Onderwijkunde – prof. Martin Valcke Inleiding: Wat is onderwijskunde? Onderwijskunde stelt zich de vraag ‘hoe het ontwikkelingsniveau van een bepaald individu of een groep van individuen beïnvloeden? Onderwijskunde zoekt een aanpassing aan bepaalde situaties, onderwijs moet een oplossing bieden aan problemen o o Onderwijskunde is het wetenschapsgebied dat zich op leren en instructie richt. Dit binnen een grote variatie aan formele en informele contexten. Het is toepasbaar op alle leeftijdsgroepen die leren in alternatieve en traditionele contexten. Formele contexten: zijn geregeld via wetten, decreten of interne regelgeving, vaak in een schoolse context Bv.: kleuter, lager, middelbaar onderwijs, vdab opleidingen… Informele contexten: zijn niet systematisch geregeld, strikt gestructureerd of hebben geen verplicht of gereguleerd karakter Bv.: EHBO opleiding voor vrijwilligers, ontwerpen van een tentoonstelling,… Onderwijskunde is niet alleen onderwijs! De begrippen leren en instructie worden benadrukt. Het is veel breder dan enkel ‘school’. (instructional sciences in het engels is een betere benadering) Hoofdstuk 1: Referentiekaders voor onderwijskunde Meta-analyse (een analyse van een of meerdere onderzoeken) van John Hattie (2009) is bron van dit thema. Het is een analyse van vele onderzoeken. Effect sizes: o Vertellen iets over de grootte en dus de relevantie van vastgestelde significatieverschillen. En wordt weergegeven met de letter d (berekening zie statistiek) ze geven dus antwoord op de vraag ‘WAT WERKT?’ Indien het effect size groter is dan 0.40 (dus d > 0.40) dan spreken we van een goed effect. (d = standaard deviatie) Waarom?: 0.40 is de gemiddelde van alle invloeden die werden onderzocht Leerlingen evolueren vanuit zichzelf dus 0.2 = d wordt beschouwd als ontwikkelingseffect Leerkrachten gaan bij nieuwe aanpak allerter zijn, leerkrachteffect is ook goed voor ongeveer 0.2 = d Vanaf 0.4 is er dus een added-value Hoofdstuk 2: Verschillende dimensies in het referentiekader : visie op leren en instructie. Actoren/stakeholders o Visies op concrete situaties met betrekking tot leren en instructie kunnen zeer sterk verschillen. Deze verschillen hebben betrekking tot de verschillende demensies waaruit ze bekeken wordt. Ze nemen een rol op in de nieveaus. o De visie/reactie van iemand is afhankelijk van zijn belang bij een specifieke thematiek. Een ouder reageert anders dan een leerkracht bv. Ze worden stakeholders, actoren of belanggroepen genoemd. Ze zullen zich afhankelijk van de situatie anders opstellen. Aggregatieniveau o De manier waarop actoren de thema’s benaderen is ook afhankelijk van het aggregatieniveau waarop ze zich bevinden. Er zijn er drie Microniveau: de concrete leer- instructiesituatie (bv. Een klas, interactie leerkracht leerling,…) Mesoniveau: een hogere instantie bv. De school, universiteit, instelling,… Macroniveau: de ‘hoogste’ instantie zoals ministers, de overheid, politieke instanties,… Organisatie o Rol en plaats van de actorern, variabelen en processen. Ze zijn beinvloed door beschikbare tijd, ruimte, budget,… Didactisch handelen o Concrete activiteiten die actoren (meestal instructieverantwoordelijke) opzetten om leeractiviteit uit te lokken Actoren op een bepaald aggregatieniveau zullen vanuit hun visie op leren en instructie de organisatie, didactisch handelen en de leeractiviteit vormgeven. o Het referentiekader wordt in zijn geheel, continu beïnvloed door de context Hoofdstuk 2: Het referentiekader Het referentiekader is bedoeld als een overkoepelend denkschema, een thinking tool, dat het totale object van de onderwijskunde zoals het zich manifesteert doorheen de verschillende deelwetenschappen probeert te omvatten. Het is toepasbaar op elke leer-instructiesituatie Het geeft de structuur weer die helpt de theorie en het onderzoek in verband met onderwijskundige actoren, processen en variabelen te ordenen Het referentiekader fundeert zich in het wetenschappelijk onderwijskundig denken We onderscheiden 3 niveaus o Microniveau o Mesoniveau o Macroniveau Het Microniveau We kijken naar leren en instructie als zeer observeerbare activiteit, de directe interactie tussen instructieverantwoordelijke en lerende. Actoren: leerkrachten, student, trainer o Instructieverantwoordelijken : leerkracht, trainer… kenmerken: Leeftijd, interesses, eigen visie (beliefs) begeleiding: bv mentoren of websites o lerende: leerling, student,… kenmerken: sociaal-economische-status, geslacht, leeftijd, eigen visie (beliefs) begeleiding: zorgkaders zoals CLB, zorgleerkrachten,…. Context: geheel van instructie externe variabelen. o Bv de omgeving: bos , kasteel,… o Verwijst niet naar de inkleding van instructieactiviteiten o Ook ouders kunnen hiertoe behoren Leeractiviteiten o Gevolg van instructieactiviteiten o Moet vanuit de lerende komen Organisatie dimensie o Grootte van instructiegroepen, beschikbare tijd, het uurrooster o Onderwijs kan zeer verschillend georganiseerd worden Didactisch handelen/ instructieactiviteiten o Er zijn 3 historische modellen Bildungstheoretische modellen Informatietheoretische modellen Lerntheoretische modellen o Vijf componenten waarin onderlinge interactie aan bod komt Leerdoelen Hetgeen men nastreeft bij de instructie dat concreet observeerbaar is Leerstof De concrete selectie aan informatie die de actoren gebruiken in hun leeractiviteiten Instructiestrategieën De concrete acties van de instructieverantwoordelijke waardoor hij leeractiviteiten bij de lerende uitlokt Media De gematerialiseerde vorm van de leerstof die men gebruikt bij didactische werkvormen Ipads, boeken,… Toetsing De manier waarop men het bereiken van de doelstellingen controleert Hoofdstuk 3: Van een behavioristische visie op leren naar het onderwerp van instructie Filosofische voorlopers van het behaviorisme: de associatieleer Het kernbegrip: associatieleer Er zijn blijkbaar kennisobjecten die we in ruimte en tijd dicht bij elkaar gebruiken en waarbij het ene element vrijwel automatisch het andere oproept. Dit noemen we associatie Een associatie is een verbinding tussen twee psychische inhouden o Waarnemingen o Gevoelens o Eigen voorstellingen van iets Het ontwikkelen van associaties gaat volgens enkele wetten: associatiewetten o o o Principe van contiguïteit (tijd/ruimte) Wanneer gevoel, waarneming, voorstelling A en in tijd en ruimte gelijk voorkomt met B, dan zal na een tijd A automatisch B oproepen Bv. citroen-zuur, honing-zoet Principe van gelijkheid Als twee gevoelens, waarnemeingen of voorstellingen op elkaar gelijken, dan vormen ze al snel een associatiepaar Bv. Boom-struik, boter-margarine Principe van contrasten Wanneer A en B extreem van elkaar verschillen Bv. Winter-zomer, zwart-wit De associatieleer ontstond uit de visie van verschillende Britse Associanisten o David Hartley (1705-1757) Parallelisme tussen fysische en psychische toestand Doctrine van vibraties Zocht een verband tussen fysische elementen en het zenuwtelsel Verklaart alle automatische bewegingen (reflexen) Doctrine van associaties Bouwt verder op doctrine van vibraties Staan voor de gewilde en bewuste secundaire automatische patronen die men opbouwt o Thomas Brown (1778-1820) Niet associatie maar suggestie waarmee hij de actieve en selectieve werking van de geest benadrukt Stelde de primaire suggestiewetten op (zelfde als associatiewetten) Stelde secundaire suggestiewetten op deze houden rekening met individuele verschillen dit verklaard waarom mensen soms eerder onverwavhte associaties maken bv koud-donker.. o James Mill (1773-1836) Werkte ideeën van Hartley verder uit en noemde het de ‘Mentale Mechanica’ Kennis opbouwen = toevoegen van ideeën aan eerde ideeën De associatie wordt versterkt door de levendiheid (vividnes) van de perceptie van de werkelijkheid en de frequentie/herhaling van deze associatie Zijn zoon John Stuard Mill was het niet akkoord met zijn vader, hij zei dat door toevoeging van ideeën de oorspronkelijke gedachte kan veranderen in een nieuwe gedachte. Onderzoeksbasis o Van filosofie naar theorie en empirie o Ebbinhaus (1773-1836) Ging een experimentele invalshoek gaan hanteren, hij onderzocht onder meer het vergeten Hij beschreef als eerste de vergeetcurve Hij ontdekte verschillende dingen Herhaling is belangrijk Ezelsbruggetjes helpen Beter 5 keer kort dan 1 keer lang Memoriseer hardop of gebruik een visuele voorstelling o Johan Friedrich Herbard (1776-1841) Onderwijskundige avant la lettre was huisleraar bij 3 kinderen hij hanteerde twee centrale concepten apperceptie (kern van de opvatting van het herbartianisme) o de activiteit of het proces van het assimileren, aanpassen en identificeren van een voorwerp, impressie of een idee alle kennis baseert zich op de eerste waarneming de eerste indruk ‘zinkt’ naar beneden onder het bewustzijn en wordt gewekt door een volgende impressie en versmelt ermee tot een geheel, dan zinkt het weer enz… de mate waarin het idee wordt geintegreerd is bepalend voor de volgende ervaring zorgvuldige opeenvolging van de materialen waarmee men in contact komt is dus belangrijk iets aanleren dat niet kan gekoppeld worden aan aanwezige ideeën is nutteloos interesse interesse en kennis reageren op elkaar, men heeft interesse in iets als men het kent en als het al in het verstand aanwezig is o hij was tevens de grondlegger van de interessepsychologie dit zijn de kenmerken van het Herbartianisme leren gaat volgens herbart beter als de lerende zeer intensief met de leerstof bezig is, hij stimuleerd dit door meerdere voorbeelden te geven, verschillende ervaringen,… als men zich beperkt tot een enkel aspect zal de ‘interesse’ ook slechts eenzijdig zijn. Cognetieve en persoonlijke vorming gaan hand in hand. Herbart verwoorde zijn theorieën in vijf stappen die volgens hem noodzakelijk zijn voor een goede instructie- uitwerking: 1. Voorbereiding (Vorbereitung): a. Bereid leerling voor op nieuwe inhouden, vermijd dat er ongekende leerstof wordt aangebracht en wekt interesse 2. Presentatie (Darbietung) a. Presenteer de nieuwe inhouden let bij de presentatie op een goede voorstelling, representatie van de inhouden 3. Associatie (Vernupfung) a. Relateer nieuwe leerstof aan oudere lessen 4. Generalisatie (Anwendung) a. Presenteer gevarieerde oefeningen en voorbeelden zodat de generieke toepasbaarheid voldoende ervaren wordt 5. Toepassing (Zusammenfassung) a. Bied oefeningen aan om de nieuwe leerstof te verankeren in de ervaringen en geef veel oefeningen zodat je weet dat de inhouden goed beheerst zijn. Latere herbartianen gingen meer de nadruk gaan leggen op het handboek. De start van het behaviorisme o Twitmeyer (1873-1943) Deed onderzoek naar de kniepeesreflex Stimulus (tik van hamer) => organisme (knie) => Respons (reactie van de kniepees) Om te vermijden dat de patiënten zouden schrikken deed hij steeds eerst een belletje rinkelen Stimulus (belletje) => stimulus (tik van hamer) => organisme (knie) => respons (reactie van kniepees) Na een paar keer werd de oorspronkelijke stimulus vervangen door de nieuwe stimulus. Bij het rinkelen van het belletje wipte het been spontaan omhoog Stimulus (belletje) => organisme (knie) => respons (reactie kniepees) o Pavlov (189-1936) Ook pavlov deed onderzoek naar de geconditioneerde reflex Ook onderzoek naar gepeste jongeren, bij het rinkelen van de schoolbel kregen ze automotisch angs omdat ze na school gepest werden o o Thorndike (1874-1949) het connectionisme Connectionisme Proeven met dieren Volgens thorndike is de leertheorie algemeen geldig zowel voor dieren als voor mensen Hij stelde vier wetten op die van toepassing zijn bij onderwijs 4 wetten van thorndike Law of effect o Als een positieve reactie volgt op een respons, dan versterkt dit de connectie Law of readiness o Als lerenden klaar zijn om nieuwe dingen te verwerven zullen ze gemakkelijker nieuwe inhoud oppikken o Betere aaneenschakeling S-R ketens Law of exercise o Hoe meer de relatie tussen stimulus en respons herhaald wordt hoe sterker de relatie wordt en visa versa Associative shifting o Reacties op een bepaalde stimulus kunnen indien voldoende herhaald ook volgen op andere stimuli wanneer deze maar in kleine mate verschillen. Dus steeds een klein stapje meer o Toen hij zijn law of effect empirisch wou gaan onderzoeken bleek dat negatieve consequenties (bestraffing) niet effectief is om de frequentie van het ongewenst gedrag te verminderen, een negatieve bekrachtiging heeft geen leereffect maar kan schrikreacties en faalangst veroorzaken Na verder onderzoek bleek wel goed te zijn stil te staan bij de interpretatie van de bekrachtiging, zoals ‘waarom krijg je nu geen beloning?’,... We onthouden het belang van positieve bekrachtiging, prijzen en waardering o Thorndike paste zijn wetmatigheden ook op andere niveaus toe Wiskundeles Geschiedenis,… John Watson o Alle leren kan teruggebracht worden tot geconditioneerde (door herhaling) reflexen/responses o Het is wel mogelijk de ene stimuli te vervangen door de andere (thorndike) o De geconditioneerde reflex of respons moet uitgelokt worden door de instructieverantwoordelijke door deze systematisch te combineren met een bepaald stimulus Geloofde dat niet alleen reflexen uitgelokt konden worden maar ook emoties ‘little albert’ Leerde een 11 maand oud kind angst aan door het met zachte dieren te laten spelen en tegelijk op een metalen buis te kloppen. Na een tijd werd het kind bang van dieren met een zachte pels Skinner o Gaat ipv de stimuli, de bekrachtiging die op de respons volgt manipuleren om de frequentie van het gedrag te beïnvloeden o o o o o Dit noemen we operante conditionering Leren volgens Skinner Leren= het onstaan van een observeerbare gedragsverandering Black box: skinner ontkent de interne denkprocessen niet maar zegt dat ze verborgen zijn Niet de stimulus, noch de respons maar de consequentie is belangrijk (=Feedback) Skinner box: hij paste zijn bevindingen van dieren toe op mensen alhoewel ze bij de mens complexer waren Geprogrammeerde instructie Teaching Machines Controversiële wetenschappelijke en onderwijskundige ideeën => Operante Leren Contingentieprincipe Gedrag bekrachtigen in tijd en ruimte voldoende dichtbij Dus bv niet een week later pas feedback geven Beter positief bekrachtigen en steeds kritischer worden. Niet straffen want dat beïnvloed het leergedrag toch niet Shaping/succesieve approximatie Het instructieproces bij skinner kent drie grote aanpakken Promting: voortonen, uitlokken (het antecedent) Chaining: eenvoudige en eenduidige stappen na elkaar Shaping: alle gedrag die in de richting van het gewenste gedrag gaat positief bekrachtigen Onderwijs Ontwerpen Omschrijf het eindgedrag zeer exact Beschrijf initieel gedrag van de lerende Taakanalyse Leid de student door een sequens en koppel positieve bevestiging Geef snel feedback Evalueer of de einddoelen bereikt zijn Lerende moet studeren aan zijn EIGEN tempo Van opvatting over leren naar een opvatting over instructie Het is belangrijk dat men de leerdoelen juist formuleerd. Wat wil men precies bereiken rond een bepaald onderwerp? o Welk gedrag wil ik uitlokken o Wat ga je doen? o Niet langer de leerstof of leerinhouden zijn het uitgangspunt! Wel gedragsdoelen Beschrijf precies wat je wilt dat de lerenede doen om correct te handelen, scoren, presteren en let op dat je aangeeft hoe je dit gedragswijs kunt merken identificeer dan het werkwoord dat het beste past bij het verwachte gedrag, welke condities vraagt dit gedrag? Schrijf voor elk gedrag een afzonderlijk leerdoel! Taxonomie o Een opvolging van ‘handelingen’/categorieën. Met kan pas over gaan naar de volgende als men aan der eerdere voldeed Belang van gefundeerd gedrag Belang van funderende basiskennis Leermachines en geprogrammeerde instructie o Leermachines zijn misschien wat historisch maar hebben zeker veel effect gehad op de toepassing van computers en internet o Geprogrammeerde instructie/GI: een instructiesysteem dat de leermaterialen en de media centraal stelt in de instructiesetting. Aan de hand van GI kan de lerende volledig zelfstandig studeren. Deze materialen zijn ontwikkelt volgens de behavioristische principes o o o o Pressey Grootvader van de leermachines Ontwikkelde een examenmachine Doelen o Tijdwinst o Wegnemen van routineklussen bij instructieverantwoordelijke o Onmiddellijk laten ervaren van fouten o Indrillen van geheugenleerstof Skinner Ging verder met de ontwikkeling van leermachines Pikte in op het ontbreken van terugkoppeling en het geven van een respons Wilde dit vermijden omdat dit niet met het behaviorisme strookte Algemene kenmerken ven GI Alles gaat in kleine stappen Men probeert de lerende naar het juiste antwoord te sturen Onmiddellijke controle en terugkoppeling (feedback) lerenden krijgen onmiddellijk info over de juistheid of onjuistheid ervan Geleidelijke vooruitgang door steeds minder cues/hulp te geven en de vragen moeilijker te maken Meetbaarheid, het antwoord moet controleerbaar zijn Open antwoordvormen Aanpassing: programma moet zich aanpassen aan de lerenden (schoolvorderingen, rijpheid, intellegentie,…) Aanvankelijk gebeurde GI lineair, maar later was er ook sprake van vertakte GI Via GI ontstonden verschillende leermachines o Lerende zit voor een scherm en krijgt zinnen te zien waar het woord ontbreekt. De lerende vult dit in en kijkt of het antwoord juist is Computer assisted learning o Heeft veel meer mogelijkheden dan leermachines o Kan een veel complexere vertakking hanteren De positieve effecten van GI en CAL werden meerdere malen bewezen, maar is ook beperkt (Hattie 2009: effect size = 0.39d) o Vandaag de dag zijn er veel computerpaketten waarvan de vrijheid zo groot is en de interactiviteit het exploratiegedrag ondersteunen dat er vaak geen sprake meer is van behavioristische eigenschappen Feedback De effect size van feedback is vrij groot : hattie 0.73=d Het is de informatie over hoe goed een student heeft gepresteerd in relatie tot een standard of doel Het kan zowel intern als extern zijn o Effectieve vormen van feedback Geven van cues 1.10d Info geven over prestaties 0.95d Bekrachtiging 0.94d Video of audio feedback 0.64d Computerfeedback 0.52d Leerdoelen aanhalen bij feedback 0.46d Evaluatie feedback dor student 0.42d o Minder effectieve vormen van feedback Verbetering van fouten staan centraal 0.37d Uitgestelde feedback 0.34d Straffen 0.20 … Er zijn drie soorten types feedback o o Feed UP: Wat heb ik tot nu toe gedaan om het probleem aan te pakken?, wat kan ik je al vertellen en wat niet?, wat was makkelijk? Wat was moeilijk? Feed back: o Hoe goed heb je het gedaan?, Helder en transparant antwoord ten aanzien van de vraag Feed forward: wat kan je nu aanpakken?, hoe kan je dieper graven? Waar kenje nog meer over te weten komen? De feedback kan verschillende uitgangspunten hebben o FT>FP>FR>FP Feedback taak (FT) De aspecten van de taak die juist, correct, volledig zijn beoordelen (punten geven) Feedback over proces (FP) Waarom zijn deze antwoorden juist, juiste oplossing, juiste aanpak Feedback over mate van zelfregularisatie (FR) Kan de lerende zelf feedback geven? Waarom faalde de lerende? (attributies) In welke mate zoekt de lerende zelf naar hulp Wat is het zelfvertrouwen van de lerende Feedback over student zelf (FS) Prijzen van de leerling, Mastery Learning o De basis van de mastery learning benadering is gelegd door J.B carrol en werl later uitgewerkt door Bloom o Er is duidelijk een behavioristische basis herkenbaar Geven van cues Bekrachtigingsschema’s o Leerproces is een functie van vijf variabelen Beschikbare tijd Doorzettingsvermogen en vasthoudenheid van de lerende (perseverance) Aptitude, tijd die nodig is om iets te beheersen Kwaliteit van instructie Aanleg (mate waarin de lerende in staat is iets te begrijpen) Zie pagina 125 voor details Leerlingen verschillen meer in tijd die ze nodig hebben iets te bereiken dan in hun mogelijkheden! Afgeleide visie op instructie: Bloom o Leg per onderwerp steeds de hoofddoelstellingen vast o Splits de volledige materie op in kleinere delen (subdoelen) o Bepaal de te gebruiken leerstof en instructiemethode (dedactische werkvorm) o Voorzie per leereenheid een diagnostische test om de vooruitgang te laten meten n problemen te vinden o Gebruik deze testinfo om aanvullende info te geven Mastery learning is effectief en positief gestart door Carrol en Bloom benadrukt dat men rekening moet houden met de individuele verschillen tussen lerenden het behavioristische is goed herkenbaar door de cues (prikkels) en bekrachtigingsschema’s Het leerproces is een functie van vijf variabelen (carrol) 1. 2. 3. 4. 5. beschikbare tijd perseverance (doorzettingsvermogen) van de lerende de aptitude (tijd die een lerende nodig heeft om iets te beheersen kwaliteit van instructie aanleg (mate waarin lerende in staat is iets te begrijpen) Afgeleide visie op instructie Bij het plannen van instructie hanteert Bloom de volgende aanpak: Leg hoofddoelstellingen vast per onderwerp Splits op in kleinere delen en subdoelen Bepaal de leerstof en instructiemethode Voorzie elke leereenheid van een test om de vooruitgang te meten Gebruik deze info om lln aanvullende instructie te geven zodat hij kan aansluiten bij de rest van de groep Mastery learning is vooral effectief bij individueel opgezette instructieprocessen. Als er genoeg tijd en ondersteuning is kan 95% van de lerenden de doelstellingen halen. Het mastery learning heeft verschillende doelen en is effectief op verschillende vlakken Meer en langer onthouden, positiever tegenover leerinhouden en meer zelfvertrouwen geven aan lerenden o Sleutel hiertoe is dat men individueel werk en op de goede manier feedback geeft o Kwaliteit van de leermaterialen zijn essentieel Matery learning heeft meer effect bij studenten met een zwakkere aanleg Vanaf het de leerjaar zeer effectief Contingency contracting Is een directe aangepaste toepassing van de principes van skinner Vaak bij kinderen met leerproblemen en emotionele, sociale en gedragsproblemen Men combineert een negatieve respons met een gedrag dat men wenst te veranderen Kort: het is het maken van afspraken rond het niet bekrachtigen van een gedrag o Bv. Rokers stellen een contract op met zichzelf waarin ze zeggen dat als ze niet rookvrij blijven ze geld naar een politicus opsturen die ze niet kunnen uitstaan o Bv. Ik beloof dat ik mijn oefeningen voor wiskunde maak vandaag, als ik dit doe mag ik een kwartier vrij spelen Het is een beetje een grootmoeders principe: als ik dit doe dan mag ik dat doen… Het benadrukt de zelfcontrole van het leren Een nut van CC is om on-task gedrag van lerenden te verbeteren in een lagere schoolcontext. Het contract wordt door de IV opgesteld, maar de bekrachtiging kan gekozen worden door de leerlingen zelf. De bekrachtiging moet contingent zijn, enkel als het juiste gedrag vertoond wordt volgt er een bekrachtiging. Anders niet. De bekrachtiging kan zowel positief als negatief zijn maar positief is natuurlijk beter.de bekrachtiging kan sociaal zijn (jonge kinderen, bv fysisch vontact, aanmoediging) of materieel (snoep, een cadeau,..)of activiteitsbekrachtigers. Er zijn enkele ontwerpprincipes 1. 2. 3. 4. 5. 6. Contractbeloning volgt onmiddellijk Eerste contracten steunen op successieve approximatie (positief dus) regelmatige maar beperkte beloningen De lerende voelt zich door het contract gestimuleerd om de taak af te werken Eerst werken dan spelen Contract is fair, duidelijk en wordt gevolgd en is positief opgesteld Personalized System of Instruction (PSI) Personalized System of Instruction Het ‘Keller plan’; een sterk behavioristische visie op instructie: Leerstof opsplitsen in kleine delen Lerende werkt individueel op eigen tempo Lerende wordt getest en krijgt onmiddellijke feedback Pas na 80% beheersing mag de leerling naar het volgende item Lezingen zijn ter bevordering van de motivatie PSI wordt vaak online gebruikt om de kosten ervan te beperken. Als er in kleine groepjes regelmatig feedback gegeven wordt, stimuleert dit ook de tijdsplanning van de lerenden. Indien je goede resultaten en een positievere houding wil behalen, dan moet je: Concrete doelstellingen formuleren Frequent toetsen Proctoring (begeleiden) Beheersingsleren aanwerven Naar een hoog beheersingsniveau streven Direct Instruction Ontwikkeld door Engelmann. Aanpak was gericht op kinderen met leermoeilijkheden, maar is nu ook geïntegreerd in het reguliere schoolleven. DI-toepassingen zijn empirisch onderbouwd: de efficiëntie en effectiviteit zijn bewezen. Vooral voor begrijpend lezen, talenonderwijs en wiskundeonderwijs. De kern bestaat uit: Gedetailleerde instructiepakketten: volledig en zeer concreet uitgewerkt Leerkrachten volgen dit in een stap-voor-stap gestructureerde opbouw Leerkrachten werken in kleine groepjes Er wordt een hoog tempo aangehouden en men volgt procedures om fouten aan te pakken Direct Instruction geeft Richtlijnen over hoe lerenden en IV’s samenwerken om een positieve leerhouding te stimuleren Ontwerprichtlijnen: Zorgvuldige inhoudsanalyse Zeer heldere communicatie tussen IV en lerenden Specifieer wat de IV moet doen Verzorg opeenvolging in de instructie Organiseer een lessenreeks (zie afbeelding) Fouten worden binnen DI aangepakt door eerst een modellerende eerkracht die dan vraagt om samen met de lerende de opgave opnieuw uit te voeren. Later volgt dan een nieuwe test. Bij een concrete aanpak let de IV op: Samenstelling van groepjes Tijd besteed aan actieve deelname Continue toetsing Actieve deelname: choral respons (koorspreken) Signalen als cues om een reactie uit te lokken Hoog sturend tempo (pacing) Guided practice (voordoen en laten nadoen) ML-Eisen vooropstellen Directe foutencorrectie Kritiek op direct instruction is dat de leerkracht beperkt wordt in zijn eigen inbreng, zijn eigen lesgeven omdat hij het schema strak moet volgen. Kritieken op het behaviorisme De rol van instructieverantwoordelijke wordt geminimaliseerd en geautomatiseerd (bv bij DI) Onderwijssituatie is te koel en mechanisch, mens is een biologische machine die reageerd op goed voorbereide prikkels Het onderwijskundige materiaal kan niet altijd zo ver opgesplitst worden Men wil dat alles meetbaar is, soms kan dit niet (bv attitude) Geen aandacht voor samenwerking Hoe frequent moet men bekrachtigen, neemt de interesse soms niet af en de nood aan bekrachtiging toe? Bekrachtiging is individueel Enkel observeerbaar gedrag.. hoe moeten we dan de leerpakketten uitwerken voor moeilijke cognitieve vaardigheden Behaviorisme biedt geen mogelijkheid om gedragssequensen af te stemmen op de individuele leerling Hoofdstuk 4 : Cognitivisme Vergelijking met het behaviorisme Behaviorisme benadruk dat leren alleen betrekking heeft op waarneembaar gedrag, dat we alleen kunnen onderzoeken door directe observatie. Cognitivisme stelt dat: Naast het waarneembare gedrag ook het mentale gedrag, de inzichten en interne beelden belangrijk zijn We verder kunnen gaan dan de observatie van het gedrag (introspectie en indirect afleiden) De black box van het behaviorisme wordt dus opengebroken. In theorie is er een duidelijke breuklijn, maar in de praktijk verloopt dit anders. De zuivere leer zal je nooit terugvinden. Enkele voorlopers van het cognetivisme Wilhelm Wundt o hij verscherpt het onderscheid dat fysiologie het lichaam als studieobject heeft en de psychologie zich bezighoudt met de innerlijke wereld (introspectiemethode) Winn en Snyder o Ook de neurofysiologische basis van perceptie en cognitie kan als studieonderwerp dienen Gestaltepsychologen o Onze perceptie en het begrip van wat we waarnemen de wereld hangt af van de mate waarin we gehelen waarnemen (weinig empirische ondersteuning) Soorten kennis Er zijn volgens het cognetivisme drie soorten kennis die we onderscheiden 1. Declaratieve kennis a. Definities, wetten, feiten, … we vinden deze in boeken, naslagwerken, encyclopedieën,… b. Ze wordt snel vergeten als ze niet actief wordt gebruikt en kan snel opgenomen worden 2. Procedurele kennis a. Methoden waarin declaratieve kennis wordt gebruikt i. Specifiek: bv schaatsen, zwemmen, fietsen ii. Algemeen: probleemoplossingsvaardigheden, samenvatten b. Men vind ze niet terug in boeken en nemen tijd om te leren 3. Metacognitieve kennis a. Kennis over hoe we zelf denken en leren (bv ik weet dat ik meer last heb bij het leren van onderwerp A dan bij onderwerp B Deze soorten zijn bijna altijd met elkaar verbonden Het basismodel bij cognitief leren Modellen: beschrijven hoe , verklaren en voorspellen hoe menen cognitief functioneren, bv het informatieverwerkende model voor cognitief functioneren. Basisassumpties bij het model Onze cognitie wordt voorgesteld door het informatieverwerkingsmodel. Dit veronderstelt een paar dingen: Informatieverwerking gebeurt in stappen die we kunnen plaatsen tussen een stimulus en respons Informatieverwerking is vergelijkbaar met computerprocessen. Het ‘geheugen’ is een metafoor Er zijn grenzen aan wat verwerkt kan worden per stap, hoeveelheid De informatieverwerkende activiteit is interactief Binnen dit model zijn er een reeks processen : waarnemen, herhalen, denken, problemen oplossen, herinneren, vergeten en zich inbeelden Volgens het cognitivisme is er 1 geheugen dat verschillende specialisaties heeft, dit vinden we terug in het multistore model. Episodic memory: gebeurtenissen, plaatsen, tijd Semantic memory: algemene kennis en begrippen Verbal memory: schema’s Visual memory: afbeeldingen, foto’s, tekeningen We spreken ook van het werkgeheugen, het langetermijngeheugen (homonoculus) en het visuele geheugen Om dingen op te slaan in ons geheugen, doorgaat het processen. Soorten zijn: encoderen, informatie organiseren, imaging, monitoring, retrieval strategieën, metacognitieve strategieën allen controleprocessen die de kwaliteit en kwantiteit sterk kunnen beïnvloeden er zijn telkens meerdere processen aan de gang Bottom-up processen: (pijlen omhoog): door stimuli die worden opgevangen veroorzaken een cognitief proces Top-down processen: (pijlen omlaag): bepaald hoe we op de binnenkomende stimuli reageren (afhankelijk van voorkennis, opvattingen, meningen,…) uitlangetermijngeheugen HET WERKGEHEUGEN Het werkgeheugen, of het kortetermijngeheugen bestaat uit: Een supersysteem: de centrale verwerkingseenheid. Een soort aandachtssysteem dat de processen controleert. Twee slaafsystemen: o de fonologische lus (waar verbale info zeer kort wordt opgeslagen en herhaald–tot opslagen) o het visuo-spatiële schetsblad (waar de info zeer kort wordt opgeslagen en herhaald– tot opslagen) De episodische buffer: deze helpt multimodale info gedurende een korte periode geïntegreerd op te slaan. Zo kan info uit het werkgeheugen gerelateerd worden aan info uit het LTG Cognitieve belasting – cognitive load (volgens Sweller) Ons werkgeheugen kan maar een beperkt aantal kenniselementen tegelijk verwerken– maximaal zeven onafhankelijke stukjes info gedurende 20 seconden. We hebben een onbeperkt LTG , dit kunnen we gebruiken om de beperkingen van het werkgeheugen op te vangen Schema’s structureren. Lager-orde schema’s kunnen verbouwd worden tot hogere -orde schema’s die minder werkgeheugen vragen. Er is automatisering mogelijk. Dit verlaagt de belasting van het werkgeheugen. Er zijn drie soorten Cognitive Load 1. Extraneous Cognitive Load a. Hangt af van de manier waarop het leermateriaal gepresenteerd is aan de lerende (visuele ondersteuning, stapsgewijs,…) 2. Intrinsic cognitive load a. Heeft te maken met de compexiteit en is onvermijdbaar 3. Germane cognitive load a. Heeft te maken met het optimaliseren van de cognitieve belasting die samengaat met de ontwikkeling van cognitieve schema’s Dual-Channel Theory Kritiek: Er is veel kritiek op het lineaire karakter van alle stappen in het leermodel. Ze moeten allemaal doorlopen worden stap voor stap.. is dit wel altijd het geval? Weinig uitleg over hoe info van de ene naar de andere wordt overgedragen de concrete werking van controleprocessen blijft dus vaag. een mogelijke oplossing/alternatief is het Dual channel Model hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen twee basale sensorische processen: visuele en auditieve. Hierdoor ontstaat een de info die wordt aangeboden wordt verwerkt in auditief of visueel materiaal. Mentale representaties Dit gaat over hoe mesnelijke kennnis aanwezig is, opgeslagen en gepresenteerd in het menselijke geheugen. de representaties verschillen naargelang het type kennis: Representatie van declaratieve kennis o Proposities basiseenheid bij representatie, een propositie is een idee, het kan juist of fout zijn en bestaat uit argumenten waarmee relaties gemaakt worden. Deze zitten in een netwerk en zijn dus stuk voor stuk verbonden. Hoe beter een propositie geïntegreerd is (en dus samenhangt) hoe hoger de kwaliteit van de opgeslagen info. We moeten afzonderlijke proporties vermijden. o Beeld een beeld is een op een perceptie (zintuigelijke waarneming) gebaseerde representatie, ze houden fysische kenmerken vast die anders verloren zouden gaan. het is geen zuivere weergave van wat we hebben waargenomen (pandabeer tekenen) o Lineaire ordening en semantische kenmerken Orde tussen de elementen is direct toegankelijk. (bv alfabet) ze bestaan uit chunks, een verzameling van geordende elementen. En kan een zekere hiërarchie bevatten dan zijn het semantische netwerken. o Schema’s kennis bestaat niet uit losse ideeën, maar uit schema’s met verschillende netwerken, ordeningen en beelden, die op een bepaalde manier georganiseerd zijn. Een schema is bijgevolg dus een Geheugenstructuur in lange termijn geheugen (de som van alle schema’s is de persoonlijke kennis Abstractie, het bevat maar een selectie aan info die we geselecteerd hebben Netwerk Heeft een context , het is de basis om nieuwe info te verankeren Bestaat uit frames (ze worden dus aan een bepaalde situatie gelinkt) Bij schemas kunnen er personal theories bestaan ( dus eigen verbanden die gelegd worden) bv door kinderen Ook kunnen er misconceptions optreden, dit zijn foute verbanden (vermenigvuldigen is altijd groter, delen is altijd kleiner…) o Scripts Een apart soort schema’s, verwijzen naar een volgorde van gebeurtenissen, of basisstructuur van wat er in bepaalde situaties gebeurt. Het helpt ons verbanden te leggen tussen elementen die we op het eerste moment niet direct zien. Parallel distributed processing Het is niet zo dat elk element maar in een schema voorkomt, een enkel element kan in zeer veel verschillende schema’s staan Parrallel: de schemaconstructie van verschillende vrij vergelijkbare schema’s kan op hetzelfde moment gebeuren. Distributed: constructie van verschillende thema’s: de constructie van verschillende thema’s kan volledig los van elkaar gebeuren er hoeven geen connecties tussen de schema’s te bestaan. Representatie van Procedurele kennis Deze kennis wordt opgeslagen in productiesystemen, dit is dan weer opgebouwd uit afzonderlijke producties, een afzonderlijk stukje verwijst naar een stukje mentaal of fysisch gedrag Dit systeem werkt met conditie-actie regels (ALS-DAN) bv ALS ik sneller wil fietsen DAN moet ik harder trappen. Procedurele kennis is complex en kan beïnvloed worden door de declaratieve kennis. bij het ontwikkelen van producties denk men aan: De algemeen toepasbare systemen en de domeinspecifieke systemen Het automatiseren van de systemen– hierdoor verloopt het proces onbewust of zonder er aandacht aan te besteden. Hierdoor wordt het werkgeheugen niet belast Er is voor beide types kennis een continue afwisseling van opslaan en ophalen uit het LTG Relatie tussen procedurele en declaratieve kennis Ontwikkeling van declaratieve kennis Men noemt dit ook wel Elaboratie (netwerk uitbreiden) Proces waarbij nieuwe info wordt toegevoegd aan reeds bestaande schema’s, zodat dit kan inwerken op de proposities Het belang van scripts interferentie Een tweede stap is de Organisatie (bestaande info indekken) de organisatie werkt in op de beschikbare kennis in het geheugen, de bedoeling van organisatie is om de interne cognitieve structuren te versterken. Er zijn hiervoor verschillende strategieën o Schematiseren: nieuwe knooppunten situeren en kennis ordenen via structureringsprincipes o Hiërarchie aanbrengen o Begrippen toepassen o Opbouw van persoonlijke theorieën (eigen structuren opbouwen) Zowel elaboratie als organisatie illustreren hoe de initiële opbouw van kennis gebeurt en hoe de verdere kennisverwerking verloopt Ontwikkeling van procedurele kennis Cognitieve fase o Hier ontbreekt nog een stuk kennis, alles wordt stap voor stap uitgevoerd zo worden proposities gecreeerd en die worden in het KTG opgeslaan Associatieve fase o Producties door het continu consulteren van de opgeslagen netwerken weg te werken door Compositie: verschillende producties aan elkaar ketenen Proceduralisatie: men moet niet meer terugvallen op de proposities, de declaratieve kennis valt weg Autonome fase o Volgt automatisch op de associatieve fase, alles wordt 1 geheel Doelgericht –doelstructuur Van een opvatting over leren naar een opvatting over instructie Designrichtlijnen voor het ontwikkelen van instructie: De waarneembare karakteristieken van een probleem vormen een belangrijke voorwaarde om te leren Leren is cultuurgebonden Leren is doelgericht. Falen en of succes beïnvloeden deze doelgerichtheid Divergent en covergent denken zijn beide belangrijk . Bij de eerste gaat het erom op een inventieve manier declaratieve kennis op te bouwen, bij dat laatste gaat het om het verwerven van logische declaratieve en procedurele kennis Veelgebruikte cognitivistische principes voor instructies: Evidence-based strategieën: instructieaanpakken waarvan via onderzoek bewezen is dat ze een positief effect hebben op leerprestaties: NLR’s: non- linguistische representaties. Dit zijn afbeeldingen, grafieken, ... e.d. om de leerstof te vergemakkelijken door af te stappen van enkel tekst. Let op: als een IV teveel gebruik maakt van deze NLR’s gaat het effect verloren. Verschillen en gelijkenissen aanduiden: analogieën gebruiken, bijvoorbeeld met een ander vak. Multiple representations : combineren van instructie strategieën. Dit komt grosso modo overeen met de dual-channel theorie Mnemonics: ezelsbruggetjes. Dit helpt om nieuwe kennis te verankeren in het geheugen. Dit kan door middel van rijm, acroniem, acrostic, plaatsen toekennen (de Loci-method) en kernwoorden. !!! Directe relatie tussen mnemonics en geheugen: hercoderen, relateren, retrieval. Zelf vragen stellen: indien de lerenden zelf vragen stellen, verhoogt dit het leerrendement. Sommige vragen zijn eenvoudig te beantwoorden, anderen minder. Dit lokt dan deep-levelprocessing uit. Vragen die op zich al info bevatten zijn ‘cues’. Notities nemen: cognitive load wordt verzacht door het nemen van notities. Nota’s nemen is enkel goed indien ze na de les nog bijgewerkt worden en niet letterlijk weergeven wat er verteld is. Begrippen opbouwen: dit is een directe oefening in elaboratie en organisatie. De beste aanpak hiervoor is als leerlingen zelf voorbeelden zoeken Instructiestrategieën om procedurele kennis te ontwikkelen: Een voorwaardelijk productiesysteem ontwikkelen. Bevorderen van compositie in het systeem van de producties. Proceduralisatie is essentieel. Door de stapsgewijze opvolging wordt er minder teruggevallen op declaratieve proposities. Let op met overdreven inoefenen en herhalen. Ausebel Kennis ontstaat door receptie, perceptie dus zintuigelijke waarneming, nieuwe kennis moet geankerd zijn in reeds bestaande cognetieve structuren. Meaninngful learning / reception learning o Betekenisvol leren o Ontwikkeling van cognetieve structuren Bij ausebel ligt de nadruk op complexe kennis Ausebel: Advanced Orgenizer hierdoor wordt het leermateriaal voorgestructureerd. Dit zet aan tot actief gebruik van deze structuur. Leren gebeurt door subsumptie (derivavtieve subsumptie = afleiden en correlatieve subsumptie = er iets aan koppelen) – nieuwe kennis wordt gekoppeld aan aanwezige kenniselementen. Dit laat hij niet aan het toeval over, zo zijn er: expository: overzicht van de leerstof, bied een kader aan wat besproken zal worden comparative:vergelijkend (tegenstelling, uitwerking,…) narrative: verhaal dat context en info introduceerd graphics: zie concept maps voor ausebel is voorkennis van cruciaal belang! 40% van leren is afhankelijk van voorkennis dit bepaalt in sterke mate wat de lerende verder zelf actief en systematisch kan verwerken. Ausubel zegt dat het activeren van voorkennis van absoluut groot belang is. dit leidt tot meaningful learning–lerenden kunnen pas leren als ze iets kunnen linken aan iets wat ze al kennen. Rote learning daarentegen is het omgekeerde. Reception learning: de presentatie van leermateriaal moet grondig voorbereid zijn! Sensorische prikkels Logische volgorde Selectie en grote variatie aan leerstof Adviezen om instructie op te zetten Dit is geschikt voor kennis die weinig gestructureerd is, moeilijk is of weinig bekend is, moet opgeslagen worden in het LTG Structureer en voeg AO’s toe, bepaal de voorkennis en bouw daarop verder, werk domeinen uit in hiërarchieën Ontwerp strategieën FASE 1: geef advanced organisers en verduidelijk de doelen, stimuleer de lerende FASE 2: gebruik volgende werkvormen: colleges, discussies, films, experimenten FASE 3: Veranker nieuwe kennis in de bestaande cognetieve structuren door o Integratie van kennis te bevorderen o Actief te leren o Kritische houding te stimuleren (zichzelf vragen laten stellen) o Verduidelijking waar nodig Social Learning Theory van Bandura Het observationeel leren en modelling krijgen een centrale plaats. Het model (persoon waarvan men leert) kan zeer breed zijn: van leerkracht tot krant tot film, … Het gaat hier NIET gewoon over het kopiëren/herhalen van het model! Men observeert een model en ziet dan het gedrag van het gunstige model gunstig is, dan pas gaat men dit overnemen om dezelfde gevolgen te bekomen o We steunen op de verwachtingen (expectations): dat we het ook goed zullen doen. er ontstaan verwachtingen op basis van eerdere ervaringen. De frequentie van gewenst gedrag verhoogt wanner ze verwachten dat er brekrachtiging zal volgen. o Vicarious experiences: observeren van de gevolgen bij anderen, het is niet noodzakelijk om deze bekrachtiging zelf te ondergaan (daarom is het dus GEEN behaviorisme) het is niet noodzakelijk om de gevolgen van een gedrag zelf te ervaren. Het is de impact op iemands leren door de consequenties van gedrag te zien op anderen. Dit is het leren door observeren van consequenties bij iemand anders. ~symbolisch model o Leren verloopt dus op een indirecte manier Door de verwachtingen die Vicarious experiences opwekken ontstaat er Self-Efficiency, het is het oordeel dat je velt over jezelf , kan ik deze taak aan? Men moet zich in staat voelen om het te doen dit beïnvloed de leerprestaties sterk Subprocessen bij observationeel leren Aandachtrichtende processen : bepalen wat geobserveerd wordt en wat wordt opgenomen. Factoren: hoeveelheid kennis, motivatie, persoonlijkheidskenmerk, waarde, geslacht model, kenmerken als aparte propositie, attractiviteit Bied duidelijke en interessante cues; gebruik goede modellen (zoals geslachtloze poppen) , een model is een Expert – vergroot de kans op imitatie, straffen of belonen verscherpt de aandacht, hou rekening met de hoeveelheid kennis Retentieprocessen: de observator slaat de informatie op. Dit kan via visuele of verbale codes gaan Hier moet men herhalen en oefenen, ook feedback geven is van belang Productieprocessen: de kennis moet leiden tot feitelijk gedrag: DOEN ervaren van de feedback loop Motivationele Processen wil de observator het gedrag nadoen? Zijn er intrinsieke motivators? Zelfevaluatie is een uitstekende intrinsieke motivator (extere motivator: bv stempel, geld…) Instructie adviezen bij SLT Aandachtrichtende Fase o men moet duidelijke en interessante cues aanbieden o gebruik straffen of belonen om aandacht te trekken o modellen bezitten typische kenmerken Retentiefase: oefenen en herhalen + feedback Productiefase: zich meten met het model Motivationele fase: bekrachtiging van het gedrag Concept Maps (NLR) = Non linguistische representatie Conceptmaps is een techniek om iets grafisch voor te stellen. Dit werd geintroduceerd door Novak. Hij onderscheidt drie types leren: Representational learning: symbolen, tekens, labels, namen Concept learning: construeren van betekenis voor begrippen. Kunnen mogelijk persoonlijke ervaringen zijn Propositional learning: relaties tussen begrippen, veronderstellingen, hypothesen Concept maps is een optimale manier om lerenden te dwingen de drie types kennis met elkaar te combineren. Het versterkt ook de strategie om kennis te elaboreren en/of te organiseren, afhankelijk van het doel. Het is vergelijkbaar met MindMaps Theoretische verklaringen voor de werking Analyse van grafische componenten : informatieverwerkend model– het geheugen heeft een beperkte capaciteit. Dankzij conceptmapping verlaagt de complexiteit van kennis en de extraneous cognitive load Cognitieve verwerking van grafische informatie : nadruk ligt op interactie van stimulus gedreven en schema gedreven verwerking. Dit vermindert eveneens de extraneoud cognitive load. Een aantal toepassingen zijn: nieuwe begrippen aan elkaar relateren, verhaal voorstellen, procesverloop uittekenen, basis van toetsing voor complexe kennis Kritiek op het cognitieve leren Hoofdstuk 5 : Constructivisme Constructivisme: kennisbenadering met vele gezichten Constructivisme is een paraplubegrip voor een veelheid aan opvattingen. Het is vaag wat het preccies wil zeggen er is geen volledige theorie en begrippenkader uitgewerkt. Het constructivisme is de laatste 20 jaren zeer populair, wat past binnen het democratisch instructiesysteem: zelfsturing staat centraal, samenwerken ook, ICT staat voorop. Wat ontbreekt is een helder beeld van hoe kennis precies wordt geconstrueerd. Er wordt veel gesproken voer voorwaarden, contexten e.d. maar er wordt nauwelijks een vertaling gemaakt tot een éénduidig beschrijvend model. Het referentiekader is dus eigenlijk wat ontleend aan het cognitivisme. Er is zelfs discussie over de ‘term’ van deze opvatting... Constructivisme is een reactie tegen de verschoolsing! Er zijn drie soorten constructivisme Exogeen: kennisconstructie leidt tot kennis die een reconstructie is van de werkelijkheid. Kennis is correct als ze de werkelijkheid weerspiegelt Endogeen: kennis is afgeleid van eerder verworven kennis. Kennis ontwikkelt zich door cognitieve abstractie Dialectisch: kennis ontstaat door de interactie tussen de werkelijkheid en de internementale processen Wat is constructivisme?: Elke lerende brengt eigen kennis in die gebaseerd is op voorkennis en bepaalt hoe en wat er verder wordt geleerd Kennis is het resultaat van persoonlijke interpretaties van ervaringen, daarom is het moeilijk kennis over te dragen We communiceren en werken samen met anderen Door het uitwisselen van verschillende perspectieven kan kennis veranderen en ontwikkelen. Ernest (1995) 6 basisprincipes Alle kennis is belangrijk Onderzoek komt vooral uit reflectie Kennis omvat ook beliefs De opvattingen van de IV zijn even belangrijk als zijn kennis De kennis van anderen blijft gesloten voor een andere Kennis is gebaseerd op sociale interactie De acht kenmerken van constructivisme Belangrijke auteurs ivm constructivisme Piaget : cognitief constructivisme o Zeer invloedrijke ontwikkelingspsycholoog met twee interpretaties: Constructivisme verwijst naar het proces waarin constructivisme verwijst naar het proces waarin cognitieve structuren worden verfijnd Constructivisme verwijst naar het toepassen van reeds beschikbare cognitieve structuren die betekenisvol kunnen ingezet worden o Drie soorten kennis Fysisch empirisch: ontwikkelt zich door directe acties Logisch wiskundig: ontwikkelt zich obv acties van objecten Sociale kennis: afgeleid van interactie met mensen Hij benadrukt volgende zaken: Descriptief: beschrijvend Is voor de individuele ontwikkeling Heeft geen aandacht voor instructie en vind dit zelfs negatief Zegt dat kinderen niet sneller door ontwikkelingsstadia kunnen lopen dan mogelijk Ontwikkelingsfasen Vygotsky Zijn opvatting is een ontwikkelingstheorie zowel als een bendering van instructie waarbij overdracht door cultuur centraal staat. o Sociale dimensie: socioculturele theorie van cognitieve ontwikkeling De sociale en culturele context heeft een centrale rol. Kennis is gebaseerd op sociale interactie: deze moet eerst in een interindividuele context ervaren worden. Ook cultuur speelt een belangrijke rol. De lerende construeert zelf door een directe interactie met de omgeving en werkelijkheid. Ook anderen kunnen het kennisverwervingsproces beïnvloeden. o Psychological tools Instrumenten zijn een zeer duidelijke vertaling van de culturele invloed op kennisopbouw. Dit kan gaan van taal tot spraak tot wiskunde tot regels. Denk bv. aan de weergave van het cijfer drie met de vingers in de scène in Inglorious Basterds (twee in een hand, één in een ander hand) o Zone van naaste ontwikkeling (zone of proximate development ZPD) Dit is de afstand tussen het feitelijke ontwikkelingsniveau waarbij de lerende zelfstandig kan werken en het potentiele niveau waarbinnen hij kan werken mits hulp van anderen. Het gebruik van taal is hier een belangrijk middel. Een belangrijk begrip dat hier binnen veel wordt gebruikt is scaffolding: stellingen bouwen bij de cognitieve ontwikkeling. Leren kan dus wel versneld worden Vygotsky: visie op leren o o o o Hogere cognitieve structuren worden opgebouwd door internaliseren en externaliseren. Wat de lerende ervaart kan hij internaliseren en transformeren naar de aanwezige mentale structuren. Vergvolgens kan de lerende opnieuw interageren en de structuren externaliseren–dus gebruiken in een nieuwe context. De taal die mensen gebruiken is social speech. De taal tussen lerenden en tussen lerenden en volwassenen wordt uiteindelijk internal speech, als je het aan iemand anders gaat uitleggen. Mediation: sociaal aspect en everyday concepts mediëren ontstaat tussen de lerende en de andere personen bij instructieactiviteiten. Er is everyday concepts, living knowledge (levende kennis)–de basis voor ontwikkeling van wetenschappelijke kennis. Door dit aan te geven laat hij blijken dat hij tegen de overdreven opsplitsing van instructieprocessen in kleine delen is Gebruik van tools Jerome Bruner o Onder invloed van Vygotsky; bekend door ‘discovery learning’ in formele en informele settings De opeenvolgende representaties in kennisopbouw Bij opbouw van nieuwe kennis doorloopt een lerende drie representaties: o Enactive: motorische ervaringen liggen aan de basis (snoepjes) o Iconic: afbeeldingen, schema’s liggen aan de basis (blokjes met fruit) o Symbolic: gesproken of geschreven taal ligt aan de basis (getallen) Discovery learning Alle culturele externe invloeden werken in op het leerproces. DL verwijst naar zelfstandige kennisverwerving door lerenden in een zorgvuldig opgezette probleemsituatie. Hier kan de lerende voldoende terugvallen op de geschikte voorkennis en kan hij gepaste leerervaringen opdoen. Zelfontdekking staat centraal, maar dan moet de noodzakelijke voorkennis aanwezig zijn. Het benadrukt de zelfstandige overgang van het ene naar het andere represen tatietype. Het aanbieden van een leeromgeving leidt daarom niet automatisch tot zelfontdekkend leren. Denk aan musea waar toestellen staan voor de bezoekers, die amper aangeraakt worden... Het spiral curriculum Bruner benadrukt de samenhang in een curriculum. Basisideeën moeten aangebracht worden, heropgepikt en verankerd worden. Leerinhouden keren steeds terug, maar op een hoger niveau en in een latere fase. Opvatting over leren (Grabinger) Kennis is niet het product maar een proces (hoe construeer ik kennis) Kennis wordt op een persoonlijke manier verwerkt Elkaar begrijpen – sociale interactie ‘viability’ (levensvatbaarheid) van kennis Insructieprincipes Uitwerking van de constructivistische visie 1. 2. 3. 4. 5. CIS Experiental learning Cognitive apprenticeship Samenwerkend leren Probleemgestuurd onderwijs PGO 1. Concreet – Iconic – Symbolic (herkenning van multiple representaties cognitivisme) Concreet: nadruk ligt op kennisrepresentaties die concreet, manipuleerbaar, betastbaar en verplaatsbaar zijn. Iconic: het materiaal is reeds manipuleerbaar maar eerder tweedimensionaal. Dit zijn ook‘modellen’, er is geen link meer met een concreet beeld. Symbolisch: men valt terug op symbolen en representaties, abstract 2. Experiential Learning Kernbegrippen: leerstijlen en ervaringscyclus Kolb legde de klemtoon op ervaringen als de basis voor leren: ervaringsgericht onderwijs. Abstractie en reflectie moeten erbij, dit wordt vaak vergeten wat leidt tot foute uitvoering van dit systeem. Deze cyclus is eigenlijk een spiraal die levenslang doorgaat De zes leerprincipes: Leren is een proces Leren is een continu proces Leren veriest oplossen van conflict Leren is een holistisch adaptatieproces Leren veriest transacties Leren is het proces van kennisconstrueren Kolb onderscheidde 4 leerstijlen Leerstijl Nadruk op Optimale leeromgeving Concreet Ervaringen affectieve omgeving reflectief (lezingen) Observatie perceptuele omgeving Abstract (gevalsstudies, lezen theorie..) conceptualiseren, opbouwen van begrippen symbolische omgeving Actief (discussies, project, feedback,…) experimenteren: acties met reële gevolgen in echte situaties gedragsomgeving (veel feedback op activiteit) Elke lerende heeft een voorkeur voor een bepaalde leerstijl. Deze benadering heeft bewezen succesvol te zijn, toch is er kritiek Eigenzinnige interepretatie van epistimologische basisbegrippen Experiential learning en professionele opleidingen Ook binnen professionele opleidingen is er EL opgezet. Daarin komt naar voren: Critical thinking, problem solving, clinical problem solving, lifelong professional learning. Soorten kennis: propositioneel (what?) process (how?) personal moral Kolb lespanningscyclus Situated Learning Context Staat centraal = context is everything Jonassen: de onderwijsvormen van vandaag zijn veel te gedecontextualiseerd dit dreigd uit te monden in ‘interne kennis’ (kennis die niet toegepast kan worden). Dit is het gevolg van onze cognitivistische traditie. Leren is veel betekenisvoller als het in de authentieke omgeving gebeurt De context kan ook een sociale context zijn: Exclusief buiten een schoolse context Grote nadruk op de formele invloed van leerprocessen Nadruk op link bepaalde activiteiten en kennis en situatie. Meestal is het omgekeerd. De nadruk ligt op het toepassen van de kennis, kennis die losstaat van het toepassen is nutteloos. Leren is een levenslang proces, het leren op school is veel te formeel. Stolen knowledge: iedereen leert door mee te functioneren in de realiteit zonder dat dit een zeer bewuste actie vereist. Social periphery De sociale context heeft impact sociale periferie geeft ondersteuning, info en confronteert Cognitive apprenticeship Lerende wordt geplaatst in een leer en werksituatie onder begeleiding van een expert/meester Taak van instructieverantwoordelijke om curriculum naar de context te vertalen zodat zinvolle opdrachten ontstaan Het systeem is gericht op verwerven van expertprocessen Het gaat om leren van (meta)cognitieve vaardigheden Snowman and biehler Condities volgens Snowman & Biehler: IV werkt samen met lerende en geeft geleidelijk aan meer verantwoordelijkheid af (scaffolding); gecontextualiseerde settings Leerstof : concrete domeinkennis, heuristische strategieën, controlestrategieën, leerstrategieën Methodes: modeling, coaching, scaffolding, articuleren, reflecteren, exploreren Volgorde in taken: toenemende complexiteit en diversiteit, eerst kijken , dan zelf doen, evalueren,… Context: situeer in context, taken aanpakken zoals expert, samenwerken in teams,competitie is ok Jordan zegt: Werk uitvoeren is de drijvende kracht. Eenvoudige taken; geen hoge kost Leren ~ “doen”, “handelen” Standaarden en kwaliteitscriteria ~ expert Lerende is probleemeigenaar Instructieverantwoordelijke grotendeels onzichtbaar Een navolging van dit zijn de leerbedrijven! Leerbedrijven = ondernemingen die zo realistisch mogelijk zijn opgezet met het doel het leren te ondersteunen in de authentieke setting. Virtuele bedrijven o Bv verpleegsteropleiding werkt samen met ziekenhuis o Hotelscholen hebben zelf een restaurant Mini-onderneming o Klein bedrijfje dat helemaal gestart wordt in 1 schooljaar Hoe leerbedrijven ontwerpen Evenwicht vinden tussen leren in authentieke context en het ondersteunen van de leerervaringen (werknemers of lerenden) o Voorzie time-off’s zodat de lerenden ook nog tijd over hebben o Die tijd kan men gebruiken om te reflecteren o Permanente communicatielijn met instructieverantwoordelijke o Verzorg de economisch-juridische status van het leerbedrijf en de individuele verantwoordelijkheden Samenwerkend leren Samenwerken staat centraal in de sociaal constructivistische visie op leren en instructie, maar het bestaat al zeer lang Samenwerkend leren heeft een zeer groot effect! Het is altijd succesvol (als het goed gebeurt) o Het is een effectieve en efficiënte instructiestrategie o Het wordt te weinig systematisch ingezet Cooperative learning: wederzijdse afhankelijkheid tussen de lerenden iemand anders bepaald de doelen Collaberative learning: niet noodzakelijk een gezamenlijk doel Groepswerk heeft een slechte reputatie: Leerlinge werken niet samen, ze verdelen het werk van de taak Bepaalde leerlingen doen al het werk, de rest lift mee om goed SL op te bouwen moet je volgens ormrod: Groepen samenstellen waarvan je positieve resultaten verwacht heterogeen of homogeen maakt niet uit. Houd deze groepen ook liefst constant Geef duidelijke doelen en subdoelen op Zorg voor taakverdeling en wissel die liefst per sessie om Geef gedragsregels op Beperk sturend gedrag van de IV: zet iedereen op gelijke hoogte Vraag om peer assessment en zelfbeoordeling Een voorbeeld van samenwerkend leren dat tegenwoordig veel gebruikt wordt is CSCL Computer Supported Collaborative learning Het internet wordt gebruikt als samenwerkingsomgeving Belangrijk in dit soort samenwerken zijn de scripts Scripting verwijst naar de structuur en doelgerichtheid om samenwerkend leren succesvol te maken, het zijn kleine stappen/rollen in het samenwerkingsproces o Inhoudsgerichte scripts Helpen de concrete taak en onderliggende kennisbasis helder te krijgen o Communicatiegerichte scripts bevorderen de samenwerking in de groep Deze leerstrategie heeft overwegend positieve effecten Een andere vorm van samenwerkend leren is Peer tutoring Peer Tutoring Mensen van gelijke sociale groepen die geen leerkrachten zijn helpen elkaar met leren en leren zichzelf ook door het ‘lesgeven’ De tutor helpt de tutee de zone van naaste ontwikkeling overbruggen Bestaat uit een samenwerking tussen een tutor en tutee o Tutor Heeft eigenlijk de rol van de instructieverantwoordelijke voor de tutee Hij past strategieën als coaching, modeling, sccaffolding, articuleren,.. toe o Ze zeggen elkaar wat ze denken en vinden, verklaren en lichten toe wat ze doen Twee grote types Tutor en tutee zelfde leeftijd Tutor en tutee niet zelfde leeftijd (cross age tutoring) o Het effect is zeer positief o Het wordt toegepast in vele verschillende domeinen o Er is een positieve impact op de houding tov het leren in het algemeen o Ontwikkeling van communicatievaardigheden, sociaal emotioneel welzijn en gevoel van zelfwaarde Waar moet je op letten bij het organiseren van peer tutoring Tutors moeten de kennis die ze tutoren zelf goed beheersen De tutor moet tutor strategiëen ontwikkelen Iedereen kan tutor zijn Er is ook student tutoring (tutor is student, tutee is leerling uit lager, kleuter of middelbaar) Groter effect in motivatie dan in de leerprestaties De zevensprong Stappen die ondernomen worden indien er problemen zijn 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. d Verhelder onduidelijke begrippen Definieer het probleem/problemen Analyseer het probleem/problemen Cluster samenhangende ideeën Formuleer leerdoelen Zelfstudie Rapporteer/integreer nieuwe informatie