Algemene Economie Macro economie zijn de grote economieën, zoals nationaal of internationaal. Micro economie is de economie van een bedrijf zelf. Meso economie is de economie in een bedrijfstak. In een bedrijfstak voeren verschillende organisaties dezelfde activiteiten uit. Concurrentie intensiteit Dit is een centraal begrip binnen de meso economie. Concurrenten: - Interne concurrentie, rivaliteit tussen concurrenten. Er is dus concurrentie in de bedrijfstak branche. Leveranciers en Afnemers - Externe concurrentie, rivaliteit tussen leveranciers en rivaliteit tussen afnemers. Bij leveranciers kun je bijvoorbeeld denken bedrijven die vliegtuigen maken. Die strijden om het best gemaakte vliegtuig. Bij afnemers kun je denken aan reisbureaus die met elkaar strijden om de reizen te verkopen. Potentiële toetreders en Substituten - Potentiële concurrentie, dit vormt een dreiging voor bestaande bedrijven. Denk bij auto’s aan nieuwe auto’s of automerken die in de markt komen. Bij substituten vormt bijvoorbeeld de wijn een dreiging voor de sterke drank. Omdat Nederlanders bijvoorbeeld wijn boven sterke drank kiezen. Factoren die intensiteit verhogen Licensies van telecom werden geveild, waardoor meer organisaties dit konden aanbieden. Factoren die intensiteit verlagen Bedrijven die failliet kan, minimumprijzen vaststellen. Wat is het verband met onderhandelingsmacht inkoper en concurrentie intensiteit? Je hebt veel meer macht als er meer leveranciers zijn, je kunt bij meerdere leveranciers producten kopen. Bij een hoge concurrentie intensiteit kan de inkoper meer shoppen en andersom. Een substituut maakt het voor de inkoper ook makkelijker. Verschil concurrentie intensiteit en concurrentiekracht/positie Concurrentie intensiteit geeft de mate van concurrentie aan binnen jou bedrijfstak en de kracht geeft jou kracht aan t.o.v. de concurrentie. Interne concurrentie speelt zich af tussen ondernemingen in een bedrijfstak (GOED) Als een inkoper te maken heeft met 1 grote leverancier is de concurrentie-intensiteit aan de leverancierskant klein (FOUT) Een inkoper heeft meer onderhandelingsmacht als de concurrentie-intensiteit op de inkoopmarkt groot is. (GOED) Interne concurrentie hangt af van (voorbeelden kunnen geven) - Aantal ondernemingen en verschillen in grootte, meer ondernemingen is meer concurrentie en de grootte van de onderneming zoals een AH concurreert met Jumbo maar niet met een kleine supermarkt. - Aantal producten en verschillen tussen producten; - Kostenstructuur; - Technische ontwikkeling; - Concurrentie buitenland - Vraagontwikkeling (toegevoegd!) Wat is het verband tussen de vraagontwikkeling en de concurrentie-intensiteit? Bij veel concurrentie, dus ene hoge concurrentie intensiteit heeft de afnemer veel macht. Bij een makelaar, als er veel makelaars zijn heeft de afnemer veel macht omdat de makelaar de klant niet kwijt wil raken. Korte termijn: aantal makelaars is constant Interne concurrentie Neemt toe Potentiële concurrentie: neemt af Externe concurrentie: neemt toe Substituut-producten nemen toe Lange termijn: aantal makelaars gaat failliet (uittreding) Interne concurrentie Zal dalen Samengevat geldt voor veel branches Korte termijn: Vraagdaling concurrentie-intensiteit stijgt Lange termijn: Vraagdaling aantal faillissementen neemt toe Concurrentie-intensiteit zal weer dalen (dus: bedrijfstakken zijn dynamisch!) Welke invloed heeft productdifferentiatie op: Interne concurrentie, als een bedrijf zoals Heineken een Jillz op de markt brengt, een totaal nieuw product heb je in eerste instantie geen interen concurrentie omdat jij een verschillend product hebt. Potentiële concurrentie, dit hebt je als andere bier brouwers het gaan namaken. De vraag stijgt als.. 1. De prijs daalt (prijselasticiteit ) 4. Een substituut optreed (kruisprijselasticiteit) 2. Als een product innoveert 5. Voorkeur vragers veranderd 3. Inkomen stijgt (inkomenselasticiteit) 6. Aantal vragers toeneemt Prijselasticiteit: Als de prijs met 1% stijgt, wat is dan de vraagverandering Kruisprijselasticiteit: Als de prijs van een ander product met 1% stijgt, wat is dan de vraagverandering Inkomenselasticiteit: Als het inkomen met 1% stijgt, wat is dan de vraagverandering Elastisch = veel verband tussen prijs en vraag, als auto’s duurder worden wacht je met een auto aankopen(-1/1) Inelastisch = weinig verband tussen prijs en vraag, zoals brood omdat je dat nodig hebt (0/-1) Keteneffect Als ergens een prijsverhoging / prijsdaling plaatsvindt in de bedrijfskolom, is dat in heel de kolom voelbaar. Als er minder geconsumeerd wordt, heeft hele de kolom daar last van omdat er minder geproduceerd moet worden. Kostenbegrippen -Variabel - Constant - Totaal - Gemiddeld Verband tussen kosten en concurrentie-Intensiteit wordt bepaald door Kostenstructuur (verhouding vast-variabel), hoge vaste kosten Bezettingsgraad op peil houden door: Prijzen te verlagen als vraag daalt. Verschillen in gemiddelde kosten, heeft te maken met schaalvoordelen Situatie 1: Grote verschillen grote ondernemingen hebben voordeel door schaalvoordelen, daarnaast zijn enkele kleine bedrijven die geen schaalvoordelen bezitten Potentiële concurrentie is gering Interne concurrentie: gemiddeld/ groot. Extern: hang af van kracht leveranciers en afnemers Situatie 2: Kleine verschillen in gem. Kosten dus geen schaalvoordelen Interne concurrentie:hoog Potentiële concurrentie: hoog Externe concurrentie: hangt af van sterkte Leveranciers en afnemers Situatie 3: Oneindige schaalvoordelen: De grootste ondernemingen hebben de beste concurrentie-positie Potentiele concurrentie: gering Interne concurrentie: gering Extern: hangt af van macht leverancier/ afnemer Vraag en aanbod Instabiele markt, de aanbieders kunnen niet snel op elkaar reageren Stabiele markt, de aanbieders kunnen wel snel op elkaar reageren Als er bijvoorbeeld veel aardbeien worden aangeboden, gaat de prijs omlaag. De teler kan dan niet zeggen van: hier is weinig op te verdienen dus ik ga spruiten telen. Dat heeft een bepaalde periode nodig en daarom is het een instabiele markt. Er kan niet snel gereageerd worden. Instabiel evenwicht Treedt op bij inelastische vraag gecombineerd met aanbod dat traag reageert Inkoper moet rekening houden met instabiel evenwicht aanbod reageert vertraagd en kan productie belemmeren! Voorbeelden: zonnepanelen, kunstgrasvelden! (werden erg goedkoop door veel aanbod en weinig vraag) SGR-Model Hoe gedragen bedrijven zich in een bedrijfstak? S = Structuur = Omstandigheden, want zijn de kenmerken van de bedrijfstak. Zoals veel ondernemingen in de bedrijfstak of zijn er maar weinig. G = Gedrag = Hoe troef ik mijn concurrenten af? Hoe ga ik me gedragen? Welke prijs ga ik opstellen? Het gedrag is afhankelijk van de structuur in de bedrijfstak. R = Resultaat = R = Resultaat = Winstgevendheid / groei afzet Deze drie dingen hebben invloed op elkaar, bijvoorbeeld bij veel fusies veranderd de structuur in de markt en verandert het gedrag omdat er minder concurrenten zijn kunnen de prijzen veranderd worden wat invloed heeft op het resultaat. Waarom bemoeit de overheid zich met de markt? - Minimum/maximum prijzen - Collectieve goederen (politie/dijken etc) - Mededingingsautoriteit (geen kartel vorming) - Rechtvaardige inkomsten verdeling (belasting) - Voorkomen hoge werkloosheid Hoe beïnvloedt de overheid de Concurrentie-intensiteit? Voorbeeld 1: minimumprijs Deze prijs ligt boven het punt waar vraag en aanbod samen komen. Het ligt dus boven de evenwichtsprijs. Hiermee willen ze de producenten beschermen. Een aanbodoverschot kunt je voorkomen door een regel: Een producent mag niet meer produceren dan de norm. Dus een minimumprijs: Interne concurrentie, deze is laag omdat iedereen toch wel zijn prijs krijgt. Potentiele concurrentie,deze is hoog omdat toch iedereen zijn prijs krijgt dus je hebt er niet veel last van. Is het makkelijk om toe te treden, hierdoor neemt wel de interne concurrentie toe op langer termijn. Door weinig concurrentie ontstaat verstarring, geen innovatie. Voorbeeld 2: regelgeving Hoger potentiële concurrentie want iedereen mag een bedrijf beginnen, dat betekend dat hierdoor de interne concurrentie ook kan toenemen. Voorbeeld 3: winkeltijdenwet Sommige winkels mogen op zondag open zijn, dat versterkt de concurrentie. Want de ene zijn wel open op zondag en de andere niet. Accijns, wie betaalt? Een overheidsmaatregel is accijns invoeren. Hierdoor moet je je prijzen verhogen, als gevolg dat de consument niet meer koopt. Dan ga je de middenweg zoeken zodat je bijvoorbeeld bij 10%, 5% wordt betaald door de consument en 5% door de producent. Auto’s: Benzine: Tabak: Alcohol: Electronica: consument consument consument consument consument of producent? of producent? of producent? of producent? of producent? Dynamiek van bedrijfstakken Als je volkomen concurrentie hebt en bedrijven worden overgenomen wordt het een monopolistische concurrentie. Als er steeds meer wordt overgenomen krijg je een oligopolie, namelijk enkele aanbieders. Als die bedrijven weer worden overgenomen en er maar een overblijft krijg je een monopolie. Hierdoor is de structuur van de markt veranderd maar het heeft ook invloed op het gedrag en winstgevendheid. SGR-Model Gedrag Rivaliserend gedrag 1. Verlaging van kosten 2 situaties: - Prijs op niveau concurrenten - Prijs onder niveau concurrenten limit pricing (meer omzet, groei en winst) Bij een inelastische vraag is limit pricing niet slim. Omdat je de producten nodig hebt en de consument blijft het toch wel kopen ook al is de prijs net iets hoger bij de ander dan bij jou. Het kan bij jou zorgen voor een omzetdaling. Toetredingsbarrières SGR-Model gedrag, samenwerking 1. Binnen bedrijfstak concentratie stijgt (meer marktaandeel, mee omzet aandeel) interne concurrentie neemt af. 2. Binnen bedrijfskolom marktmacht beperken,prijzenfluctuaties grondstoffen beperken, kwaliteit leveranciers controleren