De Griek als wereldburger

advertisement
De Griek als wereldburger
Krachtlijnen van de hellenistische beschaving
Hans HAUBEN
Leuven, 15 maart 2004
De hellenistische beschaving vond haar oorsprong in het kortstondig 'wereldrijk' van
Alexander de Grote en ontwikkelde zich in de laatste drie eeuwen voor onze
tijdrekening tot een universele cultuur, een ideale voedingsbodem voor het
christendom. Van deze eerste poging tot globalisering van de bekende wereld,
waarbij de Grieken een doorslaggevende rol speelden, worden de meest markante
facetten besproken.
1. HELLENISME: DE GESCHIEDENIS VAN EEN BEGRIP
Oudheid:
Voor de Grieken betekent hellênismos in de eerste plaats 'Griekse taal en cultuur'.
Hierdoor onderscheidt de 'beschaafde Griek' zich van de 'niet-gecultiveerde barbaar'.
Blijkens het tweede Makkabeeënboek bedoelen nationalistische joden uit de 2de
eeuw v.C. met hellênismos het 'kritiekloos overnemen (door joden) van de Griekse,
d.i. heidense, levenswijze'. Daarom zal in vroegchristelijke milieus de term vaak de
betekenis van 'paganisme' krijgen.
In de Handelingen der Apostelen is er geen sprake van 'hellenisme', maar van
'hellenisten'. Bedoeld worden de Griekssprekende jodenchristenen (bijv. Stephanos):
joden qua nationaliteit en godsdienst, maar voor het overige volledig vergriekst en
daarbij nog aanhangers van de jonge christelijke beweging. Tegenover hen staan,
o.l.v. Jacobus, de 'Hebreeën', eveneens jodenchristenen, maar Arameessprekend en
sterker gebonden aan de joodse traditie. De hellenisten waren de eersten om (vooral
vanuit de multi-culturele grootstad Antiochië) heidenen rechtstreeks (d.i. niet via het
jodendom) in de christelijke gemeenschap op te nemen (dit werden de
'heidenchristenen'). Dankzij de hellenisten werd het christendom een
wereldgodsdienst.
2
Moderne tijd:
Het moderne begrip 'hellenisme' (met het daarvan afgeleide adjectief 'hellenistisch',
dat in de Oudheid niet bestond), is geïnspireerd op Makkabeeën en Handelingen,
maar heeft zich sedert de 19de eeuw losgemaakt van zijn specifiek joodse connotatie.
De 'hellenisten' uit Handelingen worden nu gezien als typische vertegenwoordigers
van brede maatschappelijke en culturele verschuivingen die zich begonnen te
manifesteren vanaf de wegdeemstering van het klassieke Griekenland en zouden
uitmonden in de vestiging van het christendom. Terwijl men in de 19de eeuw
'hellenisme' vooral interpreteerde in termen van culturele en etnische vermenging van
Grieken en oosterse volkeren (waaronder ook joden), een soort fusie tussen Oost en
West, werd die invulling gaandeweg verfijnd én verbreed. Heden is men veel
genuanceerder bij het hanteren van termen als 'vermenging' en beseft men dat het
samenleven van Griekse en oosterse volkeren niet het enige kenmerk is waardoor het
'hellenisme' zich van andere tijdperken en cultuurfasen onderscheidt.
2. HELLENISME: TIJDVAK EN CULTUUR
De term 'hellenisme' kan zowel slaan op een specifiek en samenhangend geheel van
cultuurverschijnselen, als op een bepaald tijdperk waarin die cultuurverschijnselen
ontstonden en hun hoogtepunt bereikten. Over de afbakening van beide invullingen
(die elkaar gedeeltelijk overlappen) bestaat geen absolute eensgezindheid.
Hellenistische periode: doorgaans gesitueerd tussen de symbolische data 338 (slag
bij Chaironeia) en 30 v.C. (val van Alexandrië en einde van de Ptolemaeëndynastie),
tijdvak waarin de politieke macht in het oostelijk Middellandse-Zeegebied berustte
bij de Grieks-Macedonische elites vooraleer geleidelijk door de Romeinen te worden
overgenomen.
Hellenistische cultuur: eerste 'mondiale' cultuur in de (westerse) geschiedenis met
de Griekse component als dominante factor; algemene overname van het Grieks als
cultuurtaal en in sommige gevallen zelfs als volkstaal. Op hun beurt ondergaan de
Grieken oosterse invloeden, vooral op het vlak van godsdienst (Egypte) en
wetenschap (Babylonië).
Het hellenisme als cultuur overleeft het hellenisme als periode. Er zijn zelfs enkele
voorbeelden van 'hellenistische cultuur' in recente tijden.
Hellenistische cultuur en christendom zullen uiteindelijk samensmelten: er is de rol
van de Septuagint (Griekse vertaling van de joodse bijbel), van Griekssprekende
joden bij de verbreiding van het christendom, van de Alexandrijnse catechetenschool,
3
die met de kategorieën van de Griekse filosofie het christelijk geloofsgoed
omsmeedde tot een universeel bruikbare theologie. Het christendom werd aldus de
ultieme godsdienstige uitdrukking van het hellenisme, dat, versmolten met het
christendom, een van de grondpijlers is van de westerse beschaving.
Via het hellenisme drongen ook andere constitutieve elementen van de Griekse
erfenis door in het Europees gedachtegoed, dat ook daaraan zijn uniek karakter
ontleent. De grondslagen daarvan zijn te vinden in het Ionië van het einde van de 6de
eeuw v.C., waar de kritische, vrij denkende, soevereine burger werd geboren. Het
'verlichtingsdenken' is een even essentiële pijler van de westerse beschaving als het
christendom.
3. DE DUURZAAMHEID VAN EEN EFEMEER WERELDRIJK
Het ontstaan van een hellenistische 'wereldbeschaving' werd mogelijk gemaakt door
de stichting van een 'universeel' rijk door Alexander III de Grote (336-323 v.C.), dat
zich uitstrekte van Macedonië tot Indië. Als een van de ca. 20 'wereldrijken' uit de
geschiedenis vormt het een belangrijke schakel tussen het Achaemenieden- en het
Romeinse rijk. Even efemeer als dat van Napoleon (1797-1815), had het rijk van
Alexander op termijn een even grote impact.
Na Alexanders dood (10 juni 323 v.C.) viel het imperium uiteen in drie grote
Nachfolgestaaten.
Het rijk van de Antigonieden was gevestigd in Europa en omvatte Macedonië,
Thracië en Griekenland. Met zijn traditioneel, allesbehalve absolutistisch
koningschap, met zijn relatief homogene Europese bevolking en zijn doorgaans
beperkte buitenlandse invloedssfeer, was het van de drie het minst typische. Al in de
eerste helft van de tweede eeuw v.C. werd het door de Romeinen onder de voet
gelopen. Zijn bijdrage tot de hellenistische cultuur lag hoofdzakelijk in de
bescherming die zijn vorsten - met name Antigonos Gonatas (ca. 277-239 v.C.) verleenden aan eminente kunstenaars en filosofen.
Het zwaartepunt van het rijk van de Ptolemaeën of Lagieden, waarvan Egypte het
kernland vormde, bevond zich, althans in de 3de eeuw v.C., in het oostelijk
Middellandse-Zeegebied. Economisch bijzonder sterk (Egyptisch graan) ging het in
wezen om een maritiem imperium. In Egypte woonden bij het begin van onze
jaartelling naar schatting ongeveer 8,5 miljoen inwoners, van wie 7 miljoen
inboorlingen en ca. anderhalf miljoen (afstammelingen van) immigranten: 1,2 miljoen
Grieken (incl. Macedoniërs) en 300.000 joden. Weinig vorsten hebben zich zo voor
4
cultuur en wetenschap ingezet als de (eerste) Ptolemaeën. Er was een zekere
openheid ten opzichte van de Egyptische bevolking en vooral van de joden. Onder
Ptolemaios III werden in Egypte de eerste synagogen uit de geschiedenis gebouwd. In
Alexandrië, dat Jerusalem begon te overvleugelen, poogden joodse intellectuelen hun
godsdienst met de Griekse cultuur te verzoenen.
Het Seleukiedenrijk nam aanvankelijk bijna heel het Aziatisch gedeelte van het
Alexanderrijk voor zijn rekening en viel grotendeels samen met het vroegere
imperium van de Achaemenieden. Composiet in staatkundig opzicht herbergde het tal
van nationaliteiten en religies. Het werd omspannen met een netwerk van Griekse
nederzettingen en steden. Vooral in het Seleukiedenrijk greep de grote confrontatie
plaats tussen Oost en West. Op wat ooit zijn grondgebied was, ontstonden de
universele openbaringsgodsdiensten: jodendom, christendom, manicheïsme, islam.
4. TUSSEN POLIS EN OIKOUMENE
De soevereine stadstaat (polis) was een van de meest wezenlijke kenmerken van de
klassieke Griekse beschaving. Nadat het leidinggevende Athene het in de slag bij
Chaironeia (338) had moeten afleggen tegen het opkomende Macedonië van
Philippos II, leek de centrale rol van de stadstaat uitgespeeld: de meeste poleis
behielden hun juridische, maar verloren hun feitelijke soevereiniteit. De belangrijke
beslissingen op internationaal vlak werden voortaan getroffen aan de hoven van de
hellenistische vorsten, die hun wil oplegden aan de poleis die binnen hun
invloedssfeer lagen. Toch bleven de Grieken, met name Alexanders leermeester
Aristoteles, de traditionele polis als het samenlevingsmodel bij uitstek beschouwen.
De delicate verhouding vorst - polis werd vastgelegd in een formeel verdrag tussen
twee in theorie soevereine instanties (symmachia), maar de feitelijke graad van
ongelijkheid werd bepaald door de machtsconstellatie van het ogenblik. De
koninklijke interesse voor de Griekse steden had doorgaans te maken met
overwegingen van economische en strategische aard. Belangrijke factoren waren
eveneens het beschikbare bevolkingspotentieel (bekwame militairen en ambtenaren
voor leger en administratie) en het prestige verbonden aan oude centra als Athene.
Aldus werd de controle over Griekse steden een uitgelezen machtsfactor in de handen
van rivaliserende vorsten.
Steden krijgen thans een 'moderner' uitzicht. Het gymnasium, voortaan kenmerkend
voor elke Griekse stad, vervangt de marktplaats (agora) als knooppunt van het
maatschappelijk leven: de interesse van de burger verlegt zich van de (minder
5
boeiend geworden want feitelijk door monarchen gedomineerde) politiek naar sport
en cultuur.
De vorsten stichten talrijke nieuwe Griekse poleis. Enkele, Alexandrië in Egypte en
Antiochië in Syrië, groeien uit tot wereldsteden en herbergen een kosmopolitische
bevolking. Vooral in Azië hebben de nieuwe inplantingen wezenlijk bijgedragen tot
de hellenisering. In Egypte dachten de Ptolemaeën vooral aan de ontwikkeling van
hun hoofdstad en aan de winning van nieuwe gronden in het binnenland.
De ontginning van het Oosten moet worden gezien in het licht van de derde grote
kolonisatiebeweging uit de Griekse geschiedenis (einde 4de tot einde 3de eeuw v.C.).
Het archief van Zenon van Kaunos (1800 documenten van de secretaris van
Apollonios [minister van Ptolemaios II, 285-246 v.C.] en manager van diens
uitgestrekt landgoed in de Fayum-oase) vormt een prachtige illustratie van het leven
in een koloniaal milieu.
Dat alles heeft voor gevolg dat het Grieks evolueert tot de internationale taal bij
uitstek. Tegelijkertijd doet een spontaan unificatieproces een soort 'Algemeen Grieks'
ontstaan, de zogenaamde koinê. Tal van streken vergrieksen, ook al houden inheemse
talen en culturen in vele gevallen stand. Tweetaligheid blijft meestal beperkt tot
'inlanders'.
Alle belangrijke werken, geschreven door die 'inlanders' en bestemd voor een
internationaal forum, worden voortaan in het Grieks gesteld. Denk aan de
Babyloniaka van Berossos, de Aigyptiaka van Manetho of de Annales van Fabius
Pictor, de eerste Romeinse geschiedschrijver. Denk ook aan de Septuagint en een
reeks werken in zijn kielzog.
Verrassend zijn de contacten met Indië. Griekse gezanten reizen naar Indië en vanuit
Indië stuurt de bekeerde Mauryakoning Ashoka Piyadasi (269-232 v.C.) - van wie
een tweetalig Grieks-Aramees opschrift werd gevonden in de nabijheid van Kandahar
- boeddhistische missionarissen naar het Westen. In de 2de en 1ste eeuw v.C. heersen
Griekse koningen over delen van Baktrië (Afghanistan) en Indië. Zij worden vermeld
in Indische en andere oosterse bronnen.
5. EEN NIEUW LEVENSGEVOEL
Bleef de polis van fundamentele betekenis, het was de oikoumenê die voortaan de
horizon vormde van de 'nieuwe Griek'. Veroveringen en kolonisatie hadden de enge
grenzen van zijn stadstaat doorbroken en van hem een wereldburger gemaakt. Maar
omdat het vertrouwde kader van de polis aan relevantie had ingeboet, voelde hij zich
6
enigszins ontredderd. Aangewezen op zichzelf, zocht hij naar andere verbanden, die
nieuwe loyauteiten zouden creëren. Kosmopolitisme gaat meestal gepaard met een
zekere vereenzaming en een verhoogd individualisme. Die ambiguïteit uit zich onder
meer in de godsdienst.
Het summum van individualisme vindt men in de persoon die tegelijkertijd het
summum van kosmopolitisme belichaamt: de koning. In de cultus waarvan hij het
voorwerp is, wordt de loyauteit tegenover de staat toegespitst op één individu, van
wie men dan weer (alle) heil verwacht. Hellenistische vorsten worden geëerd en
vereerd niet alleen als Overwinnaars (Nikatores), maar ook als Redders (Sôtêres) en
Weldoeners (Euergetai) of als manifestaties van heilsgoden in de trant van Dionysos
en Isis.
De cultus van de levende vorst was organisch gegroeid binnen de Griekse wereld en
schijnt aanvankelijk aan een zekere religieuze behoefte te hebben beantwoord. De
traditionele polis-goden waren niet afgeschreven maar hadden enigszins aan
betekenis ingeboet, zodat men geneigd was (een deel van) zijn godsdienstige
gevoelens op de koning of op vergelijkbare persoonlijkheden over te dragen. Bij het
vergoddelijkingsproces van koning en dynastie speelden Alexander de Grote en
Ptolemaios II (samen met zijn zuster-echtgenote Arsinoë II vereerd als
'Broedergoden') een sleutelrol. De toenemende inflatie had evenwel een
shintoïseringsproces tot gevolg.
Existentiële onzekerheid vertaalt zich in de alomtegenwoordigheid van het Lot (de
Tychê) en in een groeiende belangstelling voor magie en astrologie. Ontwikkelden
zoeken hun toevlucht in een sceptische levenshouding of in diverse filosofische
stelsels (bijv. het sterk individualistische epicurisme). De doorsnee-mens vindt
soelaas bij orakelgoden (Apollo), genezende goden (Asklepios) en in mysterieculten
(Dionysos, Sarapis, Isis).
Het succes van de mysterieculten houdt zowel verband met individualisme als met
kosmopolitisme. Enerzijds kan het individu zijn emoties ontladen, ontstaat een
intieme band tussen de 'gelovige' en de verlossende godheid, ontwikkelt zich een
persoonlijke moraliteit en krijgt men uitzicht op een gelukkig hiernamaals.
Anderzijds versterken de mysteriegodsdiensten de tendens naar heno- en
monotheïsme, de weerspiegeling van een zich doorzettende mondialisering.
De mysterieculten doen 'geloofsgemeenschappen' ontstaan, die het individu een
zekere geborgenheid verlenen los van het traditionele polis-kader. Ver van huis vindt
hij die bescherming ook in de talrijke beroepsverenigingen, noodzakelijk geworden
7
wegens het drukke handelsverkeer. Dat laatste zorgt dan weer voor internationale
netwerken van invloedrijke families.
6. DE ONTDEKKING VAN DE WERELD
Het internationaliseringsproces dat zich met Alexander had doorgezet, wijzigde
grondig het wereldbeeld van de Grieken. Verovering en kolonisatie impliceerden
exploratie en resulteerden in verbreding van de geografische en etnologische horizon:
denk aan de expeditie van Nearchos en Onesikritos, van de Indusdelta tot de monding
van de Euphraat. Na het Oosten kwamen ook het Westen (tot Gibraltar en verder) en
Noordoost-Afrika (via Nijl en Rode Zee) aan bod. Met de ontdekking van de
moessonwinden (einde 2de eeuw v.C.) begon de directe vaart op Indië.
Op vele andere domeinen van wetenschap en techniek nam de kennis eveneens
indrukwekkend toe. De hellenistische mens werd gekenmerkt door een ongebreidelde
nieuwsgierigheid, waarmee hij aanknoopte bij de laat-6de-eeuwse Ioniërs. Hij legde
zich o.m. toe op zoölogie (er was een dierenpark in Alexandrië), op geneeskunde en
anatomie (Erasistratos, Herophilos) en op sterrenkunde. Bekende astromomen zijn
Aristarchos (een eenzaam heliocentrist), Hipparchos (precessie van de equinoxen),
Konon (Coma Berenices), Sosigenes (ontwerper van de julische kalender) en de
Babyloniër Kidinnu. Technologische vooruitgang zorgde voor gesofistikeerde
belegeringswerktuigen en steeds grotere oorlogsschepen, hetgeen in de 3de eeuw v.C.
zou leiden tot een heuse bewapeningswedloop. Archimedes en Ktesibios gelden als
de grootste ingenieurs van de Oudheid.
Het belangrijkste wetenschappelijk centrum was het Mouseion van Alexandrië, een
soort Koninklijke Academie, waaraan de beroemde Bibliotheek was verbonden. De
meest veelzijdige geleerde was Eratosthenes van Kyrene, een uomo universale,
hoofdbibliothecaris en opvoeder van Ptolemaios IV.
In het Mouseion werd de filologie geboren. Hier ontstonden de eerste kritische
uitgaven van Ilias en Odyssee, van de grote tragedie- en komedieschrijvers. Hier
werden de eerste literaire commentaren en monografieën geschreven, de eerste lexica
en de eerste grammatica's.
De geschiedschrijving bloeide als nooit tevoren. De belangstelling ging minder uit
naar politiek dan naar militaire geschiedenis en etnografie. Genres als biografie,
autobiografie en memoires wijzen eens temeer op het groeiend individualisme. De
populariteit van plaatselijke geschiedenissen verraadt een zekere nostalgie naar
kleinschaligheid. Het succes van wereldgeschiedenissen (Timaios, Polybios,
8
Poseidonios van Apamea, Nikolaos van Damascus, Diodoros) bewijst dan weer dat
bij de intellectuelen het besef was gegroeid dat de wereld één was geworden.
7. GRIEKEN EN BARBAREN OP ZOEK NAAR EENHEID
Niettegenstaande hun politieke versnippering en hun wantrouwen ten opzichte van
andere Griekse poleis (zo werden gemengde huwelijken, ook met Grieken uit andere
steden, vaak bij wet ontmoedigd) leefde bij de Grieken een sterk besef van onderlinge
eenheid en tegelijkertijd van superioriteit ten opzichte van de 'barbaren'. Dat dubbele
gevoel kwam prominent tot uiting bij de Olympische en andere panhelleense spelen.
Exclusief voor Grieken bestemd, droegen ze in hoge mate bij tot de vorming van een
Grieks collectief bewustzijn. Dat had te maken met taal, godsdienst, tradities en
levensstijl, maar ook met het geloof in een gemeenschappelijke afstamming. Al in de
vroege 4de eeuw v.C. ontstond bij sommigen de opvatting dat de Griekse identiteit
meer te maken had met cultuur dan met biologische afkomst: aldus de Atheense
redenaar Isokrates in zijn Panegyricus. Zijn uitspraak was niet vrij van chauvinisme
omdat hij ook die Griekse cultuur duidelijk als superieur beschouwde. Dat neemt niet
weg dat de Griekse cultuur op vele 'barbaren' een enorme aantrekkingskracht bleef
uitoefenen. Dat was o.m. het geval met de Macedonische elite, die zich al vroeg liet
vergrieksen.
Toch heeft de Macedoniër Alexander, die zich zag als de opvolger van de
Achaemenieden en de behoeder van hun erfgoed, een uitgesproken pro-Iraanse
politiek gevoerd, in die mate zelfs dat zij op het verzet stootte van de conservatieve
vleugel binnen zijn officierencorps. Er was Alexanders huwelijk met de Sogdische
prinses Rhoxane, het collectief huwelijk van de Macedonische opperofficieren met
vrouwen uit de Iraanse adel, de overname door Alexander van het Perzisch hofritueel
en van een dito levensstijl, én de integratie binnen zijn leger van een grote groep
Iraniërs. Daarom heeft men van Alexander ooit een pionier willen maken van een
soort 'universele broederschap', maar dit is wellicht overdreven. Wat er ook van zij,
na zijn voortijdige dood werden al die maatregelen geannuleerd.
Niettemin gaven zijn opvolgers meestal blijk van welwillendheid ten opzichte van de
inlandse culturen, vooral op het gebied van de religie. Onder de Seleukieden bloeiden
Babylonische godsdienst en wetenschap. De Ptolemaeën deden alle moeite om de
Egyptische clerus voor zich te winnen en hun relatie met de joodse intelligentsia was
doorgaans uitstekend.
Anderzijds waren er grandioze mislukkingen. Egypte kende een reeks
inboorlingenopstanden, en niettegenstaande de pro-joodse ingesteldheid van de
9
meeste vorsten, geniet het land de twijfelachtige eer de bakermat te zijn van het antisemitisme, eerst in kringen van intellectuelen (Griekse én Egyptische), daarna op het
terrein, in het overwegend Egyptische Memphis en in het Griekse Alexandrië. Bij de
Seleukieden was er de confrontatie van de cultuurfanaticus Antiochos IV met de
diehards in Jerusalem, confrontatie die uitdraaide op de wederopstanding van de
joodse staat en in niet geringe mate bijdroeg tot het ontbindingsproces van het rijk.
Aan hellenisering viel echter niet te ontkomen. Wie in de nieuwe rijken vooruit wilde
komen, moest Grieks leren. Omdat de knellende banden van de oude poliswetgevingen niet golden op rijksniveau, kreeg de visie van Isokrates op de 'grécité'
hier gemakkelijk de bovenhand. Men kon dus, ongeacht zijn etnische achtergrond,
perfect als 'Griek' door het leven gaan en aldus carrière maken als men maar de
Griekse taal, levensgewoonten en cultuur overnam. Dwang werd daarbij niet
uitgeoefend: alles verliep volgens een natuurlijk proces.
In het Ptolemaeënrijk kennen we zo verschillende niet-Grieken die tot de hoogste
echelons zijn opgeklommen. Philokles, de Phoenicische stadskoning van Sidon, was
een van de hoogst geplaatste generaals in dienst van de eerste Ptolemaeën en de
joodse rijkskanselier Dositheos bracht het onder Ptolemaios III zelfs tot priester van
Alexander en de vergoddelijkte Ptolemaeën (!). Op rijksniveau bestond dus een
principiële gelijkwaardigheid tussen de etnieën (voor zover men die kon vaststellen),
maar geen feitelijke gelijkwaardigheid tussen de culturen.
Toch werd in de hellenistische tijd voor het eerst het probleem gesteld van de
gelijkheid van alle mensen. Dat gebeurde door de Stoa, gesticht rond 300 v.C. door
de vergriekste Phoeniciër Zenon van Kition (Cyprus). Aan de eenheid van de
levende, bezielde kosmos met één immanente en universele God, van wie de
verschillende goden slechts particuliere verschijningsvormen waren, beantwoordde
een universele maatschappij, waarin geen onderscheid meer kon bestaan tussen Griek
en barbaar, vrije of slaaf. De mens was niet langer een 'politiek wezen' zoals bij
Aristoteles, maar een 'sociaal wezen', bestemd om te leven in broederlijke
gemeenschap. Deze gedachten werden ongetwijfeld mede mogelijk gemaakt door de
mentaliteitsverandering die was ingetreden ten gevolge van de vestiging van
Alexanders wereldrijk.
Zenons uitgangspunt was fundamenteel anders dan dat van Isokrates. Terwijl deze
laatste vertrok van de principiële superioriteit van de Griekse cultuur, die met de
nodige inspanning ook door anderen kon worden verworven, gingen de stoïcijnen uit
van de principiële evenwaardigheid van elke mens, ongeacht zijn cultuur.
10
Het christendom heeft deze gedachte van gelijkheid en eenheid tot de zijne gemaakt.
Bekend is de uitspraak van Paulus, voor wie er voortaan geen Griek (d.i. 'heiden')
meer is of jood, geen barbaar, geen vrije en geen slaaf, geen man of vrouw. De weg
was al vrijgemaakt door de 'hellenisten', de vergriekste joden in Jerusalem, die
resoluut het christendom ook voor niet-joden ('Grieken') hadden opengesteld. Voor
hen bestond de gelijkheid erin dat elke mens, ongeacht zijn etnische achtergrond,
cultuur of maatschappelijke stand, door Christus was gered. Zoals het hellenisme een
universele cultuur was, werd op die manier het christendom een universele
godsdienst.
11
Gemakkelijk toegankelijke lectuur
(Bibliotheek Klassieke Studies, Faculteit Letteren, 6de verdieping)
W. CLARYSSE - Katelijn VANDORPE, Zenon, een Grieks manager in de schaduw van de piramiden,
Leuven 1990; R. DUTHOY, 'De Griekse polis. Een beknopte schets van haar wezenskenmerken', in:
Did. Class. Gand. 23 (1983), p. 251-285; P.M. FRASER, Ptolemaic Alexandria, Oxford 1972; J.
MÉLÈZE MODRZEJEWSKI, Les Juifs d'Egypte de Ramsès II à Hadrien, Paris 1997 (2de uitg.); P.W.
PESTMAN, Vreemdelingen in het land van Pharao, Zutphen 1985; F.E. PETERS, The Harvest of
Hellenism. A History of the Near East from Alexander the Great to the Triumph of Christianity, New
York 1970; Claire PRÉAUX, Le monde hellénistique. La Grèce et l'Orient de la mort d'Alexandre à la
conquête romaine de la Grèce (323-146 av. J.-C.), Paris 1978; C. SCHNEIDER, Kulturgeschichte des
Hellenismus, München 1967; F.W. WALBANK e.a., The Hellenistic World; The Rise of Rome (The
Cambridge Ancient History, Second Edition, VII), Cambridge 1984-1989. Het juli-nummer van het
Nederlandse tijdschrift Hermeneus 57 (1985) is geheel aan Alexandrië gewijd.
Vragen
1. Wat zijn volgens U de belangrijkste kenmerken van het hellenisme? Geef een
persoonlijk, bondig en goed gestructureerd antwoord.
2. Op nauwelijks dertien jaar tijd heeft Alexander de Grote de wereld grondig en
blijvend veranderd. Leg uit.
3. Waarom zou elke Europeaan Grieks moeten leren? Geef een goed doordacht
antwoord op grond van wat U geleerd hebt over de hellenistische beschaving.
Download