3 Verandering in de Nederlandse samenleving

advertisement
Pluriforme Samenleving
§1 Cultuur:
Verschillende culturen  vormen samen pluriforme samenleving.
Basiskenmerken pluriforme samenleving  mensen wonen met verschillende normen,
waarden, gewoonten en leefstijlen. Dat kan om mensen met de dezelfde etnische afkomst
én om mensen verschillende etnische achtergrond gaan.
Cultuur = alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een
groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen.
Functies cultuur:
 Het vormt een gedrag regulerend kader: cultuur doet het gedrag van mensen
geordend verlopen. Bijvoorbeeld mogelijkheid om te communiceren door dat je
dezelfde taal spreekt. Ook wordt er rolgedrag ontwikkeld, omdat het bepaalt welk
gedrag in bepaalde rollen en situaties aanvaardbaar is.
 Cultuur is een bron van je sociale identiteit: het draagt ertoe bij dat je bent wie je
bent en hoe je je naar anderen toe presenteert.
 Zorgt voor gemeenschappelijk referentiekader: door gemeenschappelijke normen,
waarden en gewoonten begrijpen mensen met dezelfde achtergrond elkaar en
kunnen ze makkelijker gedachten en gevoelens uitwisselen.
Iedere groep of organisatie heeft een eigen cultuur. Maar om een hele samenleving te laten
functioneren moeten er zo min mogelijk normen (gedragsregels) en waarden (principes) zijn
waar iedereen het wel over eens is.
Socialisatie= het proces waarbij iemand, bewust en onbewust, de waarden, normen en
andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd.
Resultaat socialisatie  aanpassing van het individu aan zijn omgeving.
Socialisatie zorgt er ook voor dat cultuur langer in stand kan worden gehouden en blijft
bestaan.
Socialisatie bij kinderen  vind plaats omdat ze gedrag imiteren.
Identificatie gedrag willen nadoen van mensen met wie je een sterke binding hebt.
Imitatie en identificatie werken je hele leven door.
Plaatsen waar socialisatie plaatsvindt  socialiserende instituties:
 Gezin
 School
 Werk
 Vriendenkring
 Geloofsrichtingen
 Maatschappelijke groeperingen (sportclubs en actiegroepen)
 Overheid (door regels die gelden)
 Media
Sociale controle = manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de
geldende normen te houden.
Formele sociale controle  gebaseerd op geschreven regels
Informele sociale controle beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels
Sancties  maatregelen waarmee mensen ervoor zorgen dat anderen zich gedragen naar de
geldende normen. Kunnen positief en negatief zijn.
Vier vormen van maatregelen:
 Formele positieve sancties
 Formele negatieve sancties
 Informele positieve sancties
 Informele negatieve sancties
Enculturatie  wanneer je vanaf je geboorte in een bepaalde groep opgroeit.
Acculturatie  aanleren van de kenmerken van een cultuur waar je niet oorspronkelijk toe
behoort
Internalisatie  als bepaalde aspecten van de cultuur of samenleving waar je bij behoort, je
zo eigen hebt gemaakt, dat je je automatisch gaat gedragen zoals de groep dat van je
verwacht.
Kijk naar schema bron 3
Nature-nurturedebat  vraag of menselijk gedrag aanleg (nature) is of aangeleerd
(nurture) is.
Gedrag mensen  combinatie van beide; het is aangeleerd én aangeboren.
Dominante cultuur het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste
mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd. gebaseerd op cultuurkenmerken
van groepen die veel invloed kunnen uitoefenen en dus overheersend zijn binnen een
samenleving.
Subculturen  groepen waarvan de waarden, normen en andere cultuurkenmerken op
bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur.
Tegencultuur  wordt gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante
cultuur of daar een bedreiging voor vormen.
Culturen liggen niet in de eeuwigheid vast. Zelfs dominante culturen veranderen
voortdurend door nieuwe ontwikkelingen en nieuwe opvattingen.
§2 sociale cohesie:
Scheidslijn tussen het individuele en het collectieve is moeilijk te trekken.
Mensen worden beïnvloedt door hun omgeving. Elk land heeft zijn eigen cultuurpatronen
die het gedrag en de emoties deels bepalen.
Naast individuen zijn we sociale wezens  we hebben behoefte aan andere mensen.
Sociale cohesie wordt gevormd door de bindingen die we met elkaar hebben en het wijgevoel dat hieruit kan ontstaan.
Bindingen:
 Affectieve bindingen: mensen hebben elkaar nodig voor vriendschap, steun en
liefde. Ook concerten waarbij de sfeer heel bepalend is, zijn een vorm van collectieve
ervaring die mensen een korte tijd met elkaar verbindt.
 Economische bindingen: afhankelijkheid van anderen om in onze behoefte aan
voedsel, onderdak en kleding te voorzien. Door de globalisering van de economie
lopen de economische bindingen tussen de mensen van kleinschalig tot mondiaal.
Globalisering  door betere vervoers- en communicatiemogelijkheden staan mensen
steeds nauwer met elkaar in verband en ook steeds sterker van elkaar afhankelijk zijn.
Globalisering  kan nadelig effect hebben op sociale cohesie in een land. Er zijn
nauwelijks producten die helemaal in één land gefabriceerd worden.
 Cognitieve bindingen: voor het verwerven van kennis ben je afhankelijk van anderen.
Er zijn twee aspecten van belang bij cognitieve bindingen:
1. Er moet een minimum aan gemeenschappelijke historische kennis zijn. Veel
aspecten van de samenleving zijn alleen goed te begrijpen als je weet waar ze
uit ontstaan zijn.
2. Iedereen moet toegang hebben tot kennis. Daarom wil de overheid
voorkomen dat er een tweedeling ontstaat tussen mensen met een goede,
hogere opleiding die taal- en computervaardig zijn en mensen met een lagere
opleiding die dat niet zijn.
 Politieke bindingen: politiek is er om te zorgen dat sommige voorzieningen
collectief (gemeenschappelijk) geregeld worden. Voor sociale cohesie is het van
belang dat mensen betrokken bij de politiek zijn en eerder gaan stemmen als er
verkiezingen zijn.
Vier soorten bindingen lopen door elkaar heen.
Zonder het gevoel dat je iets gemeenschappelijk hebt met anderen in je omgeving is er
nauwelijks sprake van een samenleving.
Hoe meer verbindingen tussen mensen, hoe meer sociale cohesie.
Naarmate een samenleving meer pluriformer is(uit meer subculturen bestaat), is samenhang
moeilijker te bereiken. Vóór de Tweede Wereldoorlog was het aantal subculturen minder
groot.
Kenmerken die de Nederlandse samenleving tot 1940 karakteriseerden:
 Geringe sociale mobiliteit  het was moeilijk om te stijgen op de maatschappelijke
ladder.
 Samenleving was erg gezinsgericht en weinig individugericht.
Voor 1956  gehuwde vrouwen niet handelingsbekwaam: ze konden niet
zelfstandig een overeenkomst sluiten, ze moesten toestemming hebben van hun
man. Hierdoor was er weinig ruimte voor individuele ontplooiing.
 Hiërarchische verhoudingen  samenleving was opgebouwd uit rangen en klassen.
 Er was sterke verzuiling  maatschappelijk leven werd bepaald door geloofs-en
levensovertuigingen. Groot deel van leven werd bepaald binnen de lijnen van de
eigen geloofsgemeenschap. De belangrijkste kerken en politieke richtingen hadden
hun eigen scholen, sportverenigingen, vakbonden, kranten en omroepen.
Elke zuil stond op zichzelf en je werd niet geacht buiten je eigen zuil actief te zijn.
Ook tot het einde van de jaren vijftig bleven de verschillen tussen bevolkingsgroepen
bestaan. Toch was er sprake van een grotere homogeniteit in de samenleving.
Vanaf jaren zestig ontstond er geleidelijk meer diversiteit tussen groepen mensen en er
kwam meer ruimte voor individualisme.
§3 Verandering in de Nederlandse samenleving:
Na Tweede Wereldoorlog  technologische ontwikkeling. Hierdoor kwamen veel
producties op gang, zoals van auto’s en televisies.
Vanaf jaren zestig  economische groei. Dit zorgde voor veel welvaart bij grote
bevolkingsgroepen. Hierdoor ontstond er ook een verzorgingsstaat (met een uitgebreid
stelsel van sociale voorzieningen).
Grotere sociale mobiliteit:
Voor de Tweede Wereldoorlog was je toekomst vooral bepaald door je milieu waarin je
geboren was. Later kon je ook ergens naartoe groeien. De sociale mobiliteit (=de
mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder) nam toe.
Meer aandacht voor het individu:
De individuele ontplooiing kreeg meer kans. Men wilde niet meer alleen gezien worden als
iemand van een gezin, maar als persoon zelf. Zo gingen mensen ook sneller op zichzelf
wonen. Ook de variatie in samenlevingsvormen nam toe (mensen gingen ongehuwd
samenwonen, het kon nu ook zonder kinderen en er ontstonden ook bijvoorbeeld
woongroepen). Dit was allemaal mogelijk door de groeiende welvaart en het opkomen van
een verzorgingsstaat.
Emancipatie van de vrouw:
Vrouwen werden beter opgeleid en kregen vaak ook een eigen inkomen. Dit maakte de
vrouwen zelfbewuster. Er ontstonden ook actiegroepen van en voor vrouwen. Dolle Mina
was hiervan één van de bekendste. Zij wilde:


Hetzelfde loon voor hetzelfde werk;
Zelfbeschikkingsrecht over hun eigen lichaam.
Eerst stond abortus in het Wetboek van Strafrecht. Dit is er uitgehaald. Er werd ook gepleit
voor betere kinderopvang etc. Er is nu een eerlijker verdeling van werkzaamheden van
mannen en vrouwen.
Emancipatie andere groepen:
Ook bijvoorbeeld homoseksuele wilden gelijk behandeld worden. Deze acties waren ook
succesvol. In 2001 werd zo het homohuwelijk mogelijk gesteld. Nederland loopt hiermee
voorop in de emancipatie van homoseksuelen.
Minder hiërarchische verhoudingen:
Stijgende welvaart en hogere opleidingen zorgden ook voor grotere mondigheid. Gezag
werd niet meer altijd zomaar aanvaart en gezag van politieagenten, pastoors en ouders
namen af. Hierdoor nam helaas ook de sociale controle af. Ook in de publieke ruimte (de
straat) is dit te merken. Zo is er bijvoorbeeld meer zinloos geweld, omdat niemand anderen
meer aan durft te spreken op zijn/haar gedrag.
Ontkerkelijking en ontzuiling:
Ontkerkelijking houdt in dat steeds meer mensen niet meer actief lid zijn van een
kerkgemeenschap (ondertussen al meer dan 70%). Daardoor kwam er ook een einde aan de
verzuiling. Bij de ontzuiling speelde de televisie een belangrijke rol. Verschillende zuilen
kwamen hierdoor in contact met elkaar. Hierdoor ontstond ook weer secularisatie
(= organisaties, zoals verenigingen en scholen maken zich los van de kerk).
Ook wordt er gemerkt dat religie overgaat in spiritualiteit. Men gaat nu in plaats van naar de
kerk bijvoorbeeld naar healing, reiki, yoga en transcendente meditatie. Ook neemt het
aantal moslims in ons land steeds meer toe.
Opkomst jeugdculturen:
Er zijn sinds de jaren vijftig aparte jeugdculturen ontstaan. Ze gingen langer over hun studie
doen, ging later werken en ook later trouwen. Ze kregen meer vrije tijd en door bijbaantjes
hadden ze meer geld. Zo waren er rond de jaren zestig de hippies. Deze waren tegen de
oorlog in Vietnam en hadden als motto: ‘Make love, not war’.
Er waren basiskenmerken van jeugdculturen. Zo gingen ze zich meer richten op kleding,
muziek, vrijetijdsbesteding, gewoonten en normen en waarden van leeftijdsgenoten in
plaats van die van de ouders. Ze creëerden een eigen ruimte.
§4 Toenemende immigratie:
Allochtoon = wanneer hij of zij of ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren
en getogen.
Autochtoon = wanneer je in Nederland geboren bent, net als je ouders en grootouders.
Pushfactoren = factoren waarom je je land wil verlaten.
Pullfactoren = redenen om naar een land te komen.
Nederland had persdrukvrijheid, veel geloven werden toegestaan. Dit trok veel
vreemdelingen. Nederland was een handelsnatie en daarom was dit geen probleem (men
kende andere culturen en gebruiken).
Er waren verschillende soorten immigranten:



Immigranten uit voormalige Nederlandse koloniën: vanaf 1950  veel van deze
immigranten. Door onafhankelijkheid van Indonesië 1949  veel Nederlandse
Indiërs. Ook Molukkers, Surinamers (kwamen al toen het nog een kolonie was) en
Antillianen kwamen naar Nederland. (De Antillen is nog steeds een kolonie van
Nederland en daarvandaan komen nog steeds mensen voor studie/werk etc.).
Gastarbeiders: in de jaren zestig was er een tekort aan arbeidskrachten, een
toegenomen welvaart en een hoger opleidingsniveau. Dit zorgde ervoor dat er
werkzaamheden kwamen dat niemand wilden doen  vuil en zwaar werk. Er
kwamen daarom gastarbeiders uit Italië, Griekenland, en later vooral Marokko en
Turkije. Nu komen er ook gastarbeiders uit bijvoorbeeld Polen.
Asielzoekers en vluchtelingen: asielzoeker = iemand die ons land binnenkomt om
een goed heenkomen te zoeken. Dit omdat in bv. zijn eigen land oorlog is of omdat
hij in zijn land vervolgd wordt vanwege geloof/seksualiteit. Vluchtelingen (hiervoor
zijn regels gemaakt door de VN wanneer iemand een vluchteling is) moeten in landen
die lid zijn van de VN geholpen worden door hulp en opvang.
Vluchtelingen worden ook wel aangeduid als: ‘iemand die gegronde reden heeft te
vrezen voor vervolging wegens godsdienstige of politieke overtuiging of nationaliteit,
dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep’.
Sinds 2000 zijn regels aangescherpt voor asielzoekers. Dit omdat er zogenaamde
economische vluchtelingen kwamen. De trokken naar Europa, omdat er in eigen land grote
armoede was. Nederland moest deze mensen aannemen en eerst onderzoeken of zij
teruggestuurd moesten worden. Hierdoor kwam de Nieuwe Vreemdelingenwet 2000.
In 2001 ging deze wet in Nederland in. Hierin stond dat een vluchteling een
verblijfsvergunning kreeg als:
 Hij geldige identiteitspapieren heeft;
 Hij moet kunnen bewijzen dat hij risico loopt in eigen land;
 Hij kan niet teruggestuurd worden als hij om humanitaire redenen (is bijvoorbeeld
door zijn godsdienst) gevaar loopt.
Er kwam ook een verkorte procedure. Men zij binnen 48 uur of hij/zij een geloofwaardig
vluchtverhaal had.
Procedure nieuwe vreemdelingenwet:
1. Kijken of hij/zij recht heeft op de vluchtelingenstatus  aanmelden bij het
aanmeldcentrum (AC).
2. Wordt de asielzoeker toegelaten  dan gaat de asielzoekersprocedure in. Deze tijd
zit hij in het asielzoekerscentrum (AZC).
3. Wordt men hierna afgewezen  dan kom je in een uitzetcentrum. Hier worden
papieren in orde gemaakt voor de terugkeer.
Gaat men vrijwillig terug  krijgt men vaak een bijdrage voor een goede start in eigen land.
Onvrijwillige  worden het land uitgezet. Stappen meestal terug in de trein naar Nederland
en verblijven hier dan toch. Deze mensen worden illegalen genoemd en verdwijnen in de
illegaliteit.
In de EU zijn vestigingsregels versoepeld. Als men vanuit buiten Europa hiernaar toe wilt
komen is dit erg lastig. Alleen artsen, profvoetballers en IT’ers (speciale groep) worden nog
toegelaten.
Gezinshereniging: men woont legaal in Nederland en wil de rest van het gezin ook naar
Nederland laten komen. Dit zorgde voor veel kettingmigratie.
Gezinsvorming: iemand vindt in een ander land een partner en laat deze dan naar Nederland
komen. Er wordt hier dus een gezin gevormd.
Regels voor gezinsvorming zijn wel aangescherpt. Zo wordt er gekeken of er wel vrije
partnerkeuze is en of ze de Nederlandse taal wel kennen. Men moet eerst een
inburgeringsexamen afleggen en hierna kan pas een verblijf worden ingediend.
§5 Verschillende vormen van samen leven:
5.1| Manieren waarop overheid en mensen omgaan met de culturele diversiteit in een
pluriforme samenleving:
 Segregatie als cultuurgroepen niet met maar volkomen langs elkaar heen leven.
= het opdelen van een samenleving in gescheiden delen.
wordt veroorzaakt doordat één cultuurgroep die de politieke en economische macht
bezit, andere groepen buitensluit en geen gelijke kansen biedt.
Meest extreme voorbeeld  apartheidsregimein Zuid-Afrika werd door blanke
minderheid sociale en culturele ongelijkheid wettelijk opgelegd aan zwarte
meerderheid.


Segregatie kan ook uit vrije wil plaatsvinden als de minderheidsgroep zich bewust
afsluit omdat zij ernstige bezwaren heeft tegen de overheersende cultuur.
Assimilatieeen bevolkingsgroep past zich zo volledig aan, dat de oorspronkelijke
cultuur zo veel mogelijk verdwijnt.
In Nederlandgedwongen assimilatie nooit een uitgangspunt, maar sommige
maatregelen zijn wel bedoeld om door dwang meer eenheid te krijgen.
Gevolg assimilatie men geeft deel van eigen identiteit op, maar dat kan ook
vrijwillig plaatsvinden. Bijvoorbeeld als immigranten dit doen om een succesvolle
toekomst in een nieuw land op te bouwen.
Integratie vindt plaats als bevolkingsgroepen zich aanpassen aan de dominante
cultuur, maar gedeeltelijk hun eigen cultuur behouden.
Integratie is een tweezijdig proces: enerzijds wordt van nieuwkomers verwacht dat zij
bereid zijn te integreren, anderzijds moet de Nederlandse samenleving die integratie
mogelijk maken.
Melting potculturen van etnische groepen versmelten met de dominante cultuur,
zodat er in feite een nieuwe cultuur ontstaat.
Salad bowl vermenging van culturen, maar cultuurgroepen behoude3n hun eigen
typische kenmerken.
Cultuurrelavisten vinden dat je niet over een andere cultuur mag oordelen.
Cultuuruniversalisten vinden dat bepaalde waarden zoals de universele mensenrechten in
elke cultuur zouden moeten gelden.
5.2| Officiële beleid  integratie met behoud van eigen cultuur
Werd versterkt door het cultuurrelavitisme.
Voor veel nieuwkomers was het onduidelijk waarin zij moesten integreren.
Nieuwkomers inclusief tweede generatie bleef achter sociaaleconomische gezien en leefde
relatief los van de Nederlandsche maatschappij.
Oorzaken sociale ongelijkheid:
 Teruglopende economie hierdoor werd veel laaggeschoold werk geautomatiseerd
en verloren laaggeschoolde werknemers, waaronder veel migranten, hun baan.
Hierdoor verwaterde het contact met de Nederlandse samenleving omdat niemand
het ooit nodig gevonden had om goed Nederlands te leren spreken.




De omvang en concentratie van migrantengroepen de immigratie betrof
uiteindelijk grote groepen mensen, die relatief vaak in de vier grote steden woonden.
Zij konden daar hun eigen cultuur behouden. Hierdoor ontstond langzamerhand in
sommige wijken sociale scheiding tussen de Nederlandse en allochtone bevolking.
Sommige autochtone voelden zich niet meer veilig in hun wijk waardoor er ´witte´ en
´zwarte´ wijken ontstonden.
Gezinsvormingwas één van de laatste mogelijkheden om zich legaal in Europa te
vestigen. Immigranten trouwen met partner uit het land van herkomst. Als de
partner uit het land van herkomst geen Nederlands spreekt, ligt het voor de hand om
eigen taal te blijven spreken. Risico is dat kinderen in hun peuterjaren nog geen
Nederlands leren.
Taalachterstanddit maakt het voor allochtone kinderen vaak moeilijker hun
talenten optimaal te benutten.
Discriminatie en beeldvorming berust op stereotypen. Als leden van een
bevolkingsgroep negatief in het nieuws worden gezet, is het voor bijna alle leden van
die bevolkingsgroep moeilijker om een baan te vinden.
Opbouw van de verzorgingsstaat waarin overheid zich naast het verlenen van uitkering
nadrukkelijker ging bemoeien met ondergewaardeerde groepen.
Maatregelen van overheid om sociaaleconomische achterstand en de sociale ongelijkheid te
bestrijden:
 Doelgroepenbeleid op arbeidsmarktdoor specifieke maatregelen stimuleert
overheid dat deelgroepen zoals allochtone jongeren, vrouwen en hoger opgeleide
vluchtelingen aan werk komen.
 Investeren in achterstandswijkenopknappen van buurten. bouwen van luxe
woningen zodat rijkere gezinnen zich in de buurt willen vestigen. Doel om
gettovorming te voorkomen.
 Taalniveau peuters en kleuters meten om problemen eerder te signaleren.
 Strenger geworden op aantal punten om deelname aan de Nederlandse samenleving
te stimuleren. Leerplicht wordt strikter gehandhaafd, migratiehuwelijken worden
ontmoedigd en nieuwkomers moeten een inburgeringscursus volgen.
Dankzij maatregelen is de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt verbeterd.
§6 Botsende culturen en grondrechten:
6.1| Met de meer recente immigratie lijkt de kans op tegenstellingen toe te nemen.
Gebieden waar tegenstellingen bij kunnen optreden:
 Man-vrouwverhouding en homoseksualiteit sommige orthodoxe christenen
en orthodoxe moslims zijn ervan overtuigd dat mannen boven de vrouw zijn
gesteld en dat homoseksualiteit een zonde is. De emancipatiebeweging heeft
lang gestreden voor de gelijkberechtiging van vrouwen en homo’s. dit vormt nu
één van de uitgangspunten van onze huidige samenleving.
 Opvoeding en onderwijsouders in Nederland hebben het recht om een school
naar eigen richting te kiezen. Naast openbaar onderwijs kennen we bijzonder
onderwijs. Dit bestaat uit confessionele scholen met een godsdienstige identiteit.
Als zo’n school aan een aantal voorwaarden voldoet, wordt deze gefinancierd
door de overheid. Staat in artikel 23 van de grondwet.
Overheid verplicht scholen om een bijdrage te leveren aan de
burgerschapsvorming en de sociale integratie van leerlingen in de Nederlandse
samenleving.
Met ‘wij-zijdenken’ word bedoeld dat er twee groepen tegenover elkaar staan.
Radicalisering die onder een kleine groep moslimjongeren plaatsvindt, verloopt vaak via
computer.
Tegenover radicale islamitische jongeren staat een groep rechts-extremistische jongeren.
Omdat sommige imams die uit het buitenland hierheen komen, de Nederlandse taal
onvoldoende beheersen en ook weinig kennis hebben van de Nederlandse samenleving, zijn
er stappen gezet om een imamopleiding op te zetten in Nederland.
De kritische bejegening van islamitische organisaties en mensen heeft er toe geleid dat
sommige moslims zich afgewezen voelen door de Nederlandse samenleving. Zij vragen zich
af waarom zij zich moeten verantwoorden voor de extremistische gedragingen van enkelen.
6.2| Veel conflicten over verschillen in normen waarden, alsmede over interpretatie ervan,
zijn op te lossen met een beroep op de wet. Die geeft kaders aan waarin iedereen zijn gang
in kan gaan en uiting kan geven aan zijn (geloof)overtuiging.
Recht op onderwijs en de leerplicht is vastgesteld in de Leerplichtwet.
Grenzen van persoonlijke vrijheid liggen niet altijd duidelijk.
Dit is in het geval van:
 Botsende grondrechten; Vooral verbod op discriminatie, vrijheid van godsdienst en
vrijheid van meningsuiting botsen met elkaar.
De vrijheid van godsdienst wordt bewaakt door een overheid die seculier (=nietreligieus) is. De overheid mag zich dus niet bemoeien met hoe de kerk georganiseerd
is.
Pim Fortuyn vond dat het verbod op discriminatie moest worden afgeschaft (als dit
artikel zou leiden tot beperking van vrijheid van meningsuiting). Hij werd gezien als
een populistische, racistische politicus. Dit bewijst dat grondrechten kunnen botsen.

Naleven van grondrechten; klassieke gronden rechten zijn altijd afdwingbaar (sociale
gronden rechten niet). Het grondrecht van de onaantastbaarheid van het lichaam is
moeilijk na te gaan.
Doordat er grondrechten zijn die niet nageleefd worden, zijn er voorstellen om
maatregelen te treffen. Dit roept nieuwe vragen op. Dat zijn:
 Mag de overheid inwendig onderzoek bij meisjes verplicht stellen?;
 Moet de overheid de vrijheid van meningsuiting respecteren?;
 Moet de overheid bijzondere scholen blijven financieren?
Bij de beantwoording van deze en andere vragen is een discussie van belang en moet
polarisatie verkleind worden.
§8 Toekomst pluriforme samenleving:
8.1| Jan Peter Balkenende startte in 2003 het waarden- en normen-debat. Hij vindt dat een
samenleving alleen kan bestaan als mensen waarden en normen met elkaar delen. Zo zijn er
regels die voor ons allen gelden. Balkenende liet zich inspireren door de psycholoog Amitai
Enzioni. Hij vond dat een samenleving gekenmerkt kan worden als een mozaïk waar de mensen
ongeveer dezelfde ideeën hebben over goed en kwaad.
8.2| Kees Schuyt is het niet eens met de gemeenschappelijke waarden van Balkenende. Hij vind
dat er in iedere samenleving tegenstellingen en conflicten zijn. Deze moet je volgens hem ook
niet tegen willen gaan. Als een samenleving echt uit elkaar dreigt te vallen zijn er een aantal
steunberen nodig:




Een eerlijk rechtsproces;
Religieuze tolerantie (waarin groepen elkaar niet meer naar het leven slaan, maar waarin
alle verschillen in stand blijven);
Het zoeken naar wetenschappelijke waarheid (niet partijgebonden);
Niet-gewelddadige conflictbeslechting.
Deze steunberen zijn nodig zodat er geen sociale wanorde ontstaat. Het vormt een
‘tegenkracht’.
Te veel sociale cohesie kan ook ontstaan. Het wij-gevoel wordt dan zo groot, waardoor iedereen
die daarbuiten valt als vijandig wordt beschouwd én behandeld. Dit zorgt voor een
‘tegenbinding’.
8.3| Tariq Ramadan vindt dat de moslims zelf een flinke bijdrage moeten leveren aan het beter
functioneren van de pluriforme samenleving. Hij had een pleidooi voor een islamitische
hervorming. Hierdoor kreeg hij de naam: islamitische Luther. Toch is hij zelf ook zeer gelovig.
8.4| Ruud Lubbers neemt deel aan de Round Table of Worldconnectors for People and the
Planet. Ze zetten zich in voor een duurzame, rechtvaardige en vreedzame wereld. Ze vinden dat
er kernbegrippen zijn:



Participatie (=betekent uitgaan van positieve krachten. We moeten af van het denken
over integratie. We moeten overeenkomsten zoeken en niet de verschillende
benadrukken);
Transnationaal burgerschap (we moeten ons gaan gedragen als burgers waarbij we
tijdens het leven ook verschillende culturen en identiteiten accepteren);
‘Circulaire’ migratie (migranten moeten soms even terug kunnen naar het eigen land.
Daar kunnen ze dan de kennis die ze in Nederland geleerd hebben overbrengen. Ze
moeten hierna dus nog steeds het recht hebben om Nederland in te komen. Ze moeten
in beide werelden kunnen wonen. Economen zijn het er ook over eens dat een
liberalisering van de mondiale arbeidsmarkt de wereldeconomie een enorme stimulans
zal geven.
Download