- Scholieren.com

advertisement
§1
Cultuur = alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die leden van een groep of
samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen.
Socialisatie = het proces waarbij iemand, bewust of onbewust, de waarden, normen en andere
cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd.
Identificatie = (bv.) een kind doet mensen na waarmee die een sterke binding heeft (papa, mama).
Socialiserende instituties (plaatsen waar socialisatie plaatsvindt):
- Het gezin.
- Geloofsrichtingen.
- De school.
- Maatschappelijke groeperingen.
- Het werk.
- De overheid.
- De vriendenkring.
- De media.
Sociale controle = de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende
normen te houden.
- Formeel: als het gebaseerd is op geschreven regels.
- Informeel: beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels.
Sancties: maatregelen waarmee mensen ervoor zorgen dat anderen zich gedragen naar de geldende
normen. Verschillende soorten sancties:
- Formele positieve sancties.
- Formele negatieve sancties.
- Informele positieve sancties.
- Informele negatieve sancties.
Enculturatie = als je vanaf je geboorte in een groep opgroeit.
Acculturatie = het aanleren van kenmerken van een cultuur waar je niet oorspronkelijk toebehoord.
Internalisatie = als je aspecten van de cultuur of de samenleving waar je bij hoort, zo hebt eigen
gemaakt, dat je je automatisch gaat gedragen zoals de groep dat van je verwacht.
Nature = aanleg (genetisch bepaald).
Nurture = aangeleerd (opvoeding).
Dominante cultuur = het geheel van normen, waarden en kenmerken dat door de meeste mensen in
een samenleving wordt geaccepteerd.
Subculturen = wordt als het ware gedragen door groepen waarvan de waarden, normen en andere
cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur.
Tegencultuur = wordt gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar
een bedreiging voor vormen.
§2
Sociale cohesie = wordt gevormd door de bindingen die we met elkaar hebben en het ‘wij’gevoel dat
hieruit kan ontstaan.
Als we spreken van sociale cohesie onderscheiden we 4 bindingen:
- Affectieve bindingen (vriendschappelijk).
- Economische bindingen (geldzaken, waar je spullen koopt).
-
Cognitieve bindingen (dingen leren van iemand).
Politieke bindingen (wetten en rgelgeving).
2 aspecten van belang bij cognitieve bindingen:
- Er moet een minimum aan gemeenschappelijke historische kennis zijn.
- Iedereen moet toegang hebben tot kennis.
Globalisering = dat mensen wereldwijd door betere vervoers- en communicatiemogelijkheden steeds
nauwer met elkaar in verband staan en ook sterker van elkaar afhankelijk zijn.
Collectief = gemeenschappelijk. Dus bv. voorzieningen die gemeenschappelijk geregeld zijn
(brandweer, snelwegen).
Kenmerken die NL tot 1940 karakteriseerden:
- Geringe sociale mobiliteit.
- De samenleving was sterk gezinsgericht en weinig individugericht.
- Hiërarchische verhoudingen.
- Sterke verzuiling.
§3
Sociale mobiliteit = de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder.
Samenlevingsvormen = hoe mensen samen zijn (in een relatie).
Securalisatie = organisaties zoals scholen en verenigingen maken zich los van de kerk.
Wat zijn de belangrijkste maatschappelijke processen die zich na 1945 in NL hebben voltrokken?
- Grotere sociale mobiliteit.
 Je toekomst werd niet meer bepaald door het milieu waarin je geboren
was. Meer mensen gingen een opleiding volgen.
- Meer aandacht voor het individu.
 Mensen wilden niet meer als onderdeel van een gezin gezien worden,
maar als persoon. De variëteit van samenlevingsvormen nam toe.
- Emancipatie van de vrouw.
 Vrouwen werden zelfbewuster doordat ze vaker hoger opgeleid waren
en een eigen inkomen kregen. Er kwamen actiegroepen die o.a. eisten
dat vrouwen zelf mochten beslissen over abortus en dat het werk van
man en vrouw binnens- en buitenshuis beter verdeeld werd.
- Emancipatie van andere groepen.
 Het homohuwelijk is nu toegestaan, homoseksuele stellen kunnen
hiermee dezelfde rechten en plichten verwerven als heteroseksuele
stellen.
- Minder hiërarchische verhoudingen.
 Gezag werd niet meer als vanzelfsprekend aanvaard (politie, pastoors,
ouders). Hierdoor kwam wel meer kindermishandeling, problemen met
psychiatrische patiënten en verslaafden, en veel zinloos geweld.
- Ontkerkelijking en ontzuiling.
 Veel mensen zijn niet meer actief lid van een kerkgenootschap en gaan
om met mensen uit andere zuilen. De laatste decennia is er een opleving
van religie en spiritualiteit.
-
Opkomst jeugdculturen.
 Jongeren gingen een langere opleidingsweg volgen, begonnen daardoor
later met werken en gingen later trouwen. Ze kregen meer vrije tijd en
verdienden dan geld met bijbaantjes. Het basiskenmerk van
jeugdculturen werd dat jongeren zich op het gebied van kleding,
vrijetijdsbesteding, gewoonten, normen en waarden sterker op
leeftijdsgenoten gingen richten dan op hun ouders.
§4
Allochtoon = als ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren en getogen.
Autochtoon = als ouders & grootouders in NL zijn geboren en getogen.
Pushfactoren = de factoren om je land te verlaten.
Pullfactoren = de redenen om naar een land te komen.
Immigranten uit voormalige Nederlandse koloniën:
- Nederlandse Indiërs. Na de onafhankelijkheid in 1949 emigreerden zij hier heen.
- Molukkers. Zij vochten in de koloniale tijd aan de kant van Nederland.
- Surinamers. Kwamen al naar NL toen het nog een kolonie was, voor studie of werk. Na de
onafhankelijkheid in 1975 en de machtsovername van Bouterse in 1980 emigreerden nog
meer Surinamers.
- Antillen. Zij komen hier heen voor studie of werk.
Gastarbeiders = arbeiders uit andere landen (eerst Italië & Griekenland, later Marokko en Turkije),
die bereid waren om voor een laag loon de klussen op te knappen waar geen Nederlandse
arbeidskrachten voor te vinden waren. Het was de bedoeling dat ze met het gespaarde geld in hun
eigen land een goed bestaan op konden bouwen.
Asielzoeker = iemand die door problemen in eigen land (geweld, vervolging vanwege geloof/seksuele
geaardheid) ons land binnenkomt. Als die op basis van verdragsregels van de VN als vluchteling
wordt erkend, moet NL zorgen voor hulp & opvang.
Vluchteling (volgens VN-Vluchtelingenverdrag van Genève 1951) = iemand die gegronde reden heeft
te vrezen voor vervolging wegens godsdienstige of politieke overtuigen of nationaliteit, dan wel
wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Economische vluchtelingen = vluchtelingen die naar NL komen wegens de grote armoede in eigen
land.
Nieuwe vreemdelingenwet 2000 = in deze strengere wet werd bepaald dat een vluchteling een
verblijfsvergunning kan krijgen als hij:
- Geldige identiteitspapieren bij zich heeft.
- Aannemelijk kan maken dat hij bij uitzetting risico loopt in zijn eigen land.
- Om humanitaire redenen niet kan worden teruggestuurd naar zijn land (bv als godsdienst
niet wordt geaccepteerd).
Verkorte procedure = hierin wordt binnen 48u bepaald of een asielzoeker een geloofwaardig
vluchtverhaal heeft.
Procedure nieuwe Vreemdelingenwet:
1. Aanmelden bij een aanmeldcentrum (AC), om te kijken of je recht heeft op een
vluchtelingenstatus.
2. Als je wordt toegelaten tot de asielprocedure, ga je naar een asielzoekerscentrum (AZC)
waar je de beslissing moet afwachten.
3. Als je aanvraag wordt afgewezen, wordt je opgevangen in een uitzetcentrum. Daar
worden de papieren in orde gemaakt voor de terugkeer.
Gezinshereniging = mensen die legaal in NL verblijven, laten ook hun familie overkomen.
Kettingmigratie = als naast directe familie ook andere familie naar NL komt.
Gezinsvorming = een partner uit een ander land laten overkomen, om te trouwen.
§5
Voor de manier waarop overheid en mensen omgaan met de culturele diversiteit in een pluriforme
samenleving bestaan de volgende mogelijkheden:
- Segregatie
- Assmiliatie
- Integratie
Segregatie = het opdelen van een samenleving in gescheiden delen. Als cultuurgroepen volkomen
langs elkaar heen leven (kinderen op aparte scholen, bevolkingsgroepen in aparte wijken). Dit kan
lijden tot een apartheidsregime.
Assimilatie = de tegenhanger van segregatie. Hierbij past een bevolkingsgroep zich zo volledig
mogelijk aan, dat de oorspronkelijke cultuur zo veel mogelijk verdwijnt.
Integratie = als bevolkingsgroepen zich aanpassen aan de dominante cultuur, maar gedeeltelijk hun
eigen cultuur behouden.
Cultuurrelativisten vinden dat je niet over een andere cultuur mag oordelen.
- Culturen zijn gelijkwaardig.
- Je kunt de normen en waarden het beste begrijpen vanuit de cultuur waarin ze gelden.
- Westerse samenlevingen leggen de nadruk op grondrecht & individuele behoeften,
Arabische en Aziatische samenlevingen gaan uit van het collectief & de gemeenschap.
Cultuuruniversalisten vinden dat bepaalde waarden zoals de universele mensenrechten in elke
cultuur zouden moeten gelden.
- Cultuur is beter, als de basiswaarden beter worden gegarandeerd en beschermd.
- Hieruit concluderen ze dat de westerse culturen beter zijn dan niet-westerse culturen
(omdat daar de grondrechten worden aangetast).
Voor de sociale ongelijkheid van niet-Nederlanders die sociaaleconomisch achterblijven was een
aantal oorzaken:
- De teruglopende economie.
- De omvang en de concentratie van migrantengroepen.
- Gezinsvorming.
- Taalachterstand.
- Discriminatie & beeldvorming.
In de jaren 70 verloren veel laaggeschoolde of ongeschoolde werknemers (waaronder [oudere]
migranten) hun baan, doordat veel industrie werd geautomatiseerd of verplaats naar
lagelonenlanden.
Door gezinsvorming (partner uit buitenland halen) leren de allochtone kinderen in hun cruciale
peuterjaren geen Nederlands. Dit komt doordat de buitenlandse partner meestal geen Nederlands
praat. Op latere leeftijd (tijdens studie) krijgen ze hier last van, en kunnen ze hun kansen niet
optimaal benutten.
De overheid heeft de laatste decennia maatregelen genomen om de sociaaleconomische
achterstanden en de sociale ongelijkheid te bestrijden:
- De overheid voert een doelgroepenbeleid op de arbeidsmarkt.
- De overheid grijpt in als er te veel ‘zwarte’ of ‘arme’ wijken dreigen te ontstaan en
investeert dan ook fors in achterstandswijken.
- De overheid is begonnen om het taalniveau van peuters en kleuters te meten om
problemen eerder te signaleren.
- De overheid ondersteunt, maar is ook op een aantal punten strengen geworden om
deelname aan de Nederlandse samenleving te stimuleren.
§6
Orthodoxe christenen & orthodoxe moslims zijn ervan overtuigd dat:
- Mannen (door God/Allah) boven de vrouw zijn gesteld.
- Homoseksualiteit een zonde is.
Bijzonder onderwijs = scholen met een godsdienstige identiteit (bv katholiek, protestants etc.), of
scholen die zijn gebaseerd op onderwijskundige uitgangspunten (bv daltonscholen,
montessorischolen, ‘vrije’ [antroposofische] scholen).
Wij-Zijdenken = twee groepen die tegenover elkaar staan.
Het is lang niet altijd duidelijk waar de grenzen van persoonlijke vrijheid liggen. Dit is in het bijzonder
het geval als:
- Er sprake is van botsende grondrechten.
- Naleving niet of moeilijk kan worden afgedwongen.
Met name 3 grondrechten kunnen botsen:
- Het verbod op discriminatie.
- De vrijheid van godsdienst.
- De vrijheid van meningsuiting.
Seculiere overheid = niet-religieuze overheid. De kerk is gescheiden van de staat.
§8
J.P. Balkenende ‘gemeenschappelijke waarden en normen’:
- De samenleving kan alleen bestaan als mensen bepaalde waarden en normen met elkaar
delen.
- Hij laat zich inspireren door de Amerikaanse socioloog Amitai Etzioni. Hij zegt dat de
ideale samenleving gekenmerkt wordt door een ‘mozaïek waar de mensen ongeveer
dezelfde ideeën over goed en kwaad hebben’.
Kees Schuyt ‘conflicten hou je niet tegen’:
- De samenleving heeft een aantal ‘steunberen’ nodig om niet in te storten:
 Een eerlijk rechtsproces.

-
Religieuze tolerantie, waarin groepen elkaar niet meer naar het leven staan,
maar waarin alle verschillen in stand blijven.
 Het zoeken naar wetenschappelijke waarheid, die nooit partijgebonden
waarheid kan zijn.
 Niet-gewelddadige conflictbestrijding, die conflicten in de samenleving niet
ontkent of negeert, maar er wel voor zorgt dat deze conflicten niet uit de
hand lopen.
Een samenleving heeft deze steunberen nodig om met tegengestelde groepsbelangen en
religieuze verschillen om te gaan, zonder tot sociale wanorde of destructie te vervallen.
De steunberen bieden ruimte aan meningsverschillen.
De steunberen doorbreken het principieel denken in wij-zijschema’s.
Tariq Ramadan ‘stop de slachtofferrol’:
- Vindt dat moslims zelf een bijdrage moeten leveren aan het beter functioneren van de
pluriforme samenleving.
- Vindt dat moslims de slachtofferrol te veel koesteren, en zegt dat moslims zich daardoor
te veel gediscrimineerd en gemarginaliseerd voelen.
- Pas als de moslims volwaardig meedraaien in de Europese maatschappij kunnen ze een
moderne, Europese islam van de grond tillen.
Ruud Lubbers, Halleh Ghorashi, Naema Tahir ‘vier de komst van de migranten’:
- Zetten zich in voor een duurzame, rechtvaardige en vreedzame wereld en stimuleren de
Nederlanders meer over de dijken te kijken.
- Niet integratie van allochtonen moet de centrale opgave zijn, maar participatie van
(Nederlandse & buitenlandse) medeburgers. Integratie suggereert dat de Nederlander
beter is dan de nieuwkomer. Van die scheve verhouding moeten we af.
- We moeten onszelf, oude en nieuwe Nederlanders, gaan zien als transnationale burgers,
waarbij het tegelijkertijd leven vanuit verschillende culturen en identiteiten geaccepteerd
en zelfs al positief gezien wordt.
- Circulaire migratie moet mogelijk zijn en zelfs gestimuleerd worden. Migranten moeten
tijdelijk terug kunnen gaan naar hun land om de in Nederland opgedane kennis en
ervaring over te brengen. Daarbij is belangrijk dat mensen, als ze teruggaan, niet het
recht op verblijf in NL verspelen, zoals nu het geval is.
Download