Maatschappijleer - Pluriforme samenleving § 1 - Cultuur Pluriforme samenleving: mensen met verschillende normen, waarden, gewoonten en leefstijlen. Kan gaan om mensen met een verschillende etnische achtergrond én mensen met dezelfde etnische afkomst. Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen. Sociale identiteit: Wie je bent en hoe je je naar anderen toe presenteert. Gemeenschappelijk referentiekader: gemeenschappelijke waarden, normen en gewoonten waardoor mensen met dezelfde achtergrond elkaar begrijpen. Norm: gedragsregel Waarde: principe Socialisatie: cultuuroverdracht, proces waarbij iemand bewust of onbewust de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd. Identificatie: nadoen van gedrag van mensen met wie je een sterke binding hebt. Sociale controle: manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Enculturatie: je leeft ‘in’ die cultuur, is je met de paplepel ingegoten. Acculturatie: niet oorspronkelijk in die cultuur, aanleren op latere leeftijd. Internalisatie: aspecten van een cultuur heb je je zó eigen gemaakt, dat je je er automatisch naar gaat gedragen. Bijvoorbeeld zelf aankleden van een kindje. Nature: aanleg, aangeboren, natuur. Nurture: aangeleerd, cultuur. Dominante cultuur: geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd. Subcultuur: waarden, normen en kenmerken wijken op bepaalde onderdelen af van de dominante cultuur. Tegencultuur: mensen die zich verzetten tegen dominante cultuur of een bedreiging vormen. Cultuur werkt gedragsregulerend; het doet gedrag van mensen geordend verlopen. Je kunt communiceren en binnen een cultuur ontwikkelt zich rolgedrag; welke gedrag is in welke situatie aanvaardbaar? Cultuur is een bron van je sociale identiteit, en ten slotte zorgt cultuur ervoor dat mensen een gemeenschappelijk referentiekader hebben. Socialisatie vindt bewust of onbewust plaats. Resultaat ervan is aanpassing van het individu aan zijn omgeving. Door socialisatie kan een cultuur blijven bestaan. Socialisatie bij kinderen vindt vooral plaats doordat ze gedrag immiteren. Dat heet identificatie. Socialisatie kan ook plaatsvinden door socialiserende instituties: -gezin: allerlei gedragingen aangeleerd. Spelen, delen, muziek, sport. -school: discipline aangeleerd. Luisteren, samenwerken, beoordeeld op prestaties. -werk: je werk bepaalt sterk je leefritme. Je leert samenwerken, discipline en presteren. -vrienden: je neemt gedragingen sneller over bij vertrouwdheid. -geloofsrichting: normen en waarden van het geloof aannemen. -maatschappelijke groepering: sportclub, actiegroep, nieuwe normen en waarden. -overheid: je leert regels aan die door de overheid zijn opgesteld en gedraagt je ernaar. -media: beïnvloeding van gedrag, verspreidt tevens cultuur (talkshows, interviews, columns) Voor een goed verloop van het socialisatieproces hebben we sociale controle. Formeel; gebaseerd op regels als wetten, reglementen of contracten. Informeel; ongeschreven regels als beleefdheidsvormen. Het vindt vaak plaats inde vorm van sancties, maatregelen: 1 -formele positieve sanctie: diploma, salarisverhoging -formele negatieve sanctie: boete, strafwerk, gevangenisstraf -informele positieve sanctie: compliment, fooi, applaus -informele negatieve sanctie: uitgefloten voetballer, kind naar kamer sturen Nature-nurturedebat: discussie over of cultuur aangeleerd is (nurture) of dat het aangeboren is (nature). §2 - Sociale Cohesie Sociale cohesie: gevormd door de bindingen die we met elkaar hebben en het wij-gevoel dat hieruit kan ontstaan. Globalisering: mensen komen nauwer met elkaar in verband door betere vervoers- en communicatiemogelijkheiden en ze worden sterker afhankelijk van elkaar. Sociale mobiliteit: mogelijkheid om te stijgen op de maatschappelijke ladder. Hiërarchische verhoudingen: samenleving opgebouwd uit rangen. Verzuiling: het maatschappelijk leven werd bepaald door geloof- en levensovertuigingen. Liberalen, katholieken, protestanten, socialisten. Homogeniteit: nationaal bewustzijn en sterke sociale cohesie. Je bent een individu en tegelijk maak je deel uit van een groter geheel, de collectiviteit. Iedereen wordt beïnvloed door zijn omgeving (nature-nurturedebat).Basis van die beïnvloeding is omdat we sociale wezens zijn: we hebben behoefte aan anderen. Affectieve bindingen: vriendschap, steun, liefde, familie, gezin, vrienden, evt. religie. Economische bindingen: bedrijf waar je werkt, winkel waar je producten koopt. Cognitieve bindingen: afhankelijkheid voor het verwerven van kennis. Er moet een minimum zijn van gemeenschappelijke historische kennis en iedereen moet toegang hebben tot kennis. Politieke bindingen: afhankelijkheid van politiek omdat deze zorgt voor collectieve voorzieningen zoals brandweer en AOW. Mensen moeten dus met politiek betrokken zijn. >Deze bindingen lopen door elkaar heen. Zonder deze gemeenschappelijke dingen kan er geen samenleving zijn. Bindingen dragen er aan bij dat je je verantwoordelijk voelt voor de samenleving. Hoe meer bindingen, des te meer sociale cohesie. Door globalisering zijn de economische bindingen van mensen kleinschalig tot mondiaal. De wereld wordt ‘kleiner’. Nadelig is het effect op de sociale cohesie: er zijn nog nauwelijks producten die in één land geproduceerd worden. Nederland jaren ’50: grotere homogeniteit, meer diversiteit en ruimte voor individualisme (ontstaan subculturen). §3 - Veranderingen in de Nederlandse samenleving Secularisatie: organisaties zoals scholen en verenigingen maken zich los van de kerk. Emancipatie van de vrouw: zelfbewuster, eisten gelijk loon voor gelijk werk en zelfbeschikking over hun eigen lichaam (abortus). Dolle Mina is een dergelijke actiegroep. Emancipatie van homoseksuelen: 2001, rechtsgelijkheid voor homoseksuelen, bekroond met het homohuwelijk. Technologische ontwikkelingen zorgden voor grootschaligere productie en dus economische groei in de jaren ’60. Hierop werd een verzorgingsstaat opgebouwd met uitgebreid stelsel van sociale voorzieningen. 2 Voor WOII -gezinsgericht (taakverdeling man/vrouw) -geringe sociale mobiliteit, toekomst bepaald door zuil / milieu -verzuiling -de vier zuilen -vrouwen handelingsonbekwaam -gezag vanzelfsprekend, kerkelijk gezag Na WOII -individualisering -meer sociale mobiliteit, ook leven buiten je zuil -ontkerkelijking en ontzuiling -ontstaan subculturen, jeugdculturen -emancipatie van de vrouw (werk + abortus) -grotere mondigheid van burgers, hiërarchische verhoudingen verdwijnen Bij de ontzuiling speelde het massamedium de televisie een grote rol. Dat ging gepaard met de secularisatie. Tegenover de ontzuiling zien we een groei van religie en spiritualiteit. Jongerenculturen ontwikkelden zich vanaf de jaren 50. Ze kregen meer vrije tijd, namen een baantje en hadden meer geld te besteden. Zo ontstonden de nozems (’50) en de hippies (’60). Ze kenmerken zich door kleding, mzuiek, vrijetijdsbesteding, gewoonten en normen. §4 - Toenemende migratie Allochtoon: iemand die zelf in het buitenland is geboren of waarvan ten minste één van de ouders daar is geboren en getogen. Autochtoon: iemand die net als zijn ouders in dit land is geboren en opgegroeid. Pushfactoren: redenen om je land te verlaten. Pullfactoren: redenen om naar een land te komen. Asielzoeker: iemand die zijn land ontvlucht maar volgens de verdragsregels van de VN niet wordt erkend als vluchteling. Ongeldig dus. Vluchteling: erkend als vluchteling door verdragsregels van de VN. Gezinshereniging: mensen die legaal in Nederland verblijven laten onder bepaalde voorwaarden hun gezin overkomen. Vooral gastarbeiders. Kettingmigratie: gevolg van gezinshereniging, ook andere familieleden komen naar NL. Gezinsvorming: partner komt over uit een ander land. Redenen waarom mensen hun land verlaten (pushfactoren) kunnen zijn dat er geen vrijheid van meningsuiting is of er oorlog is. De pullfactoren kunnen bijvoorbeeld godsdienstvrijheid zijn en welvaart. Na WOII veranderde het beeld van migratie. Jaren ’50: immigranten uit Nederlandse koloniën zoals Nederlands-Indiërs, Molukkers, Surinamers en Antillianen. Zij kwamen voor studie en werk. Jaren ’60: gastarbeiders voor vuil en zwaar werk uit Italië en Griekenland, later ook vooral Marokko en Turkije. Hun reden was werk. Eerst dachten we dat deze aanwezigheid tijdelijk zou zijn, maar er werden regelingen getroffen, mensen bleven en lieten na verloop van tijd ook hun gezinnen overkomen. Jaren ’80: vanaf de tweede helft van deze jaren kwamen er asielzoekers en vluchtelingen uit Joegoslavië en Afrika, later ook uit Azië. Als je volgens de verdragsregels van de VN als vluchteling wordt erkend, heb je recht op hulp en opvang. VN-vluchtelingenverdrag 1951: vluchteling wordt gedefinieerd als iemand die gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens godsdienstige of politieke overtuiging of nationaliteit, ras of groep. 3 Jaren ’90: veel vluchtelingen die asiel aanvroegen maar in feite geen vluchteling waren. Zij waren de economische vluchtelingen. Zorgvuldigheid van Nederland kwam onder druk te staan. In de tijd dat zij wachtten op een uitspraak waren ze al verbonden met Nederland door de taal en het naar school gaan van hun kinderen (werken mag niet). Dit alles leidde tot de Nieuwe Vreemdelingenwet 2000. Je krijgt een verblijfsvergunning als je geldige identiteitspapieren bezit, je bij uitzetting risico loopt in je eigen land, of wegens humanitaire redenen (niet teruggestuurd worden omdat de godsdienst niet geaccepteerd is). Ook kwam er een verkorte procedure, in 48 uur wordt over verblijf beslist op basis van een geloofwaardig vluchtverhaal. Procedure: -melden bij aanmeldcentrum (AC, mogelijk vaststellen van vluchtelingenstatus) -asielzoekerscentrum (AZC, beslissing afwachten als asielzoeker) -uitzetcentrum (aanvraag afgewezen) Vrijwillig terugkerende asielzoekers krijgen een financiële bijdrage om een nieuwe start te maken in eigen land. Het wordt steeds moeilijker om ‘Fort Europa’ binnen te komen. Dat kan alleen nog door een bepaald beroep (voetballer, arts, IT’er), gezinshereniging of gezinsvorming. Bij gezinsvorming moet de partner tegenwoordig in het land van herkomst een inburgeringsexamen afleggen omdat het niet spreken van de Nederlandse taal e.d slechte invloed kan hebben op de integratie van de allochtoon in Nederland. §5 - Verschillende vormen van samenleven Segregatie: het opdelen van de samenleving in gescheiden delen. Aparte scholen, groepen wonen in aparte wijken. Macht in handen van één groep. Afscheiden kan vrijwillig (Amish VS) of gedwongen (apartheidsregime - Zuid Afrika). Assimilatie: bevolkingsgroep past zich zo volledig mogelijk aan aan dominante cultuur. Kan gedwongen (Aboriginals - Australië) waarbij kerken en scholen worden gesloten en families gescheiden. Kan ook vrijwillig; het overnemen van dominante cultuur. Integratie: bevolkingsgroepen passen zich aan maar met behoud van eigen culturele kenmerken. Tweezijdig proces; een land moet integratie mogelijk maken én nieuwkomers moeten ertoe bereid zijn. Melting pot: een van de resultaten van integratie. smeltkroes, gemeenschap is een eenheid, bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Salad bowl: salade, eenheid met apart te onderscheiden groepen, zoals Nederland. Er zijn 3 verschillende manieren van omgaan met culturele diversiteit in een pluriforme samenleving, namelijk segregatie, integratie en assimilatie (zie begrippen). In hoevere nieuwkomers zich moeten aanpassen hangt van de betere cultuur af: cultuurrelativisten: je mag niet over een andere cultuur oordelen, elke cultuur is in het beginsel gelijkwaardig. In het westen leggen we hier meer nadruk op grondrechten en individuele rechten, in Azië en Arabië is dat meer het collectieve en de gemeenschap. cultuuruniversalisten: de ene cultuur is beter dan de andere naarmate de basiswaarden zorgvuldiger worden gegarandeerd en beschermd. Zo zouden westerse culturen dus beter zijn dan niet-westerse omdat grondrechten daar vaker worden aangetast. Na WOII was er geen specifiek integratiebeleid: Indische Nederlanders pasten zichzelf aan met behoud van eigen gewoonten. Dat verwachtte men ook van de gastarbeiders, maar dat 4 gebeurde niet. De visie van integratie met behoud van eigen cultuur werd versterkt door het cultuurrelativisme van toen: er was volgens hen geen dominante Nederlandse cultuur. Er ontstond sociale ongelijkheid (nieuwkomers en tweede generatie bleven sociaaleconomisch achter). Oorzaken waren: 1. teruglopende economie; veel laaggeschoold werk, autoproductie werd geautomatiseerd of verplaatst naar lageloonlanden. 2. omvang en concentratie van migrantengroepen; met name Turken en Marokkanen woonden bij elkaar en behielden zo hun eigen cultuur. Er ontstond een sociale scheiding. 3. gezinsvorming; was een van de laatste mogelijkheden om je legaal in NL te vestigen. Men trouwde met partner uit land van herkomst en uit het huwelijk werden kinderen geboren die in de cruciale peuterjaren geen Nederlands leerden. 4. taalachterstand; taal belet allochtone kinderen optimaal hun talenten te benutten. 5. discriminatie en beeldvorming; er vindt bijvoorbeeld negatieve beeldvorming plaats van Marokkaanse jongeren en op de arbeidsmarkt wordt ook gediscrimineerd. In de jaren ’80 veranderde het integratiebeleid. In 1978 verscheen het advies ‘Etnische Minderheden’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Daarin stond dat de aanwezigheid van immigranten helemaal niet tijdelijk was. Nederland zou een emancipatiebeleid moeten ontwikkelen om achterstanden weg te werken. Maatregelen: doelgroepenbeleid: door subsidie en scholingstrajecten stimuleert de overheid allochteone jongeren en vrouwen bijvoorbeeld om aan werk te komen. investeringen in achterstandswijken: opknappen, luxe woningen, gettovorming voorkomen. Hiervoor kwam in 2007 het nieuwe Ministerie van Integratie en Wijkverbetering. taalniveau van peuters en kleuters meten om achterstand weg te werken. deelname aan Nederlandse samenleving stimuleren: leerplicht, migratiehuwelijken ontmoedigd, inburgeringscursus. Gevolg: positie op arbeidsmarkt verbeterd + nieuwe gerechten in Nederlandse keuken. §6 - Botsende culturen en grondrechten Wij-zijdenken: er staan twee groepen tegenover elkaar. Na bijvoorbeeld WTC en Theo van Gogh uitten Pim Fortuyn en Geert Wilders een frontale aanval op de islam. Radicalisering vindt echter plaats onder een kleine groep jongeren. Radicalisering: er extreme ideeën op nahouden die bij uiting leiden tot een negatieve beeldvorming. Om dit tegen te gaan controleert de Nederlandse overheid imams met extreme ideeën en is er een imamopleiding opgezet. Seculier: niet-relegieus. Om vrijheid van godsdienst te waarborgen is de overheid seculier. Verschillen kunnen optreden op gebied: -man/vrouw-verhoudingen en homoseksualiteit: orthodoxe christenen en moslims vinden dat mannen boven de vrouw gesteld zijn en dat homoseksualiteit een zonde is. De emancipatie-beweging heeft lang gestreden voor gelijkberechtiging, dat vormt nu een van onze uitgangspunten. SGP: vrouwen niet op politieke functies in een partij. -opvoeding en onderwijs: we hebben openbaar en bijzonder (godsdienstige, dalton-, montessori-, en vrije scholen) onderwijs. Volgens artikel 23 wordt de school (bij voldoen aan voorwaarden) gefinancierd door de overheid. Ze moeten dan wel bijdrage leveren aan de burgerschapvorming en sociale integratie van leerlingen. Ouders mogen zelf een school kiezen. VVD: afschaffing financiële bijdrage bijzondere scholen, islamitische scholen dragen niet bij aan de integratie. Ook PvdA en SP (links) vinden dat. 5 Conflicten over verschillen in normen en waarden en de interpretatie ervan zijn op te lossen door de wet. Toch is het niet duidelijk waar de grenzen van persoonlijke vrijheid liggen. Dat vooral als er sprake is van botsende grondrechten of naleving niet of moeilijk kan worden afgedwongen. Met name 3 grondrechten kunnen botsen: Artikel 1: verbod op discriminatie Artikel 6: vrijheid van godsdienst Artikel 7: vrijheid van meningsuiting Dit zijn sociale grondrechten. Echter, klassieke grondrechten zijn wel afdwingbaar: Artikel 11: onaantastbaarheid van het lichaam. Om dilemma’s op te lossen waar grondrechten in het geding zijn is discussie belangrijk. §7 - Internationale vergelijking: kerk en staat Laïcité: Frans, scheiding van kerk en staat. Uiterlijke neutraliteit: verbod op relegieuze symbolen als hoofddoekjes. Volgens rechtsfilosoof Paul Cliteur zijn er vier mogelijkheiden om de relatie tussen kerk en staat te regelen: a) het relegieuze model > één religie > wet bepaald door goddelijke bevelstheorie, namelijk de heilige boeken > 4e eeuw: Europa met christendom als staatsgodsdienst > 16e + 17e eeuw: Nederland uitzondering in Europa, trok relegieuze minderheden aan > nu: Iran (islam, president onder geestelijke leiders, onderdrukkend regime) b) het atheïstische model > staatsbeginsel: bestaan van een god wordt ontkend, later tot op zekere hoogte toegestaan > vooral in communistische landen (Marx) > 1922-1991: Sovjet-Unie > nu: China (religie moet communistisch systeem ondersteunen, tegen Falun Gong = Tai-Chi en Chi-Kung), Noord-Korea, Cuba c) het relegieus neutrale model > scheiding van kerk en staat als ideaal > religie is privé, verschillende religies toegestaan > recht en moraal ontleend aan filosofen als Montesquieu en Voltaire > vooral in democratie (trias politica, rechtsstaat, individuele rechten van de mens) > nu: Frankrijk (laïcité, uiterlijke neutraliteit) VS (geen staatsgodsdienst, vrijheid van geloof, wel politiek met christelijke waarden) Turkijke (vrouwen openbaar geen hoofddoek, grondwet schrijft scheiding voor) d) het pluriforme model > multicultureel, kerk en staat gescheiden > overheid stimuleert relegieuze groepen in hun maatschappelijke activiteiten > nu: Nederland (christelijke partijen nadrukkelijke plaats in politiek, pluriforme media) > voordeel is dat je verbondenheid ontwikkelt binnen vaste die vaste groepen (religie) > nadeel is dat sociale cohesie in eigen kring ten koste gaat van nationale sociale cohesie 6 §8 - De toekomst van de pluriforme samenleving Communitarisme: theorie die wijst op de gevaren van indiviualisme en op het belang van maatschappelijke participatie. Jan Peter Balkenende in het waarden- en normendebat: ‘Een samenleving kan alleen bestaan als mensen bepaalde waarden en normen met elkaar delen. Deze vormen als het ware de spelregels van de maatschappij.’ -welke gemeenschappelijke waarden moeten we delen? vrijheid van godsdienst, onderwijs, meningsuiting, verbod discriminatie, gelijkwaardigheid, maar ook tolerantie, invoelingsvermogen, verdraagzaamheid. -worden die door iedereen gedeeld in NL? ja, maar je moet het aspect van eenheid benadrukken, oog hebben voor het gezamenlijke. -gelden die waarden ook voor nieuwkomers? ja, voor iedereen, integratie = erbij horen. Jan Peter Balkenende werd geinspireerd door de Amerikaanse socioloog Amitai Etzioni. Die vindt dat de scheiding tussen privésfeeren maatschappij zo klein mogelijk moet zijn, dus moeten mensen zich verenigen in organisaties. Hij is grondlegger van het communitarisme. Kees Schuyt (socioloog) spreekt Balkenende tegen. ‘Conflicten en tegenstellingen houd je niet tegen, en dat moet je niet tegen wíllen houden.’ We hebben steunberen nodig om niet in te storten: -eerlijk rechtsproces -relegieuze tolerantie waar verschillen in stand blijven -zoeken naar wetenschappelijke waarheid, nooit een partijgebonden waarheid -niet-geweldadige conflictsbeslechting (niet uit de hand laten lopen). Er kan teveel sociale cohesie bestaan. Dan heeft iedereen een onontkoombaar wij-gevoel en daarbuiten is alles vijandig. Tariq Ramadan (Egyptisch-Zwitserse denker) vindt dat moslims zelf een flinke bijdrage moeten leveren aan het beter functioneren van de pluriforme samenleving. Hij wilde islamitische hervorming. Toch is hij zelf zeer gelovig. -wat moeten moslimvrouwen leren uit het leven van Mohammed? Mohammed wilde dat vrouwen functioneerden op sociaal, politiek en wetenschappelijk niveau. Een opleiding ontzeggen, uithuwelijken of huiselijk geweld is niet islamitisch. -verplicht de Koran vrouwen een hoofddoek te dragen? Het is een islamitisch voorschrift maar geen plicht. Het moet een vrije keuze zijn. -hoe kunnen moslims bijdragen aan integratie? Moslims moeten hun slachtofferrol niet koesteren, ze voelen zich gediscrimineerd door vrijheid van meningsuiting. Als ze volwaardig meedraaien in de Europese maatschappij kunnen ze een moderne Europese islam oprichten. Ruud Lubbers (oud-premier), Halleh Ghorashi (cultureel antropologe) en Naema Tahir (juriste) willen een duurzame, rechtvaardige en vreedzame. Nieuwe kernbegrippen: Participatie: gaat uit van positieve krachten iedereen neemt deel op zoek naar gemeenschappelijke gronden. Laat mensen in hun waarde. Transnationaal burgerschap: we zijn transnationale burgers en accepteren verschillende culturen en identiteiten. Ga wonen waar je geluk denkt te vinden. Circulaire migratie: tijdelijk terug naar het land van herkomst kunnen om kennis en ervaring van Nederland te delen. Ook weer terug kunnen. Stimuleert mondiale arbeidsmarkt. 7 Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden. Artikel 1 Iedereen is gelijk, discriminatie is niet toegestaan. Artikel 2 De wet regelt burgerschap, uitzetting, toelating en verlaten van het land. Artikel 3 Elke Nederlander is op gelijke voet in openbare dienst benoembaar. Artikel 4 Recht om te kiezen en gekozen te worden. Artikel 5 Recht op indienen schriftelijk verzoek bij bevoegd gezag. Artikel 6 Vrijheid van godsdienst. Artikel 7 Vrijheid van meningsuiting. Artikel 8 Recht tot vereniging. Artikel 9 Recht tot vergadering en betoging. Artikel 10 Recht op eerbiediging van persoonlijke levenssfeer. Artikel 11 Recht op onaantastbaarheid van het lichaam. Artikel 12 Recht op privacy, toetreden woning slechts met legitimatie en mededeling. Artikel 13 Briefgeheim is onschendbaar, net als telefoon- en telegramgeheim. Artikel 14 Onteigening alleen in algemeen belang + vooraf verzekerde schadeloosstelling. Artikel 15 Recht op vrijheid. Artikel 16 Geen feit is strafbaar als het niet in de wettelijke strafbepaling is opgenomen. Artikel 17 Niemand onvrijwillig worden afgehouden van de rechter die wet hem toekent. Artikel 18 Ieder kan zich in rechte en in administratief beroep doen bijstaan. Artikel 19 Zorgen voor werkgelegenheid is een zorg van de overheid. Artikel 20 Bestaanszekerheid en spreiding van welvaart is een zorg van de overheid. Artikel 21 Bewoonbaarheid v.h land + bescherming/verbetering leefmilieu door overheid. Artikel 22 Bevordering volksgezondheid is een zorg van de overheid. Artikel 23 Onderwijs is zorg v.d regering, leerplicht, openbaar onderwijs bij wet bepaald. 8