van welwillendheid ten opzichte van de
inlandse culturen, vooral op het gebied van de religie. Onder de Seleukieden bloeiden
Babylonische godsdienst en wetenschap. De Ptolemaeën deden alle moeite om de
Egyptische clerus voor zich te winnen en hun relatie met de joodse intelligentsia was
doorgaans uitstekend.
Anderzijds waren er ook grandioze mislukkingen. Egypte kende een reeks
inboorlingenopstanden, en niettegenstaande de pro-joodse ingesteldheid van de
meeste vorsten geniet het land de twijfelachtige eer de bakermat te zijn van het antisemitisme, eerst in kringen van intellectuelen (Griekse én Egyptische), daarna op het
terrein, in het overwegend Egyptische Memphis en het Griekse Alexandrië. Bij de
Seleukieden was er de confrontatie van de cultuurfanaticus Antiochos IV met de
'fundamentalisten' in Jerusalem, confrontatie die uitdraaide op de wederopstanding
van de joodse staat en in niet geringe mate bijdroeg tot het ontbindingsproces van het
rijk.
Aan hellenisering viel echter niet te ontsnappen. Wie in de nieuwe rijken vooruit
wilde komen, moest Grieks leren. Omdat de knellende banden van de oude poliswetgevingen niet golden op rijksniveau, kreeg de visie van Isokrates op de 'grécité'
hier gemakkelijk de bovenhand. Men kon dus, ongeacht zijn etnische achtergrond,
-7perfect als 'Griek' door het leven gaan en aldus carrière maken als men maar de
Griekse taal, levensgewoonten en cultuur overnam. Dwang werd daarbij niet
uitgeoefend: alles verliep volgens een natuurlijk proces.
In het Ptolemaeënrijk kennen we zo verschillende niet-Grieken die tot de hoogste
echelons zijn opgeklommen. Philokles, de Phoenicische stadskoning van Sidon, werd
een van de meest vooraanstaande generaals in dienst van de eerste Ptolemaeën en de
joodse rijkskanselier Dositheos bracht het onder Ptolemaios III zelfs tot priester van
Alexander en de vergoddelijkte Ptolemaeën (!). Op rijksniveau bestond dus een
principiële gelijkwaardigheid tussen de etnieën (voor zover men die kon vaststellen),
maar geen feitelijke gelijkwaardigheid tussen de culturen.
Toch werd in de hellenistische tijd voor het eerst het probleem gesteld van de
gelijkheid van alle mensen. Dat gebeurde door de Stoa, rond 300 v.C. gesticht door de
vergriekste Phoeniciër Zenon van Kition (Cyprus). Aan de eenheid van de levende,
bezielde kosmos met één immanente en universele God, van wie de verschillende
goden slechts particuliere verschijningsvormen waren, beantwoordde een universele
maatschappij, waarin geen onderscheid meer kon bestaan tussen Griek en barbaar,
vrije of slaaf. Deze gedachten werden ongetwijfeld mede mogelijk gemaakt door de
mentaliteitsverandering die was ingetreden ten gevolge van de vestiging van
Alexanders wereldrijk.
Zenons uitgangspunt was fundamenteel anders dan dat van Isokrates. Terwijl deze
laatste vertrok van de principiële superioriteit van de Griekse cultuur, die met de
nodige inspanning ook door anderen kon worden verworven, gingen de stoïcijnen uit
van de principiële evenwaardigheid van elke mens, ongeacht zijn cultuur.
Het christendom heeft deze gedachte van gelijkheid en eenheid tot de zijne gemaakt.
Bekend is de uitspraak van Paulus, voor wie er voortaan geen Griek (d.i. 'heiden')
meer is of jood, geen barbaar, geen vrije en geen slaaf, geen man of vrouw. De weg
was al vrijgemaakt door de 'hellenisten', de vergriekste joden, die resoluut het
christendom ook voor niet-joden ('Grieken') hadden opengesteld. Voor hen bestond de
gelijkheid erin dat elke mens, ongeacht zijn etnische achtergrond, cultuur of
maatschappelijke stand, door Christus was gered. Zoals het hellenisme een universele
cultuur was geworden, werd op die manier het christendom een universele godsdienst.
Literatuur
-8(Bibliotheek Klassieke Studies, Faculteit Letteren, 6de verdieping)
P.M. FRASER, Ptolemaic Alexandria, 3 vol., Oxford 1972
J. MÉLÈZE MODRZEJEWSKI, Les Juifs d'Egypte de Ramsès II à Hadrien, Paris 1997
(2de uitg.)
P.W. PESTMAN, Vreemdelingen in het land van Pharao, Zutphen 1985
F.E. PETERS, The Harvest of Hellenism. A History of the Near East from Alexander
the Great to the Triumph of Christianity, New York 1970
Claire PRÉAUX, Le monde hellénistique. La Grèce et l'Orient de la mort d'Alexandre à
la conquête romaine de la Grèce (323-146 av. J.-C.), 2 vol., Paris 1978
C. SCHNEIDER, Kulturgeschichte des Hellenismus, München 1967
F.W. WALBANK e.a., The Hellenistic World; The Rise of Rome (The Cambridge
Ancient History, Second Edition, VII), Cambridge 1984-1989
Het juli-nummer van het Nederlandse tijdschrift Hermeneus 57 (1985) is geheel aan
Alexandrië gewijd.
Download