POLITIEKE ONTWIKKELINGEN 15e – 17e eeuw

advertisement
VROEGMODERNE GESCHIEDENIS
EERSTE LUIK:
POLITIEKE GESCHIEDENIS
POLITIEKE ONTWIKKELINGEN 15e – 17e eeuw
I. de Bourgondiërs en de Spaans-Habsurgers
A. de lage landen bij de Noordzee
Verdrag van Verdun, 843, verdeling rijk Karel de Grote onder zijn kleinkinderen:
 Lodewijk de Duitser:
Oost-Frankenland
 Karel de Kale:
West-Frankenland
 Lotharius:
Middenrijk (vlug verdwenen)
Vorstendommetjes: onder invloedssfeer Frankrijk of Heilig Roomse Rijk
B. Bourgondische hertogen en de Nederlanden
Lodewijk van Male


Margareta Van Male








Filips de Stoute
Filips de Goede

Karel de Stoute
Maria van Bourgondië







graaf van Vlaanderen
graaf van Artesië, Vrijgraafschap Bourgondië, FrancheComté
gehuwd met broer van Franse koning: Filips de Stoute
zet van Franse koning om macht te krijgen
hertogn van Bourgondië
erft gebieden van zijn vrouw
krijgt Frans-Vlaanderen van zijn broer (Franse koning)
opereerde los van zijn broer, wou eigen staat
aanvang vereniging Nederlandse gewesten
binnenreifen Brabant, Limburg, Luxemburg, Namen,
Holland, Zeeland en Henegouwen
realisatie Bourgondisch-Nederlandse staat los van
Frankrijk
verovering Gelre, Luik
plan Lotharingen te veroveren
sneuvelt in slag van Nancy (1477)
huwt met habsburger Maximiliaan van Oostenrijk
worden aangevallen door Franse koning
doen toegevingen (o.a. groot privilege)
‘valt’ van haar paard in kasteel van Wijnendale
C. Habsburgers en de Nederlanden
Maximiliaan van
Oostenrijk
Filips de Schone




Margaretha van
Oostenrijk



verkozen tot Rooms Koning (= toekomstig keizer)
keizer van het Heilig Roomse Rijk
maakt zijn zoon tot wettige landsheer van Nederlanden
gehuwd met Johanna de Waanzinnige, dochter van
Ferdinand van Aragon en Isabella van Castillië
zet van Franse koning om macht te krijgen
zus van Filips de Schone
huwt met Juan, borer van Johanna de Waanzinnige
doel dubbelhuwelijk:
Ferdinand van Aragon:
het Franse Napels in handen krijgen
Maximiliaan van Oostenr.: coalitie met de vijand van Frankrijk
Jan II de Goede
Karel V van Frankrijk
Lodewijk van Male
Filips de Stoute
Margaretha van Male
Jan zonder Vrees
Filips de Goede
Karel de Stoute
Maximiliaan van Oostenrijk
Maria van Bourgondië
Margaretha van Oostenrijk (1)
Filips de Schone
Karel V
Ferdinand van Aragon
Joanna van Castillië
Ferdinand
Filips II
Filips III
Filips IV
Isabella
Albrecht van Oostenrijk
Isabelle van Castillie
Juan (1)
Isabella
D. het iberisch schiereiland en de lage landen
1. Spaanse rijk
 koninkrijk van Aragon (kroon van Aragon)
o Balearen, Sicillië, Napels en Sardinië
 koninkrijk van Castillië
De twee koninkrijken komen samen door het huwelijk tussen Ferdinand van Aragon en
Isabella van Castillië wat tot bloei leidt:
 ontdekkingstochten van Columbus
 einde van de reconquista (islam buiten)
2. opvolging
 Juan sterft
 zoontje van Isabbella van Portugal sterft
 Isaballa van Castillië sterft
o Castillië in handen van Filips de Schone
 Filips de Schone sterft
o Castillië in handen van Ferdinand van Aragon
o Nederlanden in handen van Maximiliaan en Margaretha van Oostenrijk
 Karel V wordt meerderjarig : leider van alles
o keizer van het Heilig Roomse Rijk
o hausmacht (Oostenrijk-Hongarije) : aan Ferdinand (broer van Karel V)
 Maximilaan van Oostenrijk neemt regentschap vast
E. de territoriale eenmaking van de Nederlanden
1. afronding territorium
 Bourgondisch patrimonium
 Doornik, Friesland, Utrecht, Overijssel, Drenthe, Groningen, Ommelanden
 Gelre, Zutphen
2. Frans I
 Franse koning
 moet van Karel V afzien van zijn leenrechterlijke aanspraken op Vlaanderen
3. transactie van Augsburg: 1548
 verdeelde zijn rijk in kreitzen of kringen
 bourgondische kreits: alle Nederlandse landen
4. personele unie van vorstendommen
 niet één rijk, maar verzameling van vorstendommen
 elk met eigen rechtssystemen
 vorst van alle vorstendommen is soeverein
5. pragmatieke sanctie: 1549
 de Nederlanden zijn ondeelbaar
 dynastiek-rechterlijke normen en erfrechtelijke costuymen (gewoorterecht)
worden gelijk getrokken
F. de uitbouw van een centrale machtsstaat
1. Filips de Schone en Karel V: vorstelijke instellingen EN instellingen van onderdanen:
Onderdanen: statenvergaderingen: vertegenwoordiging van de standen per gewest
in Vlaanderen: “Leden van Vlaanderen”
- gezag van de vorst was contractueel
- vorst moest toelating vragen voor belastingen: beden
Filips de Goede overkoepeld deze door de staten-generaal (centralisatiepolitiek).
Vorstelijke instellingen: drie collaterale Raden
Raad van State
- machtige edelen
- advies geven
Geheime Raad
- universitair geschoolde juristen
- bureaucratisch zenuwcentrum van het centrale bestuur
Raad van Financiën
- financieel beleid
- beheer van het vorstelijk domein
Opperste gerechtshof voor de Nederlanden 1504 Mechelen
II. ambities en mislukkingen van een wereldheerser
A. doelstellingen
1. bescherming van de christenheid
 einde expansie van de Ottomanen (B)
 bestrijden van de Duitse protestanten (D)
2. verdediging van de dynastieke belangen van het huis van Habsburg
3. wereldlijk leiderschap
vijanden van Karel V waren
 vorsten die bondgenootschappen sloten met ongelovigen
 vorsten die zich militair als concurrent opwierpen
 vorsten die beide waren
B. de confrontatie met het Ottomaanse rijk
Osman I
- 1300
- kleine vorstendommen na het uiteenvallen van sjeldoekenrijk
- Bulgarije,Servische rijkjes, Griekenland, Balkan
Selim I
- Syrië
-Egypte
Suleyman
- grootste extensie
- leger van janitsaren (infanterie) en sipahi’s (ruiters)
Lajos II
- koning van Hongarije
- gehuwd met Maria, zus van Karel V
- zijn zus was gehuwd met Ferdinand van Oostenrijk
Frans I
- Franse koning
- bondgenoot van Suleyman
1526 Suleyman valt Hongarije binnen
1529 Seyman stot verder: beleg van Wenen  Suleyman mislukt
1532 tweede beleg van Wenen
 Suleyman mislukt
1535 Karel V valt Tunis aan
 Karel V wint, Khaïr-al-din (Barbarossa) verliest
 Karel zet Muley Hassan op troon Tunis
1541 Karel V valt Algiers aan
 verlies Karel
C. Frankrijk, motor van gepolitiek onevenwicht
o
o
o
Frans I en Hendrik II: de uitdagers van Karel V
wederzijdse vrees Frankrijk  Duitsland
o territoriale en administratieve eenmaking
o demografisch overwicht
o militair
o rijkdom
Frans I, Karel V en Hendrik VIII (GB) willen beiden keizer worden
o Gouden bul (1536): 7 keurvorsten kiezen Rooms koning: gaat niet door
o Frans I wordt door de paus gesteund
o Karel V financieel gesteund door propaganda van Jacub Fugger
o
o
o
Karel V wordt keizer
o op gespannen voet met elke paus, behalve Adrianus VI
o plundering van Rome (Sacco di Roma)
vijf oorlogen met Frankrijk
1521-1526
Doornik en Milaan naar Karel; Charles de Bourbon overgelopen;
Frans I gevangen (Pavia), Verdrag van Madrid: teruggave
Bourgondië
Liga van Cognac 1526: Fr, paus, Venetië, Firenze, verdreven
hertog van Milaan
1527
Sacco di Roma: paus Clemens VII. Damesvrede van Kamerijk
1529, bevestiging toegevingen verdrag van Madrid
1536-1539
Suleyman +Frans I
1541-1544
Suleyman +Frans I
1547
vrede van Cateau- Cambrésis
staatsbankroet
D. de interne vijand: Duitse protestanten
o
o
Rijksdag: hoogste politieke orgaan voor wetgeving en politieke besluitvorming
o college van zeven keurvorsten
o college van wereldlijke en geestelijke rijksvorsten
o colleg van rijkssteden
Maarten Luther reageert tegen aflatenhandel
o 1517 Wittemberg: 95 Thesenanschlag voor disputatio
o 1520 gesteund door Saksische keurvorst Frederik de Wijze
o 1520 exsurge Domine: veroordeling door paus
o 1521 edict van Worms: veroordeling door Karel V
o 1530 rijksdag van Augsburg
o 1530 confessio Augustana van Melanchton: geloofsbelijdenis
o 1531 Schmalkadisch verbond: protestanten tegen de keuizer
o 1545 keurvorst Johan Frederik en landgraaf Filips van Hessen
o 1545 contrareformatische concilie van Trente
o 1547 Schmalkadische oorlog en Mühlberg
o 1551 vorstenopstand
o 1552 Ferdinand: godsdienstvrede van Augsburg- cius regio, eius religio
o troonafstand Ferdinand ten voordele van Filips II
E. eindbalans van een keizerschap
o
o
geslaagd:
o strijd tegen Ottomanen+ Berbers (Miles Christi) en Frankrijk
o centralisatie Nederlanden: 17 provinciën
niet geslaagd:
o eenheid christendom in Duitse Rijk
F. Engeland: na de rozenoorlog komen de Tudors aan de macht
Hendrik VII
Hendrik VIII
Edward VI
-
rust en stabiliteit
versterking vorstelijk gezag
huwt met Catharina van Aragon kinderloos
Thomas Cranmer ontbindt het huwelijk
reformation parlement stemt act of supremacy
huwt met Anna Boleyn
confiscatie en tirannie: ira Regis mors est
onthoofding Thomas More op grond van treasons act
executie Anna Boleyn op basis van overspel en incest
zoon Hendrik VIII derde huwelijk
calvinistisch
Mary Tudor
Elisabeth I
-
dochter van Catharina van Aragon
huwtmet Filips II
fervent katholiek
dochter van Anna Boleyn
III. hegemonie en ondergang van Spanje
A. Filips II, heerser van een wereldrijk
o
o
o
o
o
gebieden
o Spanje (Castillië + Aragon)
o Portugal
o Nieuwe Werld
o Italië
o Nederlanden
geen macht in Engeland, het Heilige Roomse Rijk
belang van koloniale bezittingen: goud en zilver
na staatsbankroet: pax hispanica
constante dreiging ottomanen
B. de controle over de middellandse zee
o
o
o
Algiers en Tripoli in Turkse handen
Selim II verovert Cyprus
reactie door de Heilige Liga
o Venetië, Spanje, Paus
o slag van Lepanto, 1571
o overwining voor Heilige Liga
 neutralisatie middellandse zee gebied
 Filips II kan Nederlanden zuiveren
C. de opstand in de Nederlanden
o
o
oorzaken
o repressie: toepassing ketterplakkaten,
o economische malaise: staatsbankroet + stapelmarkt weggetrokken door
Engselsen,
o barre winter: broodgranen en hongersnood
o hoge adel (Egmont, Hoorne, Willem van Oranje) minder zeggenschap:
protestbrieven; pleidooi in Raad van State voor verzachting plakkaten
 Bisschop Granvelle en Margareta van Parma (natuurlijke zuster van
Filips II)
o 1566: Steenvoorde  beeldenstorm
o mogelijkheden:
- laten luwen (Margareta van Parma)
- zelf met leger komen; repressie.
Alva via Spaanse weg
o raad van Beroerten: Egmont en Hoorn
o aanval Brabant door Oranje: begin 80-jarige oorlog
o ontstaan calvinistische republieken
o Alexander Farnese:
o herovering door diplomatie en goeie strategie
o moet Frankrijk binnenvallen en interventie in England
o reconquista valt stil, herpakken verenigde Provinciën
o 1581 placaet van Verlatinghe: afzweren van Filips II als koning
o aanbod soevereiniteit: hertog van Anjou; Elisabeth I, graaf Leicester:
geen eenheidsstaat
o statenbond met staten-generaal en stadhouder prins Maurits van
Oranje
 zeven Provinciën met Groningen erbij.

aandacht voor Frankrijk: Hendrik IV; England: Elisabeth I,
Armada.
D. Frankrijk door burgeroorlogen verlamd







dood Hendrik II = 40 jaar burgeroorlogen
tegenstrevers
o familie van de hertogen van Guise, gesteud door Filips II
o franse koningen: Frans I, Karel IX en Hendrik III en hun moeder
Catharina de Medici
protestantse families
o Coligny, met hugenotenleider Gaspard de Coligny
o Navarra-Bourbon, met Hendrik IV
1572
de Bartholomeusnacht: aan de macht komen Hendrik IV
1593
Hendrik IV bekeerd zich tot het katholicisme
1598
einde Frans-Spaanse oorlog met Vrede van Vervins
1598
edict van nantes: vrijheid van cultus, steden als vrijplaatsen, zelfde
burgerrechten
E. Elisabethiaans Engeland
o
o
o
o
gematigde middenweg: de via media
the virgin queen, geëxcommuniceerd in 1570
o roomsgezindheid = landverraad
o problemen met dissenters (dogmatische republikeinen)
samenwerking van Engeland en Nederlanden tegen Spanje op zee
Spanje stuurt onoverwinnelijke Armada (begin van maritieme kaart)
o nog jaren oorlog
o Filips II : vrede met Frankrijk
1598 Vrede van Vervins
o Filips III: vrede met England
1604 Vrede van Londen
o Vrede met de republiek
1609 Twaalfjarig bestand, rust
F. de aartshertogelijke Nederlanden en het twaalfjarig bestand
o
o
o
o
o
o
o
o
o
afstand door Filips II van Nederlanden aan Albrecht en Isabella: donatie met
voorwaarden
contrareformatie en stabiliteit = herwaardering vorstelijk gezag; nazomer van
Antwerpen (Rubens), Schelde gesloten (Amsterdam)
voorspoedige tijd vanaf 1609 met staken van vijandelijkheden met Nederlanden
handel (nazomer Antwerpen) kon zich herstellen ondanks dat de Schelde gesloten
bleef volgens 12 jarig bestand
kampioenen van de contrareformatie + herwaardering van het vorstelijk gezag
Albrecht overlijdt in 1621
Filips IV : Zuidelijke Nederlanden terug naar Spanje
12-jarig bestand:niet vernieuwd (speldeprikken in koloniale wereld + aanstoker
30 jarige oorlog).
herneming vijandelijkheden tot 1648
o 1620: Graaf Hertog Olivares; Spinola: Breda
o 1621- 1648 : verlies door Spanje van Nederlandse gebieden.
G. Europa in oorlog: 1618-1648
o
o
Pan Europese dertigjarige oorlog
o Defrenatie van Praag: katholieke medewerkers uit raam
o Boheemse fase: 1618-25
o Deense fase 1625-1630: controle krijgen over Baltische zee
o Zweedse fase 1630-35: Adolfus Gustavus: controle Baltische Zee
o Zweeds Franse fase 1635-48: Lodewijk XIII en Richelieu, Habsburgers
verzwakken
Oorlog Spanje-Frankrijk (vrede 1659)
Frankrijk sponserde de Republiek
Oorlog tegen Filips IV in 1635
1640 was een rampjaar voor Spanje: Catalonië in opstand; verlies NN,
afscheuring Portugal.
Tachtigjarige oorlog (vrede 1648)
o Z.Nl langs alle zijden belaagd met vijanden
o Laatste fase 80 j.
o Annexatie door NN van Zeeuws Vl, N.Brabant, N.Limburg; annexatie door
Frankrijk van Artesië en delen oud graafschap Vlaanderen.
o
o
o
o
H. een nieuw Europees evenwicht
o
o
o
1648: vrede van Westfalen
30jarige oorlog: vrede van Osnabrück
o tussen HRR, katholieke en protestantse rijkvorsten, Frankrijk en Zweden
o bevestiging godsdienstvrede van Augsburg van 1555, ook Calvinisme;
o rijksvorsten en vooral de keurvorsten zoals Saksen en Beieren worden
sterker; keizer zwakker;
o Lotharingen en Elzas naar Frankrijk;
o Pommeren en Bremen naar Zweden
o Noordelijke en zuidelijke Nederlanden werden van het rijk losgemaakt
80jarige oorlog: vrede van Munster
o Frankrijk, Spanje, Republiek, Duitse katholieke vorsten
o geen vrede tussen Frankrijk en Spanje
o alles in het voordeel van Nederlanden
o Filips IV erkent Republiek. Reeds 50 jaar vroeger een feit
o Alle Staatse veroveringen in koloniale wereld erkend
o Schelde gesloten
o Tolmuren langs de Vlaamse kust: Duinkerke
o Gebiedswinst voor NN : Zeeuws Vlaanderen, Brabant, Maastricht
Spanje kon nu al zijn energie richten op Frankrijk. De republiek wilde
Frankrijk als vriend, niet als buur: Gallia amica, sed non vicina. De
Zuidelijke Nederlanden werden een bufferstaat.
POLITIEKE ONTWIKKELINGEN 17e – 18de eeuw
I. Zuidelijke Nederlanden: van Spanje naar Oostenrijk
A. Franse druk op de Nederlanden












Filips IV en aartshertog Leopold Willem slaagden er niet in om de Franse opmars
te stuiten. ondanks de Fronde.
Oorlog tot de Vrede van de Pyreneeën in 1659: ongunstig voor Spanje:
Gebiedsafstand in Vlaanderen, Henegouwen en Luxemburg;
Definitieve overdracht van Artesië
Overeenkomst: huwelijk Lodewijk XIV x Marie Thérèse, enige kind van eerste
huwelijk van Filips IV x Isabella van Bourbon, tante van Lodewijk XIV.
Zo zou Frankrijk de hand krijgen in opvolgingskwesties in Spanje.
Lodewijk XIV beriep zich op het devolutierecht in de Nederlanden: dochters uit
eerste huwelijk. Karel II uit het tweede huwelijk van Filips IV betwiste dit. Om
zogezegd zijn echtgnote te beschermen viel Lodewijk XIV de Zuidelijke
Nederlanden binnen in 1667.
Deze Devolutieoorlog werd besloten met de Vrede van Aken in 1668 met
gebiedswinst voor Frankrijk in de Nederlanden.
Na de tijdelijke wapenstilstand brak in 1672-1678 barstte de Hollandse Oorlog
uit:Fr+E (tot 1674) / Sp, Rep, HRR. Opnieuw viel Frankrijk de Z/NL binnen.
Met de Vrede van Nijmegen moest Spanje aan Frankrijk afstaan:
- vrijgraafschap Bourgondië
- westelijk deel van het graafschap Vlaanderen.
Lodewijk XIV hield niet op. Hij stelde de Chambres de Reunion in die moesten
onderzoek op welk grondgebied in de Z.NL. Frankrijk nog recht had.
Reactie va, de Europese mogendheden door het sluiten van de Liga van
Augsburg: Spanje, HRR, Zweden, Engeland+ Republiek (Willem III) contra
Frankrijk.
1689 : de negenjarige oorlog breekt uit. Afgesloten met de Vrede van Rijswijk
zonder duidelijke overwinnaar.
B. de Spaanse successieoorlog
Karel II ( de behekste), de zoon uit het tweede huwelijk van Filips IV stierf kinderloos.
Filips van Anjou, de kleinzoon van Lodewijk XIV erfde de Spaanse kroon. Een
supermacht dreigde in Europa te ontstaan. De Europese staten wilden Karel van
Oostenrijk op de troon.
=> De Spaanse successieoorlog brak uit.
Van 1700-1706 regeerde Filips van Anjou (Filips V) over de Nederlanden maar een
Anglo-Staatse invasie stelde een einde aan dit “Anjouaans” bewind in de Nederlanden.
Tot 1714 zouden de Nederlanden worden bestuurd door het “Anglo-Bataafs
Condomnium”
De Vrede van Utrecht (1713) besloot de Spaanse Successieoorlog. Het evenwicht in
Europa werd hersteld:
 Filips V van Bourbon: moest afzien van de Franse troon maar kreeg Spanje
en de overzeese gebieden;
 De zuidelijke nederlanden en de Italiaanse bezittingen gingen naar Karel van
Oostenrijk (Karel VI)
 1715 Barrièretractaat: garnizoenen uit de Republiek werden in Z.Nl.
gelegerd om Franse opmars tegen te houden.
De dreiging uit het zuiden was weggevallen en de greep van Oostenrijk op de Zuidelijke
Nederlanden was beperkt.
De aanstelling in 1692 van keurvorst Maximiliaan van Beieren als landvoogd van de
Z.Nl. betekende de facto het einde van het Spaans bewind in de Nederlanden. Hij werd
bijgestaan door de talentrijke Z.Nl graaf van Bergeyk.
De vrede van Utrecht maakte een einde aan hun rol.
C. onder Oostenrijkse vleugels
De macht van Karel VI (van 1713 tot 1740) was beperkt door twee schoonmoeders:
Engeland en de Republiek.
Hij stond bovendien zwak door zijn eigen opvolgingsperikelen.
o Om concurrentie tegen te gaan legden Engeland en de Republiek hoge
douanetarieven op. De Oostendse compagnie werd afgeschaft.
o Oostenrijk moest instaan voor het onderhoud van de Barrièretroepen.
Karel VI had weinig keuze:
o Dreiging uit Frankrijk
o Had de instemming nodig van de Europese staten voor de opvolging van zijn
dochter Maria-Theresia.
Na de dood van Karel VI werd de opvolging door M.Th; betwist door Frankrijk, Spanje,
Pruisen en Beieren. Lodewijk XV liet zijn troepen de Z.Nl binnenrukken en bezetten.
Deze Oostenrijkse successieoorlog werd in het voordeel van Maria-Theresia beslecht.
Silezië moest ze overdragen aan Frederik II (Vrede van Aken van 1748).
IN 1756 KWAM ER EEN RENVERSEMENT DES ALLIANCES.
OOSTENRIJK GAAT EEN ALLIANTE AAN MET HAAR EEUWIGE VIJAND FRANKRIJK.
PRUISEN ZOCHT AANSLUITING BIJ ENGELAND.
Het gevolg was de Zevenjarige Oorlog waaruit Engeland en Pruisen als triomfator
zouden uitkomen met de Vrede van Parijs van 1763
Gevolg:
o Frankrijk en Spanje verliezen een groot deel van hun koloniale gebieden;
o Frankrijk is geen bedreiging meer vormde voor de Z.Nl.;
o Pruisen krijgt Silezië.
In de Z.Nl. werd de mondaine Karel van Lotharingen de landvoogd en een
gevolmachtigde Minister.
Jozef II:
- kerk en staat rivalen
- privilegies afgeschaft: “Brabantse omwenteling”
II. bloei en verval van de republiek
Door het Twaalfjarig Bestand viel de vijand die de Republiek aan elkaar smeedde weg.
Er ontstonden religieuze en politieke twisten.
o Leidse theoloog Arminius remonstranten (neiging naar katholicisme)
De Arminianen richten een verzoekschrift of remonstratie tot de Staten van
Holland.,
o de Gomaristen : zuiver calvinistisch volgens de leer van de predestinatie.
richtten een tegenverzoek bij de Staten van Holland.
De Staten van Holland werden geleid door raadspensionaris Oldenbarneveldt die het
Arminisaans standpunt verdedigde. Hij was ook geen voorstander voor de hervatting van
de oorlog tegen Spanje na het Twaalfjarig Bestand.
o
Stadhouder prins Maurits van Oranje pro contra-remonstranten en havik.
De synode van Dordrecht veroordeelde de remonstranten. Oldenbarneveldt
werd onthoofd.
Maurits werd opgevolgd door Frederik-Hendrik (1625-1647) die tegen Spanje
aanzienlijke successen boekte. Weerstand vanwege de regenten tegen zijn
machtsopbouw
o Opgevolgd door Willem II (1647-1650) : botsing met gewestelijke staten.
o Zijn voortijdige dood vermeed een confrontatie en had een eerste
stadhouderloos tijdperk (tot 1672) tot gevolg. De dagelijkse leiding kwam in
handen van raadspensionaris Johan De Wit.
Kenmerken:
o Heerschappij van regentenfamilies
o Buitenland: handelsoorlogen
o 1651: Akte van Navigatie
o 1652-54 eerste Engels-Staatse oorlog
o 1665-1667 tweede Engels-Staatse oorlog
o mildering van de Akte van Navigatie
o overdracht van Nieuw Nederland aan England in ruil voor Suriname
o 1672: “rampjaar” opmars van Lodewijk XIV: ontslag en moord op Johan de Witt.
o De postuum geboren zoon van Willem II, nl Willem III (1672-1702) werd tot
stadhouder en opperbevelhebber van de troepen. Vrede met Engeland, gezien het
oprukken van de Franse troepen. De Hollandse oorlog van Lodewijk XIV werd in
1678 besloten met de vrede van Nijmegen.
Kwam op de Engelse troon door huwelijk met Mary Stuart. Werd daardoor de
toonaangevende tegenstrever van Lodewijk XIV in de Negenjarige Oorlog en de
Spaanse Successieoorlog. Dit leidde tot het Anglo-Battaafs Condomnium van
1706-1714. met Barrièretroepen.
De Republiek was financiëel uitgeput en de kinderloze Willem III kreeg geen
opvolger. Er waren twisten tussen Orangisten en regentenklasse
o Tweede stadhouderloos tijdperk van 1702 tot 1747
De Franse inval in 1747 deed de regentenoligarchieën in elkaar klappen.
o Willem IV van Oranje (1747-1751) werd stadhouder. Stadhouderschap werd
erfelijk
De Republiek deemstert weg.
o RENVERSEMENT DES ALLIANCES : Fransen en Oostenrijkers niet meer vijanden
beschouwd. Engelsen des te meer: vierde Engels-Staatse oorlog (1780-1784).
o
III. Frankrijk: van grand siecle tot revolutie
A. Richelieu, wegbereider van Lodewijk XIV
Na de moord op Hendrik IV werd Maria de Medici (pro Spaans) in 1610 regentes voor
haar minderjarige zoon Lodewijk XIII (anti- Habsburgs) die in 1617 zelf de macht in
handen.
nam.
Richelieu (1624-1642): wegbereider van het absolutisme
DOELSTELLINGEN (aanknoping met Frans I)
De macht van de koning versterken
Facties binnen de koninklijke familie neutraliseren
Maria de Medici werd verbannen uit Frankrijk
Conflicten met de broer van Lodewijk XIII: Gaston d’Orléans.
De macht van de hoge adel neutraliseren
Adellijke revoltes werden hardhandig neergeslagen
De macht van de (10) parlementen verminderen: gerechtshoven en
bestuurlijke organen
Vooral veel te zeggen op wetgevend vlak: remonstrantierecht: registratie van
wetten door het parlement. Parlementen konden remonstreren= bezwaren uiten.
Er kwam een krachtmeting met het parlement en behoudt van registratie en
remonstratierecht maar verbanning en gevangenzetting van sommige
parlementsleden.
Het katholicisme als staatsgodsdienst
Terugdringen van de macht van de Hugenoten
Beleg van La Rochelle in 1627. Eén land, eén koning, één godsdienst
De totale confrontatie met de Habsburgers
De Franse omsingeling moest worden verbroken. Knoopt aan met Frans I.
Totale oorlog met Spanje + H.R.R.
- Pro-protestants omwille van de ‘raison d’état : steun tijdens de dertigjarige oorlog ;
- Steun aan de Republiek voor haar strijd tegen Spanje
- Frans Spaanse oorlog in 1635
- Annexatie grote stukken van de Nederlanden
- Bondgenootschappen met Zweedse, Duitse en NN protestanten.
Richelieu (Lodewijk XIII) versus Olivares (eerste minister van Filips IV)
conclusie
-
Spanje op zijn achterwerk.
Annexatie van grote stukken van de Nederlanden door Lodewijk XIV
Adel, geestelijkheid en parlementen lopen in de pas
Volksopstanden : Croquants (Loire) en ‘va-nu-pieds’ : geen bedreiging
B. de reactie
Na Richelieu en Lodewijk XIII namen Mazarin en regentes Anna Van Oostenrijk
(moeder van Lodewijk XIV) de touwtjes in handen?
Mazarin stuitte op weerstand wat zou leiden tot de Fronde (1648-1653)
De Fronde kende twee fazen:
 Fronde parlementaire: reactie tegen de fiscale lasten + beknotting bevoegdheden;
 Fronde des princes: opstand van de meest vooraanstaande edelen tegen Mazarin.
Doodbloeden van de Fronde door:
o Onderlinge stwisten onder de Frondeurs;
o Overlopen van enkele edelen naar Spaanse kamp
o Weerwerk van koninklijke troepen.
Dit indachtig zal Lodewijk XIV de macht van de edelen en de parlementen fnuiken.
C. Lodewijk XIV en het Franse absolutisme
bijgestaan door:
o Eerst Mazarin;
o Colbert: economie en financiën
o Louvois; oorlog
Adel
o
o
Bond de adel aan zich door etiquette en resideren in het hof: Versailles 3000 à
10000 hovelingen
Waren van de koning afhankelijk voor functies
Parlementen
o
o
Rol van de parlementen teruggeschroefd: moesten wetten registreren en konden
pas daarna remonstranties formuleren.
Bevoegdheden van het parlement werden overgeheveld naar intendanten: door
de koning bevoegde ambtenaren.
Godsdienst
o
Edict van Nantes ingetrokken.
o
o
Tegenstander Jansenisten
Invloed Rome teruggedrongen: gallicanisme. Voor organisatorische en
disciplinaire zaken voerde Lod XIV een onafhankelijke koers van Rome
Buitenland
Performant leger: soldaten uit eigen land
Frans-Spaanse oorlog met de vrede van de Pyreneeën: Frans Spaans huwelijk als
gevolg
o Annexatie delen Z.Ned.
o Liga van Augsburg: Sp+HRR+Zw+Engel+Republiek: anti franse coalitie.
Negenjarige oorlog.
o Spaanse successie oorlog contra Sp, Engeland, Republiek, HRR.
Tussenoplossing:
o Filips van Anjou: Spanje en de Spaanse kolonies;
o Zuidelijke Nederlanden en Spaanse bezittingen in Italië naar Oostenrijkse
Habsburgers (Vrede van Utrecht)
o Barrièretroepen in de Zuidelijke Nederlanden
Conclusie : grand siècle
o
o
D. la régence
Achterkleinzoon Lodewijk XV.
Tijdens zijn minderjarigheid was Filips van Orléans regent.





Frivole hofleven
De adel kreeg opnieuw meer armslag
Het registratie en remonstrantierecht van de parlementen werd hersteld.
Torenhoge schuldenberg door grandeur en oorlog van voorganger
Economische experimenten van de Schot John Law
Oprichting van de Banque Royale de France op de franse schuldenberg op te
lossen. Met uitgave van papieren geld en aandelen stichtte hij de Compagnie
d’Occident (ook Compagnie du Missisipi genoemd) voor de exploitatie van
Louisiana, met incorporatie van de Compagnie des Indes.
Geruineerd door speculatie en onvoldoende dekking. De staatsschuld bleef.
E. cultureel dominant, politiek overvleugeld


Ook 25 jaar op de troon
Eerst ministers dan favorites du Roi:
o Madame de Pompadour, beschermvrouw van Voltaire en
Encyclopedisten
o Minister Etienne François de Choiseul : pro verlichting, verbood de
Jezuieten
 Franse cultuur zet de toon
 Terrein prijsgeven op het internationale vlak.
Door de Renversement des Alliances kwam Fr. aan de zijde van Oostenrijk
Zevenjarige oorlog met Vrede van Parijs van 1763
 Gebiedswinst door aanhechting Lotharingen en Corsica.
 Financiële moeilijkheden maar binnenlandse stabiliteit.
 Franse havens Nantes, La Rochelle en Saint-Malo sterk betrokken bij
driehoekshandel.
 Verzet van parlementen tegen fiscale innovaties om schatkist te vullen.
 Hoogtepunt van het protest in 1770. De opvolger van Choiseul nl. René Nicolas de
Maupeou dwong de parlementen tot gehoorzaamheid. Hervormde hun
organisatie en het gerechtelijk apparaat.
Lodewijk XVI kwam op de troon in een klimaat van politieke onvrede, economische
recessie en sociale onrust. Spanningen tussen adel en clerus versus derde stand. De
overheidsschuld was duizelingwekkend.
Om uit de impasse te geraken werd in mei 1789 de Staten Generaal bijeengeroepen wat
niet meer gebeurd was sinds 1614. Dit had verstrekkende gevolgen.
IV. Engeland in de 17de-18de eeuw: de Tudors
A. binnenlandse politiek
Hendrik VIII
Persoonlijk bewind, miskenning parlement; opleggen belastingen; negeren
Rechtsprocedures; druk op rechterlijke macht; opheffen van wetten en decreteren van
nieuwe verordeningen.
Deze politiek zal door de Stuarts worden verder gezet maar er komt tegenkanting.


Bij de dood van Elisabeth I in 1603 erfde de Schotse koning Jacob VI de Engelse
kroon: Jacob I .
1603-1625
Personele unie Engeland+ Wales+ Schotland, rustige periode, geen machtshonger
van de koning. Geld moest worden gevraagd aan het parlement maar Jacob had
niet veel geld nodig (geen oorlogen).
Karel I (1625-1649)
 autocratisch, roept parlement niet meer samen
 had door grote sier (cfr. schilderijen van Van Dijck) geld nodig.
 krijgt het moeilijk met het parlement die hun macht beknot voelden;
 calvinisten streefden naar een radicale protestantse gemeenschap en wezen de
Anglicaanse staatsgodsdienst af (te beperkte reformatie)
 krijgt het moeilijk met de eigen schotten
Cromwell


periode van republiek: commenwealth and free state
protectoraat: o.l.v. Oliver en Richard Cromwell
Karel II (1660-1685)
 herstel van het hogeruis
 habeas corpus act: garantie tegen willekeurige opsluitingen
Jacob II (1685-1688)
 werd verjaagd
 glorious revolution
Mary II en koning gemaal Willem III (1689-1702)
 bill of rights: constitionele toezeggingen
 koning mag wetten niet afschaffen
 geen oprichting uitzonderingsrechtbanken
 belastingen moeten parlementair goedgekeurd worden
Anne I (1702-1714)
George I von Hannover (1714-1727)
Whigs:
partij van de ondernemende middenstand
vandaag: labour
Tories:
partij van de landeigenaars en hoge kerkelijke hiërarchie
vandaag: conservatieven
B. buitenlandse politiek
Jacob I
 dmv huwelijking van zijn zoon met Spanje de anglo-spaanse relaties
optimaliseren, maar mislukte
Karel II
 vijand = republiek
 strijd samen met frankrijk in de derde staatse oorlog
V. het heilig roomse rijk na 1648
A. de gevolgen van de Vrede van Westfalen


inperking van de macht van de keizer
o geen leger, financiën of administratie voor de totaliteit van het rijk, maar
beperkt tot de hausmacht
o de structuren van het HRR betekenen niet veel meer in praktijk
donaumonarchie blijft aan de macht: habsburgers
B. de ottomaanse bedreiging





Ottomanen zijn de meest geduchte tegenstanders van Habsburg
2e helft 17e eeuw grootviziers (cfr. eerste ministers):
o interne orde op zaken stellen
o het leger hervormen
o administratie hervormen
hervatting van de expansie: belegering van Wenen in 1683
ottomaanse leger verliest en zal geen dreiging meer zijn
Frankrijk nam plaats in van voornaamste vijand
o inzet is de Spaanse erfenis
o eind van de strijd: Vrede van Utrecht, opdeling Spaanse rijk
C. de oostenrijkse successieoorlog


Karel VI
o 1713, pragmatische sanctie: na zijn dood opgevolgd worden door zijn
dochter Maria-Theresia
o gevolg: politieke en economische toegeving
strijd voor Maria-Theresia op de troon
o bondgenoten: Rusland, Engeland, Republiek
o betwisters: Frankrijk, Spanje, Pruisen
o Pruisische koning Frederik II eist Silezië op
o Vrede van Ake, 1748: kroning Maria-Theresia
D. Maria Theresia en Jozef II

Maria
o
o
o
o
o
Theresia
bureaucratische vernieuwingen
bestuurlijke centralisatie
nadruk op het katholicisme
aandacht voor onderwijs
versterking van het leger

Jozef II
o de staat voorzien van volledig nieuwe structuren en bestuursmethodes
 geloof
 afschaffing comtemplatieve kloosters
 oprichting staatseminaries
o
o
 burgerlijk huwelijk
 bestaansrecht andere godsdiensten
 onderwijs
 organisatie van staatsscholen
 schoolplicht tot 12 jaar
 bestuurlijke en gerechtelijke hervormingen
 nieuwe, rationeel samengestelde en helder gestructureerde
instellingen
 herindeling van het rijk
 hervorming van het gerechtswezen
verlicht despotisme
 volgens een aantal principes van de verlichting
 geen zelfbeschikkingsrecht of democratie
kritiek op hervormingen
 Hongarije
 Zuidelijke Nederlanden: Brabantse Omwenteling
E. de opkomst van Pruisen


de familie Hohenzollern uit Brandenburg-Pruisen
o Vrede van Westfalen: Achter-Pommeren (toegang Baltische Zee)
o inlijving Silezië: Oostenrijkse successieoorlog
o annexatie West-Pruisen ten koste van Polen
Frederik II de Grote
o verlicht despoot
o zeer geletterd
o bewonderaar Franse cultuur
o op de hoogte van filosofen (o.a. Voltaire)
o religieus tolerant
o correcte en onafhankelijke rechtsbedeling
o militair karakter van de Pruisische staat
VROEGMODERNE GESCHIEDENIS
TWEEDE LUIK:
TERRITORIALE GESCHIEDENIS
EUROPESE OVERZEESE EXPANSIE 16e – 18e eeuw
I. motieven, middelen en kennis
A. motieven


van economische aard
o invoer van goud uit Afrika, specerijen en luxeproducten (Azië) onder
controle Arabieren
o peperduur door tussenpersonen; Middellandse zee onveilig (vb. Genuese
kolonies aan Zwarte Zee
o aandacht naar Atlantische oceaan om Islamwereld te ontwijken
van ideologische aard
o kruistochten en reconquista: verovering van Noord Afrikaanse kusten
o Pope Jan (Hendrik de Zeevaarder) als bondgenoot tegen de Islam
B. middelen en kennis







o geografische kennis
aarde een bol: Ptolemaeus bekend door Arabische cultuur
afrikaanse hitte
betere kennis van heersende zeewinden: terugreis
o nieuwe scheepstypes
kogge (bulkhandel Hanzesteden), galei
karveel: driemaster <Portugal, combinatie driehoekig latijnzeil en rechthoekig
razeil: wendbaar + laveren tegen de wind + geringe diepgang (ontdekkingsschip
galjoen: groter dan karveel; grote tonnemaat + beter bewapend
(kolonisatieschip)
navigatietechnieken
o kompas sinds ME breed verspreid
o instrumentarium door Portugal om breedtegraad te bepalen (afstand tot de
eenaar), astrolabium, kwadrant, Sint-Jacobsstaf: zon
o lengteligging: bleef een probleem: wachten op de klok uit 18de eeuw
o postulanen: zeekaarten met aanduiding portus
II. de eerste expeditis in de 14de – 15de eeuw
A. ontdekking en kolonisering van de Canarische Eilanden



Venetië sterk in Oosten Middellandse Zee met karavaanhandel
Genuezen zochten naar alternatieven via Zuidelijke richting en ontdekten de
Canarische eilanden
Toch Castilië + Franse kolonisatoren: Canarische eilanden in bezit
B. de Portugese ontdekkingstochten
o
o
o
o
o
o
o
o
verovering Ceuta 1415
Madeira en Azoren: Hendrik de Zeevaarder (broer van de koning)
1434: ronding kaap Bojador
1488 Bartolomeo Diaz: Kaap de Goede Hoop
1497-98 Vasco da Gama: Indië, met hulp van Arabische stuurman
vanaf 1509 Malkka, Java, Molukken, Canton en Japan
de weg van de specerijen was gevonden: een keten van factorijen
centrale rol Antwerpen: koloniale waren- koper en zilver + textielwaren
en wapens
C. Christoffel Columbus



Genuees koopman
wist dat de wereld rond was + informatie over de windrichtingen: stelde de
Portugezen een alternatief voor: westelijke route  geen gehoor
ging naar Isabella van Castillië


1492: vertrek met drie schepen; Canarische eilanden: proviand; Bahama’s, Cuba,
Haïti, Dominikaanse: Hispaniola; 1492-1504: vier reizen: Caraiben+ Midden
Amerika
Amerigo Vespuzzi ontdekt nieuwe continent
 eerder verdrag: Portugal eisten Midden- en Zuid-Amerika op
 de Spanjaarden eisten een verdeling volgens de lengtegraad ten westen
van de Kaap Verdische Eilanden
 verdrag van Tordesillas van 1494: paus, 370 km ten westen van
Kaapverdische Eilanden: Spanje met verplichting de Indianen te
bekeren
 hierdoor kwam de westkust van Brazilië in Portugese handen
 aangevuld met verdrag van Zaragossa van 1529: tweede
demarcatielijn ten oosten van de Molukken (uitz. Filippijnen)
III. Spanje in Latijns-Amerika

De Florentijn Amerigo Vespucci beschreef de ontdekte wereld als een autonoom
continent.
 Hernan Cortes veroverde Mexico op het Aztekenrijk. Zo werd ook de Stille
Oceaan ontdekt.
 Francisco Pizarro stuitte in Equador, Perug en Chili op het Incarijk. Sapa Inca,
zoon van de zon.
 Snelle verovering:
o oude voorspelling
o top: piramidaal
o technisch overwicht: paarden, honden, vuurwapens in ijzer, gebulder der
kanonnen
 bevolkingskolonisatie van Amerikaanse gebieden: kwaliteit om te bekeren
o doel:
 ontginning van goud, zilvermijnen en plantagebouw
 christelijke missionering
o gevolgen:
 biologische ravage ook door pokken, mazelen en griep
 invoer van negerslaven en driehoekshandel
 Jaarlijks maakten tientallen schepen de reis van Zuid Spaanse havens en de
Amerikaanse kolonies.
De grote hoeveelheden goud en zilver vestigde de Spaanse macht in de 16 de eeuw
maar was ook één van de oorzaken van de toenemende inflatie in Europa.
IV. Fransen en Engelsen
A. Fransen aanvankelijk verhinderd door burgeroorlogen




Brazilïe: door Portugezen verdreven
Monding van de Amazone: Martinique, Frans Guyana
Florida: pogingen van nederzettingen door Franse Hugenoten maar
Spaans verzet
De noord-oostkust van Amerika
o via NW zoeken naar weg voor Azië
o Huiden
o Canada : La Nouvelle France 1606: stichting Québec
B. Engelsen: weinig interesse van de Tudors





weinig interesse van de Tudors, bondgenootschap met Spanje
ook de Engelsen zochten een NO doorvaart voor de specerijenhandel.
West Afrika: rond 1550 handel in Marokko en Goudkust
o Engelse schepen participeerden aan de driehoekhandel
o Onder Elisabeth I barste de concurentie los.
o Panama/Caraibisch gebied: Francis Drak, officieel piraat.
Ook reis rond de wereld
NO van het Amerikaans continent
o Virginia 1584: geen plundertochten maar emigratie
o Plymouth (Massachussets) Pilgrim Fathers 1620 “ Grote Puriteinse
migratie”
 in 1620 met Maryflower naar Amerika waar ze in Cape Cod landden
 “Grote Puriteinse Emigratie”.
1600 East India Company:
o oprichting van factorijen in Indië en Borneo
o botsingen met Spanjaarden, Republiek en Portugezen
V. het Iberisch monopolie definitief doorbroken: de Republiek







republiek was het oneens met Spaans-Portugees monopolie
bovendien embargo’s ingesteld: specerijen waren peperduur voor de Republiek
veel geld in de Republiek o.m. door import van vluchtelingen
doorbraak kwam echter met de know-how van Jan Huygen van Linschoten die
in 1584 aartsbisschop van Goa was:
o kon de hand leggen op strikte Portugese geheimen inzake zeilaanwijzingen
o publiceerde in 1596 zijn “Itineriario”
voorcompagnieën tussen 1595 en 1602. Vijftien vloten
1602: tegen onderlinge concurentie: Verenigde Oost Indische Compagnie
o monopolie van de staatse handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop
o de compagnie kreeg soevereine rechten over haar gebied
o de “Heren XVII” waren de bewindvoerders van de compagnie
o in China en Indië: handelsaanwezigheid
o in de Indonesische archipel: specerijen en stichting van Batavia in 1619
o in 1637 werd Ceylon ingelijfd: kaneel.
Bij de afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621 werd de WIC opgericht,
o bestuurd door de “Heren XIX”
o geen soevereiniteitsrechten
o concentratie op goud en slavenhandel en de productie en handel in suiker
o vestigden zich tussen de mondingen van de Orinoco en de Amazone
o 1620
 stichting Nieuw Nederland
 stichting een reeks handels- en landbouwnederzettingen rond de
Hudsonrivier met als hoofdplaats Nieuw Amsterdam
 handel in bont
 in 1664 door de Engelsen verdreven
OVERZEESE RIVALITEITEN 17e – 18e eeuw
I. koloniale imperia
Spanje
Portugal
Republiek
Frankrijk
Engeland
Filippipijnen
Zuid-Amerika zonder Brazilië
Centraal Amerika
Mexico
Florida
Caraïbische eilanden
Brazilië
Goa
Guyana
Benedenwindse eilanden
Aruba
Bonaire
Curaçao
voet aan wal in Brazilië
Zuid-Afrika
Ceylon
Indonesië
Senegal
Madagascar
Réunion
Mauritius
Canada: Nouvelle France tot
Louisiana en Missipi
Jamaica
Bahama’s
Bermuda
Massach, Connecticut, New
Hampshire, Rhode Island
vijf zuidelijke staten
Bombay, Madras en Calcutta
16e eeuw: zilver
17e eeuw: plantage/veefokkerij
= zoutwinning en landbouw
= suikerriet
= kaneel
steunpunten voor de Indiase
Coromandelkust waar
Pondichéry beschikte over een
bruggenhoofd met invloed in
Indië
= landbouw, veeteelt en
scheepvaart
= plantage: tabak, katoen, …
= East India Company
II. Frankrijk vs. Engeland
A. in Indië


Oostenrijkse successieoorlog
o rond Indië voortdurend conflicten tussen Fr +Eng
o Vrede van Aken: status quo
Zevenjarige oorlog: 1756-1763
o einde: Fransen vestigingen in Indië
o Vrede van Parijs van 1763: nog enkele handelsposten in Indië
B. op het Amerikaans continent





1713
o Vrede van Utrecht
o afstand van Hudsonbaai, Nova Scotia, Newfoundland
zevenjarige oorlog:
o verlies van Canada en het Oosten van de Missisipi;
o het westen van de Missisipi ging naar Spanje
Engeland als grote overwinnaar ten koste van
o Koliniaal imperium van Frankrijk
o Spanje: Florida aan Engeland
verklaring successen:
betere Engelse marine


veel groter bevolking van Engelsen in de kolonies in Amerika door
bevolkingskolonisatie
1750: 13 kolonies: 1,5 miljoen inwoners
III. de Amerikaanse vrijheidsoorlog







1763:
o einde zevenjarige oorlog
o vrede van Parijs
Amerikaanse vrijheidsoorlog van 1773-1783
aanleiding:
o maatregel van Londense regering om de Amerikaanse kolonies financieel
te doen bijdragen voor de eigen defensie (Stamp Act van 1765): taksen
op kranten, brochures, vergnningen…
o aanvaarden de belasting niet omdat volgens constitutie onderdanen niet
mogen belast worden zonder toestemming parlement waarin geen
afgevaardigden zetelden van Amerika
Amerika voor de handel met Europa afhankelijk van Engelse financiers en Engelse
handelsmaatschappijen
druppel:
o East India Company gooide een lading thee op de Amerikaanse markt
tegen dumpingprijzen waardoor de Amerikaanse theehandelaars grote
verliezen leden
o reactie: Boston tea party

Engeland wilde deze daad bestraft zien maar op 4 juli 1776
onafhankelijkheidsVerklaring en oorlog tegen moederland

1778 Amerikaans Franse alliantie; één jaar later Spanje en bij de vierde
Engels

Staatse oorlog de Republiek:
anti-Engels front
1783: Verdrag van Versailles
o Frankrijk kreeg Louisiana terug
o Spanje kreeg Florida
o Canada bleef in Britse handen
VROEGMODERNE GESCHIEDENIS
DERDE LUIK:
CULTURELE GESCHIEDENIS
CULTUURGESCHIEDENIS VAN DE NIEUWE TIJD
I. renaissance en humanisme
A. begrippen en periodisering





Tot ver in de 19de en zelfs nog in de 20ste eeuw werden de Middeleeuwen (5de tot
14de eeuw) aanzien als een donkere periode tijdens hetwelk er niets gebeurde. Dit
beeld werd gepropageerd door de Zw. Cultuurhistoricus Jacob Burckhardt in zijn
boek ‘Die Kultur der Renaissance in Italien’ (1860). Bovendien alleen Italië.
Burkhardt heeft het oude idee van de verschillen met de ME overgenomen en de
noties individualisme, realisme en moderniteit aan toegevoegd.
Dit is onjuist:
 er is geen duidelijke cesuur maar eerder een geleidelijke ontwikkeling
 ook de middeleeuwen kenden bloei: de Karolingische renaissance, de
renaissance van de 13de eeuw; Bovendien is de 16de eeuw soms nog ME
(cfr. Karel V en humanisten);
 Italië en de rest niets is ook niet juist. De schilderkunst van de Vlaamse
primitieven was revolutionair zoals Van Eyck; ook Erasmus die zijn
oorsprong vindt in de moderne devotie van de 13de eeuw.
 Renaissance is de vernieuwing van de beeldende kunsten
o Da Vinci= zowel renaissance als humanisme
 humanisme is het herontdekken, integreren en assimileren van de
litteratuur, de cultuur en de waarden van de klassieke oudheid.
Het woord is uit de 15de eeuw van de studenten die er de docenten mee
aanduiden van de:
Studia Humanitatis: dit waren de menswetenschappen en strekten ertoe de
mens te vervolmaken Er waren 5 disciplines:
o grammatica
o rethorica
o poëzie
o moraalfilosofie
o geschiedenis
Studia Divinitatis
o gewijde geschiedenis
o theologie
 Erasmus: zowel humanitatis als divinitatis
De zeven Artes Liberales
o de mens verheffen door hem vrij te maken van zijn dierlijke hoedanigheid
o taal en filosofie
o nog geen natuurwetenschappen (17de eeuw)
B. Italië als bakermat
1. redenen
 zichtbare overblijfselen (cfr. het Forum Romanum, het Pantheon)
 Latijn beter bekend: het Romaans ontstond in de 8ste en de 9de eeuw
o het Italiaans staat dicht bij het Latijn
o weinig invloed van andere talen
 Frankrijk: vulgair latijn als superstraat van het substraat Gallisch
o Latijnse manuscripten in Italiaanse bibliotheken (vb. Verona)
 Romeins recht en Romeinse bestuursvorm
o De katholieke kerk als romeinse bestuursvorm
 vb. België is een kerkprovincie
 pyramidaal= romeins, kerkelijk
o Romeins recht: Bologna
2. elementen aanwezig in 11de eeuw: waarom dan geen renaissance?
De ontwikkeling van de stadstaten in Noord Italië tijdens de 13 de en de 14de eeuw
o
o
o
o
Noord Italië werd een draaischijf voor de handel met het Oosten (Venetië
en Genua; cfr. Marco Polo). Zij traden op als tussenpersoon met de
Arabieren.
Er kwam veel geld binnen en er ontstonden stedelijke oligarchieën. Ze
aanzagen zichzelf als patriciërs en consuls en noemden hun stedelijke raad
een senaat. De eigen stadstaat was voor hen het nieuwe Rome.
De keizer was ver weg over de Alpen (cfr.Z.Ned.): onafhankelijk
DE TRIGGER WAS EEN KLASSE DIE ZICH VERRIJKTE DOOR DE HANDEL
met een groot zelfbewustzijn tot gevolg. Deze grepen terug naar
de Romeinse tijd. Ze vergeleken zich met grote Romeinse voorgangers.
Ze bouwden een know how op, niet alleen technisch (lange afstand handel)
maar ook juridisch financieel: notariaat, dubbele boekhouding,
eigendomsverhoudingen. Deze kennis was noodzakelijk voor een
handelskapitalisme. Cfr. Il principe
Samengevat: groeiend zelfbewustzijn en rijkdom vanaf de 13de 14de eeuw;
Efficiënt handelskapitalisme; rivaliteiten tussen stadstaten met pronkzucht
tot gevolg. Herleven van Romeinse cultuur door mecenaat.
C. ontwikkeling en kenmerken
1. het herleven van de Grieks-Romeinse kunst
 bouwkunst
o Marcus Vitrivius: “De Archetectura”. Belang van symmetrie en proportie In
1486 gedrukt.
o Brunnelleschi, Alberti, Bramante
 beeldhouwkunst
o Paus Julius II was een verwoed verzamelaar van Antieke beelden
o vrijstaand opgesteld als autonome kunstvorm
o antropocentrisme, harmonie en symmetrie conform klassieke types van
portretbustes en ruiterstandbeelden of mythologie.
o werken met levend model
 schilderkunst
o klassieke thema’s: landschap op achtergrond, menselijk lichaam in juiste
proporties
o nieuw: lineair perspectief
2. de “bonae litterae” van de humanisten
 In die tijd stonden de humanisten in hoger aanzien dan de ambachtelijke
kunstenaars. Ze hadden aan de universiteit gestudeerd.
 Herleving van het zuiver klassiek latijn
o Men wou teruggaan naar het klassiek latijn van Cicero. Het ME latijn was
een verbasterd latijn. Dus taalzuivering.
o Het latijn is geen dode taal. In het Vaticaan creeërt men nog nieuwe
woorden zoals in de middeleeuwen.
 Kritische filologie
o Door handschriften en kopieën ontstonden er veel fouten. Men begon de
teksten te vergelijken om tot het origineel te komen.
o Men herstelde de teksten: ad fontes.
 Petrarca
o de prins der poëten.
o de vader van het letterkundig humanisme.
 Lorenzo Valla= de vader van de tekstkritiek
 Donatio constantini
o falsum
o oorkonde uit 750
o Keizer Constantijn zou zogeschreven tijdens de 4de eeuw de pauselijke
staat hebben geschonken aan paus Sylvester I
o het stuk is veel ouder dan de 8ste eeuw.



Elegantia linguae latinae
o gaf aan welke evoluties de Romeinse taal doorlopen had.
Collatio novi testamenti
o Kerkvader H. Hiëronymus (347-420) vertaalde op basis van Griekse ,
Hebreeuwse en Aramese teksten de bijbel in het Latijn: dit werd de
officiële versie van de bijbel of het vulgaat.
o Valla stuikte op Griekse teksten en bracht correcties aan op het vulgaat.
Vergeleek verschillende versies: collationeren.
o Bijgewerkt door Erasmus in Annotationes.
Humanisten trokken van leer tegen scholastiek in onderwijs en wetenschap zoals
dit door de kerkvaders was opgebouwd en door de filosofie bevestigd. De
humanisten wilden teruggaan naar de bronnen van de klassieke oudheid en
hadden een kritiekloze bewondering voor de oudheid. De wetenschappelijke
revolutie zou plaatsgrijpen wanneer de antieke erfenis kritisch werd beoordeeld.
(17de eeuw).
D. beslissende ontwikkelingen: stroomversnelling
1. val van Byzantium
 Door de val van Byzantium in 1453 kwam er een stroom van vluchtelingen op
gang naar Italië: Firenze, Genua, Rome
 Sterke impuls voor de kennis van het Grieks. Manuscripten worden meegenomen.
 Zo werden de werken van Aristoteles en Archimedes verspreid.
2. De drukkunst
 papier
o daarvoor schaapsvel: 300 schapenhuiden voor één bijbel.
op de huid kun je schrapen: palimpsest.
lamshuid was nog beter.
o eerste papiermolens in de vroege 14de eeuw in Fabriano (Centr.Italiê)
 drukkunst
o uit China
o houtblokken
o metalen letters: 1440 Gutenberg, Straatsburg.
o 1500 zes miljoen boeken; op 50 jaar tijd 100 versies van de bijbel
o revolutie : nieuwe ideeën, pedagogisch: men hoefde niet meer van buiten
te leren. Er kwam meer tijd vrij voor te denken
o kennisoverdracht en communicatie
o gevaar:censuur
E. verspreiding
1. handelsnetwerken
 het humanisme verspreidde zich volgens handelsroutes
 dissidenten en werkzoekenden vestigden zich in de grote steden in het Noorden
2. diplomaten
 permanente diplomatie bestond niet: gezanten
 de Italianen en meer bepaald de Venetianen startten met vaste posten of
ambassades
 hielpen mee het humanisme en de kunst verspreiden over Europa
3. drukpers
 drukkers waren …
o intellectuelen, velen humanisten
o nieuwsgierig
o correctoren


o rondtrekkers van het ene atelier naar het andere
vb. Plantijn: internationaal intellectueel centrum.
humanisten legden grote bibliotheken aan, centra: Venetië, Parijs, Bazel, Lyon
4. Scholen en universiteiten
 Er waren intensieve uitwisselingen tussen universiteiten
 PEREGRINATIO ACADEMICA= academische pelgrimstochten
 studenten gingen bijvoorbeeld naar Bologna en omgekeerd
 zo stonden in voor het doorgeven van Latijn en in mindere mate van Grieks
 het ambt van leraar werd ook opgewaardeerd
5. Hofhouding, geleerde genootschappen en academies
 koningen waren mecenassen.
 vb. Frans I, Margareta van Oostenrijk (Mechelen), Maria van Hongarije
(Brussel)
F. Erasmus
1. Erasmus
o Erasmus is een mooi voorbeeld van het feit dat Italië en het Noorden geen
scherpe tegenstelling waren.
o Andere voorbeelden: Van Eyck en Van der Weyden met olieverftechnieken;
Johannes Ockegem en Josquin des Prés: muziek.
o Erasmus was beinvloed door Johannes Cele, een religieus denker in Nederland.
o Christelijke inspiratie
o Humanisten: studia humanitatis
o Erasmus de twee integreren: ook studia divinitatis, zoals Valla
o Handmatig kopieëren had negatieve gevolgen: fouten en onjuiste vertalingen.
Hij wilde teruggaan naar de meest oorspronkelijke bronnen.
Voor hem telde het woord Gods en dit woord moest juist zijn. De vulgaat was
volgens Erasmus niet altijd accuraat.
o AD FONTES: naar de bronnen, de studie van de patres, inzonderheid
Hiëronimus
o Voorwaarden :
 kennis van Grieks, Latijn en Hebreeuws.
o kritisch filosofische ingesteldheid
2. instrumenten die de mens kon helpen bij de theologische studies
o Annotationes: 1505
o Novum instrumentum:1516
o zuivere versie van het nieuw testament
o de bijbel om nader tot God te komen
o geannoteerd uitgegeven met een vertaling in het Latijn uit het Griekse NT
o was delicaat omdat de vulgaat de officiële basis was voor de Latijnse kerk
o geen vertaling in het Nederlands, wel de ‘lingua franca’.
o Paraphrases: 1517
o N.T. bestemd voor wat “minder” geschoolden
o Nieuw Testament: hervertelling, bleef in het latijn
o door sommigen aanzien als Godslasterlijk
o Wat kan je hebben tegen het verspreiden van het woord Gods ?
o Het handboek van de christelijke strijder
o relativeerde de ceremoniële daden: het is niet voldoende om gebeden te
prevelen
o sacramenten zijn zinloos zonder vroomheid: wie de bijbel leest en er naar
leeft heeft geen priesters nodig  kerkelijke instituten verliezen aldus hun
absolute waarden
o hij had vraagtekens bij de zichtbare kerk en haar structuren
o
o wat van belang is, is te leven naar het woord Gods, het evangelie
Lof der Zotheid
o vrouwe Zotheid is scherp voor de pausen, de bisschoppen, de keizers… die
niet zo christelijk leven
o clementie voor de eenvoudige lieden die van de wereldse geneugten
profiteerden
o heftig door Rome aangevallen
o idealen:
 evangelische boodschap
 nastreven van de chtristelijke deugden: doen wat in het evangelie
staat.
 kritisch filologische arbeid.
EXPLOSIEVE COCTAIL: “Luther had het ei uitgebroed dat door Erasmus was gelegd”.
De hervorming is begonnen met Erasmus. Waarheden op losse schroeven gezet. Gaat
wel in de clinch met Luther.
Het had bij Karel V veel gehoor. < traditie van de Moderne Devotie of broeders van het
gemene leven. Werd dan ook gedekt door Karel V.
Spanje: ERASMISTA= hij die Erasmus leest= “ketter”.
Kwam op de “index librorum prohibitorum” (Leuven 16de E). Lezen was doodzonde.
G. betekenis en invloed
o
o
o
o
o
o
Kunstenaars en geletterden: hoog maatschappelijk aanzien; vernieuwingen
filologie, mens in universum
Wetenschap en techniek: wiskunde, natuurwetenschappen, astronomie, anatomie
Wereldbeeld: heliocentrisme
Staatsinrichting: centraal naar Romeins model; volkssoevereiniteit = Grieks,
vroegchristelijk, Germaans
Onderwijs: pedagogisch didactische zaken
Reformatie: verspreiding humanistische ideeën door drukkunst.
II. de wetenschappelijke revolutie
A. begrip en periode
o
o
o




humanisme en Renaissance brachten geen vernieuwingen in de
betawetenschappen
bijbel en oudheid waren niet te betwisten
wachten tot 1550 op vernieuwingen: van Copernicus tot Newton
o Copernicus: “Over de omwenteling van de hemelse sferen” 1543
o Newton: “ Wiskundige beginselen van de natuurfilosofie” 1687
astronomie en dynamica: Copernicus, Kepler, Galilei, Huygens en Newton
filosofen: Bacon en Descartes
wetenschappers namen de kritische methode over van van de tekstgeleerden
waarneming, experiment en redeneren waren een erfenis van Renaissance en
Humanisme
B. van geocentrisme naar heliocentrisme


Aristoteles en Ptolemaeus: geocentrisch model
o aarde onbeweeglijk, ondermaans en bovenmaans: ether met 7 lagen,
o buitense: firmament, achtste: primum mobile,
o daarachter: de onbewogen beweger
o volmaakt cirkelvormig
o leefde nog door met Lodewijk XIV: ik ben het centrum, de zon.
Copernicus: heliocentrisch model door te observeren:
o Pythagoras
o Aristarchus
o
o
o
o
Copernicus: priester, overleed in het jaar dat zijn boek verscheen
Kepler: elipsen, woonde in protestants gebied
Galilei: moest zijn stellingen herroepen
Newton: 1642-1727
C. versnellende vooruitgang
Vesalius
Brussel
Mercator
Sint-Niklaas
Ortelius
Plantijn
Dodones
Bacon
Descartes
Antwerpen
Antwerpen
-
Pascal
-
“Zeven boeken over de anatomie van het menselijk
lichaam”
hofarts Karel V
weerlegging stellingen van Hippocrates en Galenus
(dieren)
belangrijk voor zijn mercatorprojectie: bol op een
vlak
cartografie
internationale drukkerij, zoals in Bazel
planten- en kruidenboek
inductieve methoide: waarneming en experimenten
Wat de mens waarneemt is verdacht. Om tot inzicht
te komen moet men vertrekken vanuit principes van
de wiskunde. Deductief. Ik twijfel., dus besta ik.
wetenschapper: uitvinder van mechanische
rekenmachine; luchtdruk verschilt volgens de hoogte;
jansenist: leunde aan bij de predestinatie van de
calvinisten; terugkeer naar Augustinus
auteur: scherpzinnige pen. “Lettres écrites à un
provincial”. Contra Jezuieten.
III. de verlichting
A. oorsprong en verspreiding



Combineert de verworvenheden van Renaissance en Humanisme:
o renaissance/humanisme : emancipatie, vrijheid, DE MENS, los van het
carcan
o wetenschappelijke revolutie= rationaliteit.
Kant:
o “Durf na te denken”
o het licht gaat zegevieren over de duisternis
mathematisch rationele benadering van de wereld
B. aspecten van het verlichtingsdenken
1. algemeen
 emancipatie en ratio
 optimisch wereldbeeld
o loskomen van de ‘la condition humaine’ door wetenschap en techniek
o vooruitgangsdenken
 kritiek:
o kritisch onderzoek
o scepticisme voor overlevering
o wezen op dingen die niet zo fraai waren, corruptie
o inspiratie bij Confugius en door nieuw ontdekte landen “Le bon sauvage”,
mensen die leven volgens de wetten van de natuur en die niet bedorven
zijn door de Westerse cultuur
 religie
o niet meer akkoord met de kerk als institutie gedurende 10 eeuwen lang
o religie behoort tot de private sfeer
opvattingen:
 theisten= openbaring;
 deisten (groot succes) = god als eerste kracht
 atheisten
o scheiding van kerk en staat
o religieondergravend: openbaring, zondeval en verlossing verworpe
o Voltaire: “zolang er idioten zijn zullen er religies zijn”
o de verlichting was niet anti-religieus
natuurrecht
o recht op leven, gelijk geboren, geen slavernij
o mensen hebben rechten maar samenleven moet mogelijk zijn
o Locke: in een natuurlijke toestand zijn alle mensen vrij. Natuurrecht ligt in
de rede vast. Om tot een voldoende bescherming van ieders vrijheid te
komen moet elkeen een stukje vrijheid afstaan met instemming van
elkeen
o Locke “Two treatises of government”, Rousseau “Le contract social”
vrijheid en verdraagzaamheid
o tolerantie op ethisch, religieus en politiek vlak (Voltaire)
staatsconcept
o knabbelen aan vrijheden: Locke en Rousseau.
o het koningschap verloor zijn sacraal karakter, het werd kritischer en
rationeler benaderd
o Montesqieu: ‘L’esprit des lois’, voorafgegaan door Engeland met een sterk
parlement en sterke positie van rechters
o



2. grondideeën
 Hobbes : Levithian
 Locke : empirisme, het experiment
 Montesqieu : triasleer
 Diderot
 Voltaire
 Rousseau
 soortgelijke beweging in Duitsland
 Engeland: deisme
Frankrijk: anti kerkelijk en anti-dogmatisch
Duitsland: redelijke inzichten te verzoenen met het christendom.
3. invloed op de Europese monarchieën
Toch verder zetten van absolutisme: uitbreiding eigen macht, afschaffing lokale
machten.
 Frederik II
 Jozef II
o haakt gerechtelijke macht los van de uitvoerende
o zorgt voor het welzijn van de burgers: vb. tortuur afgeschaft
o voert leerplicht in (theorie)
o bevordert handel en infrastructuur (vb.Frankrijk)
o de kerk moet haar plaats kennen:
 seculier
 toleranter
 snoeien in religieuze orden
 naasting van kerkelijke bezittingen
C. de encyclopedie
De “Encyclopedie” bestond uit 28 delen.
Gangmakers: Diderot en d’Alembert Een collectieve groep van mensen werd aan het
werk gezet en men deed beroep op 150specialisten
Doel: rassembler les connaissances éparses sur la terre
Ook de methodologie was vernieuwend.




Geen compilatie maar een nieuwe creatie met polemische bijdragen
Grote gehelen, logisch geordend: “dictionnaire raisonné”
Aandacht voor technologie en nieuwe uitvindingen
Manier van uitgeven: 28 delen waarvan 11 prenten.
ONDERWIJS IN DE NIEUWE TIJD
I. lager en middelbaar onderwijs






middeleeuwen: zaak van en vor de geestelijkheid
o 12de eeuw: onderwijs voor niet-geestelijken uit handelsoogpunt
kleine scholen, instellingen voor basisonderwijs
o verbonden aan parochie
o lezen (volkstaal), schrijven, rekenen
verdergezet onderwijs
o stedelijke centra: Latijnse scholen
o grammatica, dialectica en retorika = trivium
humanisten
o essentiële aangelegenheid voor vorming van de nieuwe mens
o door opvoeding onderscheidt de mens zich van de dieren
hervormingen vanaf 1400
o Cele
 scheiding van lager en middelbaar onderwijs
 indeling van de latijse school in 8 klassen
 monitorensysteem
 gebruik van correct en fraai Latijn
o ratio studiorum
 jezuïeten
 uitgebreid opvoedingsplan
 contrareformatorisch
uitbreiding schoolnet in de 16de eeuw
II. het leren van een stiel






behoefte aan adequate beroepsvorming door toenemende handel en nijverheid
via leercontracten
werkscholen voor wezen- en vondelingenhuizen (15e-17e eeuw)
onderwijs voor handel en administratie 15e-16e eeuw
o europese talen
o wiskunde, boekhouden, handelscorrespondentie
hoger beroepsonderwijs 17e-18e eeuw
buitenlandse studiereis voor kinderen uit de hoogste klassen: de Grand Tour
III. katholiek en protestants onderwijs
a. alfabetisme zorgt voor verspreiding van reformatorische ideeën
b. godsdienstoorlogen verdelen europa in reformatorisch
KATHOLIEKEN
c. accent op godsdienstonderricht en zedelijke opvoeding volgens Tridentijn: groter
analfabetisme dan bij protestanten
d. jezuïetisch middelbaar
→ gegroeid uit
 theoretisch-humanistische bezinning
 pedagogische ervaring
 samenwerking van jezuïetenordes
→ methodiek en didactiek: zuiver humanistisch
→ stimuleren van wedijver onder de studenten: aemulatio
→ veel ruimte voor retorica en eloquentia
e. andere geestelijke orden
→ jongens: augstijnen, franiciscanen, dominicanen
→ meisjes: ursulinen
PROTESTANTEN
- belang van de Latijnse school: gymnasium
- opvoeder van Duitsland: Melanchton, rechterhand van Luther
- academies: calvinisten
o schola privata: basisopleiding
o schola publica: hogeschool (vrije kunsten, recht, medicijnen, theologie)
- onderwijs is een zaak voor leken
- verplicht bijbellezen leidt tot afabetisatie
IV. universiteiten in Europa





o
o
o
12e-13e eeuw: ontstaan ans corporatie
o een eigen terminologie
o een zegel en een wapenschild
o insiges, statuten en privileges
o een verkozen bestuur
o inkomsten en uitgaven
studium generale
o belangstelling van wereldlijke vorsten
o staatkundige doelstellingen: juristen
vier faculteiten
o lagere faculteit: artes liberales, polyvalente basisopleiding
 quadrivium: artithmetica, geometrica, astronomia en musica
 voorwaarde voor hogere faculteiten
o faculteit theologie
o faculteit rechtsgeleerdheid
o faculteit: geneeskunde
problemen
o nieuwe kennis op natuurwetenschappelijk gebied paste niet in de
faculteiten
o vakgebieden pasten niet in de classificatie van de kennis van de klassieke
oudheid
eerst van de nederlanden: Leuven
o 1425-1426
o Leuvense stadsmagistraat + Brabantse Hertog Jan IV
licentiatus: studen die bewezen hadden over voldoend kennis en vaardigheden te
beschikken om zelf les te geven
tweede universiteit van de nederlanden: Douai in Frans-Vlaanderen
derde universitet van de nederlanden: Leiden oiv Willem van Oranje
VROEGMODERNE GESCHIEDENIS
VIERDE LUIK:
RELGIEUZE GESCHIEDENIS
VOORLOPERS VAN DE HERVORMING
situatieschets
o geen eenheid in de kerkstructuur: drie verschillende pausen
o geen eenheid in de inhoud van de kartholieke leer
o
luxe van de top van de kerk  hiërarchieproblemen  ongeloofwaardigheid
I. Johan Wyclif
o
o
o
oxfords hoogleraar theologie
ideeën
o kerk moet arm zijn: armoede-ideaal als anti-rooms protest
o bijbel is enige bron
o kerk zonder hiërarchie
o consubtantiatie: afwijzen van de eucharistie
o verzet tegen aflaten, celibaat, beelden, relikwieën, kloostergeloften en
oorbiecht
gevolgen
o maatschappelijk protest tegen sociaal-economische orde
o ideeën leven verdr in de Lollardenbeweging
o veroordeling Wyclif in concilie van Constanz
o verspreiding van de ideeën in Bohemen
II. Jan Hus
o
o
o
praags hoogleraar, geïnspireerd door Wyclif
ideeen van Hus
o uitgeschreven door van Stribo in de Vier Praagse Artikelen
o volkstaal, arme kerk
o vasthouden aan transsubstantiatie: de eucharistie
o wel sub utrasue specie: zowel brood als wijn voor de leken
gevolgen
o volgelingen in conflict met boheemse koning
o gematigden na verloop van tijd compromis met katholieke kerk
o radicalen verwerpen transsubstantiatie, heiligenverering en beeldencultus:
werden gemarginaliseerd
III. broeders van het Gemene Leven
o
o
o
o
o
o
beweging van de moderne devotie of prerefomatorisch
vanuit de Ijsselsteden
inidividuele, verinnerlijkte en praktiche vroomheid
sterk individualistisch gericht
intellectuele activiteiten
beïnvloeden Erasmus
REFORMATIE OF DE HERVORMING
I. Maarten Luther – Lutheranisme
A. leven
o
o
o
o
o
geboren in 1483 te Eisleben
monnik-priester-president-professor
thesenanschag, gesteund door de keurvorsten van Saksen (zie politiek)
legt monnikspij af in 1525
huwt met Catharina von Bora
B. ontwikkeling van zijn leer
o
o
o
o
o
o
o
o
centraal: de zonde en de erfzonde
verwerven van hielenzeil door genade van Christus
o katholieke kerk: via sacramenten: infusio gratiae
o luther: door het woord
geloof verenigd mens en christus
o mens is dus rechtvaardige en zondaar
o = simul iustus et peccator
tegen de aflaathandel
o thesenanschag, 31 oktober 1517
o onderwaarderen van het leergezag van de paus
o geschrift = onfeilbare gezagsinstantie = sola scriptura
algemeen priesterschap
consubstantiatie
o eucharistie, kinderdoop en biecht, maar enkel in combinatie met geloof
o integenstelling tot transsubstantiatie
leven naar het voorbeeld van Christus, relativatie goede werken
Duitse versie van de bijbel
o Luther: De servo arbitrio
o Erasmus: De libero arbitrio
II. Huldrych Zwingli - Zwinglianisme
o
o
o
o
o
o
o
o
in het zuiden van Duitsland en Zwitserland
geen kerkelijk hiërarchie
volledige afwijzing heiligencultus/sacramenten
strenge soberheid in de kerk
o alle kruisen, altaren, heiligenbeelden verwijderd
o geen orgels meer
nauwe band tussen kerkelijke en burgerlijke gemeente
oprichting huwelijksrechtbanken
geen trans/cionsubstantiatie
schakel tussen Luther en Calvijn
III. baptisme of anabatisme
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Noord-Oost-Nederland
linkervleugel van de reformatie
kenmerk: de volwassendoop
excessen en harde repressie, Munstr, 1523
geen sociale structuren, principieel pacifisme
krachtige heropbloei 1550 olv Menno Simons
verenigt in stille gemeenten (autarkisch)
afkeer van de verdorven wereld
verspreiding over de angelsaksische wereld (the Amisch)
IV. Johannes Calvijn – Calvinisme
A. leven
o
o
geboren te Noyon, 1509
studies in Parijs
o
afbreken priesterstudies om rechte te studeren in Orléans en Bourges
B. ontwikkeling van zijn leer
1. de
o
o
o
o
o
leer: de institutio religionis christianae
onderricht in de christelijke godsdienst, 1536
centraal: gods Woord, belang van de kerkvaders
radicaal zondige staat van de mens
zielenheil bereiken door predestinatie
dat achter het menselijk handelen gods wil staaty, is een mysterie, maar t staat
zo in de schrift geopenbaard
o eucharistie: heilige geest is aanwezig, niet de mensgeworden christus
o tussenweg tussen lutheranisme en zwinglianisme
o consensus tigurinus
o eerste geneefse periode
2. de organisatie: de ordonnances ecclésiastiques
o theocratie
o predikanten: preken en sacramenten bedienen
o doctores: onderwijs en theologisch onderricht
o ouderlingen: tucht en zedelijkheid
o diakens: armen- en ziekenzorg
o tweede geneefse periode (zie ook onderwijs)
o hoogintellectueel gehalte
o schola privata
o schola publica
HET CONCILIE VAN TRENTE EN CONTRAREFORMATIE
I. het concilie van Trente (1545-1563)
o
o
o
oorzaak
o reactie tegen reformatie
o verlengstuk van binnenkerkelijker hervormngsbeweging
decreta de fide
o de waarheid kent twee bronnen: de bijbel en de traditie
o bevestiging van de erfzonde
o rechtvaardiging christene door eigen wil
o weg van rechtvaardigheid loopt langs het geloof
o verrichten van goede werken
o eucharistie is belangrijkste sacrament
o middelaarsfunctie van Maria en de heiligen
decreta de reformatione
o verbanning aflaat- en relikwiehandel, ambtsverwaarlozing, concubinaat, …
o algemene celibaatsverplichting
o residentieplucht voor bisschoopen en pastoors
II. de contrareformatie
o
o
o
o
o
oprichting nieuwe ordes
aanmoediging mariadevotie
oprichting broederschappen
oprichting soldaten van de contrareformatie: missioneringsactiviteiten
opleiding voor priesters
o kleinseminarie: humanioravorming
o
grootseminarie: theologische en filosofische vorming
VROEGMODERNE GESCHIEDENIS
VIJFDE LUIK:
ECONOMISCHE GESCHIEDENIS
sociaal-economische ontwikkelingen
A. het Malthusiaanse spanningsveld overwonnen
1. de denkwereld van de Nieuwe Tijd
1.1. evolutieschets
a. mentale vernieuwing: humanisme, reformatie, antropocentrisme en rationalisme,…
o intellectueel emancipatieproces via boekdrukkunst, lekenonderwijs
o los van scholastiek en theologie, weg van theocentrisme en statisch wereldbeeld
b. 16de eeuw: wetenschappelijke revolutie (inductie, observatie, experiment)
o
o
c. 18de
o
vooral ambachtelijk, zwakke band technische uitvinding & wetenschappelijk
onderzoek
eerste stappen in de ontwikkeling v.d. zuivere wetenschap
eeuw: verlichting
experiment + 19de eeuw : scheikunde: kloof wetensch./industrie dicht
1.2. veranderingen op vlak van economisch-politieke organisatie: ‘stadseconomie’ wordt
staatshuishoudkunde’ v.h. mercantilisme
a. economische oorzaken: aantasting economische macht v.d. ME-steden door laat-ME
crisis
o ontwrichting economisch leven/financiën door hoge mortaliteit, oorlogsoperaties,
kwijnende trad. textielnijverheid
o enkel handhaving steden in Ned. & It.: herstructurering industrie + stedelijke
rijkdom blijft struikelblok vorstelijk centralisme  elders worden vorsten
machtiger, Romeins staatsidee
o individualistische theorie v. Il Principe (Machiavelli) ( religieus universalisme)
b. mercantilisme = economische vertolking nieuwe leer over prioriteit v.d. macht v.d.
staat
o geheel van voorschriften & normen v. ec. politiek die de macht v.d. staat moeten
verstrekken
o verschillende landen, verschillende modellen:
o G.B. = uitbouw handel;
o Fr. = nijverheid (Colbert);
o Pruisen = agrarisch/populationistisch beleid & Kameralisme
o kenmerken: chryshedonisme (basis = goud & zilver), streven nr. positieve
handels- & betalingsbalans, staatsinterventie in nijverheid/handel/transport,
protectionisme
 ook in middeleeuwse steden maar op kleinere schaal
2. de interseculaire demografische stagnatie
2.1. Malthusiaanse problematiek opgelost door maatschappelijke, economische en
mentale
mutaties v. 16-18de eeuw?
a. 1340-1750: bevolking trage groei, pas na mid. 18de eeuw intens groeitempo zoals nu
o bevolking: Fr., Sp., Port. = stabiel,
o bevolking Duitsland lichte groei,
o bevolking Polen verdubbeling, na 1600 stagnatie
o bevolking Britse eilanden + Lage landen = gunstiger
b. verklaringen voor afwezigheid echte demografische groei in pre-industrieel Europa:
 wapengeweld
 structurele factoren (naast toevallige): door demografische structuur met hoge
fertiliteit & hoge mortaliteit
o late huwelijksleeftijd: lange lactatieperiodes/seksonderbrekingen om
economische (oogst), religieuze (advent/vasten) redenen
o hoge mortaliteit (kinderen, adolescenten, volwassenen)
o veel ongehuwden
o dalend aantal onwettige geboorten
o vroegtijdig onderbreken huwelijk (sterfte)
2.2. hoge mortaliteit door:
a. hongersnood: te wijten aan onvolkomenheden in structuur vraag-aanbod
graangewassen
a. gebrek goed(kop)e substituten = bij misoogst toch constante vraag/aanbod v.
brood
b. prijzen ↑ onevenredig met aanbod ↓ (wet v. King1)  te weinig graan =
ondervoeding, verzwakking, minder weerstand tegen ziekten
c. verbeterde later met invoering subsituut aardappel
d.
b. fluctuaties v. graanaanbod door klimatologische omstandigheden of oorlog
 ontspanning door graaninvoer?  duur, langzaam, vaak gehinderd door
oorlog/embargo’s
c. hongersnood= hoge graanprijzen = lage conceptie/nataliteits/nuptialiteitscijfers +
hoge
mortaliteit  graanprijs = demografische barometer
2.3. DUS tragere demografische groei door: laat huwelijk, hoge mortaliteit door
gebrekkige
geneeskunde/hygiëne, oorlog, hongersnood, ziekte
huwelijksuitstel bracht bevolkingsgroei onder controle
 huwelijksuitstel door mentaliteitsverandering o.i.v. renaissance, hervorming,
contrareformatie
 effect: als economische productie ↑ wordt inkomen per capita minder ondermijnd
door overbevolking
o inkomen per capita gevrijwaard = consumptie kan stijgen + men kan meer
sparen
o spaargeld investeren in infrastructuur + rationalisatie van industriële
productie
 demografische controle zorgt voor stijgende consumptie en investeringen
= 2 grondpijlers industriële revolutie
3. het beperkte karakter van de agrarische vooruitgang
3.1. nieuwe tijd = landbouw belangrijkst + grootgrondbezit domineert
 toch tendens tot verbetering persoonlijke rechten boerenbevolking  verschil O/WEuropa
a. West-Europa: ontbinding feodaliteit = slavenarbeid & lijfeigenschap geleidelijk
verdwenen
 heerlijke verplichtingen bleven voortbestaan tot einde A.R.  remde agrarische
vooruitgang
 tienden, grondcijns, pachtsom, banaliteit, rente, belasting aan centraal gezag,
karweidienst
b. Oost-Europa: omgekeerd (vb.: Polen)  vroeger goed statuut boeren, vanaf late ME
slecht
 vanaf dan graanleveringen aan NW-Europa  vergt kapitaal + leiderschap
Grootgrondbezitters nemen organisatie op zich + profiteren van groeiende
politieke en economische macht:
o kopen kleine heerlijkheden
o usurperen boerenbedrijven
o beknotten vrijheid boeren
= la deuxième feodalité
1
Wet van King: Door gebrek aan goede substituten is vraag naar graan onelastisch (men moet eten!) zodat bij
verminderd aanbod de graanprijzen meer dan evenredig stijgen in verhouding tot het gedaalde aanbod

versterking lijfeigenschap + verslechting levensomstandigheden tasten
productiviteit grond & arbeid aan
 minder tijd voor eigen grond=minder opbrengst=minder voedsel, gezondheid ↓
 vicieuze cirkel  bevolking raakt uitgeput  ook minder productie op
domeinen
= algemene demografische en agrarische stagnatie  na 1650 algemene depressie en
sociaal immobilisme
3.2. 15de eeuw in Ned. = dalende landbouwproductiviteit, toch geen catastrofale
depressie
a. men zocht naar innovatie om aan moeilijkheden te ontsnappen: betere
rotatietechnieken, voedergewassen, 3slagstelsel (braak↓), beter alaam, specialisatie,
plattelandsindustrie
b. bij einde wapengeweld (eind 15de e) legden deze innovations qualitatives (Simiand2)
de basis voor agrarische groei  hoogtepunt Z-Ned. = mid. 16de e.; N-Ned. = 17de e.
a. stijging grondproductiviteit door technologische/organisatorische vooruitgang,
specialisatie/diversificatie v. gewassen
b. bloei handel en mogelijkheid tot aanvoer graan uit Balticum door martieme ligging
Nederlanden
c. bevorderde interregionale arbeidsverdeling:
a. meer tijd voor industrie
b. speciale teelt (extensief vee, visserij, zuivel, tuinbouw) om rendement in
landbouw op te drijven
d. met extra brain-drain vanuit Z-Ned. werd landbouw meest vooruitstrevende van
17de eeuw
c. toch geen kwantitatieve vooruitgang  verzwakking expansie na 1714 door inzinking
graaninvoer, oorlogsoperaties Lodewijk XIV, veepestplagen na 1714
3.3. duidelijk verschil tussen Italië/Nederlanden en andere landen  elders bleef
agrarisch herstel na 1450 beperkt tot trage inhaalbeweging naar peil van 1300
 ontoereikeende agrarische productie = vanaf 1550 Malthusiaanse spanning
 demografische druk op landbouwsector = scherpe prijsstijging of ‘prijsrevolutie’
a. specifieke intensiteit v. Malthusiaanse spanning in elk gebied door trage verschuiving
ec. zwaartpunt v. Mediterrane regio naar Atlantische ruimte
 felste prijsrevolutie rond Mid. Zee + 1620/30 hongersnood, pest &
bevolkingsinzinking
 daarna agrarische stagnatie (~ Sp., Port., It. in 1ste helft 17de eeuw)
b. meer vitaliteit in agrarische expansie: verdere aangroei in Frankrijk en Denemarken
 Denemarken: 1618-1648: Malthusiaanse spanningen: achteruitgang door pol.
factoren (30j-oorlog)
 Frankrijk: keerpunt bij ineenstorting Lodewijk XIV
 rond 1700 stagnerende landbouweconomie + sterk verminderde bevolking
c. Engeland: uitzondering! Weinig militair geweld, commercieel-maritieme ontwikkeling
Atlantische economie, vooruitgang landbouwtechniek  vanaf 17de e. agrarische
revolutie
3.4.
a. hypothese over ‘betere controle’ over bevolkingsontwikkeling VS. demografische druk
in loop 16de eeuw = NIET met elkaar in tegenspraak!
 betere controle is enkel algemene langzame tendens die geleidelijk versterkte
golventheorie v. Simiand: cyclus v. fase B met stagnatie & depressie waarbij met naar innovaties zoekt van
kwalitatief karakter, en fase A waarbij de innovaties een kwantitatief karakter aannemen (= expansie en
hoogconjunctuur)
2

bevolkingsaangroei bleef dus mogelijk tijdens expansieve periode v. 16 de eeuw
(door betere voeding + verlaging huwelijksleeftijd)  juist geen dramatische
overbevolking zoals ervoor
b. vooruitgang v. agrarische arbeids/grondproductiviteit in Ned. VS. prijsrevolutie v.
16/begin17de eeuw zijn ook NIET met elkaar in tegenspraak!
 vrij geringe bevolkingsvermindering in 14/15de eeuw in Ned.  elders was
bevolkingsgroei v. 16de eeuw inhaalbeweging voor demografische verliezen van
14/15de eeuw  Ned.: bevolkingsaangroei is groei i.p.v. inhaalsbeweging
 wegens maritieme ligging grote verbintenis Ned. met rest Europa 
prijsstijgingen voelbaar!
B. de opbouw van de Atlantische handelseconomie
correcties van voorgaand model voor mercantilistische tijd: herhaling v. proces v. groei &
verzwakking v.d. transcontinentale handel
a. hoge bloei in 16de eeuw + stagnatie in 17de eeuw
b. continue expansie maritieme handel tijdens nieuwe tijd
a. intussen wel verschuiving maritiem zwaartepunt v. Z-Europa naar NWEuropa
b. geen ongestroorde groei v. maritieme handel voor mediterrane economie!
Wel Atl. ec. ~ monetair: 16de eeuw = grote zilverstukken + overvloed
edelmetaal  17de eeuw = deflatie3
1. De nieuwe expansie van de Europese handel over land en de verdere groei
van de maritieme handel in de 16de eeuw
1.1. herleving Europese handel over land na 1450 door 2 pijlers:
a. economische opgang Z-Duitsland (vb.: Neurenberg)
 heropening zilvermijnen, door veralgemening nieuwe zuiveringstechnieken
 versterkt door investering kooplieden (Fuggers) + industriële traditie
 gunstige ligging t.o.v. Italië als tussenpersonen tussen Levant, It., NW-Eur.
b. bloei Brabantse jaarmarkten (Bergen op Zoom, Antwerpen)
 Engels laken geen toegang meer tot Vlaamse markt maar wel tot jaarmarkten
o A’pen werd stapelplaats voor hele continent
 drukke contacten met Keulen & Duitse achterland
 monetaire politiek Karel de Stoute zorgde voor overwaardering zilver
o zilver vloeit af nr Brabantse jaarmarkten  bankfilialen Z-Duitse
bankiershuizen in A’pen
 profiteerden van uittocht Brugse kooplieden in jaren 1485-93
c. na 1500: nieuwe transcontinentale handelswegen via jaarmarkten in Castilië & Lyon
 ontstaan grote internationale transportfirma’s+ organisatorische vernieuwingen
(post, krediet)
 = verdere impuls voor Europese verkeer over land
1.2. versnelde groei maritieme handel in ruime mate gedragen door overzeese
kolonisatie
Antwerpse haven groeide uit tot dominerende wereldcentrum inzake opslag & distributie
a. Europa levert: koopwaren, koper, zilver (Z-DE), It. zijde, Eng. laken, ambacht.
Producten
b. Europa biedt afzetmarkt voor koloniale producten
 A’pen exclusieve stapelmarkt & verdeler v. Portugese koloniale handel
 Port. kon routes nr Midden/Verre-Oosten niet beveiligen (Venitië) monopolie fini
 toch behoud van dominerende handelspositie (grootste handelsmetropool W)
 A’pen opnieuw grote begunstigde bij Spaanse kolonisatie  hoogtepunt 16de eeuw
3
koopkracht stijgt door mindere geldhoeveelheid + meer aanbod dan vraag (meestal + prijsdaling)

A’pen werd aanzienlijkste internat. markt v. NW-Eur.+ econ. zwaartepunt Lage
Landen
1.3. punt 1+2 gaven het commercieel kapitalisme een duidelijke impuls + hielp econ.
groei v. 16de e.
a. als gevolg v. hoogconjunctuur:
 gunstige prijs/inkomenseffecten + opwaartse4 & neerwaartse bindingen5
o prijsverlagingen = verbeterde koopkracht + stimulans voor handel in
vreemde waren
o inkomenseffecten = activering v. sluimerende reserves aan arbeid &
natuurlijke rijkdommen  verhoogde winning v. stoffen zorgde voor
nieuwe werkgelegenheid, nieuwe inkomens, nieuwe koopkracht
o ook transfer v. arbeid v. platteland naar steden  hogere productiviteit
steden = extra-inkomens, meer koopkracht & vraag
o handel zorgde voor neerwaartse bindingen4 (nieuwe vraag naar goederen)
 opwaartse bindingen doordat handel voor nieuw aanbod v. goederen
zorgde
o mede mogelijk door ontginning woeste gronden & opening nieuwe mijnen
 technologische/organisatorische vooruitgang zorgde voor lagere transportkosten
(zowel over zee als land) + deed transactiekosten dalen
b. democratisering verre handel: 16de e.: kleine kooplieden kunnen deelnemen (= einde
monopolie It. familiebedrijven wegens te dure organisatie)
 mogelijk dankzij nieuwe handelstechnieken (commissiehandel 6,
participatiehandel7)
 nu ook Z-Ned. Handel + actieve internationale deelname (= goedkopere
transactiekosten + versnippering commercieel inkomen over groter deel
bevolking)
2. het verval van de transcontinentale handel en de inzinking van de mediterrane
economie in de 17de eeuw
2.1. 2de helft 16de eeuw: einde expansie transcontinentale handel: oorzaken:
 vertraging in groei Z-Duitse economie  door uitputting mijnen + Eng. Gietijzer
 Z-Duitse kooplieden schakelden na 1520 over op financiële activiteiten i.p.v.
handel (Fugger)
 velen gingen ten onder aan Spaanse staatsbankroet van Filips II (1557)
 teruggang Italiaanse tussenhandel  dynamiek v. traditionele land routes
gebroken door concurrentie van de directe straatvaart v.d. Hollanders & Engelsen
 toenemende oorlogsactiviteiten: 80j-oorlog in Ned. (A’pen!), Fr. Burgeroorlogen,
30j-oorlog,…
o slecht voor handelsactiviteit op het continent: handelaars stopten actieve
handel wegen te gevaarlijk  la trahison de la bourgeoisie: ze kochten
onroerende goederen & adeltitels + investeren in landbouw
3.2. verschuiving economisch zwaartepunt v. Mid. Zee naar Atl. Oceaan voltooid in 17 de
eeuw
a. weerstand Mediterrane economie = sterk!  na 1540 nieuw succes: revanche
méditerranéene
opwaartse bindingen: mechanisme waardoor bij introdutie v. nieuwe sectoren/goederen/diensten een afgeleid
aanbod wordt gecreëerd naar andere producten/diensten
5
neerwaartse bindingen: mechanisme waardoor bij introdutie v. nieuwe sectoren/goederen/diensten een
afgeleide vraag wordt gecreëerd naar andere producten/diensten
6
commissiehandel: financieel/commercieel tussenpersoon in buitenland die transacties afsluit voor
opdrachtgever voor een commissieloon
7
participatiehandel: verschillende handelaars financieren bepaald aandeel v. handelsexpeditie + delen in de
winst
4
b. nadelig voor de herleving:
 verzwakking Z-DE + Ned. schakelde de traditionele tussenpersonen en
afzetmarkten van de Italiaanse Levanhthandel uit
 Straatvaart ging Italië van Baltisch graan voorzien + traditionele graanaanvoer
vanuit Zwarte Zee door Ottomanen afgeleid  Holland & Eng. trekken hele handel
tussen It. & NW-Europa naar zich toe
 1625: volledige uitschakeling traditionele It. Levanthandel + tussenhandel met
NW-Eur. = einde exportnijverheid & overzeese handel, verarming bevolking+
misoogsten & pest
c. Spanje: 16de eeuw = politiek, economisch & cultureel hoogtepunt: siglo de oro
 slechte politieke beslissingen + oorlog vergden zware materiële offers 
staatsfinanciën ↓
 volop profiteren van zilverovervloed zonder handel & nijverheid te herstructureren
+ eigen productieproces & nationale handelsorganisatie op te bouwen
 enorme import zorgde voor tekort in handelsbalans, opgeloost door zilverexport.
 bij uitputting zilveraanvoer werd de Spaanse economie bezegeld
 door afwezigheid industrieel productie-apparaat, gebrek aan geschoolde
arbeidskrachten,
 uitdrijving joodse/moorse handelaars, conservatieve ambachtenbeleid, grote
bureaucratie
3. de opbloei van de atlantische handel in de 17de en 18de eeuw
3.1. intussen spectaculaire bloei v. maritieme handel in N-Atlantische kuststreek
fase 1 beheerst door Holland (1650-1680), fase 2 door Engeland (daarna) => Hollands
succes v. 17de eeuw steunde op 3 grote pijlers:
o Oostzeevaart: graanimport uit Balticum, Noors hout, Zweeds koper/ijzer,
huiden,… deze handel was moedercommercie of hoofdnegotie
o Levantvaart of straatvaart (vanaf eind 16de e.)  It. bemiddelingsfunctie =
uitgeschakeld gebruik zilveren negotiepenningen v.d. Amsterdamse Wisselbank
 deflatie! (Ag nr. Z)
o succes op niet-Eur. zeeroutes  verovering Portugese factorijen i.d. Indische
Oceaan
 VOC, WIC (Brazilië, Antillen), Nieuw-Nederland in V.S.
 geen grootse kolonisaties en volksplantingen in de Nieuwe wereld  verloren aan
Engeland
 hierdoor werd Amsterdam centrale pakhuis Europa
o opgaande conjunctuurbeweging voor nijverheid, landbouw, bevolking
o commercieel & industrieel succes gebaseerd op principe v. universeel
liberalisme & vrije zee
3.2. Hollands gouden 17de eeuw: reeds voor midden eeuw verstarringsverschijnselen:
- moedernegotie begon in belang af te nemen  structurele
moeilijkheden in Poolse economie
- daling wereldvraag naar Hollands graan door demografische stagnatie in
Europa (1630-1700)
- toenemende agrarische autarchie DE & meer eigen voedselproductie in
Eng., Sp., Port., Vl.
- 17de eeuw = volledige ontplooiing Europees mercantilisme:
protectionisme i.p.v. liberalisme
a. protectionisme nog versterkt door stagnatie continentale & Z-Europese economie
b. grote financiële offers van Republiek voor zeeoorlogen met Eng. + Lod. XIV
binnenlandse factoren: republikeinse bestuursvorm &
decentralisatie v. instellingen hadden zich tegen eind 17 de e.
geconsolideerd tot een oligarchisch & thalassocratisch beleid8
 nationale rijkdom geconcentreerd binnen conservatieve machtselite die via
bestaande instellingen macht behield  ondermijnde dynamisme v. commerciële
middengroepen
 kooplieden trekken beleggingen weg uit handel & investeren in financ. sector &
speculaties
d. oorzaak in de aard v.h. Hollands commerciële kapitalisme zelf
 maritieme expansie was hoogtepunt Europees kapitalisme dat met opkomst
steden was ontstaan  plafond was bereikt: Gouden Eeuw niet gedragen door
radicale vernieuwing v. productiestructuur of economisch systeem, maar door
kwalitatieve verfijningen & organisatorische vooruitgang binnen de gegeven
traditie v.h. handelskapitalisme
 Atlantische handel: verdere uitbouw v. Portugees systeem van handelsfactorijen
a.d. kust, roofeconomie, plantagecultuur, slavenarbeid
o dit systeem belet ontwikkeling ruime vraag in kolonies zelf, er is geen
echte agrarische kolonisatie
o poging tot agrarische kolonisatie in N-Am., maar mislukt wegens hoge kost
+ snel toenemende niet-Hollandse bevolking
o Holland had zich te diep ingegraven in het traditionele commerciële
kapitalisme en oppervlakkige exploitatie v. kolonies !!!
-
3.3. twee hoofdfactoren voor stagnatie Europese economie in 17 de eeuw:
 verzwakking in dynamiek v.d. transcontinentale handel: mercantillisme,
ondergang Sp. & Lodewijk XIV
 karakter van de maritieme handel: blijvende expansie in NW-Europa maar
maritieme bloei bleef beperkt periferisch Europees verschijnsel met onvoldoende
kracht om de economische achteruitgang in centraal- & Z-Europa te compenseren
(ook koloniale handel niet!)
 succesvolle overgang naar systematische kolonisatie enkel door G.B. gerealiseerd
 basis voor Engels commercieel kapitalisme = versterking vloot onder Elisabeth I +
Navigation Act & Staple Act v. Cromwell & Karel II
 asiento de negros9 versterkte expansie + verschafte middelen om te investeren
 N.V.-formule  ondersteunde nieuwe (binnenlandse) koloniale structuur aan
oostkust N-Am.
 deze overzeese economie werd vanaf 2de helft 18de e. hoeksteen industrieel
kapitalisme
C. de industrie onder controle van de centrale overheid
1. concentratie en verspreiding van industriële vooruitgang in de 16de eeuw
1.1. inleiding
a. stijging inkomen per capita in Europa na 1450 = toename vraag naar fabrikaten
- gebieden met primitieve econ. kunnen vraag niet direct beantwoorden  prijzen ↑,
kwaliteit ↓
- gebieden met vooruitstrevende econ. & industriële traditie kunnen vraag wel
opvangen
o door herstructurering industrie was ambachtelijke productie gestegen
8
oligarchie = regering van slechts weinig personen die behoren tot de bevoorrechte klasse
thalassocratie = Een heerschappij die op zeemacht berust.
Asiento de negros: overeenkomst met de Spaanse kroon waarbij men een licentie/monopolie krijgt om
Afrikaanse slaven te leveren aan Spaanse kolonies in Amerika
9
voor 16de eeuw enkel voor thuismarkt, daarna exportsector voor Europa in
Nederland & Italië
b. gevolgen:
 achtergebleven streken konden geen dominerende gespecialiseerde industrie
opbouwen + bestaande weggeconcurreerd door producten uit vooruitstrevende
streken  industriële expansie werd zo betaald door stagnatie in minder
fortuinlijke gebieden
 vooruitsrevende zones steeg inkomen nationaal + per capita (door hogere
productie)
 dankzij export: meer werkgelegenheid, meer geschoolde arbeiders ingezet voor
meer waardevolle producten, schaalvergroting, arbeidsverdeling binnen luxeindustrie, verrijking kooplieden door verre handel
 plattelandsnijverheid (linnenindustrie) in Ned. verschafte de landbouwers een
extra-inkomen
 productie v. gestandardiseerde fabrikaten, gesteund op arbeidsverdeling,
verhuisde naar platteland, waar lonen lager bleven
o
1.2. toch slaagden progressieve regio’s er niet in de industriële voorsprong qua stedelijke
productie v. kwaliteitsgoederen binnen het eigen gebied te handhaven  vanaf laatste
decenia 16de eeuw diaspora van industriële technici uit Ned. & It.
 80j-oorlog in Ned.: trof meest plattelandsindustrie, vanaf godsd.-repressie ook de
steden, volledige ramp na herovering Z-Ned. door Fernese & sluiting schelde 
exodus!
 door braindrain werd Nederlandse knowhow verspreid over heel Europa
 ook diaspora door Europees mercantilisme: was moeilijk voor export
 uitwijking naar hoofdstad waar aanwezigheid v. elite de vraag nr luxegoederen
verzekert
 Italië: voornaamste redenen zijn de inzinking v.d. Mediterrane economie +
mercantilisme
 conclusie: positief voor Europa, negatief voor Ned. & It. (groot verlies + nieuwe
concurrentie)
2. de “eerste industriële revolutie” van de 16de-17de eeuw
2.1. late ME: zware industrie (steenkool/metaalnijverheid) wint aan belang
 definitieve vooruitgang vana 16de e. dankzij verbetering productietechniek +
stijgende vraag
 16/17de eeuw: ZO-Eng., Luik, Zweden: verandering waarbij kwantitatieve factoren
de structuurverandering gingen bepalen
2.2. veranderingen in vraag/aanbod zorgen voor kwantitatieve expansie
steenkoolnijverheid
a. stijging vraag: grotere behoefte huisverwarming door verstedelijking: hout, houtskool,
turf
 ecologische redenen zorgen voor reglementering houtsprokkelen & turfsteken
 overschakeling naar overvloedig aanwezige + goedkopere middelen zoals
steenkool
 voor industrieel gebruik: o.a. ijzerindustrie
b. stijging aanbod moest gestegen vraag opvangen
 nieuwe graaf- & stuttechnieken maakte diepere delving steenkool mogelijk
 atmosferische vuurpomp voor wegpompen water in mijngangen
2.3. ijzernijverheid werd in 16/17de eeuw begunstigd door expansie v.d. wapenindustrie
 vooral in Luik, ZO-Eng., Zweden (voorbeeld kanonskogels)
 gietijzeren kanonnen in Eng.  door innovatie & technologische voorsprong
verlegde het zwaartepunt v. Europa’s zware industrie zich naar Engeland
3. de industrie en het mercantilisme tijdens de 17de en 18de eeuw
3.1. mercantilistisme vooral gericht op ontwikkeling industrie
 import tegengaan & export stimuleren
3.2. Frankrijk: Colbert (onder Lod. XIV):
 grenzen open om buitenlandse ondernemers & hooggekwalificeerde arbeiders
massaal te lokken met gunstige voorwaarden
 oprichting staatsbedrijven + ondersteuning & aanmoediging privé-ondernemingen
(via
 subsidies, rentevrije leningen, belastingvrijstelling, titels, pensioen, octrooi)
 stimuleren van manueel vervaardigde exportproducten van hoge kwaliteit +
beschermen
 tegen buitenlandse concurrentie  strenge kwaliteitscontrole
 beste grondstoffen in eigen land houden + export van producten aangemoedigd
o korte termijn: positief effect op werkgelegenheid + nationaal inkomen
o lange termijn: eerder negatief effect
 versterking malaise Europese economie!
 protectionistisch klimaat werkt schaalverkleining in de hand,
verzwakt concurrentiegeest, remt technologische vooruitgang af +
ondermijnt efficiëntie v.d. industriële productie
 leidde dus NIET tot Industriële Revolutie (18de e.) want men kiest
de optie van arbeidsverfijning & arbeidskwaliteit, en zo die van
technisch & technologisch immobilisme
 Engelse plattelandsindustrie die opteert voor kwantitatief transformatieproces  I.R.
D. de financieel-technische revolutie
1. overvloed (1460-1650) en schaarste (1650-1750) aan muntstukken in de
nieuwe tijd
1.1. inleiding
 ±1640: einde muntschaarste  uitbreiding zilvermuntcirculatie door Ag in
o Tirol/Boh./Saksen/Sp.
o 1460-1510 relatieve overvloed van zilver t.o.v. goud  koersen
zilvermunten ↓

goud door overheid ondergewaardeed zodat het uit de omloop verdween (Wet v.
Gresham10)
1500-1510: einde overwicht zilvermuntcirculatie  vanaf 1470 goud uit Afrika +
vanaf 1503 uit Amerika  goud verovert plaats in internationaal betalingsverkeer
o ook kwaliteit muntslag verbeterde toen door betere
ontginnings/zuiveringstechnieken
o zuiverder edelmetaal  streven naar meer uniformiteit in munttypes wordt
merkbaar
1.2. rond 1530: Indiaanse goudvoorraden uitgeput + einde Portugese goudaanvoer uit
Afrika
a. nieuwe zilvermijnen van Potosí in Peru & Zacatecas in N-Mexico  zilverregen vanaf
1550
b. na 1550 +hele 17de eeuw domineert zilver opnieuw in internationaal betalingsverkeer
c. verband spectaculaire toevoer v. zilver & scherpe prijsstijgingen in 16 de eeuw
 kritiek: in sommige landen was de prijsstijging reeds voordien aan de gang,
terwijl ze elders nogal traag stegen in periodes van snel toenemende zilverimport
 volgens sommigen fictief en enkel aan de grote 16 de eeuwse devaluaties toe te
schrijven
 koopkracht ↓ (meer geld nodig om hetzelfde te kopen)
theorie afgewezen! Tempo prijsstijgingen & devaluaties lopen te sterk uiteen voor de
meeste landen+ ook in landen met stabiele munt zijn er
prijsstijgingen
zilverregen en devaluaties speelden zeker een rol, maar ook belangrijk was de
toegenomen spanning tussen bevolkingsgroei & beschikbare bestaansmiddelen!!! 
door bevolkingsgroei tekort aan agrarische producten: = prijsstijgingen
1.3. dalende trend v.d. graanprijzen na de inzinking v.d. Mediterrane economie,
stagnatie v.d. transcontinentale handel, verdwijnen v. ziekte, oorlog & relatieve
overbevolking



Middellands Zeegebied: 1620/30 reeds keerpunt  Atlantische landen & N pas
rond 1650
1650/60= zilveraanvoer uit Mexico/Peru verzwakt + groot zilververlies aan
Verre/Mid.-Oosten door grote vraag naar exotische luxegoederen bij hogere
klassen v. voorspoedige gebieden
2de helft 17de + 1ste decennia 18de eeuw (~ periode 1320-1460) 
laagconjunctuur, crisis
o deflatie, devaluatie, zilverafvloeiing naar het Oosten
o compensatie door nieuwe geldvormen: bankbiljetten (ander papieren geld
al in ME) of waar dat er niet was, extra aandacht voor kwaliteit v.d.
muntslag (vb.: Frankrijk)
2. Nieuwe kredietinstrumenten op de geldmarkten van A’pen, A’dam & Londen
2.1. 1500: exclusieve hegemonie Italiaans bankwezen was verleden tijd
o gebeurde niet in 1 keer
o tijdelijk economisch herstel tussen 1540-1600, vanaf 1550 zelfs nieuwe depositobanken
Wet van Gresham: als waardeverhouding tussen 2 munten niet overeenstemt met wettelijke verhouding
verdwijnt de ondergewaarderde muntsoort uit de omloop (opgepot, omgesmolten of naar buitenland). Officieel
overgewaardeede munt blijft in omloop, en de ‘goede’ munt verdwijnt (bad money drives out good)
10
o
o
o
was slechts een nazomer: geen verdere innovatie, bloei teerde op verworven
technieken + zwaartepunt v.d. financieel-technische vooruitgang verlegde zich
definitief naar N
1630: definitief einde It. hegemonie: pest, ondergang Levanthandel, Sp.
Staatsbankroet
Italiaanse erfenis ging naar Antwerpen (na 1510), Amsterdam (vanaf 1609),
London (na 1650)  ook op financieel gebied triomfeerde de Atlantische economie
2.2. vanaf 1510: Antwerpse geldmarkt is in staat om functie v. Brugse concurrent over te
nemen
 toch herhaalde faillissementen v. private wisselaarsbanken + afwezigheid
stedelijke banken
 start specifieke ontwikkeling die zou leiden tot negociabiliteit11 v. effecten &
wisselbrieven
o ME: enkel transferabele handelsdocumenten11 want geen garanties =
vertrouwen nodig!
o volstond niet meer na de handelsexpansie v.d. 1ste helft v.d. 16de eeuw 
om ciculatie in algemeen milieu mogelijk te maken waren
financiële/juridische garanties tegen niet – betaling nodig die in het
document zelf vervat lagen  vereist grondige verandering bestaande
handelswetgeving + vernieuwing financiële technieken
o A’pen: wijziging wetteksten zodat juridische waarborgen v.d. houder v.e.
handelsdocument officieel werden erkend  later ontstaan endossement12
en discontokrediet13 (= op directe manier voorbereiding v.h. moderne
bankbiljet)
o verdere ontwikkeling in A’pen belet door opstand tegen Spanje  elders
verdergezet
2.3. 1609: Amsterdamse Wisselbank  alternatief voor optreden kassiers
 hoofddoel = N-Ned. handel met Balticum & Verre O. voorzien v.
goede/waardevaste munten
o groeide uit tot deposito-girobank die verrekeningen14 uitvoerde, kredieten
toestand, handel dreef in edele metalen
 na storting v.e. klant opent de bank een rekening of crediteert ze
de rekening v.d.
 deponent voor een bepaald bedrag in bankguldens  bank doet
overschrijvingen: eerst intern per bank, later tussen verschillende
wisselbanken
o groot aantal overschrijvingen & verrekeningen want alle wisselbrieven
+600 gulden moesten via wisselbank gebeuren
o bank kreeg internationale betekenis, verrekeningen op multilaterale basis
+ bankgulden werd sleutelvaluta15
o mocht geen krediet verlenen : elk depositomoet materiaal aanwezig zijn in
de kluis  vlug uitzonderingen: wel aan Staten v. Holland, VOC,
Amsterdam & bep. Kooplui
o ook handel in goud & zilver  accepteerde alle edelmetaal  gaven
negotiepenningen uit werd belangrijkste functie v.d. bank in 18de eeuw
verhandelbaarheid van effecten in een algemeen en onpersoonlijk milieu
 transferabiliteit: overdraagbaarheid van effecten in een beperkt milieu waar persoonlijk vertrouwen
overheerst
12
endossement: gebruik waarbij de persoon die een handelsdocument verkoopt door zijn handtekening op de
rug v.h. document zijn blijvende verantwoordelijkheid voor de verzilvering v.h. waardepapier onderschrijft
13
disconteren: bedrag op een handelsdocument uitbetalen vóór de vervaldag, mits afhouding v.e. klein % v.h.
bedrag
14
compensatie of het regelen v. wederzijdse financiële verplichtingen tussen 2 of meer banken die wederzijdse
schulden en tegoeden tegen elkaar afwegen en enkel het saldo overschrijven
15
nationale geldeenheid die i.h. internationale betalingsverkeer naast goud als algemeen betaalmiddel wordt
aanvaard
11
toch moeten we rol v.d. Amsterdamse Wisselbank relativeren  situeerde zich
volledig binnen de Italiaanse traditie
o vitaliteit tot diep in 18de e. verklaren we door optreden v. kassiers die na
1650 opnieuw sterk op de voorgrond kwamen voor verlenen v. kredieten &
financieren v. discontokrediet
o sommige groeiden uit tot grote bankiershuizen die in 18de eeuw drukke
handel dreven in waardepapieren v. Europese naties
o Amsterdamse Wisselbank keerde zich af v.d. Antwerpse technieken
Waarom deze conservatieve oriëntatie?
- te recente technieken om te vertrouwen!
- rechtstreekse contacten met Italiaanse zakenwereld (begin 16, begin 17 de eeuw)

2.4. Londense bankwereld volgde resoluut de Antwerpse financiële innovaties (↔
Amsterdam)
 vertrouwd met overgang naar nieuwe technieken door commerciële contacten met
A’pen
o 1571: Thomas Gresham opent Londense Beurs als kopie van Antwerpen
o toepassing A’pense technieken pas na 1650 massaal toegepast (door
onlust: Cromwell e.d.)
o 1650: gaan stap verder door uitgave v. rentedragende depositocertificaten
 evolutie tot promessen16 die men negociabel maakt door
endossement12 toe te passen
 werd snel gebruikt door particulieren voor betalingsverrichtingen 
verzilveren vóór vervaldag was mogelijk door het disconteren
 dit was een gesystematiseerd deposito/giro/discontobankwezen op
grote schaal
 moderne bankbiljet vond hier zijn ontstaan
 volgende stap = door overheid erkend uitgiftemonopolie v. bankbiljetten aan de
Bank of England (= 1ste bank ter wereld met N.V.-statuut17)  enige
circulatiebank met N.V.-statuut in Eng.
 begin 18de eeuw ontstond zo het disconto/emissiebedrijf dat nog steeds het
belangrijkste kenmerk vormt v.d. actuele bankorganisatie
o buiten Eng. in 1ste helft 18de eeuw weinig navolging
o 1695: Bank of Scotland (maar met beperkt uitgifterecht)
o Fr.: John Law mislukt in poging bankbiljetten doorgang te doen vinden in
Banque Royale
o elders in Europa: (ver)koop wisselbrieven met discontotechniek is nog hele
18de eeuw v. kracht + oude stedelijke/private deposito-girobanken in grote
commerciële centra beginnen vanaf 1750 plaats te ruimen voor eerste
semi-staatsbanken die in beperkte mate bankbiljetten uitgaven
VROEGMODERNE GESCHIEDENIS
promesse = interesdragende schuldbekentenis met belofte v. betaling door de promettant/ondertekenaar na
verloop v. tijd (orderbriefje)
17
N.V.= Naamloos Vennootschap: in BE: venootschap met rechtspersoonlijkheid v. minstens 7 personen die
gezamenlijk kapitaal onder aandelenvorm bij elkaar brengen. Elke vennoot is verantwoordelijk voor het bedrag
v. hun aandelen in het ingebrachte kapitaal (raakt dus niet aan persoonlijk vermogen)
16
ZESDE LUIK:
SOCIALE GESCHIEDENIS
I. economie en bevolking
A. de economie
1. Vanaf ’50 :17de eeuw : crisis, economische stagnatie en verval
oorzaak
door verminderde aanvoer van zilver uit Latijns-Amerika
probleem
lijkt alsof zilverimport beperkt was van 1630-1650 en vanaf 1660 meer dan in begin van
de eeuw
2. in jaren ’60 en ’70 (oiv van Malthus)
- crisis als resultaat van bevolkingsgroei van de vorige eeuw
- bevolkingsgroei  landbouw kan niet volgen  crisis  destabilisatie economie
3. grootste probleem van term algemene crisis
 onmogelijk om een periode aan te duiden waarbij grootste deel van Europese
economie in een depressie zat
 bv. Spanje dip 1590-1630 maar Nederlanden toen hoogtepunt
 moeilijk om regionale economische crisissen te herleiden tot formules
4. toch overeens dat Europese economie diepe problemen ondervond in de 17 de eeuw
 diverse karakter van regionale crisissen 1590-1720
 verschil in economische ontwikkeling tussen West-en Oost-Europa
 economische recessie van M-zeegebied stond in contrast met economische
expansie van Noord-west Europa
5. divergente regionale ontwikkelingen staan centraal in historische benaderingen
 sinds jaren ‘70
 demografische trends in NW-Europa
o bevolking groeide snel aan van 1600-1650 en stagneerde dan itt rest van
europa waar bevolking daalde tot 1650 + terug hetzelfde niveau bereikte
rond 1700 (Malthus)
 divergenties in regionale economische ontwikkeling bij uitbarstingen van strijd
tussen landheren en peasants
o oost-europa : lijfeigenschap
o west-europa : boerengemeenschappen beschermd door staat
 economische vooruitgang snelst in engeland
 dynamisch agrarisch kapitalisme
o sommige historici : crisis in landbouw door door externe oorzaken
 toename van belastingen
 de terugloop van grote Europese stedelijke industrie
o competitie tussen stedelijke en plattelandsindustrie verscheen op
internationaal niveau
o verschuiving van industriele kracht van centraal en middenlands-zee
europa naar noord-west europa
 urbane en staatsinstituties beheersten de groei van productie op platteland en in stad
B. bevolking en economie
1. productie was gelinkt aan bevolking
stijgende bevolking  groei in voedselvoorziening, dalende populatie omgekeerde
2. bevolking steeg in 17de eeuw met 5%
geconcentreerd in Noord-West Europa
3. Waarom stagneerde bevolking in 7de eeuw
moderne discussie in neo-malthusiaans kader
- mensen hebben neiging om sneller te groeien dan bestaansmiddelen
- kan niet verholpen worden door verminderde productie
- positive en preventive checks
- positive check voornaamste oorzaak van stagnatie (vroeger)
- mortaliteitscrisis door autonome epidemies dan door honger
- preventive check die bevolkingsgroei onderdrukte (nu)
4. voorspelling : stijgende bevolking  minder inkomen/capita
 doordat levensstandaard in 16 en 17e dieptepunt kende
 wordt geassocieerd met mortaliteitscrisis
o frequenter in 17de E
 ergst in 1590-1660 door pest en misoogst
 pest verdween eerst uit West europa
o maatregelen om verspreiding tegen te gaan
o verbetering bij oogst
o vermindering van oorlogstroepen die ziekte verspreidden
5. Mortaliteit trend waren anders in Nederlanden en Engeland dan in Oost-Europa
o Nederlanden : modernisering landbouw
o geen voedselcrisis
o wel hard getroffen door pest
o Engeland : tijdelijk voedseltekort wordt geassocieerd met hoger sterftecijfer
o kleinschalig
o 1650: vernieuwing in landbouw -> verdwijning crisis
6. Malthus : mortaliteitscrisis vooral door honger en ziekte
o recent onderzoek : minimaliseren rol van honger in 17 E
o ziekten ontstaan autonoom, niet door tekort aan voeding
o toch meestal patroon : honger-ziekte
7. Primaire rol van honger
veroorzaakten een massabeweging bij armen opzoek naar eten en werk -> geografische
mobiliteit
8. focus verschuift meer van positive naar preventive check
- Engeland en Nederlanden
9. Preventive checks versterkt in Fr, Sp, It
- effectievere rem op bevolking dan mortaliteit
- intensiever in 18e E in Fr, Sp, It
10. mortaliteit daalde in 18e E door daling kindersterfte
 Buiten Engeland en Nederlanden: fluctuatie in mortaliteit meer op bevolking dan
huwelijk en vruchtbaarheid in West en Mediterraan Europa van 1600-1800
C. Landbouw en agrarische samenleving
Agrarische sector -> grootste in Europese economie
- W en Mid Zee-Europa : land bewerkt door vrije boeren
- Ook boeren die arbeid huurden  productie voor de markt
- Oost-Europa: meeste boeren: horigen die ‘huur’ betaalden : arbeid op het domen
 Agrarische systemen in West-en Oost-Europa compleet verschillend
1. West-en Middellandszee- Europa
a. verwezenlijkingen van landbouwsector in 17e E zijn niet impressionant
twee economieën verbeterden hun landbouw:Nederlanden en Engeland
o sociale interactie tussen staat, landheren en peasants
o itt tot landen met absolutistische regimes
o peasants : hoge belastingen, maar land wordt wel beschermd door de
staat
o volhouden van peasants hield cyclus van stagnatie in stand
o te kleine boerderijen, niet genoeg kapitaal en conservatief beheer
o Engeland: staat vergemakkelijkt onteigening van eigendomsrechten: ontstaan van
landbouwkapitalisme
o samensmelting van verschillende kleine boerderijen tot 1 grote
b. drie vragen
- Waarom ondervonden zoveel W-Europese regio’s landbouwproblemen in 17e E?
- Het best te verklaren door peasants?
- Waarom verbetering in landbouw enkel in Lage landen en Engeland?
2. Agrarische stagnatie en crisis
a. In West-Europa had de bevolkingsgroei van 1500 agrarische crisis als gevolg
o daling van opbrengst en winst
o 1ste blangrijke crisis : 1590 – 1650
o groeiende markt en inflatie van landbouwprijzen
o Centraal Spanje : misoogst en pest
o Noord Italië : voedselcrisis en pest 1630-31 leidden tot een ineenstorting
van de opbrengst en duurde tot 1660
o Frankrijk : daling van de graanproductie
o Duitsland : bevolkingsdaling en daling in landbouwproductie door 30-jarige
oorlog en nasleep
o 2de periode van crisi na 1660
o dalende markt en prijzen
o grootste impact in W- en Z-Frankrijk en Nederlanden
o stijgende bevolking -> stijging relatieve graanprijs
 boeren verhogen opbrengst door ongecultiveerd land in cultuur
te brengen
 verminderde agrarische productie omdat beste grond al
gecultiveerd was
 geen braakland meer (enige manier om grond vruchtbaarder te
maken)
 verklaring voor 1ste crisis
b. Weinig bewijs voor Malthusiaanse crisis in 16e E
o stijgende prijzen en dalende lonen  daling arbeidsproductiviteit, maar geen
daling in landproductiviteit in de decennia voor de crisis
o geen daling in gemiddelede Europese opbrengst
o indien landbouwgrond niet daalde voor/tijdens crisis, wat verklaart dan
productievermindering?
o bevolkingsdaling veroorzaakt een klassiek Malthusiaans antwoord
o verlaten van marginale gronden + conversie van graan naar andere
producten
o daling opbrengst bij kleinere boeren die een massale productie leverden
o Omschakeling graan naar vee compenseerde daling niet
o Noord–Italië: daling graan  daling wijn en olijven
Spanje: daling graan  daling schapen
grootste belemmering voor grondherverdeling was lage prijs voor vee door
ineenstorting stedelijke economie
o Belangrijkste antwoord was overgang van tarwe naar rogge, gerst en maïs
o minder arbeid en groeide beter op arme gronden
o Crisis in peasant landbouw is veroorzaakt door voedsel-en mortaliteitscrisi
o epidemies doden productieve werkers
 daling arbeidskracht
o verarming peasants
 onteigening
 hoge huur
o toename van belastingen
 Castilië en Frankrijk is er een verband tussen belastingstoename en
daling in landbouweconomie
o Stijging van belastingen ook in 2de cyclus van crisis
o grootste impact in Z-Frankrijk en Ndl’en
o Europese depressie in graanprijzen gekoppeld aan recessie in
fabriekswezen en handelseconomie vanaf 1660
o Languedoc daling wolindustrie
o Ndl’en : belasstingsstijging voor Frans-Staatse oorlog
o Z-Frankrijk belastingsstijging door overschakeling op pachters
 daling wijn en graan
 armoede van boeren
 Belasting is goede graadmeter voor agrarische crisis in de 17 de eeuw
- Engeland geen agrarische crisis
o
o
3. Peasant en agrarische, sociale crisis
a. Identificatie van problemen van peasant farming
= voornaamste oorzaak van agrarische crisis ondersteunt Brenner
o vasthoudendheid van peasants aan landbouwgrond is rem op economische
ontwikkeling
o ondermijnd door transfer van land in West- Europa van peasants naar sociaal
gepriviligieerde groepen
b. Waarom worden peasants in Europa onteigend?
c. Waarom leidde herorganisatie niet tot algemene verbetering?
o West-Europa : 16de E bezit (vaak erfelijk) werd verpacht tegen een vaste som
o Snelle groei van bevolking voor 1600 -> verdeling van pachtgrond door erfenis
o fragiele economie die gevoeling is voor crisis
o inkomens dalen, uitgaven stijgen door inflatie
- cash reserves aanspreken
- dieren verkopen
- lenen (overbelasting)
d. ritme van onteigening volgde voedselcrisis (gelijktijdig)
e. regering stelde geen regeling op voor privé-land en deed weinig om schuldenlast van
peasants te voorkomen
o Fr : dorpen : collectieve verantwoordelijkheid voor belastingen
- vanaf 1660 in handen van intendanten
 stabilisering van eigendom leidt tot daling gemene grond
o Sp : alle peasant gemeenschap toegang tot gemene grond
- verkocht onder financiële druk
- 1590 : bleven verschuldigd met betaling
 grond naar schuldeisers
o W-Dui : staat beschermde peasants
- meest veerkrachtige gemeenschap in Europa
- verhouding middelgrote-grote peasants is stabiel va 1600-1700
- aantal bijna landlozen daalt itt rest van Europa
o overdracht van land ging niet via de markt, maar door vererving
f. stabiliteit door grotere bureaucratie en kleinere patrimoniale staten die peasants
beschermt
g. 30-jarige oorlog : vaste pacht
- afschrijven achterstallige schuld tijdens herstelperiode en interventie in land-en
kredietmarkt
h. Verzwakking van adel door overwinning landheren
i. hoge belastingen
j. onteingeing door stedelijke commerciële klasse en professionele klasse
- sociale prestige
- oude bourgeoisie
k. Stedelijke elite zag zichzelf als oligarchisch
- proces van sociale uitsluiting vooral in Dui, Fr, It, Sp en steden in Ndl’en
4. Agrarische verbeteringen
a. Crisis in agrarische productie en landverdeling in 17e E
o destabilisatie van landbouw door externe factoren
o mortaliteitscrisis
o toename van belastingen
b. kleine boerengemeenschappen hadden niet veel capaciteit om productie te verbeteren
o W-Duitsland : meest stagnerende technieken maar laagste productieniveau
o limieten van peasant landbouw weerspiegelen intense belang van graan
c. peasant land  rotatiesysteem (drieslagenstelsel?)
o 2 jaar graan, 1 jaar braak
o 1/3 tot ½ van het land ongecultiveerd
d. verbetering door eliminatie van braakkland en gebruik van meer velden
meer dieren grootbrengen was moeilijk door gebrek aan weiland
gebrek aan grond voor graan
is niet flexibel (?)
e. lage productiviteit kon verbeterd worden door 2 factoren
nieuw rotatiesysteem en productie van voedergewassen (stikstof)
converteerbare landbouw (akker  wei  akker)
f. twee omstandigheden
systemen worden geïntroduceerd wanneer marktprijzen gunstiger waren voor vee dan
voor graan + deden braak verdwijnen en stijging van aantal velden (graan), maar vooral
door meer dieren te kweken
omstandigheden
landbouw wordt gedomineerd door stedelijke markt
grote vraag naar dierlijke producten
1580-1670 : economische recessie in Vlaanderen, Italië en Ndl’en
men stemde de landbouwontwikkeling minder af op de stad
verschuiving van relatieve prijzen na 1650
graanprijzen daalden, veeprijzen stegen
weinig impact op peasants
commercialiseerden slechts klein deel van hun opbrengst
g. In 2 regio’s leidt verlies van gronden tot creatie van grote boerderijen
Centraal en Zuid Engeland
Noord- Frankrijk
groei van de markt wordt versterkt door groeiende vraag van steden
h. Engelse landbouw steeg door verbeterde methodes en interregionalewissel in land
nieuw rotatiesysteem -> boost graanopbrengst en verbeterde kwaliteit akkers
kleibodem Midlands -> converteerbare landbouw
antwoord op hogere prijs en superieure productiviteit van graan
i. Frankrijk : grote stap in productiviteit
landbouw steeg in 16-17de E
toch onderproductie omdat landbouw niet gelijk steeg met populatie
j. Waarom is er een verschil in agrarische opbrengst vanaf 1650?
Economische vooruitgang in Engeland en Frankrijk in 17de E
motor : grote boerderijen
minder in Frankrijk dan in Engeland
negeert proces waarbij bourgeois en clerus peasants aanwerven om
landbouw te domineren in bepaalde regio’s
1670 : slechts 20% van de eigendommen waren in handen van peasants
k. Bekken van Parijs: limitatie voor voedergewassen: TWEE GEVOLGEN
Boerderijen in Noord-Frankrijk minder dieren dan Engeland
geen dierlijke bemesting mer en 1/3 van het land wordt braak gehouden
l. Waarom geen innovatie op die boerderijen?
- was niet nodig omdat grote boerderijen veel peasants ter beschikking hadden.
m. Verschil tussen dorpen in Engeland en Frankrijk
- Frankrijk : merendeel van de kleine boeren had een stukje land
- Engeland : slechts ¼ van de boeren had een stuk land en enkele dieren
n. Waarom groter arbeidssurplus in Frankrijk gezien transformatie van peasants naar
landloos in Engeland groter en diepgaander was
Surplus in Engeland wordt opgenomen in de rurale industrie
snelle industriële ontwikkeling als gevolg van agrarische vooruitgang
In Frankrijk was de arbeidsefficiëntie hoger door gebrek aan innovatie
Niet echt logisch dat er een verschil is in relatieve beschikbaarheid van peasants in Eng
en Fr
o. 2 elementen belangrijker
vrijheid van taxatie en de mortaliteitscrisis ondersteunden de voorspoed van pachters en
rijkere boeren
verschil in economisch gedrag van landheren tijdens agrarische depressie na 1660
Engeland: doorbraak in agrarische productie
Frankrijk slaagt er niet in om innovaties door te voeren
p. Reactie van Eng landheren op depressie
vermindering van pacht
afschrijven van achterstand
nemen verantwoordelijkheid voor belasting en toename van agrarische
ontwikkeling op zich
Eng landheren dwongen weerspannige regering om bodemprijs te installeren:
uitvoerpremie voor graan
q. Franse landheren hadden politiek niets te zeggen
wilden pacht hoog houden
commerciële boeren waren gevangen tussen hoge pacht en lage graanprijzen
reactie landheren: kleine boeren failliet doen gaan
moesten hoofd bieden aan agrarische hervormingen
geen hoop meer op coöperatieve relaties met pachters
1ste herstructurering na verwoestingen door godsdienstoorlogen wanneer landheren
trouw bleven aan pachters en al het mogelijke deden om landbouw te herstellen
2de herstructurering na crisis halverwege de eeuw
landheren hadden pachters failliet doen gaan
pachters hielden op met winst maken en concentreerden hun land in grote boerderijen
(?) verhuurd aan fermiers
in depressie van 1660 werden fermiers onteigend en hun goederen in beslag
genomen
vanaf 1640 ruïneerde ze rurale klasse die voor verbetering kon zorgen
r. Engelse landheren : korte crisis (burgeroorlog en hoge belasting
s. co-operatieve aard van realtie tss landhere en pachters weerspiegelt interesse
t. grondbezit in Engeland werd gedomineerd door lage adel
- leefden op het platteland
u. Frankrijk : landheren was clerus en bourgeoisie
- leefden in de stad
- waren ongeïnteresseerd in economische problemen op het platteland
 structureel contrast tussen Engels kapitalisme en Franse pre-kapitalisme
v. Nederlanden: landbouw gebaseerd op kapitalistische basis
- Landheren volgden Frans patroon
- wanneer landbouw niet meer winstgevend was werden gronden verkocht
- verergerde landbouwdepressie
- Gedrag was rationeel
- land was economisch, niet rationeel
w. verschil in strategie in NW-Europa
- brede verschillen in economische, sociale en politieke structuur
- meer dan contrast kapitalisme  boereneconomie
5. Oost en Centraal Europa
a. 16e E : Agrarische economieën in Oost-Europa zijn niet gelijk aan die van W-Europa
W landheren: stijging inkomen door verhoging van de pacht
O landheren: gaat niet
- lage bevolkingsdichtheid
- direct productie voor de markt
- op de domeinen is er horigheid
- tot 16de E was last van horigheid niet zo zwaar dat het de economie ondermijnde
de
b. 17 E : transformatie van horigheid door 2 factoren
30-jarige oorlog en andere conflicten  daling bevolking en agrarische crisis
oorlog en verminderde vraag in W  contractie en export van graan en vee
- compensatie door minder arbeidskrachten
- in stand houden van inkomen ondanks dalende vraag
c. Economische logica van de positie van de landheren
 aandeel van gedeelde domeinen te verhogen door de krimpende markt (?)
- intensifiering horigheid
- opleggen van horigheid
d. Voorwaarde voor stijging van horigheid
- staten bevestigend toegenomen macht van de landheren
- staten te zwak om zich te verzetten
e. Intensifiering van horigheid is niet het onvermijdelijke resultaat van de crisis
- seigneurale systeem zakte ineens tijdens 30-jarige oorlog
- horigen weigerden om mee te werken
- na oorlog  absolutisme
- meer bescherming voor peasants
=> Totale financiële last opgelegd aan peasants tot in 17de E
f. Productie van Oost-Europa daalde in 17de E
opbrengst op domeinen lager dan bij peasants
- gedwongen werk  slecht
- horigen wilden trekkracht dieren en mest voor hun eigen land gebruiken ipv domein
g. Groeiend gebruik van gedwongen arbeid en bestaansmiddelen op domeinen ipv op
eigen boerderij -> verslechtering productiviteit
h. Veeleisende vraag van domein naar arbeid verhinderde reconstructie van peasant
systeem van voor de oorlog
- 2/3 van de peasant gronden hervatte volledige productie
- aantal werkelijke horigen viel mee
i. Domeinen werden herbouwd en breidden uit maar productie daalde met 20-25%
- arbeiders hadden niet de nodige middelen
- landheren wilden niet investeren
D. Industrie en handel
Hoewel landbouw de dominante activiteit was in Europa rond 1600, had Europa de
capaciteit om agrarische gebruiksvoorwerpen en basisproductiegoederen te leveren
Kern van fabriekswezen  ambachtslui in steden en dorpen
goederen voor lokale markt
Landbouwstreken  peasantshuishoudens
- zelfvoorzienend
- soms in dienst genomen door stedelijke kooplui
- proto-industrie
Grootste concentraties van fabriek was bij ambachten en werkplaatsen van grote steden:
bv. kwaliteitstextiel
1. Industrie en handel 1600-1650
a. 1600-1620 : nazomer van commercieel systeem 16de E
- veel industrie -> piek
- boom eindigde met handelscrisis van 1619-1622
- waterscheiding (?) in Europese economie
b. Internationale crisis had grootste impact op Fr, Dui, Centraal en mediterraan Europa
- Engeland en lage landen minder getroffen
- verschuiving van kerngebieden naar NW-Europa
c. Crisis werd voorafgegaan door 30j-oorlog
- devaluaties
- markt verdeeld in Duitsland en Centraal Europa
- destabilisering buitenlandse handel en industrie
d. Vraag in Europa naar fabrieken zat in een depressie van 1630-1660
door 3 op elkaar inwerkende economische trends
- mortaliteitscrisis
- agrarische crisis
- toename van belastingen
Probleem van dalende stedelijke industrie
- gilde wijzigde basisdesign van producten niet
stedelijk fabriekswezen onflexibel in internationale economie
- continue revolutie nodig in producttypes
grootste innovaties in NW Europa
tot 1650 meer in stedelijke omgeving
NW-Europa als belangrijkste europese regio komt niet overeen met proto-industrieel
model waar nadruk ligt op groei van rurale productie
Herstel Vlaamse industriële economie gebaseerd op flexibele stedelijke productie
2. De Zeventiende Eeuw: De staat en de handel & industrie
 De 17e-eeuwse crisis zorgde dat de regeringen vanaf 1650 hun protectionistische
ideeën uitwerkten (de meeste vrees was er voor de Nederlanders) door o.a.
tariefheffing
 Frankrijk nam het voortouw in het tariefbeleid met importtarieven op Nederlands
en Engels textiel na de instorting van haar vreemde industrie. Het wilde de oude
textielcentra doen heropleven en een nieuwe luxe-industriesector oprichten.
 Transoceanische handel en verscheping waren één van de meest dynamische
sectoren in de Engelse en Franse economie van 1660 tot 1690
 De concurrentie met de Nederlanden op het gebied van handel en verscheping
was groot:
o 1650-1663: Engelse navigatieverdragen om de Nederlanden uit te sluiten
van de transoceanische handel
o Frankrijk voerde na 1670 een gelijkaardig beleid
 Protectionisme stuurde het Europese handels- en productiepatroon in de war,
maar t.v.v. de landen die een mercantilistisch beleid volgden.
 De landen die hun handel en industrie niet beschermden kenden de traagste
commerciële ontwikkeling: bv. Spanje: veel van haar industriële en commerciële
onderontwikkeling is te wijten aan de afwezigheid van zo’n beleid
E. Conclusie
Wat onderscheidde de zeventiende eeuw van de 16e en 18e:
 Bevolkingsstagnatie
 Achteruitgang van landbouwproductie met daaraan verbonden crisissen
 Achteruitgang van stedelijke nijverheid
 Opkomst van plattelandsindustrie

Bevolkingsstagnatie door:
o Engeland en de Nederlanden: epidemieën
o Frankrijk, Spanje en Italië: indirect verband tussen sterften 
hongersnoden

Het ondermijnen van de landbouw in West-Europa is te wijten aan drie exogene
factoren (en niet aan Malthusiaanse factoren):
o mortaliteitscrisissen
o postcrisis landtransfers van boeren naar andere sociale klassen
o De stijging van verpletterende fiscale afpersing

In Oost-Europa hadden de landbouwcrisissen ook duidelijk socio-politieke
oorzaken i.p.v. Maltusiaanse
In het algemeen kende de 17e een terugval van stedelijke nijverheid. De
stedelijke industrie behield haar voordeel in de kapitaalsintensieve processen
(zoals textielverven), en in de productie van luxegoederen
De vraag naar rurale industriële goederen was elastischer dan de stedelijke
Op lange termijn tekende de plattelandsnijverheid de lijnen uit voor de industriële
groei van de 17e eeuw



II. Gemeenschap
Inleiding
1690:
groep boeren uit Denemarken in conflict met de baljuw om een som geld
baljuw neemt vee in beslag als zekerheid (zonder wettelijke toestemming)
boeren voeren wettelijk proces => baljuw arresteert ze quasi allemaal
de ontsnapte legt een verklaring af => sheriff beboet baljuw en stuurt aan op de
bevrijding van de boeren => baljuw laat sheriff ontslaan
 boeren 6 maand later vrij => baljuw dwingt hen tot betalen en verontschuldiging
 7 jaar later opeenhoping van klachten => onderzoek door de kroon => misbruik
en corruptie van baljuw & gouverneur komt aan het licht => beiden
gesanctioneerd, boeren vergoed
Evaluatie:




o
o
o
We kennen de feiten enkel omdat het land eigendoom was van de kroon,
op privé eigendom zou geen verder onderzoek gedaan zijn
De druk uitgeoefend door baljuw en gouverneur werden zowel door de
slachtoffers als door de kroon als onjuist beschouwd
Verschillen in sociale status waren van enorm belang – voor minder
belangrijken was zekerheid een illusie
 Veel van het materiaal voor de historicus is eenzijdig
A. Sociale status en sociale mobiliteit
Hiërarchie van klassen:
o clerus
o adel
o ‘gewone’ burgers (derde stand)
o boeren
ultieme autoriteit is de monarchie = vertegenwoordiger van God op aarde; gebonden aan
de wet (onduidelijk wel)
de werkelijkheid is complexer:
o Rond de koning: prinsen van koninklijken bloede, grote magnaten, adel
gesteund door prominente clerus
o Daaronder: ambtenaren & andere dienaars van de kroon, ondernemers
van de militaire stand en de rechterlijke macht
o Daaronder: “Middelste stand”: kooplieden, nijverheidswerkers, winkeliers,
vakmannen,…
 Buiten de stad: mozaïek van kleinschalige boerenholdings, gecontroleerd door
dominante landeigenaars
 In werkelijkheid was er overgang tussen onderbetaalde arbeiders van de
groeiende huisnijverheid en tussen de ongeschoolde arbeiders die pendelden
tussen landbouw & stad, de “dienaars” en de bedelende/vagantenklasse




Tijdgenoten hadden geen klassenbewustzijn (behalve adel)
3e stand ging van ‘bourgeois’ over ‘middenstand’ naar ‘industrievolk’ en
‘mecaniciens’
de echte armen hadden geen rechten, en maakten geen deel uit van een stand
Zelfs in de toplagen: afbakeningsproblemen => dreiging door succesvolle leden
van de derde stand die deel konden uitmaken van een nieuwe elite:
Traditionele statusverwerving door erfrecht  status verwerven door diensten t.o.v.
de koning  tradionalisten voelden zich bedreigd
o
o
o


op sommige plaatsen werd een formele “ranking” van adel opgesteld (bv.
Leopold I in Oostenrijkste landen, 1671)
promotie door verdienste kwam voor, maar ook: door geld: geld kon
toegang tot alle trappen van de elitestatus bewerkstelligen
 men kon eveneens uit de adel ontzet worden als men niet meer “nobel”
leefde
In de praktijk was het verwerven van de elitestatus een mix van persoonlijke &
financiële diensten aan de kroon
Sommige regeringen lieten de verkoop van ambten en titels toe als sociale
mobiliteit (bv. Filips II)
1. Frankrijk
Spectaculairste voorbeeld van impact t.g.v.verkoop van ambten
Dergelijke praktijken vanaf de 14e eeuw, in 1604 geformaliseerd: creatie van de
paulette: een jaarlijkse belasting a.d. kroon die aan de betalende ambtenaar het
erfrecht gaf zijn ambt door te geven
 Jaren 1630: paulette 1/4e van de staatsinkomens
 systeem kon niet zomaar afgeschaft worden; ambten werden een vorm van
erfelijk eigendom. Pogingen tot hervorming => instabiliteit; de praktijken bleven
een kenmerk van de Franse sociale mobiliteit tot 1789
Echter: Frankrijk was GEEN uitzondering. In andere gebieden was de sociale mobiliteit
minder gesponsord door de staat, maar zeker niet minder aanwezig.


Besluit: Sociale afbakening was – in Europese gebieden met complexe politieke
structuren – variabel & subjectief, niet langer enkel bepaald door geboorte.
2. Centraal en Oost-Europa
In de gebieden aangetast door de 30-jarige oorlog (1618-1648): economische
ontwrichting => verergering van sociale verschillen
a. Polen


Ongewoon geval: verkiesbare monarchie. Nobelen hadden dus regelmatige
mogelijkheden om hun rechten en privileges te benadrukken. De adel verwierf
ook economische macht.
Stimulatie van grootschalige landbouw => groeiende arbeidsvraag => verkleinen
van economische diversiteit
b. Rusland
Wet + alliantie tussen staat & orthodoxe kerk bevestigen hier de rigide hiërarchie
gebaseerd op erfrecht en diensten aan de staat.
 Mestnichestvo = plaatsingscode (voor adel) gebaseerd op genealoge en
historische traditie
 Petrinehervormingen konden sociale kloof niet dichten
 Russische boeren hadden het steeds slechter
Rusland = een fundamenteel andere gemeenschap, gebaseerd op geweld en sociale
ongelijkheid

B. Boeren, lijfeigenen en onderdanigheid
1. Algemene veronderstelling (% adel in gehele bevolking):
Engeland & Frankrijk
1-3%
Duitse landen
iets meer
Spanje
5%
Polen
8%
70-90% boerenstand (= breed spectrum van lagen: kwekers met land, landloze
plattelandsarbeiders,…)
MAAR: omstandigheden waren verre van ideaal:
 oogsten mislukten
 crisis in jaren 1640, ’50 en ’90
 herstel was een lang en kostelijk proces voor boeren en landeigenaars
 Europese regeringen legden een fiscale last op
 boeren hardst getroffen
2. Traditioneel: plattelandsgemeenschap in 2 polen:
Oost en Centraal Europa: exploitatief en repressief op basis van lijfeigenschap  west
Europa: “vrije” boereneconomie
 in werkelijkheid liep het dooreen; schulden en marktinstabiliteit konden
legale/contractuele onafhankelijkheid tot een illusie maken
 Wat echt telde was dus eerde de socio-politieke context en economische realiteit
MAAR: interessen van boeren & landeigenaars waren niet onverenigbaar: bv. Bij antifiscale revoltes in Frankrijk in jaren 1920 en ’30 verenigden de boeren zich met de
landeigenaars, en soms met de clerus.

Sociale relaties waren dus afhankelijk van verschillende factoren
o Boven alles stond de angst bij landeigenaars voor een tekort aan arbeid
 op vele plaatsen werden daarom beperkingen op de bewegingsvrijheid
van boeren ingesteld
o Alle leencontracten bevatten een obligatie van gehoorzaamheid en
onderdanigheid aan de landeigenaar
o Landeigenaars probeerden hun winst te verhogen door verplichte landbouw
op hun land te vermeerderen
Deze arbeidseisen veroorzaakte een van de grootste opstanden: 1680 in
Bohemen
De Habsburgse regering trachtte beperkingen op te leggen aan de
maximumarbeid => de onderdanen aldaar waren gekend als “Erbunterdanen’ –
erfonderdanen
De vroegmoderne samenleving was niet genoeg uitgerust om
plattelandsspanningen op te lossen:
o Kerken (vooral Lutheranisme) promootten onderdanigheid
o De kroon was zelf landeigenaar – wilde de heerlijke macht dus niet
inperken
Toch: geloof in rechtschapenheid en eerlijkheid van de heerster was een
universeel ideaal in Europa
o




Gemeenschappen met klachten hadden vaak geen andere keuze dan onmiddellijk
naar de kroon te stappen, maar waren bang voor vergelding
Voor velen moet de ‘stabiliteit’ verworven door consolidatie van de natiestaten,
een illusie geleken hebben
C. Verstedelijking en sociale verandering



De 17e-eeuwse stad stonk, was te luid en te druk. Haar cruciale functie als
marktcentrum had tot een reeks van speciale economische regelingen voor de
handel geleid. Toch verdiende het haar reputatie als een plaats van
mogelijkheden en vrijheid
In centraal en West-Europa: meeste steden een graad van zelfbestuur
Gedurende de 30-jarige oorlog en de periode van geconsolideerd absolutisme na
1660 => vele steden waren naast economische motors ook structurele innovators
Verenigde Provinciën:
o
o
succesverhaal (op vlak van financiën, specialisatie, handel…), maar ook:
inlandse steden groeiden niet gelijkmatig + pauperisatie (bv. In textielstad
Haarlem)
Het ‘Nederlandse economische mirakel’ vertraagde rond 1675. De
verstedelijking besloeg 40 % v.d. bevolking
“bourgeois republiek”




De term “bourgeois republiek” heeft enigszins betrekking op de grote maritieme
stadsstaten met grote autonomie (bv. Venetië - Hamburg - Amsterdam)
Steden leefden op controle van leveringsnetwerken voor voedsel, arbeid en
grondstoffen
Geen egalitaire gemeenschappen – gerund door oligarchieën van patriciërsfamilies
Venetië, Hamburg & Amsterdam: combineerden voordelen van maritieme handel
+ verwarring in politiek => stabiliteit en voorspoedigheid
Venetië
administratieve efficiëntie en effectief sociaal beleid = langdurige interne stabiliteit
Amsterdam



snelle groei na 1585
nooit echt onafhankelijk, maar domineerde ofwel de gehele politiek of verdedigde
haar interesses vurig
hoge graad van consensus
Hamburg
 Opmerkzaam overleven als onafhankelijke stad
 Een eiland van voorspoedigheid binnen de zee van verwoesting (30-jarige oorlog)
 Trok muzikanten, vakmannen en scheepvaartsondernemers aan
 Veilige haven voor religieuze vluchtelingen
 administratieve centra in natiestaten



Madrid als vreemdste vb. van snelle groei enkel gebaseerd op de noden van het
koninklijke hof
Versailles na 1682 geobsedeerd met sociale status en patronage
Normaalgezien gingen economische logica, sociale diversiteit en administratief
belang hand in hand => wrijving tussen noden van families werkachtig in de
administratieve/militaire sector  families werkachtig in financiën, handel &
nijverheid
 belangrijke groep: administratief, militair en aan het hof gerelateerd personeel
Londen





kritieke economische & politieke functies
verdubbeld tussen 1600 & 1650
bevatte het hele sociale spectrum (hoge adel, rechters, nijverheidswerkers…)
eindeloze mogelijkheden voor personen die hun ideeën wilden uiten (religie,
vrouwelijke artiesten..)
plaats voor criminele activiteiten
Elke stad = spiegel van de gemeenschap => het oosten:
Moskou


Stedelingen ontbeerden gezamenlijke autonomie
Sterk gebonden door universele diensteisen
Oost-Centraal Europa (Polen, Hongarije…)

Stedelijke ontwikkelingen had oudere wortels maar werd achteruitgesteld tijdens
de 17e eeuw door oorlog en verstrengde controle door de adel
politieke dominantie van de steden door de staat  exclusief Oost-Europees
fenomeen
pogingen van Lodewijk XIV tot inperken van de onafhankelijkheid van Franse
steden, zelfde zien we zelfs in Brandenburg-Pruisen & Frankfurt
De meeste succesvolle Europese steden waren ofwel politieke hoofdsteden die
voordeel ondervonden van de effecten van de staatsgroei, of maritieme havens
wiens voorspoedigheid hen in de mogelijkheid stelde hun politieke autonomie te
beschermen

Armoede, landloperij en criminaliteit

Kort na de Revolutie in Engeland van 1683 verdeelde Gregory King een schatting
van de gehele bevolking van Engeland en Wales, verdeeld in 25 categorieën, om
de sociale piramide van 1688 voor te stellen
o er was één duidelijke horizontale scheidingslijn, helemaal onderaan: hij
splitste de bevolking in degenen die “de rijkdom van het koninkrijk
verhoogden” en deze die ze “verlaagden” – betekenend: degenen die rijk
genoeg waren om te sparen, en degenen die te arm waren
o Te arm: arbeiders, zeelui, soldaten, dienaars, armen, landlopers,
dorpelingen.
o De armen: meer dan de helft v.d. bevolking
Frankrijk: 10% bedelaars, 50% bijna-bedelaars, 30% zeer slecht gestelden
Veel van de vroegmoderne wetgeving verdrong de symptomen van armoede
eerder van ze te verhelpen
 Elk Europees land had een wet tegen landloperij
 Protestants Europa: aalmoezen waren verboden. Kinderen werden opgeleid om
werk te verzekeren; er werd werk gecreëerd voor diegenen die geschikt waren om
hun loon te verdienen
 Dit legislatieve kader bleef gehandhaafd tot de 18 e, maar met
variaties (Bv: Elizabethaanse armenwet: armenbijdrage geleverd
door degenen die zich het konden veroorloven)
 Ook liefdadigheidsinstellingen
 Katholiek Europa: Privé-caritasinstellingen bleven dominant
 Frankrijk: vanaf 1662 in elke stad een armenhuis + andere instellingen => meer
dumpplaatsen voor alle soorten vagebonden => gevangenissfeer
 Er is weinig bewijs dat men toen conjuncturele armoede 18 erkende of dat men de
enorme gevolgen van instabiele graanprijzen op de rest van de economie
erkende; men gaf de schuld aan armoede en vagebonden
 Het antwoord van de nationale en lokale overheden tijdens de 17 e eeuw leidden
vaak enkel tot criminalisering van de conjuncturele armoede. Bewijs zijn de vele
voorstellen voor het oprichten van arbeidshuizen, ontworpen om bedelaars en
vagebonden uit het straatbeeld te verwijderen. Het productieve werk van de
geïnterneerden werd gebruikt om financiële zelfvoorziendheid te bereiken.


Verslagen over de criminaliteit uit de vroegmoderne tijd vertellen ons
waarschijnlijk meer over het gedrag van de autoriteiten dan de eigenlijk
aard van de misdaden. Zeker is dat niet alle misdaad verbonden was aan
armoede, en niet alle misdaad een vorm van sociaal protest was.
Kruimeldiefstallen stonden waarschijnlijk in relatie met de korte termijn
economische instabiliteit
Diefstal e.d. waren meestal niet-gewelddadig en opportunistisch => vaak werden
kruimeldiefstallen niet zwaar berecht
Veel van de terugkerende legislatie tegen vagebonden was wss. Een reactie tegen
de veronderstelde misdaad van de mobiele armen, die weinig connecties hadden
en zo een gemakkelijk doelwit voor vervolging/deportatie/gedwongen arbeid
waren.
o



D. Rellen en sociale controle
1. Verhaal ter inleiding:



18
Juli 1647: Napels geschokt door opstand tegen voedseltekort aan een belasting op
fruit
Geweld begon op 7 juli; dag van religieuze feesten ter ere van Maagd Maria
Visser Masaniello als leider
Armoede door schommelingen in tewerkstellingen door instabiele economie






Geweld escaleerde, Masaniello won de steun van een deel van de respectabele
stadsmilitie
Na een aanslag op Masaniello’s leven werd men nog gewelddadiger
Masaniello sterft
Andere relschoppers deden nu mee: verarmde textielarbeiders en arbeiders v.h.
platteland
De revolte werd meer politiek getint, de Spaanse autoriteiten verloren de controle
=> republiek werd uitgeroepen
Pas in april het volgende jaar werd de Spaanse controle over de stad hersteld
2. Napels als kenmerkend voor de rellen doorheen de 17e eeuw:





Geïnspireerd door voorafgaande rellen in Palermo
1e fase: ceremoniële verbranding van archieven in belastingsbureau
2e fase: gewapende vrouwen (om legimiteit van grieven te bewijzen het poteniele
geweld vooraf te gaan)
Brood en fruit op stokken: de grieven waar iedereen ze kon zien
Tijdens het plunderen van aristocratische huizen: meubels aan de armen
3. Opmerkelijkere elementen:


Portretten van Filips IV van Spanje werden naast die van Karel V geplaatst:
relschoppers toonden aan dat ze een “goede” regering wél respecteerden
De opstandelingen hadden steun van de stedelijke militie én adviseurs met
politieke ervaring
Een “gewone” rel over “gewone” grieven veranderde in een complexe rel
gesteund door mensen met uiteenlopende problemen: de crisis werd
gegeneraliseerd






Zoals overal in Europa was er sociale instabiliteit en frustraties die de emmer snel
deden overlopen
Eveneens overal in Europa speelden Kerken een centrale rol; Patronage van de
kunsten en architectuur maakte deel uit van hun communicatiesysteem, beelden
genererend getuigend van triomf en grandeur. Gelijkaardige ideeën zitten achter
de persoonlijke bouwprojecten van magnaten en prinsen (zie: Versailles)
Het dagelijkse belang van symbolisme word het best geuit in de gedetailleerde
wetten die bepaalden hoeveel er aan huwelijken, begrafenissen e.d. mocht
uitgegeven worden in relatie tot status & bezit - een poging tot sociale controle
die rivaliteit uitnodigde
Wat de beschaafde samenleving samenhield was het respect voor autoriteit; en
Westerse traditie dicteerde dat deze vaderlijk moest zijn: een koning moest over
zijn volk regeren als een vader over zijn familie. Vaderlijk gezag was altijd juist en
kon niet uitgedaagd worden.
Het eerste en belangrijkste voorrecht van de monarch: macht van beoordeling en
vergeving, waarop de legislatieve machten en de legitimiteit van het hele
wettelijke systeem gestoeld was
Gelijkaardige hiërarchische noties i.v.m autoriteit legitimeerden de priesters en
katholieke orden
- Het gebruik van “redelijk geweld” om zo’n patriarchaal systeem te handhaven is wat
het meest in strijd is met moderne liberale normen, maar de wet was er wel duidelijk
over.
Bv. Deense wet uit 1683 i.v.m. beleid t.o.v. het hoofd van een gezin die kinderen of
dienaars strafte







In de praktijk hing oplegging van de restricties af van de tolerantie van de lokale
gemeenschap
We kunnen niet onder de indruk zijn van de afwezigheid van zaken waarin ouders
gestraft werden voor geweld t.o.v. hun kinderen of mannen gestraft voor geweld
t.o.v. hun vrouw
Geweld in in grote mate getolereerd, en soms zelfs aangemoedigd in alle lagen
van de bevolking
Nergens werden de eisen van de sociale superieuren beperkt
Dat het leven niet veel waard was is deels te wijten aan de vele sterftes door
ziekte, hongersnood e.d., maar zeker ook aan de intolerantie voor nonconformiteit.
De interessen van het individu waren ondergeschikt aan die van de gemeenschap
Ordehandhaving was de verantwoordelijkheid van elke gemeenschap, of van de
vrijwilligers uit die gemeenschap (vaak jongerenbendes die hun doelen
vernederden)
E. Alternatieve ideologieën: de wereld op z’n kop?
Bruno en Servetus belandden op de brandstapel wegens andere ideeën; ze hebben de
onderstroom van het intellectueel scepticisme in de 17e eeuw gevoed, maar niemand kon
de uitzonderlijke uitbarsting van radicale en iconoclastische ideeën voorzien die Engeland
en in mindere mate Frankrijk en andere Europese gebieden zouden transformeren in de
jaren 1650.


De Engelse burgeroorlog, commonwealth en revolutie was de zwaarste politieke
oproer van 17e-eeuws Europa, en haar impact werd vergroot door de economische
instabiliteit
De meest radicale ideeën kwamen tot uiting net omdat de burgeroorlog zelf
vragen over de regering deed rijzen
Milton
In 1641 schreef Milton al over:





de beperktheid van de kerk
scheiding als de enige humane oplossing voor het uiteenvallen van het huwelijk
de nood aan persvrijheid
De rechtvaardiging van revolutie door het volk
De nood aan een contractuele toestemming tussen volk en staat
Hobbes exploreerde in Leviathan (1651) de aard van soevereniteit
Historiografen hebben vaak bediscussieerd wat de impact van zulke nieuwe ideeën was.
Levellers-beweging





Kritiek op de parlementaire tirannie die de koninklijke regering had vervangen
Religieus egalitarisme als basis voor ideeën van vrijheid en zelfregering gebaseerd
op gelijke rechten voor man & vrouw
In “Overeenkomsten van het Volk”: uitleg van principes van een republikeinse
regering met regelmatige parlementsverkiezingen
Belangrijkste aspect: ze maakten goed gebruik van politieke ontmoetingen en de
pers en beseften dat verschillende types publiek verschillend aangesproken
moesten worden
Cromwell vernietigde de beweging in 1649
Quakers






Bredere basis dan Ranters, Muggetonians, Fifth Monarchists…
50.000 leden in 1659
Bedreigden de hiërarchische gemeenschap
Geen nood aan kerken of ministers, erkenden geen externe autoriteit of sociale
status
Vrouwen gelijk aan mannen
Diep geloof in het “innerlijke licht” was volgens hun criticasters de deur open
zetten voor religieuze en sociale anarchie
Restauratie-Engeland veegde veel van het activisme onder het tapijt en fundamentele
vragen werden niet beantwoord. Er was een nood aan electorale hervormingen.
De impact van een contract tussen staat en onderdaan werden voor langer dan een eeuw
niet uitgewerkt, en we kunnen begrijpen dat na de Restauratie van 1660 Locke & de
Dissenters oppasten wat ze zeiden en hoe ze het zeiden. Maar het feit dat zo’n woorden
gesproken werden gaf een glimp van wat onder het oppervlak schuilging.
F. Conclusie
Ook in de 17e eeuw was de sociale verandering traag.
De basisveronderstellingen van de hiërchale sociale ongelijkheid en de diepe
polariteit tussen arm & rijk zijn nauwelijks veranderd tussen Rerformatie en
Verlichting.
 Wat wél veranderde was het economische evenwicht in Europa – oost-centraal
Europa en de Middellandse zee en het noordwesten – en, daarmee ook de sociale
verwachtingen en relaties in elke gemeenschap.
 Wanneer zulke veranderingen samen vielen met politieke oproer, kon de uitkomst
dramatisch onthullend zijn
 Rellen en sociale oproer werden vaak geïnspireerd door traditionele verwachtingen
 Zoals de Engelse burgeroorlog bewijst dachten sommigen ook het ondenkbare;
maar de reactie van 1666 toont dat men nog niet klaar was voor zo’n
grootschalige veranderingen
 De terugkeer van de rust werd verwelkomd door de massa van de Europese
bevolking, voor hen was stabiliteit de beste hoop
 Traditionele religieuze geloven leverden nog steeds veel materiaal om de sociale
eerbied en onderdanigheid te versterken
De absolutistische belastingsstaat die als de Europese norm groeide tijdens de 2 e helft
van de 17e eeuw, leek genoeg fiscale, militaire en institutionele kracht te hebben om
redelijk geloofwaardige prikkelingen te geven aan die elementen in de samenleving
waarvan ze de steun echt nodig hadden.

Download