Vitamine K-antagonisten en Niet-vitamine K Anticoagulantia Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Wijzigingen t.o.v. voorgaande versie: - Update zoekstrategie (t/m 15-07-2016), aanvullende artikelen toegevoegd - Prescriptie-advies aangepast Projectgroep MSc. D.M. Noppe-Hamerpagt, beoordelaar ouderen Dr. P.A.F. Jansen, klinisch geriater - klinisch farmacoloog Prof. dr. J.R.B.J. Brouwers, ziekenhuisapotheker - klinisch farmacoloog Dr. W. Knol, klinisch geriater - klinisch farmacoloog Prof. dr. E.N. van Roon, ziekenhuisapotheker - klinisch farmacoloog 1 Ephor is het Expertisecentrum PHarmacotherapie bij OudeRen. De missie van Ephor is er voor te zorgen dat de oude patiënt beter farmacotherapeutisch wordt behandeld. Colofon Rapport nr. Ephor/12-2 Verschenen Augustus 2016 Druk tweede Titel Vitamine K-antagonisten en Niet-vitamine K Anticoagulantia Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Opdrachtgever Ephor www.ephor.nl Disclaimer Het is niet toegestaan (gedeelten van) deze uitgave te vermenigvuldigen door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook. Overname van gedeelten van de tekst, mits met bronvermelding, is wel toegestaan. Toezending van een bewijsexemplaar wordt zeer op prijs gesteld. 2 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt 1. Prescriptie-advies van Ephor voor kwetsbare oude patiënten Aanwijzingen bij het gebruik van VKAs en NOACs door kwetsbare ouderen Het gebruik van anticoagulantia door kwetsbare ouderen vereist goede controle. Kwetsbare ouderen zijn extra gevoelig voor de bijwerkingen van Vitamine K-antagonisten (VKAs) en Niet vitamine K Orale Anti Coagulantia (NOACs), zoals (ernstige) bloedingen. NOACs worden ook wel aangeduid met de afkorting: DOACs (Direct werkende Orale Anti Coagulantia). Wanneer het gebruik van anticoagulantia geïndiceerd is bij ouderen, is het van belang om na te gaan of de patiënt andere antitrombotica of medicijnen gebruikt die de stolling remmen, waarmee niet gestopt kan worden. Het risico op een bloeding kan worden ingeschat aan de hand van een scoresysteem, zoals de HASBLED score. HASBLED (staat voor: Hypertensie, Abnormale nier- en leverfunctie, Stroke (beroerte), Bloeding, Labiele INR, Eldery (ouderen, leeftijd > 65 jaar) en Drugs en alcohol) is een methode om het risico op ernstige bloedingen bij patiënten met atriumfibrilleren te bepalen. Een hoge score komt overeen met een hoog risico op een ernstige bloeding en een lage score een laag risico op ernstige bloeding. Een ernstige bloeding is gedefinieerd als een intracraniale bloeding, ziekenhuisopname en een afname in hemoglobine >2g/dl (>1,2 mmol/l) en/of een transfusie. Er moet een zorgvuldige keuze worden gemaakt van effect wat betreft het voorkomen en behandelen van een trombose, beroerte en/of embolie, en het risico op het optreden van bloedingen. VKAs zijn al meer dan 60 jaar beschikbaar, de eerste NOACs zijn in 2008 geïntroduceerd. VKAs en NOACs zijn op basis van de beschikbare klinische trials beide effectief en veilig bij ouderen (> 75 jaar) in vergelijking met warfarine. De meeste gegevens betreffende de oudere patiënt (>75 jaar) en zijn op basis van klinische trials. Onderzoek naar NOACs in de dagelijkse praktijk specifiek bij (kwetsbare) ouderen is beperkt. Voor de beschrijving van de effectiviteit en veiligheid per middel wordt verwezen naar hoofdstuk 5, daar is per middel en per indicatie informatie te vinden. Voor verdere informatie wordt verwezen naar de beoordelingsmodellen (bijlage III), waar de uitgebreide beschrijving is te vinden. Bij ouderen is er voor apixaban een significante vermindering in risico op ernstige bloedingen (OR 0,63 95% BI 0,51-0,77), intracraniale bloedingen (OR 0,38 95% BI 0,24–0,59), klinisch relevante bloedingen (OR 0,64 95% BI 0,54-0,76) en gastro-intestinale bloedingen (HR 0,51 95% BI 0,37-0,70) in vergelijking met warfarine. Het risico op dodelijke bloedingen is niet significant verschillend voor apixaban in vergelijking met warfarine (OR 0,80 95% BI 0,22-2,94). Dabigatran is bij ouderen geassocieerd met een niet significante hogere kans op een ernstige bloeding (dabigatran 150 mg: OR 1,18 95% BI 0,97-1,44) en een significant lager risico op intracraniale bloedingen (dabigatran 150 mg OR 0,43 95% BI 0,26–0,72 en dabigatran 110 mg OR 0,36 95% BI 0,22–0,61) in vergelijking met warfarine. Dabigatran is geassocieerd met een significant grotere kans op gastrointestinale bloedingen (dabigatran 150 mg OR 1,78 95% BI 1,35-2,35 en dabigatran 110 mg OR 1,40 95% BI 1,04-1,90) in vergelijking met warfarine. Een cohortstudie in de praktijk vond geen verhoogd risico voor gastro-intestinale bloedingen (aHR 0,79 95% BI 0,61-1,03). Edoxaban is bij ouderen op basis van klinische trials geassocieerd met een significante afname in risico op ernstige bloedingen (edoxaban 60 mg: HR 0,83 95% CI: 0,70-0,99 en edoxaban 30 mg: HR 0,47 95% CI: 0,38-0,57), intracraniale bloeding (hogere dosis HR 0,40 95% BI 0,26-0,62, lagere dosis HR 0,31 95% BI 0,19-0,49) en dodelijke bloeding (hogere dosis HR 0,46 95% BI 0,25-0,84, lagere dosis HR 0,38 95% BI 0,20-0,73) in vergelijking met warfarine. Edoxaban is geassocieerd met een significant grotere kans op gastro-intestinale bloedingen voor de hogere dosering (HR 1,32 95% BI 1,01-1,72), maar een significant lager risico voor de lage dosering (HR 0,72 95% BI 0,53-0,98) in vergelijking met warfarine. 3 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Rivaroxaban is geassocieerd met een niet significante hogere kans op een ernstige bloeding (OR 1,04 95 % BI 0,86-1,26), een significante afname in risico op dodelijke bloedingen (OR 0,53 95% BI 0,30-0,93) een significant lager risico op intracraniale bloeding (HR 0,51 95% BI 0,35-0,75) en in een studie in de prakttijk een significant hoger risico op een gastro-intestinale bloeding (HR 1,21 95% BI 1,02-1,43) in vergelijking met warfarine. In een andere studie in de praktijk werd geen verhoogd risicico gevonden (aHR 0,93 95% BI 0,69-1,25). Op basis van spontaan gemelde bijwerkingen van VKAs en NOACs bij ouderen zijn per geneesmiddel door het Lareb een top-10 van bijwerkingen te vinden in het rapport. Voor verdere informatie wordt verwezen naar de beoordelingsmodellen (bijlage III), waar de uitgebreide beschrijving is te vinden. Voor dabigatran is vooralsnog als enige NOAC een specifiek antidotum geregistreerd, idarucizumab. Antidota voor een aantal andere NOACs zijn in fase 2/3 onderzoek waarvan de resultaten in 2017 worden verwacht. Voor VKAs kan fytomenadion (vitamine K) als antidotum worden gegeven. De werking hiervan treedt na circa 5 uur op en is maximaal na ongeveer 12-24 uur. Daarbij kan 4stollingsfactoren concentraat worden toegepast om het antistollende effect op te heffen. Voor VKAs bestaat de noodzaak van routinematige controle van de INR-waarden bij de trombosedienst, deze noodzaak ontbreekt voor NOACs. Conclusie Ephor Bij patiënten ouder dan 75 jaar zijn er geen duidelijke voor- of nadelen betreffende de effectiviteit van de NOACs ten opzichte van de VKAs. Ten aanzien van de veiligheid is er een trend naar minder intracraniale bloedingen en vooral bij de hogere doseringen meer gastro-intestinale bloedingen. Meer klinische trials en praktijkonderzoek naar de effectiviteit en veiligheid van NOACs bij kwetsbare ouderen zijn noodzakelijk om de balans tussen de effectiviteit en veiligheid goed te kunnen bepalen voor deze patiënten. Omdat voor NOACs vooralsnog minder praktijkgegevens beschikbaar zijn dan voor VKAs, is het advies van Ephor om terughoudend te zijn in het gebruik bij kwetsbare ouderen. De mening van de patiënt is belangrijk bij de keuze. Een bewuste keuze op basis van een specifiek profiel van de patiënt (de individuele kenmerken en wensen van de patiënt, bijvoorbeeld wel of geen regelmatige INR-controle) door de voorschrijver, in overleg met de patiënt, is daarbij van groot belang. Keuze referentiemiddel In dit geneesmiddelenrapport is als referentiemiddel acenocoumarol gebruikt. Voor toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.2 – keuze referentiemiddel. Op de volgende bladzijde is de tabel beschikbaar. Betekenis kleurcoderingen: Groen: Positieve overwegingen ten opzichte van het referentiemiddel bij de (kwetsbare) oude patiënt. Wit: Geen duidelijke voor- of nadelen ten opzichte van het referentiemiddel bij de (kwetsbare) oude patiënt. Oranje: Sterk negatieve overwegingen ten opzichte van het referentiemiddel, waardoor het niet wordt geadviseerd en alleen bij uitzondering met goede controle kan worden toegepast bij de (kwetsbare) oude patiënt 4 VKAs, NOACs bij oude patiënten indicaties preventie en behandeling van diep-veneuze trombose, longembolieën en preventie bij non-valvulair atriumfibrilleren en bij heup- en knieprothesen Geneesmiddel Acenocoumarol (referentiegeneesmiddel) Advies Wit Apixaban Wit Dabigatran Wit Fenprocoumon Wit Edoxaban Wit Rivaroxaban Wit Warfarine (Niet geregistreerd in Nederland) Wit Verantwoording/ opmerking Veel klinische- en praktijkervaring over de effectiviteit en veiligheid van acenocoumarol bij ouderen. Antidotum is beschikbaar, fytomenadion (vitamine K) werkt na circa 5 uur met een maximaal effect na 12-24 uur. Dosisaanpassing nodig bij verminderde nierfunctie. Zeer groot interactiepotentieel ( >40). Noodzaak INR-controle. Eenmaal daagse dosis, varieert in aantal te nemen tabletten. Weinig praktijkervaring over de effectiviteit en veiligheid, maar op basis van klinische trials minstens zo effectief en veilig als VKAs bij ouderen. Er is een significant lager risico op ernstige, intracraniale- en in een praktijkstudie gastro-intestinale (GI)-bloedingen. Dosisaanpassing nodig bij verminderde nierfunctie. Middelgroot interactiepotentieel (>10). Noodzaak INR-controle ontbreekt. Vaste tweemaal daagse dosering. Weinig praktijkervaring over de effectiviteit en veiligheid, maar op basis van klinische trials minstens zo effectief als VKA bij ouderen. Er is een significant lager risico op intracraniale bloedingen bij ouderen en een significant grotere kans op GI-bloedingen. In een studie in de praktijk werd dit niet gevonden. Dosisaanpassing nodig bij verminderde nierfunctie. Antidotum is geregistreerd. Middelgroot interactiepotentieel (>10). Noodzaak INRcontrole ontbreekt. Vast tweemaal daagse dosering. Grote capsules, kunnen niet fijn gemalen worden. Geen effectstudies bij ouderen beschikbaar. Veel praktijkervaring over de effectiviteit en veiligheid van fenprocoumon bij ouderen. Antidotum is beschikbaar, fytomenadion (vitamine K) werkt na circa 5 uur met een maximaal effect na 12-24 uur. Dosisaanpassing nodig bij verminderde nierfunctie. Zeer groot interactiepotentieel (>40). Lange halfwaardetijd. Noodzaak INR-controle. Eenmaal daagse dosis, varieert in aantal te nemen tabletten. Geen praktijkstudies over de effectiviteit en veiligheid, maar op basis van klinische trials minstens zo effectief en veilig als VKAs bij ouderen. Significante afname in het risico op intracraniale, ernstige en dodelijke bloedingen en bij de lage dosis GI-bloedingen. Bij de hogere dosis is een significant grotere kans op GI-bloedingen. Dosisaanpassing nodig bij verminderde nierfunctie. Middelgroot interactiepotentieel (>10). Noodzaak INR-controle ontbreekt. Vaste eenmaal daagse dosis. Weinig praktijkervaring over de effectiviteit en veiligheid, maar op basis van klinische trials minstens zo effectief als VKA bij ouderen. Significante afname in het risico op dodelijke bloedingen en in een studie in de praktijk op intracraniale bloedingen. Voor GI-bloedingen zijn er wisselende bevindingen. Dosisaanpassing nodig bij verminderde nierfunctie. Middelgroot interactiepotentieel (>10). Noodzaak INRcontrole ontbreekt. Vaste een- of tweemaal daagse dosering. Veel klinische en praktijkervaring over de effectiviteit en veiligheid van warfarine bij ouderen. Antidotum, fytomenadion (vitamine K) is beschikbaar. Dosisaanpassing nodig bij verminderde nierfunctie. Zeer groot interactiepotentieel (>40). Noodzaak INR-controle. Eenmaal daagse dosis, varieert in aantal tabletten. 5 Inhoudsopgave 1. Prescriptie-advies van Ephor voor kwetsbare oude patiënten ................................................................. 3 2. Algemene inleiding .................................................................................................................................... 7 3. Inleiding Anticoagulantia ......................................................................................................................... 13 4. Uitgangspunten beoordeling ................................................................................................................... 16 5. Vergelijking geneesmiddelen binnen geneesmiddelengroep ................................................................. 18 Referenties .................................................................................................................................................. 42 Bijlage I – beoordelingsmodel ..................................................................................................................... 46 Bijlage II – schematische weergave geneesmiddeleneigenschappen ......................................................... 47 Bijlage III – Beoordelingsmodellen .............................................................................................................. 49 Acenocoumarol .............................................................................................................................. 49 Apixaban ......................................................................................................................................... 67 Dabigatran ...................................................................................................................................... 85 Edoxaban ...................................................................................................................................... 108 Fenprocoumon ............................................................................................................................. 121 Rivaroxaban .................................................................................................................................. 135 Warfarine ..................................................................................................................................... 156 Bijlage IV - Kwaliteitsbeoordeling volgens GRADE en AMSTAR ................................................................ 169 Bijlage V - korte beschrijving onderzoeken ............................................................................................... 179 6 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt 2. Algemene inleiding 2.1 Doel van de analyse Het doel van dit geneesmiddelrapport is het beoordelen of geneesmiddelen geschikt zijn voor toepassing bij de kwetsbare oude patiënt. Per geneesmiddel wordt een rapport opgesteld met een beschrijving van de criteria van het beoordelingsmodel op basis van de gevonden literatuur (bijlage I). Op basis hiervan worden de geneesmiddelen binnen de groep vergeleken. Zo wordt beoordeeld of het geneesmiddel: Positieve overwegingen heeft ten opzichte van het referentiemiddel voor toepassing bij de kwetsbare oude patiënt. Geen duidelijke voor- of nadelen heeft ten opzichte van het referentiemiddel voor toepassing bij de kwetsbare oude patiënt. Sterk negatieve overwegingen heeft ten opzichte van het referentiemiddel, waardoor het niet wordt geadviseerd en alleen bij uitzondering met grote voorzichtigheid kan worden toegepast bij de kwetsbare oude patiënt. In de algemene inleidende tekst van de gekozen geneesmiddelengroepen in het Farmacotherapeutisch Kompas wordt een paragraaf ‘Ouderen’ toegevoegd. Hierin worden korte onderbouwde aanbevelingen gedaan voor de keuze van een middel uit de groep voor de kwetsbare oude patiënt. Een voorstel hiervoor wordt gegeven in hoofdstuk 1. 2.2 Definitie patiëntencategorie In de literatuur worden verschillende definities van kwetsbaarheid (frailty) onderscheiden. Het gaat hierbij altijd om oude patiënten, met een verhoogd risico op bijwerkingen door een combinatie van somatische, psychische en sociale problematiek. Functionele problemen, zoals slecht ter been zijn, spelen ook een rol (een patiënt kan als bijwerking van medicijnen een grote valrisico hebben). Hierbij wordt geen absoluut leeftijdscriterium gehanteerd. Bij literatuuronderzoek wordt specifiek gezocht naar studies bij kwetsbare ouderen. Dit wordt onder andere geoperationaliseerd door te kiezen voor: patiënten in verpleeg- en verzorgingshuizen, afdelingen geriatrie, hoge leeftijd (in principe > 75 jaar). Niet alle patiënten in deze leeftijd behoren tot de groep van kwetsbare oudere patiënten, maar deze leeftijdsgrens is gekozen vanwege de beperkte hoeveelheid beschikbare data. Voor dit rapport is gekozen voor de benaming van de volgende categorieën: Ouderen: Patiënten in de leeftijd van 65-75 jaar, of 75 jaar en ouder. Kwetsbare ouderen: Patiënten boven de 75 jaar, soms opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis of op de afdeling geriatrie . Kwetsbaarheid (frailty) heeft te maken het verlies van vitaliteit, zowel lichamelijk als geestelijk. Het betreft een oudere die te maken krijgt met gelijktijdige afname op meer gebieden van het vermogen om weerstand te bieden aan fysieke belasting en bedreigingen door omgevingsinvloeden. 2.3 Zoekstrategie De therapeutische waarde bij kwetsbare oude patiënten van de verschillende geneesmiddelen wordt beoordeeld op basis van door de projectgroep vastgestelde beoordelingscriteria (bijlage I). De items werkzaamheid/effectiviteit, veiligheid, gebruiksgemak en ervaring gelden als hoofdcriteria. Om op gestructureerde wijze gegevens uit de literatuur te verzamelen wordt van tevoren een zoekstrategie opgesteld. Geraadpleegde bronnen: - Pubmed / Embase (gepubliceerd tussen 2011 en 2015) - Cochrane (reviews) 7 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt - (Inter)Nationale richtlijnen, met een verschijningsdatum van maximaal 5 jaar geleden - Trialregisters (ClinicalTrials.gov) Per geneesmiddel zullen eerst met behulp van de SPC-tekst, het Farmacotherapeutisch Kompas en het Informatorium Medicamentorum waar mogelijk de items uit het beoordelingsmodel worden ingevuld. Voor overige items zal literatuuronderzoek worden verricht. In het literatuuronderzoek worden een aantal vaste onderdelen onderscheiden, namelijk effectiviteit, veiligheid, farmacodynamiek en -kinetiek. Deze onderwerpen vereisen een specifieke zoekstrategie, die hieronder nader wordt uitgewerkt. Effectiviteit De effectiviteit van een geneesmiddel bij kwetsbare oude patiënten wordt bepaald aan de hand van een specifieke indicatie die bij ouderen belangrijk wordt geacht (hoofdstuk 4.1). Voor een heldere beschrijving van domein, determinant en uitkomst wordt een PICO opgesteld. Aan de hand hiervan wordt de vraagstelling geformuleerd. Patiënten: Kwetsbare ouderen Interventie: Naam geneesmiddel Comparison: Referentiegeneesmiddel: Acenocoumarol (hoofdstuk 4.2) Outcome: preventie diep-veneuze trombose, longembolie, herseninfarct en andere trombo-embolieën. Vraagstelling: Wat is het verschil in effectiviteit tussen het geneesmiddel en het referentiegeneesmiddel op het gekozen eindpunt bij de kwetsbare oude patiënt? Filters: controlled clinical trial; meta-analysis; randomized controlled trial; review; systematic review; article. (schuingedrukt: geldt alleen voor Embase; onderstreept: geldt alleen voor PubMed; Mesh is in Embase bekend als Emtree) Zoekstrategie (acenocoumarol [tiab] OR acenocoumarol [Mesh] OR phenprocoumon [tiab] OR phenprocoumon [Mesh] OR warfarin [tiab] OR warfarin [Mesh] OR apixaban [tiab]OR dabigatran [tiab] OR rivaroxaban [tiab] OR edoxaban [tiab] OR Anticoagulants [Mesh] OR Anticoagulants [tiab] OR Anticoagulant agent OR Factor Xa Inhibitors [Mesh] OR Factor Xa Inhibitors [ab]OR blood clotting factor 10a inhibitor OR direct oral anticoagulants [Mesh] OR DOACs [tiab]) AND (very elderly[tiab]OR elder OR geriatric patient OR older [tiab] OR old people [tiab]OR aged [tiab]OR aging OR community-dwelling [tiab] OR geriatric(s) [tiab] OR caregivers [tiab]OR falls [tiab]OR falling OR ADL [tiab] OR ADL disability OR Frailty [tiab] OR Ageing [tiab] OR elders [tiab]OR Frail [tiab] OR Comorbidities [tiab] OR comorbidity OR geriatric assessment [Mesh] OR Nursing homes [Mesh] OR caregiver OR frail elderly [Mesh] OR home(s) for the aged [Mesh]) AND (deep venous thrombosis [Mesh] OR deep vein thrombosis OR Pulmonary Embolism [Mesh] OR lung embolism OR myocardial infarct [Mesh] OR heart infarction OR atrial fibrillation [Mesh] OR Total Hip Replacement [Mesh] OR Total knee replacement [Mesh]) Veiligheid Voor het beantwoorden van de vraag of een geneesmiddel veilig toe te passen is bij kwetsbare ouderen, wordt het literatuuronderzoek niet beperkt tot een specifieke indicatie. De invloed van een geneesmiddel op cognitieve prestaties en vallen wordt hierbij expliciet vermeld. 8 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Vraagstelling: Is er verschil in de frequentie en ernst van het optreden van bijwerkingen of interacties tussen geneesmiddelen binnen de geneesmiddelengroep bij kwetsbare oude patiënten. Zijn er aanwijzingen dat specifieke bijwerkingen bij een bepaald geneesmiddel vaker optreedt bij kwetsbare oude patiënten dan bij jonge patiënten? Filters: controlled clinical trial; meta-analysis; randomized controlled trial; review; systematic review; article. (schuingedrukt: geldt alleen voor Embase; onderstreept: geldt alleen voor PubMed; Mesh is in Embase bekend als Emtree) Zoekstrategie (acenocoumarol [tiab] OR acenocoumarol [Mesh] OR phenprocoumon [tiab] OR phenprocoumon [Mesh] OR warfarin [tiab] OR warfarin [Mesh] OR apixaban [tiab]OR dabigatran [tiab] OR rivaroxaban [tiab] OR edoxaban [tiab]OR Anticoagulants [Mesh] OR Anticoagulants [tiab] OR Anticoagulant agent OR Factor Xa Inhibitors [Mesh] OR Factor Xa Inhibitors [ab]OR blood clotting factor 10a inhibitor OR direct oral anticoagulants [Mesh] OR DOACs [tiab]) AND (very elderly[tiab] OR elder OR geriatric patient OR older [tiab]OR old people [tiab]OR aged [tiab]OR aging OR community-dwelling [tiab]OR geriatric(s) [tiab]OR caregivers [tiab] OR falls [tiab]OR falling OR ADL [tiab]OR ADL disability OR Frailty [tiab] OR Ageing [tiab]OR elders [tiab] OR Frail [tiab] OR Comorbidities [tiab] OR comorbidity OR geriatric assessment [Mesh] OR Nursing homes [Mesh] OR caregiver OR frail elderly [Mesh] OR home(s) for the aged [Mesh]) AND (adverse drug reaction* [tiab] OR adverse drug event* [tiab] OR adverse event*[tiab] OR drug safety [tiab]) Farmacokinetiek en farmacodynamiek Voor het beantwoorden van de vraag of de farmacokinetiek of farmacodynamiek bij ouderen anders is dan bij jongeren, wordt de volgende zoekstrategie toegepast: Filters: controlled clinical trial; meta-analysis; randomized controlled trial; review; systematic review; article. (schuingedrukt: geldt alleen voor Embase; onderstreept: geldt alleen voor PubMed; Mesh is in Embase bekend als Emtree) Zoekstrategie (acenocoumarol [tiab] OR acenocoumarol [Mesh] OR phenprocoumon [tiab] OR phenprocoumon [Mesh] OR warfarin [tiab] OR warfarin [Mesh] OR apixaban [tiab]OR dabigatran [tiab]OR rivaroxaban [tiab] OR edoxaban [tiab]OR Anticoagulants [Mesh] OR Anticoagulants [tiab] OR Anticoagulant agent OR Factor Xa Inhibitors [Mesh] OR Factor Xa Inhibitors [ab] OR blood clotting factor 10a inhibitor OR direct oral anticoagulants [Mesh] OR DOACs [tiab]) AND (very elderly[tiab] OR elder OR geriatric patient OR older [tiab]OR old people [tiab]OR aged [tiab] OR aging OR community-dwelling [tiab]OR geriatric(s) [tiab]OR caregivers [tiab]OR falls [tiab] OR falling OR ADL [tiab] OR ADL disability OR Frailty [tiab] OR Ageing [tiab] OR elders [tiab] OR Frail [tiab] OR Comorbidities [tiab] OR comorbidity OR geriatric assessment [Mesh] OR Nursing homes [Mesh] OR caregiver OR frail elderly [Mesh] OR home(s) for the aged [Mesh]) AND (pharmacokinetics [Mesh] OR pharmacokinetics [All Fields]) Om aanvullende relevante publicaties te vinden, worden van de belangrijke artikelen de referenties beoordeeld. 9 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Selectie van artikelen vindt plaats op basis van de volgende in- en exclusiecriteria: Inclusiecriteria - Artikel in Nederlands, Engels of Duits Bij gering aantal (≤3) studies tevens: artikel in andere taal, maar met abstract in het Engels - Bestudeert het geneesmiddel voor de juiste indicatie in de juiste patiëntenpopulatie en maakt vergelijking met referentiegeneesmiddel Bij gering aantal studies tevens: artikelen waarbij de veiligheid wordt bestudeerd bij een andere indicatie; artikelen waarbij het geneesmiddel niet rechtstreeks met het referentiegeneesmiddel wordt vergeleken (bijv. vergelijking met placebo, vergelijking met een ander geneesmiddel binnen de geneesmiddelgroep) - Artikelen waarin harde, klinische eindpunten worden meegenomen Bij gering aantal studies tevens: artikelen waarin surrogaateindpunten worden Beschreven Exclusiecriteria - Wanneer geen ouderen in de studies zijn betrokken - Artikelen waarin het vergelijkende geneesmiddel(en) niet in Nederland wordt voorgeschreven (met uitzondering van het geneesmiddel warfarine) 2.4 Methode van beoordeling en rapportage Bij de beoordeling wordt in principe gekozen voor in ‘peer reviewed’ tijdschriften gepubliceerde studies. Het beoordelen van de kwaliteit van de beschreven eindpunten vindt plaats aan de hand van GRADE (ten opzichte van het referentiegeneesmiddel: warfarine/ acenocoumarol/ fenprocoumon). Basisprincipes GRADE 1. Per eindpunt (effectiviteit of veiligheid) wordt de kwaliteit van het bewijs weergegeven als hoog, gemiddeld, laag of zeer laag (hoog: vertrouwen is groot dat het werkelijke effect dicht bij de effectschatting ligt; zeer laag: vertrouwen in de effectschatting is erg laag, het werkelijke effect is mogelijk substantieel anders dan de effectschatting) 2. Bewijs dat gebaseerd is op RCT’s gaat in eerste instantie uit van hoge kwaliteit; bewijs gebaseerd op observationeel onderzoek van lage kwaliteit 3. De kwaliteit van zowel RCT’s als observationeel onderzoek kan door 5 factoren worden verlaagd: studielimitaties, inconsistentie, indirectheid, onnauwkeurigheid en publicatiebias 4. De kwaliteit van observationeel onderzoek kan door 3 factoren worden verhoogd (mits er niet eerst verlaging van de kwaliteit heeft plaatsgevonden): aanwezigheid van een dosis-responsrelatie, optreden van een substantieel effect (RR < 0,5 of > 2), verlaging van het effect door confounders, waarvoor in de analyse niet is gecorrigeerd. 5. Per factor kan de kwaliteit met 1 of 2 punten verlaagd /verhoogd worden (afhankelijk van de ernst van de limitatie). RCT’s krijgen een gemiddelde, lage of erg lage kwaliteit bij vermindering met 1, 2 of 3 punten. Met behulp van GRADE is de kwaliteit van de onderzoeksartikelen beoordeeld, deze kwaliteit varieert van gemiddeld tot erg laag. In de meeste RCT’s is de subpopulatie van de patiënten van 75 jaar onderzocht, maar was dit onderzoek hier zelf niet voor ontworpen. De reviews zijn beoordeeld via AMSTAR, een methode om de methodologische kwaliteit van systematische reviews te bepalen via een meetinstrument met elf items (Shea et al, 2007). 10 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Items zoals status van de publicaties, aanwezigheid van de studie karakteristieken, studie kwaliteit, publicatie bias zijn onderdeel van de elf items die worden beoordeeld in de review. Voor verdere analyse van de resultaten wordt het softwareprogramma ADDIS 2 (Aggregate Data Drug Information System) gebruikt. Twee middelen kunnen direct met elkaar vergeleken worden met behulp van ‘DerSimonian-Laird random effects Meta-analysis’. De resultaten hiervan worden beschreven in de tabellen en bij meerdere studies als forest plots weergegeven in de geneesmiddelrapporten (bijlage III). ‘Markov Chain Monte Carlo Network Meta-analysis’ kan gebruikt worden om meerdere middelen (zowel direct als indirect) met elkaar te vergelijken. Voor het berekenen van de absolute risico’s ten opzichte van het referentiegeneesmiddel wordt gebruik gemaakt van het programma GRADE profiler versie 3.6 (bijlage IV). Zoals in hoofdstuk 1 is beschreven zal per geneesmiddel uiteindelijk een conclusie worden geformuleerd ten opzichte van het referentiemiddel. Om de conclusie visueel te verduidelijken wordt per geneesmiddel een kleur toegekend, met de volgende betekenis: Groen: Positieve overwegingen ten opzichte van het referentiemiddel voor toepassing bij de kwetsbare oude patiënt. Wit: Geen duidelijke voor- of nadelen ten opzichte van het referentiemiddel voor toepassing bij de kwetsbare oude patiënt. Oranje: Sterk negatieve overwegingen ten opzichte van het referentiemiddel, waardoor het niet wordt geadviseerd en alleen bij uitzondering met goede controle kan worden toegepast bij de kwetsbare oude patiënt. 2.5 Definities en afkortingen Definitie Omschrijving Effectiviteit Een geneesmiddel is effectief als het werkzaam is en uit onderzoek, gemeten aan de hand van een finale parameter, blijkt dat de toepassing in de dagelijkse praktijk resulteert in het beoogde doel van de behandeling. Ervaring De ervaring met een geneesmiddel is de mate waarin (beperkt, voldoende, ruim) men in de dagelijkse praktijk de voor- en nadelen zoveel mogelijk heeft leren kennen en hanteren. Gebruiksgemak Het gebruiksgemak is de mate van gebruikersvriendelijkheid. Naarmate de belasting voor de patiënt bij gebruik van het geneesmiddel toeneemt, neemt het gebruiksgemak af. Klinische relevantie Een statistisch significant verschil is pas betekenisvol indien het verschil voor de klinische praktijk van wezenlijk belang is ofwel klinische relevantie heeft. Kwaliteit van leven De kwaliteit van leven betreft de gezondheidstoestand van de patiënt en wordt gedefinieerd als het functioneren van personen op het fysieke, psychische en sociale gebied. Deze gebieden kunnen nog worden onderverdeeld in meer specifieke domeinen, zoals lichamelijk functioneren en pijn die beide deel uitmaken van het fysieke domein van kwaliteit van leven. Aspecten die niet direct in relatie staan tot ziekte en gezondheidszorg blijven buiten beschouwing. Kwetsbare ouderen Kwetsbaarheid wordt beoordeeld op basis van patiëntkenmerken. Er wordt geen expliciete leeftijdsgrens gehanteerd. Onder kwetsbare ouderen worden patiënten verstaan met een verhoogd risico op vallen/fracturen en bijwerkingen door een combinatie van verminderde nierfunctie, cognitieve 11 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Projectgroep Referentie geneesmiddel Therapeutische waarde Werkzaamheid Afkorting AF AMSTAR ADDIS BI DVT FNT GIP GRADE HR KNMP LMWH NHG NOAC OR PE RCT RR SE VKAs VTE INR problemen, comorbiditeit en polyfarmacie. Bestaat uit 4 personen, 1 klinisch geriater – klinisch farmacoloog, 1 ziekenhuisapotheker – klinisch farmacoloog, 1 klinisch geriater en 1 beoordelaar ouderen. Behandeling die in de algemene populatie als de standaard behandeling wordt geadviseerd (volgens richtlijnen CBO, NHG) De therapeutische waarde is de som van de waardering van alle voor de behandeling relevante eigenschappen van een geneesmiddel die samen bepalend zijn voor de plaats van het middel binnen de therapie in vergelijking met andere beschikbare behandelmogelijkheden. Een geneesmiddel is werkzaam als de farmacologische werking bij toepassing in klinisch onderzoek, doorgaans gemeten aan de hand van een intermediaire uitkomst, resulteert in een therapeutisch effect. Omschrijving Atriumfibrilleren A Measurement Tool to Assess Systematic Reviews Aggregate Data Drug Information System Betrouwbaarheidsinterval Diep-veneuze trombose Federatie van Nederlandse Trombosediensten Genees- en hulpmiddelen Informatie Project / College voor zorgverzekeringen Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation Hazard Ratio Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie Laagmoleculaire heparine (Low moleculair weight heparin) Nederlands Huisartsen Genootschap Niet vitamine K Orale AntiCoagulantia Odds Ratio Pulmonale embolie (longembolie) Randomized controlled trial Relatief Risico Systemische embolie Vitamine K-antagonisten Veneuze trombo-embolie International Normalized Ratio Samenwerking We bedanken het Lareb en de GIPeiling (Zorginstituut Nederland) voor het toesturen van de gegevens met betrekking tot de informatie over bijwerkingen en het gebruik van VKAs en NOACs door ouderen in Nederland. Het Farmacotherapeutisch Kompas, de KNMP, het NHG en het CBG worden bedankt voor het meelezen en leveren van feedback op dit rapport. 12 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt 3. Inleiding Anticoagulantia 3.1 Geneesmiddelengroep antitrombotica Vitamine K-antagonisten zijn meer dan 60 jaar geleden ontdekt. Omdat runderen beschimmelde zoete klaver hadden gegeten, ontwikkelden ze een ernstige bloedingsziekte. Ontdekt werd dat de stof cumarine uit deze klaver een antistollingsmiddel was. In 1940 kon de stof chemisch geproduceerd worden en begonnen de eerste studies ter preventie van trombose. Het aantal trombose gevallen verminderde spectaculair. Wel deden zich bloedingsproblemen voor en een tegengif was nog niet bekend1. Cumarines worden tegenwoordig aangeduid als vitamine K-antagonisten (VKAs), vanwege hun invloed op de vitamine K-cyclus en het feit dat niet alle cumarines de bloedstolling beïnvloeden. Tegenwoordig worden deze vitamine K-antagonisten wereldwijd veel gebruikt om de natuurlijke stollingsneiging van het bloed te onderdrukken en om een trombose of embolie te behandelen of te voorkomen. In Nederland zijn acenocoumarol en fenprocoumon, net als in de meeste Europese landen, veel gebruikte antistollingsmiddelen. Warfarine is een middel dat veel gebruik wordt in Noord-Amerika, Scandinavië en het Verenigd Koninkrijk2. Antitrombotica kunnen worden onderverdeeld in anticoagulantia, trombocytenaggregatieremmers, trombolytica en overige antitrombotica. Anticoagulantia kunnen weer worden onderverdeeld op grond van hun werkingsmechanisme in direct werkende (heparine) en indirect werkende (vitamine K-antagonist) anticoagulantia.3,4 Sinds 2008 zijn nieuw orale anticoagulantia, ook wel Niet vitamine K Orale AntiCoagulantia (NOAC), genoemd, op de markt gekomen. Deze NOACs zijn een nieuwe klasse anticoagulantia. De NOACs, apixaban, dabigatran, edoxaban en rivaroxaban zijn in Nederland geregistreerd. 4 3.2 Werkingsmechanisme Verschillende anticoagulantia hebben elk hun eigen aangrijpingspunt in de stollingscascade. Een VKA remt de synthese van de vitamine-K-afhankelijke stollingsfactoren. Acenocoumarol (kortwerkend), fenprocoumon (langwerkend) en warfarine werken door de remming van het enzym vitamine K-epoxide-reductase. De vitamine K-cyclus wordt onderbroken, zodat er een tekort is aan vitamine K voor de stollingsfactoren II, VII, IX, protein-C en –S. Van de NOACs is dabigatran een trombineremmer (factor II-remmer), die de vorming van fibrine uit fibrinogeen remt. Het remt zowel het vrije als het fibrinogeen gebonden trombine en de trombine geïnduceerde plaatjesaggregatie. Apixaban, edoxaban en rivaroxaban zijn factor-Xa-remmers en remmen selectief het geactiveerde stollingsfactor Xa. Hierdoor wordt de vorming van zowel trombine als stolsel geremd5. 13 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt 3.3 Selectie geneesmiddelen Om ervoor te zorgen dat alleen relevante geneesmiddelen worden beoordeeld, wordt van tevoren een selectie gemaakt (tabel 1). Hierbij worden de volgende criteria gehanteerd: Maximaal 10 in Nederland verkrijgbare geneesmiddelen Meest frequent voorgeschreven geneesmiddelen; op basis van prescriptiecijfers (GIPeilingen) Expert opinion (er wordt voor gezorgd dat alle geneesmiddelklassen/ -karakteristieken vertegenwoordigd zijn in de selectie; er is ruimte voor veelbelovende geneesmiddelen die nieuw op de markt zijn en daardoor nog geen hoog prescriptiecijfer hebben) De lijst van te beoordelen preparaten wordt door de projectgroep vastgesteld. GIPeilingen Via het Zorginstituut Nederland ontvingen we via GIPeilingen de gegevens van het aantal VKA- en NOACgebruikers in 2014 in Nederland. Deze zijn weergegeven in tabel 1. Tabel 1. Gebruikers van VKAs en NOACs in Nederland – 2014 2014 gebruikers totaal (mannen en vrouwen) (raming totale populatie zorgverzekeringswet -verzekerden) 65-70 jaar 70-75 jaar ≥ 75 jaar Acenocoumarol 42.617 50.591 182.447 Fenprocoumon 11.837 13.111 37.930 Rivaroxaban 4.295 4.061 6.208 Dabigatran 3.754 3.885 6.803 Apixaban 1.095 959 1.623 * - - - + - - - Werkzame stof Edoxaban Warfarine * Edoxaban is recent geregistreerd (juni 2015) en wordt vergoed per november 2015. Warfarine (VKA) is niet in Nederland geregistreerd, maar wordt wereldwijd veel gebruikt, ook in studieverband en is om die reden in de beoordeling betrokken. + 3.3.1 Argumentatie van geneesmiddelenselectie Het Genees- en hulpmiddelen Informatie Project (GIPeiling) van het Zorginstituut Nederland geeft inzicht in de ontwikkelingen van het gebruik van geneesmiddelen. Gegevens zijn opgevraagd over het gebruik door ouderen in 2014 van de middelen acenocoumarol, fenprocoumon en rivaroxaban, dabigatran en apixaban. Op basis van de gegevens van de GIPeiling wordt door de ouderen van 75 jaar en ouder acenocoumarol het meeste gebruikt, gevolg door fenprocoumon. Van de NOACs wordt rivaroxaban door de totale groep ouderen van 65 jaar en ouder het meeste gebruikt. Specifiek voor de ouderen van 75 jaar en ouder wordt dabigatran iets meer gebruikt dan rivaroxaban. In 2014 wordt apixaban door ouderen nog weinig gebruikt ten opzichte van rivaroxaban en dabigatran, omdat het later beschikbaar is gekomen. Edoxaban is in juni 2015 geregistreerd in Nederland, gebruiksgegevens zijn derhalve nog niet beschikbaar. Per november 2015 wordt dit middel vergoed, daarom wordt dit middel meegenomen in dit rapport. 14 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Warfarine is een geneesmiddel dat niet in Nederland is geregistreerd. In plaats daarvan wordt in Nederland acenocoumarol of fenprocoumon gebruikt. Omdat warfarine veel wordt toegepast in andere landen van Europa en in trials is gebruikt, is gekozen om warfarine ook mee te nemen in dit rapport. Lareb Bijwerkingencentrum Lareb heeft voor de VKAs en NOACs specifiek de bijwerkingen bij ouderen aangeleverd. Dit betreft een overzicht uit de database van Lareb op 14 december 2015, van vermoede bijwerkingen van anticoagulantia bij patiënten van 71 jaar en ouder. Deze gegevens zijn terug te vinden in Hoofdstuk 5 en in de beoordelingsmodellen per geneesmiddel. 15 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt 4. Uitgangspunten beoordeling 4.1 Vaststellen indicatie Vitamine K-antagonisten (VKAs) worden voorgeschreven voor kortdurende en vooral langdurige behandelingen. Kortdurend worden ze onder andere toegepast bij diep veneuze trombose (DVT), longembolieën en bij atriumfibrilleren om trombo-embolieën te voorkomen. Ook zijn ze kortdurend gebruikt bij bioprothesen ter vervanging van een hartklep of bij een acuut hartinfarct om DVT en intraventriculaire trombose te voorkomen. Een langdurige toepassing van VKAs kan plaatsvinden na een hartinfarct, recidiverende veneuze trombo-embolische gebeurtenissen, atriumfibrilleren, hartklepgebreken of na implantatie van een mechanische hartklepprothese. Niet vitamine K Orale Anticoagulantia (NOACs) kunnen worden voorgeschreven worden bij diep veneuze trombose, atriumfibrilleren en profylaxe bij heup- en knieprothesen in de preventie en behandeling van diep veneuze trombose, longembolie en diverse trombo-embolieën.5 Door de projectgroep worden de indicaties preventie en behandeling van diep-veneuze trombose, longembolieën en preventie van diverse trombo-embolieën bij non-valvulair atriumfibrilleren en in de profylaxe bij heup- en knieprothesen als belangrijkste indicaties bij ouderen gezien. 4.2 Keuze referentiegeneesmiddel In de NHG-standaard 2015 worden voor preventie van diepe veneuze trombose en longembolie VKAs aanbevolen. Voor atriumfibrilleren vermeldt de NHG-standaard specifiek als orale anticoagulantia een VKA: fenprocoumon of acenocoumarol. Direct werkende orale anticoagulantia kan volgens de NHG-standaard-2015 alleen worden voorgeschreven, wanneer de patiënt jonger is dan 80 jaar, relatief weinig comorbiditeit, een goede nierfunctie (GFR > 50 ml/min) en goede therapietrouw van toepassing zijn. Wanneer niet wordt voldaan aan deze voorwaarden, wordt het gebruik van een NOAC niet geadviseerd door de NHG.6 Op basis van de gegevens van de GIPeiling wordt door de ouderen van 75 jaar en ouder acenocoumarol het meeste gebruikt, daarom wordt dit geneesmiddel als referentiegeneesmiddel gekozen in dit rapport. Wereldwijd wordt warfarine het meest voorgeschreven en veel gebruikt in onderzoeken. In Nederland is dit geneesmiddel echter niet geregistreerd. Dit geneesmiddel wordt daarom niet gekozen als referentiegeneesmiddel, maar wel meegenomen in dit rapport omdat de NOACs in studieverband vaak hiermee zijn vergeleken. 4.3 Vaststellen klinisch relevante eindpunten Effectiviteit Preventie van diepe-veneuze trombose, longembolie en/of preventie van trombo-embolieën bij atriumfibrilleren zijn indicaties voor het gebruik van VKAs of NOACs. Het doel van de medicatie is om trombo-embolische processen te voorkomen. Definitie van het klinisch relevante voordeel is: het uitblijven van trombo-embolische complicaties en het niet optreden van bloedingen waarbij de NNT en NNH worden gewogen. Onderzoek naar de effectiviteit van VKAs en NOACs bij ouderen is regelmatig uitgevoerd. In onderzoek worden diverse eindpunten, gericht om de vermindering van bloedstolling, aangehouden om te kunnen indiceren of het geneesmiddel een effect heeft. 16 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Als eindpunten in dit rapport is gekozen voor: Diep veneuze trombose (DVT)/ Veneuze trombose (VTE) Pulmonaire embolie (PE) Beroerte/ Systemische embolie (SE) Tijdelijke ischemische aanval (TIA: transient ischemic attack) Bijwerkingen Ondanks dat de VKAs en NOACs efficiënt kunnen zijn in het voorkomen van bloedstolsels, kunnen ze ook voor bijwerkingen zorgen. Deze bijwerkingen hebben vooral te maken met het veroorzaken van bloedingen doordat de bloedstolling geremd wordt. De projectgroep is van mening dat de volgende bijwerkingen het meest relevant zijn bij kwetsbare oudere patiënten: Ernstige bloedingen (fatale bloeding en/of een bloeding in kritiek orgaan (bijvoorbeeld: intracraniaal, intraoculair, intraspinaal) en/of de bloeding veroorzaakt een daling van het hemoglobine niveau van 2g/dl (1,24 mmol L-1) of meer, waarvoor twee of meer units bloed transfusie nodig is) Klinisch relevante bloedingen (hemodynamische instabiliteit met een systolische bloeddruk lager dan 100 mmHg en een polsfrequentie hoger dan 100/min op het moment van presentatie in het ziekenhuis) Gastro-intestinale bloedingen Hersenbloedingen Dodelijke bloedingen In de onderzoekartikelen worden de risico’s op diverse manieren aangeduid: (de uitkomst 1=geen effect en dit is in grote lijnen voor OR, RR en HR hetzelfde) Odds Ratio (OR): de maat voor een associatie tussen een blootstelling en een uitkomst. De OR staat voor de kans dat een uitkomst voorkomt als resultaat aan een bepaalde blootstelling, vergeleken met de kans dat de uitkomst voorkomt bij de afwezigheid aan deze blootstelling. Risk Ratio (RR): de verhouding van de risico's op ziekte of andere toestand in twee verschillende populaties of bij twee verschillende behandelingen. Hazard Ratio (HR): de relatieve kans op een uitkomst wanneer de analyse gebeurt met behulp van een Coxregressiemodel. 17 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt 5. Vergelijking geneesmiddelen binnen geneesmiddelengroep De beschreven studies in dit rapport betreffen studies naar de effectiviteit en bijwerkingen bij vitamine K-antagonisten (VKAs) en Niet vitamine K Orale Anticoagulantia (NOACs), die zich richten op de oudere patiënten (inclusiecriterium veelal patiënten ouder dan 75 jaar). Dit zijn niet altijd kwetsbare ouderen, omdat gerandomiseerde klinische studies vooral gezonde ouderen includeren. Bij gezonde ouderen is er minder vaak sprake van comorbiditeit of polyfarmacie en hebben patiënten minder cognitieve en fysieke beperkingen, waarmee ze verschillen van de gemiddelde kwetsbare oudere patiënt.7 De kwaliteit van de studies volgens GRADE voor acenocoumarol: laag/erg laag en fenprocoumon: laag/erg laag, bijlage IV, tabel 1.1, 1.9). De kwaliteit van de studies volgens GRADE: apixaban: gemiddeld/laag, dabigatran: gemiddeld/laag, edoxaban: gemiddeld, rivaroxaban: gemiddeld/laag, bijlage IV, tabel 1.3, 1.5, 1.7, 1.11). Voor studies die zijn uitgevoerd voor de algemene populatie, zijn soms ook subgroep analyses bij ouderen van 75 jaar en ouder uitgevoerd. Of de resultaten van deze subgroep analyses betrouwbaar zijn en zo de oudere populatie goed vertegenwoordigen is niet altijd duidelijk. De randomisatie in deze studies is niet altijd gedaan op basis van leeftijd, zodat het niet mogelijk is om confounders (bijvoorbeeld aspirine gebruik en nierinsufficiëntie) uit te balanceren over de groepen8. Hierdoor is niet met zekerheid aan te nemen dat dit de kwetsbare oudere patiënt betreft. Dit maakt de interpretatie van de studies lastig. Het onderling vergelijken van de verschillende VKAs en NOACs wordt bemoeilijkt door de kleine aantallen oudere patiënten die in een onderzoek zijn meegenomen, de lage frequentie van het optreden van bijwerkingen, het gebruik van verschillende eindpunten in een onderzoek, het gebruik van verschillende doseringen, het verschil in duur van het onderzoek en de verschillende inclusie- en exclusiecriteria in de verschillende onderzoeken. Wat het vergelijken ook bemoeilijkt is dat voor warfarine in de onderzoeken meestal een INR van 2,0-3,0 wordt aangehouden, terwijl in Nederland een INR wordt aanbevolen van INR van 2,5-3,5, met aanvullend een ruimere therapeutisch gebied INR: 2-3,5. Deze waarden worden aanbevolen door de Federatie van Nederlandse Trombosediensten (FNT). Sinds 1 januari 2016 conformeert de FNT zicht aan de internationale INR-waarden van 2,0-3,0 voor de 1e intensiteitsgroep en INR-waarden van 2,5-3,5 voor de 2e intensiteitsgroep. Tot intensiteitsgroep 1 behoren onder andere: (cerebrale/arteriële embolie bij) atriumfibrilleren, 1e DVT been/bekken, arm of overige locaties (zonder adequate cumarinetherapie), 1e longembolie (zonder adequate cumarinetherapie) vallen binnen de 1e intensiteitsgroep. Eveneens valt profylaxe heupprothese, knieprothese, bij chirurgische ingrepen, immobilisatie binnen intensiteitsgroep 1. Tot intensiteitsgroep 2 behoren: (recidief) cerebrale of arteriële embolie, recidief DVT been/bekken, arm, overige locaties of longembolie recidief tijdens adequate cumarinetherapie. Bij het gebruik van VKAs speelt de kwaliteit van trombosedienst ook een rol. Een verschil van 10-20% in variatie bestaat tussen de onderlinge trombosediensten voor een gemiddelde ‘binnen streef INR bereik’. Dit heeft mogelijk consequenties voor de generaliseerbaarheid naar de praktijk, waarbij de instelling op VKAs mogelijk minder goed is dan in de setting van een klinische trial.9 Wat betreft de vergelijking van de verschillende VKAs en NOACs in effectiviteit en veiligheid kon ADDIS voor een klein deel bijdragen. Niet alle onderzoeken gaven de getallen weer voor het aantal patiënten dat een trombose kreeg. Daarbij werden niet alle uitkomsten in Odds Ratio of Risk Ratio weergegeven, maar bijvoorbeeld in Hazard Ratio. In ADDIS konden daarom niet alle gegevens van de artikelen worden verwerkt. 18 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt 5.1 Effectiviteit 5.1.1 Evidence voor effectiviteit bij de oude patiënt (Voor een uitgebreide beschrijving van de afzonderlijke studies wordt verwezen naar bijlage V). In de onderzoeken van acenocoumarol en fenprocoumon naar de effectiviteit betreft het merendeel van de onderzoeken niet de oudere, kwetsbare patiënt. Op basis van leeftijd (> 75 jaar) wordt in dit rapport gesproken van een oude patiënt. Met acenocoumarol is één studie met een behandelduur van 1 jaar, bij ouderen van 75 jaar en ouder gedaan, acenocoumarol is niet significant effectiever in de preventie van VTE in vergelijking met enoxaparine.10 Effectiviteit NOACs bij de oude patiënt voor de indicatie VTE op het eindpunt veneuze trombose Apixaban is in 2 RCTs (AMPLIFY, AMPLIFY-EXT) onderzocht, met een behandelduur van 6-12 maanden voor het eindpunt VTE. Apixaban in vergelijking met enoxaparine/ warfarine/aspirine is niet inferieur in de preventie van veneuze trombose bij ouderen van 75 jaar en ouder.7,8,11 Dabigatran is onderzocht in 3 RCTs (RE-COVER I, II en REMEDY) met een behandelduur van 6 maanden. Dabigatran is niet inferieur in vergelijking met warfarine, voor de preventie van veneuze trombose bij patiënten van 75 jaar en ouder.8,11 Edoxaban is onderzocht in een RCT (HOKUSAI) met een behandelduur van 3-12 maanden. Een subgroep analyse van patiënten van 75 jaar en ouder toont een significante vermindering aan in het risico op veneuze trombose bij edoxaban in een lage dosering (30 mg) in vergelijking met heparine/warfarine. 11 Rivaroxaban is onderzocht in 4 RCTs (EINSTEIN-PE, -DVT, - extension en MAGELLAN) met een behandelduur van 3 – 12 maanden. Rivaroxaban is niet inferieur voor patiënten van 75 jaar in ouder in de preventie van veneuze trombose in vergelijking met de controle (enoxaparine/ warfarine/ acenocoumarol/placebo). 7,8,11 Effectiviteit NOACs bij de oude patiënt voor de indicatie preventie trombo-embolieën bij atriumfibrilleren op het eindpunt beroerte/ systemische embolie Apixaban is in 2 RCTs (ARISTOTLE, AVERROES) en een fase II studie (ARISTOTE-J) onderzocht voor het eindpunt beroerte/systemische embolie, met een behandelduur van 3 maanden tot 1,8 jaar. Apixaban in vergelijking met warfarine/aspirine is niet inferieur in de preventie van veneuze trombose bij ouderen van 75 jaar en ouder.7,8 Dabigatran is onderzocht in 1 RCT (RE-LY), met als behandelduur 2 jaar. In de preventie van beroerte of systemische embolie lijkt er voor dabigatran in vergelijking met warfarine een trend richting effectievere preventie te zijn bij de oudere patiënt. Voor de hoge dosering van 150 mg tweemaal daags is een significant afname in risico aangetoond, dit was voor de lagere dosering (110 mg tweemaal daags), die bij ouderen wordt aanbevolen, niet significant.7,8 Het statistisch significante verschil bij de dosering van dabigatran 150 mg tweemaal daags is niet bevestigd in een cohort studie.12 Edoxaban is onderzocht in een RCT (ENGAGE-AF-Timi 48) met een behandelduur van 2,8 jaar. Edoxaban is niet inferieur ten opzichte van warfarine bij de oudere patiënt in de preventie van beroerte of systemische embolie. 8 Rivaroxaban is onderzocht in 1 RCT (ROCKET-AF) met een behandelduur van 1,9 jaar. Rivaroxaban is niet inferieur ten opzichte van conventionele therapie in de preventie van beroerte of systemische embolie bij de oudere patiënt.7 19 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Cohort studies In een praktijkstudie is op basis van een grote verzekeringsdatabase in de Verenigde Staten onderzoek gedaan naar patiënten met AF die apixaban, dabigatran of rivaroxaban (gemiddelde leeftijd respectievelijk: 73, 70 en 72 jaar) gebruikten. Gevonden werd dat bij gebruik van apixaban in vergelijking met warfarine het risico op een beroerte of systemische embolie significant verlaagd is (HR 0,67 95% BI 0,46-0,98). Dabigatran (HR 0,98 95% BI 0,76-1,26) of rivaroxaban zijn in vergelijking met warfarine (HR 0,93 95% BI 0,72-1,19) elk geassocieerd met een vergelijkbaar risico.52 Op basis van drie Deense databases is een observationele landelijke cohort studie uitgevoerd bij patiënten met AF die apixaban, dabigatran of rivaroxaban gebruikten. Het aantal patiënten > 65 jaar was 73% (n= 45.032) en > 75 jaar was 34,5% (n=21.298). Apixaban is voor ouderen ≥ 65 jaar geassocieerd met een niet significant verschillend risico op ischemische beroerte of systemische embolie (HR 1,08 95% BI 0,91-1,29) in vergelijking met warfarine, evenals dabigatran (HR 1,20 95% BI 0,87-1,67) en rivaroxaban (HR 0,85 95% BI 0,65-1,11).53 Effectiviteit NOACs bij de oude patiënt voor de indicatie preventie VTE bij een heup- of knievervangingsoperatie op het eindpunt VTE Dabigatran (150 mg) is onderzocht in 2 RCTs (RE-MODEL, RE-NOVATE) voor het eindpunt VTE, met een behandelduur van 91 tot 97 dagen. Dabigatran is voor patiënten ouder dan 75 jaar niet inferieur in vergelijking met enoxaparine bij een totale knievervangingsoperatie (RR 1,02 95% BI 0,73-1,42) en geeft significant minder VTE bij heupvervangingsoperatie (RR 0,34 95% BI 0,14-0,82).13 Dabigatran (150 mg) is in twee retrospectieve cohortstudies vergeleken met enoxaparine, met een behandelduur van 28-90 dagen, op de eindpunten VTE, DVT en PE. Dabigatran is niet inferieur in de preventie van VTE (OR 0,81 95% BI 0,36-1,84) en DVT (OR 1,06 95% BI 0,25-4,43) en het aantal PE events is laag en nagenoeg gelijk aan elkaar (0 events versus 1 event).14-15 In 9 trials, waarbij 29.403 patiënten geïncludeerd zijn, was het risico op VTE en VTE-gerelateerde sterfte voor ouderen (≥ 75 jaar) die een operatie aan de gewrichten ondergingen voor NOACs vergelijkbaar aan LMWH (OR 0,62 95% BI 0,30-1,26).16 Number needed to treat bij de oude patiënt De number needed to treat geeft het aantal patiënten aan dat behandeld moet worden met het onderzochte middel ten opzichte placebo, om 1 event meer te voorkomen gedurende de studieperiode. Dit kan alleen worden berekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Voor acenocoumarol en fenprocoumon kan de number needed to treat bij de oudere patiënt niet worden bepaald. Voor warfarine is dit bestudeerd: er moeten 21 patiënten behandeld worden met warfarine gedurende maximaal 3 jaar, om 1 embolie/beroerte te voorkomen. Dit betreft niet specifiek de oude patiënt (gemiddelde leeftijd: 74,2 (38-91) jaar). De NOACs zijn niet met placebo vergeleken maar met warfarine. Er moeten 21-143 oude patiënten (> 75 jaar, indicatie AF) en 7-250 oude patiënten (> 75 jaar, indicatie DVT) met NOACs worden behandeld om 1 event meer te voorkomen ten opzichte van behandeling met warfarine. Voor de uitgebreide beschrijving zie bijlage III. Op basis van vier klinische trials is door Kumana et al. (2016) de Relatieve Risico Reductie en de number needed to treat berekend voor de uitkomsten preventie beroerte/systemische embolie, bloedingen en sterfte voor de NOACs apixaban, dabigatran, rivaroxaban en edoxaban in vergelijking met warfarine. 20 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt De NOACs zijn niet inferieur aan warfarine in de preventie van beroerte/SE. De Relatieve Risico Reductie is 12-33% en de Number needed to treat (NNT)/jaar waarden zijn groot: 182-481.Voor alle NOACs is er een vermindering in het risico op een hemorragische beroerte, de RRR was 42-74% en de NNT/jaar was 364-528. Het risico op een ernstige bloeding was vergelijkbaar voor alle groepen. Apixaban en edoxaban toonden een lagere NNT/jaar aan voor de uitkomst sterfte dan voor de uitkomst preventie van beroerte/systemische embolie.17 Time to benefit De time to benefit (TTB) voor acenocoumarol is op basis van de studies niet te bepalen omdat er geen placebo gecontroleerde studies zijn gevonden. In de preventie van veneuze trombose en beroerte/systemische embolie, is de TTB voor fenprocoumon rond de 2 jaar of korter en voor warfarine tussen de 1,3 jaar en 3 jaar. Preventie veneuze trombose: De time to benefit voor apixaban is bij ouderen lastig te bepalen, omdat er verschillende referentiemiddelen zijn gebruikt in de studies (warfarine/ aspirine), maar geen placebo. Voor de preventie van veneuze trombose is de TTB 12 maanden of minder, voor edoxaban is deze TTB niet beschikbaar, voor dabigatran is de TTB 6 maanden en voor rivaroxaban 1,9 jaar of korter. Preventie van beroerte/systemische embolie: De TTB bij apixaban voor de preventie van beroerte/ systemische embolie kan al bij ongeveer 1 jaar worden bereikt. De kortste studieduur die effect liet zien is 1,1 jaar. Voor dabigatran is de TTB rond de 2 jaar of korter, voor edoxaban 24 maanden of korter en voor rivaroxaban 6 tot 12 maanden of korter. Effectiviteit VKAs bij de oude patiënt/ in de algemene populatie voor de indicaties VTE en tromboembolieën bij atriumfibrilleren op de eindpunten veneuze trombose, beroerte/systemische embolie en pulmonale embolie Acenocoumarol is in de algemene populatie vergeleken met fenprocoumon/ heparine/ nadroparine gedurende respectievelijk 2 jaar/ tijd onbekend/ 10 ± 2 dagen. Acenocoumarol is in vergelijking met fenprocoumon vergelijkbaar effectief in de preventie van trombo-embolische complicaties en er is geen significant verschil in de vergelijking met heparine of nadroparine voor de preventie van veneuze trombose of pulmonale embolie.18,19,20 Fenprocoumon: specifiek effectiviteitstudies bij kwetsbare ouderen zijn niet gevonden. Voor de algemene populatie is fenprocoumon onderzocht in studies met een behandelduur van 2 jaar. In de vergelijking met dabigatran en rivaroxaban is fenprocoumon minder effectief in de preventie van een intracardiale trombus.21 Fenprocoumon is minstens zo effectief in vergelijking met acenocoumarol.20 Warfarine is onderzocht in drie RCTs (AFASAK, BATAF, SPAF) met een behandelduur van 1,3 maanden tot 3 jaar waarbij een klein aantal patiënten ouder dan 75 jaar was. Warfarine is een effectief geneesmiddel bij oude patiënten met atriumfibrilleren in de preventie van beroerte /systemische embolie in vergelijking met de controle (placebo/ onbekende controle/aspirine).22,23,24 In de onderzoeken van acenocoumarol en fenprocoumon naar de effectiviteit betreft het merendeel van de onderzoeken niet de oudere patiënt, wat de uitkomsten minder toepasbaar maakt voor dit rapport. De onderzoeksgroepen zijn klein, evenals het aantal events, wat de betrouwbaarheid van de uitkomsten beïnvloedt. 21 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Netwerkanalyse ADDIS Met behulp van ADDIS is een netwerkanalyse uitgevoerd, voor de effectiviteit voor de eindpunten diepveneuze trombose en preventie van trombo-embolieën bij atriumfibrilleren. Een netwerk meta-analyse geeft een consistent en geïntegreerd beeld van de relatieve gevolgen. Dit is een consistente verzameling van relatief effect schattingen.25 Figuur 1 A - eindpunt diep veneuze trombose Figuur 1 B - eindpunt beroerte/systemische embolie Figuur 1 AB: Netwerk van vergelijking van de meta-analyse bij effectiviteit voor de eindpunten diepveneuze trombose en beroerte/ systemische embolie bij ouderen ≥75 jaar. De getallen staan voor het aantal onderzoeken/armen waartussen de vergelijking is gemaakt per behandeling. Figuur 2 A - eindpunt diep veneuze trombose Figuur 2B - eindpunt beroerte/systemische embolie Figuur 2 AB: Netwerkanalyse - Rank Probability (waarschijnlijkheidsplot): hoe waarschijnlijk is de kans dat medicijn X de beste behandeling is? Figuur 3 – netwerkvergelijking en Rank Probability (waarschijnlijkheidsplot) voor het eindpunt diep veneuze trombose bij de indicatie knie- en heupoperatie 22 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt De inschatting van de kans dat, gezien de voorafgaande kansverdeling en de gegevens, elk van de behandeling als het beste, als tweede beste, enz. uit de bus komt, wordt hierboven weergegeven in een rangschikking. Deze rangschikking is ‘som plus een’, beide binnen een rang over de behandeling en binnen de behandeling over de rangen.25 Dit betreft alleen de gegevens van de RCTs, waarbij de subpopulatie van 75 jaar en ouder is gebruikt. De informatie van de NOACs ten opzichte van warfarine is (alleen voor de effectiviteit) weergegeven in het staafdiagram. Ephor trekt geen conclusies uit deze gegevens en de staafdiagrammen. Deze informatie uit ADDIS is toegevoegd, omdat dit aanvullende informatie is die op basis van der RCTs kan worden geanalyseerd met ADDIS. Deze informatie is echter beperkt, omdat het alleen de effectiviteit van de NOACs versus warfarine betreft, waarbij alleen de gegevens uit de RCTs zijn meegenomen. Daarom worden uit deze gegevens geen conclusies getrokken door Ephor. Conclusie Ephor Er zijn geen aanwijzingen dat de effectiviteit van VKAs, hoofdzakelijk warfarine, en NOACs veel van elkaar verschillen voor de oude patiënt (>75 jaar). De data in de dagelijkse praktijk, die er zijn bij patiënten ouder dan 75 jaar, komen min of meer overeen met de trialdata voor deze patiëntengroep. Specifiek onderzoek naar de effectiviteit bij ouderen ontbreekt echter voor acenocoumarol en fenprocoumon. De number needed to treat voor de oude patiënt (> 75 jaar) is voor NOACs iets lager dan die voor warfarine in vergelijking met placebo (patiënten met een gemiddelde leeftijd: 74,2 (38-91 jaar). Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat er geen grote verschillen in time to benefit zijn tussen de VKAs en NOACs. Vanwege het ontbreken van voldoende informatie uit (praktijk)onderzoeken specifiek bij kwetsbare oude patiënten, kunnen nog geen harde conclusies worden getrokken voor wat betreft de effectiviteit bij deze specifieke patiëntengroep. 23 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt 5.2 Veiligheid 5.2.1 Belangrijkste relevante bijwerkingen (Voor een beschrijving van de afzonderlijke studies wordt verwezen naar bijlage V). Voor wat betreft de veiligheid, is het voor ouderen van belang of er bloedingen optreden en welke soort bloedingen dit zijn. Er kan sprake zijn van verschillende soorten bloedingen. In het ZIN rapport van edoxaban is het als volgt beschreven:26 Klinisch relevante bloedingen zijn samengesteld uit ernstige bloedingen of klinisch relevante nieternstige bloedingen. Bloedingen werden als ernstig gecategoriseerd wanneer ze voldoen aan ten minste een van de volgende criteria (gebaseerd op de International Society of Trombosis and Haemostatis: - fatale bloeding - symptomatische bloeding in een kritisch gebied of orgaan - bloedingen die leiden tot een verlaging van de hemoglobineconcentratie met 20 g/l of die een bloedtransfusie met 2 of meer eenheden volbloed of rode bloedcellen noodzakelijk maken. Klinisch relevante niet-ernstige bloedingen zijn bloedingen die geassocieerd zijn met ten minste 1 van de volgende aspecten: - een medische interventie - ongepland contact met arts - een (tijdelijke) onderbreking van de therapie - ongemak voor de patiënt - beperking van de dagelijkse activiteiten. Veiligheid VKAs bij de oude patiënt/ in de algemene populatie voor de indicatie VTE en tromboembolieën bij atriumfibrilleren op de eindpunten ernstige bloedingen en/of klinisch relevante bloedingen Acenocoumarol is onderzocht in verschillende studies met een behandelingsduur van 10 dagen tot 3,8 jaar.10,18,20,27,28,29 Alleen Veiga et al. (2000) deden onderzoek specifiek bij oudere patiënten. Acenocoumarol geeft bij ouderen van 75 jaar en ouder in vergelijking met enoxaparine niet meer bloedingen (OR 6,68 95% BI (0,75-59,27). Voor de algemene populatie geeft acenocoumarol minder kans op minder ernstige bloedingen in vergelijking met fenprocoumon (OR 0,41 95% BI (0,20-0,86). Voor ernstige bloedingen is er geen verschil (OR 1,21 95% BI (0,36-4,02). Acenocoumarol is qua veroorzaken van bloedingen vergelijkbaar met warfarine (OR 1,6 95 % BI (0,6-4,5). Praktijkgegevens uit Frankrijk van de VKA’s, waaronder acenocoumarol, tonen dat het bloedingsrisico bij alledaags gebruik bij ouderen overeenkomt met de gegevens uit de klinische trials.54 Fenprocoumon is onderzocht in twee studies met een behandelingsduur van 2 jaar. 20,27 Fenprocoumon is minstens zo veilig in vergelijking met de acenocoumarol (OR: niet bekend). Voor de algemene populatie geeft fenprocoumon meer kans op minder ernstige bloedingen in vergelijking met acenocoumarol. Voor ernstige bloedingen is er geen verschil. Warfarine is onderzocht in 2 RCTs (AFASAK, BATAF) met een behandelduur van 2 tot 3 jaar. Er traden vaker ernstige (OR 1,97 95% BI 0,18-22,06) en minder ernstige bloedingen (OR 1,94 95% BI 1,10-3,45) op bij patiënten met atriumfibrilleren die warfarine gebruikten, in vergelijking met patiënten uit de controle groep (placebo/aspirine).22,23 24 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Veiligheid NOACs bij de oude patiënt voor de indicatie VTE op de eindpunten ernstige bloedingen/ klinisch relevante bloedingen bij indicatie preventie veneuze trombose Apixaban is in een RCTs (AMPLIFY) met een behandelduur van 6 maanden, bij patiënten ter preventie van veneuze trombose onderzocht voor het eindpunt ernstige bloedingen. Apixaban is voor patiënten van 75 jaar en ouder minstens zo veilig en geeft minder ernstige bloedingen (OR 0,27 95% BI 0,11-0,66) in vergelijking met de controle (warfarine/enoxaparine).11 Dabigatran is onderzocht in 3 RCTs (RE-COVER I, II en RE-LY) met een behandelduur van 6 maanden tot 2 jaar. Hoewel dabigatran geassocieerd is met een verminderd risico op ernstige bloedingen, is dit in de subgroep van oudere patiënten niet aangetoond in vergelijking met warfarine (RR 0,91 95% BI 0,37-2,19).8,11 Edoxaban is onderzocht in een RCT (HOKUSAI) met een behandelduur van 3-12 maanden. Edoxaban heeft in vergelijking met het gebruik van warfarine een vergelijkbaar veiligheidsprofiel in de preventie van ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen bij patiënten met veneuze trombo-embolie (RR 0,83 95% BI 0,62-1,12).11 Rivaroxaban is onderzocht in 4 RCTs (EINSTEIN-PE, -DVT, - extension en MAGELLAN) met een behandelduur van 3-12 maanden. Rivaroxaban is minstens zo veilig voor patiënten van 75 jaar in ouder in de preventie van ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen in vergelijking met de controle (enoxaparine/ warfarine/ acenocoumarol/placebo), het verminderde niet significant het risico op intracraniale bloedingen. (OR 1,18 95% BI 0,642,19).7,8,11 Veiligheid NOACs bij de oude patiënt voor de indicatie trombo-embolieën bij atriumfibrilleren op de eindpunten ernstige bloedingen/ klinisch relevante bloedingen Apixaban is in 2 RCTs (ARISTOTLE, AVERROES) met een behandelduur van 1,1-1,8 jaar onderzocht bij patiënten met atriumfibrilleren voor het eindpunt ernstige of klinisch relevante bloedingen. Het risico op ernstige bloedingen of klinisch relevante bloedingen bij het gebruik van apixaban is niet groter in vergelijking met conventionele therapie (OR 0,80 95% BI 0,43-1,51).7,8 Dabigatran is onderzocht in 1 RCT (RE-LY), met als behandelduur 2 jaar. Het risico op ernstige bloedingen of klinisch relevante bloedingen bij ouderen die dabigatran gebruiken te preventie van beroerte of systemische embolie vergeleken met ouderen die een conventionele therapie (warfarine) gebruiken is volgens Sardar et al. (2014) gelijk aan elkaar (OR 1,07 95% BI 0,90-1,28). Edoxaban is onderzocht in een RCT (ENGAGE-AF-Timi 48) met een behandelduur van 2,8 jaar. Voor het gebruik van edoxaban in vergelijking met warfarine is een significante afname in risico op ernstige bloedingen aangetoond (edoxaban 60 mg: OR 0,81 95% BI 0,67-0,98 en edoxaban 30 mg: OR 0,46 95% BI 0,38-0,57). Een subgroepanalyse voor patiënten ≥ 75 jaar toont vergelijkbare uitkomsten (hogere dosis HR 0,83 95% BI 0,70-0,99, lagere dosis HR 0,47 95% BI 0,38-0,58).8,51 Bij het hogere dosis regime kregen patiënten met een matige nierfunctiestoornis (CrCl van ≤ 50 mL/min met Cockcroft-Gault formule), een gewicht ≤ 60 kg en sterke PgP-remmers een dosis van 30 mg in plaats van 60 mg. Rivaroxaban is onderzocht in 1 RCT (ROCKET-AF) met een behandelduur van 1,9 jaar. Rivaroxaban is niet inferieur in vergelijking met warfarine in de preventie van ernstige bloedingen (HR 1,11 95% BI 0,92-1,34).30 25 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Veiligheid NOACs bij de oude patiënt voor de indicatie VTE bij een heup- of knievervangingsoperatie op het eindpunt VTE Dabigatran (150 mg) is onderzocht in 2 RCTs (RE-MODEL, RE-NOVATE) voor het eindpunt ernstige bloeding en minder ernstige bloeding, met een behandelduur van 91 tot 97 dagen. Dabigatran is voor patiënten ouder dan 75 jaar niet inferieur in vergelijking met enoxaparine bij een totale knievervangingsoperatie voor het eindpunt: ernstige bloeding (RR 0,74 95% BI 0,134,37) of minder ernstige bloeding (RR 0,87 95% BI 0,52-1,44). Dabigatran is niet inferieur in vergelijking met enoxaparine bij een totale heupvervangingsoperatie voor het eindpunt: ernstige bloeding (RR 0,35 95% BI 0,07-1,72) of minder ernstige bloeding (RR 0,85 95% BI 0,47-1,51).13 Dabigatran (150 mg) is in twee retrospectieve cohortstudies vergeleken met enoxaparine, met een behandelduur van 28-90 dagen, op de eindpunten ernstige bloeding en craniale bloeding (OR 0,86 95% BI 0,51-1,43) en voor ernstige bloeding (0 events versus 1 event) en sterfte (0 events versus 0 events) waren de events laag en nagenoeg gelijk aan elkaar.14,15 In 9 trials, waarbij 29.403 patiënten geïncludeerd zijn, was het bloedingen voor ouderen (≥ 75 jaar) die een operatie aan de gewrichten ondergingen voor NOACs significant lager in vergelijking met LMWH (OR 0,71, 95% BI 0,53-0,94).16 Gastro-intestinale bloedingen Voor warfarine traden in vergelijking met aspirine en placebo (AFSAK), behandelduur 2 jaar, vaker GI-bloedingen op (OR 4,05 95% BI 0,45-36,56).22 In een studie in de praktijk is apixaban geassocieerd met een statistische significant verlaagd risico op een gastro-intestinale bloeding (HR 0,51 95% BI 0,37-0,70) in vergelijking met warfarine.52 Bij oudere patiënten die dabigatran gebruiken (150 mg) is het risico op gastro-intestinale bloedingen significant verhoogd in vergelijking met warfarine (OR 1,78 95% BI 1,35-2,35). Ditzelfde geldt ook voor dabigatran 110 mg in vergelijking met warfarine (OR 1,40 95% BI 1,041,90) (Sharma et al., 2015). In twee retrospectieve studies wordt ook aangetoond dat dabigatran is geassocieerd met een hoger risico (HR: 1,30 95% BI 1,14-1,50) op het optreden van gastrointestinale bloedingen, met name bij vrouwen ouder dan 85 jaar (HR 2,18 95% BI 1,61–2,97).31,32 Abraham et al. (2015) tonen in een cohortstudie in de praktijk aan dat het risico op gastrointestinale bloedingen bij patiënten met atriumfibrilleren vergelijkbaar is voor dabigatran versus warfarine (aHR 0,79 95% BI 0,61-1,03).32 Yao et al (2016) vonden in een cohortstudie in de praktijk een niet statistische significant verschil in risico op een gastro-intestinale bloeding (HR 1,03 95% BI 0,84-1,26) in vergelijking met warfarine.52 Bij het gebruik van edoxaban in vergelijking met warfarine treden bij ouderen ≥ 75 jaar significant vaker GI-bloedingen op bij de hogere dosis (HR 1,32 95% BI 1,01-1,72), maar niet voor de lagere dosis (HR 0,72 95% BI 0,53-0,98).51 De analyse bij patiënten van 85 jaar of ouder laat voor de 30 mg dosis een significante afname zien van gastro-intestinale bloedingen (HR 0,31 95% BI 0,15-0,87). Rivaroxaban is in twee cohort studies met een behandelduur van 17 maanden tot 37 maanden onderzocht. Het risico op gastro-intestinale bloedingen bij patiënten met atriumfibrilleren is vergelijkbaar voor rivaroxaban versus warfarine (aHR 0,93 95% BI 0,69-1,25). Het aantal gastrointestinale bloedingen bij dabigatran gebruikers was het hoogst in vergelijking met rivaroxaban en warfarine (aHR 0,62 95% BI 0,18-2,08), dit verschil was niet statisch significant.31,32 26 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt In een andere cohortstudie in de praktijk is rivaroxaban geassocieerd met een hoger risico op gastro-intestinale bloedingen (HR 1,21 95% BI 1,02-1,43) in vergelijking met warfarine.52 Acht cohortstudies zijn geïncludeerd in een meta-analyse waarbij 1.442 GI-bloedingen bij 106.626 dabigatran gebruikers werden gevonden en 184 GI-bloedingen bij 10.713 rivaroxaban gebruikers. Dit betreft de algemene populatie en niet specifiek de oudere patiënt. Voor dabigatran heeft in vergelijking met warfarine een klein verhoogd risico op gastro-intestinale bloedingen(RR 1,21 95% BI 1,05-1,39). Geen significant verschil in risico op GI-bloedingen is aangetoond voor rivaroxaban in vergelijking met warfarine(RR 1,09 95% BI 0,92-1,30).33 Door Sharma et al. (2015) zijn op basis van gegevens uit klinische trials de kans op diverse bloedingen die voorkomen bij patiënten van 75 jaar en ouder in vergelijking met de totale populatie beschreven.8 Deze zijn hieronder per soort bloeding beschreven: Intracraniale bloedingen Bij ouderen is er in een trial een significante vermindering in risico op intracraniale bloedingen voor apixaban (OR 0,38 95% BI 0,24–0,59) en eveneens in een cohortstudie in de praktijk (HR 0,24 95% BI 0,12-0,50) in vergelijking met warfarine.8, 53 Sharma et al. (2015) tonen voor ouderen aan dat er een significante vermindering is in risico op intracraniale bloedingen voor dabigatran 150 mg (OR 0,43 95% BI 0,26–0,72) en dabigatran 110 mg (OR 0,36 95% BI 0,22–0,61) in vergelijking met warfarine. Vergelijkbaar is de conclusie van Avgil-Tsadok et al. (2015) en Graham et al. (2015): Dabigatran is geassocieerd met een lager risico op intracraniale bloedingen (HR: 0,60 95% BI 0,47-0,76), zowel bij mannen als vrouwen in de leeftijd van 75 jaar en ouder, waarbij het risico voor vrouwen van 85 jaar en ouder het laagst is (HR 0,26 95% BI 0,12–0,56).12,34 In een cohortstudie in de praktijk is dabigatran geassocieerd met een statistische significant verlaagd risico op intracraniale bloeding (HR 0,36 95% BI 0,230,56)53 Voor edoxaban is het risico op intracraniale bloedingen in vergelijking met warfarine verminderd voor oudere patiënten zowel bij een hogere dosis (HR 0,40 95% BI 0,26-0,62) als bij een lagere dosis (HR 0,31 95% BI 0,19-0,49).51 Rivaroxaban verminderde niet significant het risico op intracraniale bloedingen (OR 0,77 95% BI 0,48-1,23).8,30 In een cohortstudie in de praktijk is rivaroxaban geassocieerd met een statistisch significant lager risico op intracraniale bloeding (HR 0,51 95% BI 0,35-0,75).53 Dodelijke bloedingen Voor ouderen is het risico op dodelijke bloedingen niet significant verschillend voor apixaban in vergelijking met warfarine (OR 0,80 95% BI 0,22-2,94).8 Voor ouderen is het risico op dodelijke bloedingen niet significant verschillend voor dabigatran 150 mg 2dd (OR 0,92 95% BI 0,46-1,82) en dabigatran 110 mg 2dd (OR 0,73 95% BI 0,35-1,51) in vergelijking met warfarine.8 Dabigatran wordt in vergelijking met warfarine bij ouderen geassocieerd met een gereduceerd risico op sterfte door bloeding. (Graham et al., 2015), met uitzondering van vrouwen ouder dan 85 jaar, waarbij het risico hoger is (HR 1,24 95% BI 0,96– 1,60).34 Voor edoxaban in vergelijking met warfarine is er een kleiner risico (hogere dosis HR 0,46 95% BI 0,25-0,84, lagere dosis HR 0,38 95% BI 0,20-0,73) op het optreden van dodelijke bloedingen bij 27 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt ouderen ≥ 75 jaar.51 De analyse bij patiënten van 85 jaar of ouder laat voor de 30 mg dosis een significante afname zien van ernstige bloedingen (HR 0,36 95% BI 0,20-0,64). Voor ouderen is het risico op dodelijke bloedingen significant minder bij rivaroxaban in vergelijking met warfarine (OR 0,53 95% BI 0,30-0,93).8 Number needed to harm De number needed to harm (NNH) geeft het aantal patiënten aan dat moet worden behandeld om 1 schadelijk event te veroorzaken. Dit kan alleen worden berekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden. De meeste studies bij ouderen vergelijken acenocoumarol niet met placebo, daardoor kan de number needed to harm (NNH) voor ouderen niet worden bepaald. Eén studie vergelijkt acenocoumarol met fenprocoumon. Uit deze studie kan worden berekend dat er 19 patiënten met acenocoumarol moet worden behandeld om bij één patiënt een bloeding minder te veroorzaken dan bij fenprocoumon.20 Voor warfarine is de NNH 20 ten opzichte van placebo. Voor de NOACs is de NNH over het algemeen vergelijkbaar met warfarine of iets beter (zie voor uitgebreide gegevens van de afzonderlijke middelen bijlage V). Er zijn zeer weinig gegevens in de dagelijkse praktijk beschikbaar. Lareb – bijwerkingen Via Lareb ontvingen we informatie over het aantal bijwerkingen bij patiënten van 71 jaar en ouder. Op 14 december 2015 waren er in totaal 2273 meldingen ontvangen, waarbij één of meerdere anticoagulantia als verdacht / interacterend werden gemeld. Voor 1034 (45,5%) van deze meldingen betrof het een patiënt van 71 jaar of ouder. Tabel 2. Overzicht van Lareb meldingen op de diverse anticoagulantia - 14 december 2015 Geneesmiddel Aantal Aantal meldingen Ernstige Ernstige meldingen meldingen ≥ 71 jaar meldingen ≥ 71 jaar totaal (% tov. totaal (% tov. ernstige meldingen totaal) meldingen totaal) Acenocoumarol 929 442 (48%) 358 201 (56%) Fenprocoumon 337 126 (37%) 134 65 (49%) Warfarine 12 4 (33%) 9 3 (33%) Apixaban 85 45 (53%) 29 13 (45%) Dabigatran 446 213 (48%) 237 99 (42%) Rivaroxaban 477 210 (44%) 248 105 (42%) Totaal 2286* 1040 (45%)* 1015 486 (48%) Jaar van eerste melding ≥ 71 jaar 1986 1994 2001 2013 2009 2009 n.v.t. * De afwijkende totalen ten opzichte van de in de tekst beschreven totalen kunnen worden verklaard doordat in een aantal gevallen meerdere anticoagulantia per melding als verdacht / interacterende aangemerkt zijn. De beoordelingsmodellen (zie bijlage III) bevatten per geneesmiddel de meldingen van Lareb, deze betreffen alleen de top-10 aan meldingen per geneesmiddel. Voor VKAs zijn in de top-10 hogere aantallen aan meldingen geregistreerd bij Lareb dan voor NOACs, omdat deze middelen al geruime tijd op de markt zijn. Voor NOACs zijn er relatief nog weinig meldingen beschikbaar per top-10, omdat deze recent zijn geregistreerd in Nederland. Meldingen bij ouderen (≥ 71 jaar) vormen een belangrijk onderdeel van het totaal aantal meldingen bij Lareb. Voor VKAs en NOACs zijn overeenkomstige bijwerkingen bij ouderen die in de top-10 voorkomen: geneesmiddelen interactie, bloeduitstorting, 28 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt bloeding, gastro-intestinale bloeding, jeuk, rectale bloeding en cerebrale bloeding (minstens 19 maal gemeld). Voor VKAs is het merendeel in de top-10 van de meldingen gerelateerd aan een toegenomen INR of geneesmiddelen interactie. Verder zijn veel bijwerkingen gerelateerd aan bloedingen. Opvallend is de bijwerkingen over haaruitval bij het gebruik van VKAs (33 maal gemeld). Vanuit de top-10 aan meldingen zijn voor NOACs bij ouderen vaak voorkomende meldingen (≥ 10 maal): moeheid, duizeligheid, buikpijn, diarree, en malaise. Omdat deze meldingen op basis van top-10 gegevens zijn, betekent dit niet dat een melding uit de top-10 van een NOAC niet is voorgekomen bij VKAs. Deze melding zou wel aanwezig kunnen zijn, maar heeft dan de top-10 niet gehaald. In het jaarverslag 2014 van de federatie van Nederlandse trombosediensten (FNT) zijn de gegevens vermeld over de Nederlandse situatie met betrekking tot het gebruikt van VKAs in Nederland. Het totaal ernstige bloedingen dat gemeld is voor acenocoumarol (3.612) en voor fenprocoumon (1.190). 1.080 intracraniale bloedingen en 1.803 tractus digestivus bloedingen werden waargenomen. Het aantal patiënten dat overleed als gevolg van een ernstige bloeding was 839 (17,4%). Van de patiënten met een intracraniale bloedingen overleed 37%, van de patiënten met een ischemisch CVA 14% en van de patiënten met een tractus digestivus bloeding 6%. De werkelijke aantallen patiënten is mogelijk nog iets hoger, omdat niet alle trombosediensten de gevraagde getallen konden rapporteren.35 Vigibase Wereldwijde gegevens met betrekking tot de bijwerkingen van NOACs en VKAs, zijn beschikbaar via de Vigibase van het Uppsala Monitoring Centre, dat fungeert als World Health Organisation (WHO) samenwerkingscentrum. Hierbij geven we de verklaring af i) dat deze informatie afkomstig is uit de Vigibase, van het Uppsala Monitoring Centre ii) deze informatie afkomstig is van diverse bronnen en de waarschijnlijkheid dat de bijwerking medicijn-gerelateerd is, is niet hetzelfde voor alle casussen. iii) dat deze informatie niet de opinie van World Health Organisation representeert. Tabel 3. Overzicht van aantal meldingen voor VKAs en NOACs vanuit de Vigibase Medicament Acenocoumarol Fenprocoumo Warfarine Apixaban Dabigatran n aantal meldingen 10079 6441 74761 11492 43397 aantal meldingen 5070 1777 27673 4474 15320 ≥ 75 jaar (50,3%) (27,6%) (37,0%) (38,9%) (35,3%) (% tov. aantal meldingen) vrouwen (%) 52,9 54,3 49,5 52,2 53,7 mannen (%) 46,3 44,8 49,6 45,5 45,4 onbekend (%) 0,8 0,9 0,9 2 1 Rivaroxaban 46463 14395 (30,9%) 54,4 44,5 1,1 Gastro-intestinale aandoeningen: bijwerkingen komen voor bij VKAs en NOACs (aantal meldingen): acenocoumarol (1458). fenprocoumon (537), warfarine (7154) en apixaban (1076), dabigatran (7154), rivaroxaban (4719). Zenuwstelsel gerelateerde aandoeningen: bijwerkingen komen voor bij VKAs en NOACs (aantal meldingen): acenocoumarol (708). fenprocoumon (372), warfarine (5021) en apixaban (1148), dabigatran (3284), rivaroxaban (3225). 29 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Algemene aandoeningen en toedieningsvoorwaarden: bijwerkingen komen voor bij VKAs en NOACs (aantal meldingen): acenocoumarol (365). fenprocoumon (311), warfarine (4946) en apixaban (555), dabigatran (2242), rivaroxaban (2090). Vasculaire aandoeningen: bijwerkingen komen voor bij VKAs en NOACs (aantal meldingen): acenocoumarol (621). fenprocoumon (234), warfarine (3639) en apixaban (511), dabigatran (1982), rivaroxaban (2141). Vanuit de literatuur zijn buitenlandse gegevens beschikbaar over bloeding gerelateerde bijwerkingen bij NOACs op basis van gegevens uit een Australische Database TGA (Australian Therapeutic Goods Administration) en Database of Adverse Events Notifications (DAEN), gedurende een periode van juni 2009 - mei 2014. Bij het gebruik van rivaroxaban traden 164 (68%) bloedingen op, waarvan 101 bij ouderen ≥ 75 jaar. Bij het gebruik van dabigatran traden 302 (60%) bloedingen op, waarvan 300 bij ouderen ≥ 75 jaar. Gastro-intestinale bloeding was de meest voorkomende type bloedingen. Dit trad bij rivaroxaban op bij 105 patiënten (44%), waarvan 43 maal bij patiënten ≥ 75 jaar. Gastro-intestinale bloeding trad bij dabigatran 302 (60%) maal op, waarvan 198 maal bij patiënten ≥ 75 jaar. Bij het gebruik van rivaroxaban was een bloeding voor 17 patiënten dodelijk (9 patiënten ≥ 75 jaar) en bij dabigatran was dit voor 61 patiënten (37 patiënten ≥ 75 jaar) dodelijk.36 In een retrospectieve studie met 766 patiënten (gemiddelde leeftijd: 74 (36-95) jaar) met non-valvulair atrium fibrilleren in het Stockholm Heart Centre, is aangetoond dat bij het gebruik van rivaroxaban (17,2/100 patiëntjaren 95% BI 12,7-22,8) er significant meer bloedingsincidenten waren dan bij dabigatran (7,0/100 patiëntjaren 95% BI 4,0-11,3) en apixaban(8,7/100 patiëntjaren 95% BI 5,2-13,6). De follow-up tijd was 367 dagen (183-493) voor dabigatran, 432 dagen (255-546) voor rivaroxaban en 348 dagen (267-419) voor apixaban. Voor dabigatran waren er bloedingen bij 16 (7%) van 233 patiënten (gemiddelde leeftijd: 72± 8 jaar), waarbij er bij 9 patiënten gastro-intestinale bloedingen optraden en bij 1 patiënt een intracraniale (subdurale) bloeding. Voor rivaroxaban waren er bloedingen bij 48 (17%) van 282 patiënten (gemiddelde leeftijd: 73± 8 jaar), waarbij er bij 9 patiënten gastro-intestinale bloedingen optraden en bij 3 patiënt een intracerebrale bloeding. Voor rivaroxaban waren er bloedingen bij 19 (8%) van 251 patiënten (gemiddelde leeftijd: 73± 8 jaar), waarbij er bij 5 patiënten gastro-intestinale bloedingen optraden en bij 1 patiënt een intracerebrale bloeding.37 Conclusie van Ephor Bijwerkingen bij VKAs en NOACs zijn bloeding gerelateerd, vanwege hun invloed op de bloedstolling. Voor gastro-intestinale (GI) bloedingen zijn er wisselende bevindingen: voor apixaban een verlaagd risico in een praktijk studie. Voor dabigatran een verhoogd risico in trials op GI-bloedingen zowel voor de 150 mg als de 110 mg en wisselende bevindingen in praktijkstudies. Voor edoxaban in trials vaker GIbloedingen bij de hogere dosis, maar niet bij de lagere dosis. Voor rivaroxaban wisselen de bevindingen in praktijkstudies. Voor intracraniale bloedingen werd voor alle NOACS een verlaagd risico gevonden in vergelijking met warfarine. Een hersenbloeding heeft een grotere impact dan een gastro-intestinale bloeding. Bij een hersenbloeding is in het algemeen het sterftecijfer hoog (circa 37%) en zijn er blijvende restverschijnselen zoals invaliditeit en verlamming. Bij een gastro-intestinale bloeding is in het algemeen het sterftecijfer lager (circa 6%) en bij een goede interventie is er genezing. 30 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Het risico op bloedingen met een dodelijke afloop is in vergelijking met warfarine niet significant verschillend voor apixaban en dabigatran. Voor edoxaban en rivaroxaban is er een kleiner risico. De number needed to harm getallen zijn voor de NOACs ten opzichte van warfarine vaak iets beter. Op basis van de gegevens van Lareb zijn bij ouderen zijn de bijwerkingen van VKAs en NOACs vergelijkbaar. Vanwege het ontbreken van voldoende informatie uit (praktijk)onderzoeken specifiek bij kwetsbare oude patiënten, kunnen nog geen harde conclusies worden getrokken voor wat betreft de veiligheid bij deze patiëntengroep. 31 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt 5.2.2 Interactiepotentieel Voor de bepaling van de relevantie van een geneesmiddelinteractie, is de KNMP Kennisbank geraadpleegd (kennisbank.knmp.nl).38 Wanneer een geneesmiddelinteractie in de kennisbank is opgenomen met ja, er is een interactie, en ja er moet een actie volgen, is de interactie als klinisch relevant beschouwd. Edoxaban is niet in de tabel opgenomen, omdat hierbij nog geen gegevens beschikbaar waren. In tabel 4 zijn de KNMP-kennisbank geneesmiddelinteracties “Ja/Ja” vermeld: Tabel 4 - Overzicht van de interacties bij VKAs en NOACs Interacties Acenocoumarol Fenprocoumon Warfarine 1 Cumarines + Cimetidine X 2 Cumarines + Miconazol X X X 3 Cumarines + Fenytoine Cumarines + Oncologische middelen (cytostatisch) Cumarines + (Es)omeprazol Cumarines + Noscapine Cumarines + Rifampicine/Rifabutine/ Rifaximine Cumarines + Serotonineheropnameremmers Cumarines + Tamoxifen Cumarines + Erlotinib/Gefitinib /Sorafenib/Dabrafenib Cumarines + Metformine Cumarines + Enzalutamide Cumarines + Boceprevir/Telaprevir Cumarines + Ibrutinib* Cumarines + Thyreomimetica Cumarines + Vitamine K Cumarines + HIVproteaseremmers Efavirenz/Etravirine Cumarines + Disopyramide Cumarines + Griseofulvine Cumarines + Thyreostatica Cumarines + Salicylaten X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 Dabigatran Rivaroxaban Apixaban X 32 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 antitrombotisch (t/m 100 mg)* Cumarines + Fenylbutazon/Piroxicam Cumarines + Cefamandol Cumarines + Isoniazide Cumarines + Fluconazol/Voriconazol Cumarines + Ritonavir/Nevirapine Cumarines + Benzbromaron Cumarines + Hypericum Cumarines + Rosuvastatine Cumarines + (Fos)aprepitant Cumarines + Allopurinol Cumarines + Amiodaron/Propafenon Cumarines + Androgenen/Danazol Cumarines + Antibiotica (ex. Cotrim/Metron/Cefam) Cumarines + Bosentan Cumarines + Colestyramine Cumarines + Cotrimoxazol Cumarines + Disulfiram Cumarines + Carbamazepine/ Barbituraten Cumarines + Fibraten Cumarines + Itraconazol/Ketoconazol Cumarines + Glucagon Cumarines + Azathioprine Cumarines + Kinidine Cumarines + Metronidazol Cumarines + NSAIDs* Cumarines + Salicylaten analgetisch (>100mg) Rivaroxaban + Inductoren X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X 33 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 Cumarines + Vitamine K (Enterale voeding) Cumarines + Leflunomide NOACs en NSAIDs Dabigatran + P-GP remmers Dabigatran + P-GP inducatoren Dabigatran + Ticagrelor Dabigatran/Digoxine + Daclatasvir/ Ledipasvir Dabigatran/Digoxine + Rilpivirine Telaprevir + gecontraindiceerde middelen Telaprevir + let op middelen Cobicistat + let op middelen Dasabuvir/ Viekirax + let op middelen Ritonavir + gecontraindiceerde middelen Ritanovir + let op middelen Lopinavir + gecontraindiceerde middelen Lopinavir + let op middelen Rivaroxaban + Inductoren Rivaroxaban + CYP3A4 remmers/ Fluconazol Bocepravir + gecontraindiceerde middelen Simeprevir + let op middelen Efavirenz + 'let op effectiviteit middelen' Etravirine + 'let op effectiviteit middelen' Nevirapine + 'let op effectiviteit middelen' X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X 34 72 73 Apixaban + Inductoren Apixaban + Ketoconazol/Diltiazem X X 1 Het effect van acenocoumarol wordt versterkt door cimetidine. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. Fenprocoumon wordt niet beïnvloed door cimetidine. 2 Het effect van de cumarine neemt sterk toe door miconazol (oraal, cutaan, vaginaal). Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 3 De fenytoïnespiegel kan stijgen. Daarnaast kan fenytoïne het effect van de cumarine wijzigen, dit kan toenemen of afnemen. 4 De meeste cytostatische oncologische middelen beïnvloeden het effect van cumarines. Hierdoor wijzigt de stollingstijd. 5 De meeste cytostatische oncologische middelen beïnvloeden het effect van cumarines. Hierdoor wijzigt de stollingstijd. 6 Het effect van de cumarine wordt versterkt door noscapine. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 7 Het effect van de cumarine wordt verminderd door rifampicine, rifabutine en rifaximine. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 8 Het effect van de cumarine wordt versterkt door SSRI´s. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 9 Het effect van de cumarine wordt versterkt door tamoxifen. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 10 Het effect van de cumarine wordt beïnvloed door deze tyrosinekinaseremmers. Hierdoor wijzigt de stollingstijd. 11 Het effect van de cumarine wordt verminderd door metformine. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 12 Het effect van de cumarine wordt verminderd door enzalutamide. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 13 Het effect van de cumarine wordt versterkt door boceprevir of telaprevir. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 14 Het bloedingsrisico neemt toe door ibrutinib, maar de INR wordt niet beïnvloed. Ibrutinib beïnvloedt de trombocytenaggregatie. 15 Het effect van de cumarine wordt versterkt bij het instellen op een thyreomimeticum. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 16 Het effect van de cumarine wordt verminderd door vitamine K. Met ´vitamine K´ wordt vooral vitamine K1 (fytomenadion) bedoeld. Er zijn echter ook enkele preparaten met vitamine K2 (menaquinon). 17 Het effect van de cumarine wordt versterkt door HIV-proteaseremmers, efavirenz of etravirine. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 18 Het effect van de cumarine wordt versterkt door disopyramide. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 19 Het effect van de cumarine wordt verminderd door griseofulvine. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 20 Het effect van de cumarine wordt verminderd bij het instellen op een thyreostaticum. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 21 Het bloedingsrisico neemt toe door antitrombotische salicylaten (preparaten tot en met 100 mg), maar de INR wordt niet beïnvloed. Daarom kan de trombosedienst niet bijsturen door bijvoorbeeld de cumarinedosering aan te passen. Daarnaast hebben salicylaten een ulcerogeen effect. 22 Het effect van de cumarine wordt versterkt door fenylbutazon en piroxicam. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. Bovendien hebben fenylbutazon en piroxicam een ulcerogeen effect. 23 Het effect van de cumarine wordt versterkt door cefamandol. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 24 Het effect van de cumarine wordt versterkt door isoniazide. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 25 Het effect van de cumarine wordt versterkt door fluconazol of voriconazol. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 35 26 Het effect van de cumarine wordt verminderd door ritonavir of nevirapine. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 27 Het effect van de cumarine wordt versterkt door benzbromaron. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 28 Het effect van de cumarine wordt verminderd door hypericum. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 29 Het effect van de cumarine wordt versterkt door rosuvastatine. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 30 Het effect van de cumarine wordt verminderd door aprepitant/fosaprepitant. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 31 Het effect van de cumarine wordt versterkt door allopurinol. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 32 Het effect van de cumarine wordt versterkt door amiodaron of propafenon. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 33 Het effect van de cumarine wordt versterkt door androgenen of danazol. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 34 Het effect van de cumarine wordt indirect versterkt door antibiotica. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 35 Het effect van de cumarine wordt verminderd bosentan. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 36 Het effect van de cumarine wordt verminderd bij gelijktijdig innemen met colestyramine. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 37 Het effect van de cumarine wordt versterkt door cotrimoxazol. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 38 Het effect van de cumarine wordt versterkt door disulfiram. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 39 Het effect van de cumarine wordt verminderd door carbamazepine, fenobarbital of primidon. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 40 Het effect van de cumarine wordt versterkt door fibraten. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 41 Het effect van de cumarine wordt versterkt door itraconazol en ketoconazol. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 42 Bij glucagondoses van 25 mg per dag of hoger gedurende twee of meer dagen (bij betablokker intoxicatie) kan het effect van cumarines toenemen. 43 Het effect van de cumarine wordt verminderd door azathioprine. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 44 Het effect van de cumarine wordt versterkt door kinidine. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 45 Het effect van de cumarine wordt versterkt door metronidazol. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 46 NSAID´s verhogen het bloedingsrisico, maar beïnvloeden de INR niet (de stollingstijd neemt niet toe). Daarom kan de trombosedienst niet bijsturen door bijvoorbeeld de cumarinedosering aan te passen. Daarnaast hebben NSAID´s een ulcerogeen effect. NSAID´s moeten zo min mogelijk worden voorgeschreven aan patiënten die cumarines gebruiken. 47 Het effect van de cumarine wordt versterkt door salicylaten in analgetische dosering (preparaten met meer dan 100 mg). Hierdoor neemt de stollingstijd toe. Bij gebruik van meer dan 3 gram per dag kunnen salicylaten bovendien een verhoging van de INR geven. Bovendien hebben ze een ulcerogeen effect. 48 De werking van rivaroxaban kan afnemen, longembolie is gemeld bij combinatie met rifampicine. De rivaroxabanspiegel daalt door rifampicine en waarschijnlijk ook door andere inductoren. 49 Het effect van de cumarine wordt verminderd door vitamine K. Hierdoor neemt de stollingstijd af. 50 Het effect van de cumarine wordt versterkt door leflunomide. Hierdoor neemt de stollingstijd toe. 51 Het risico op een maagdarmbloeding ten gevolge van een NSAID neemt toe bij gebruik van een NOAC. Bovendien stijgt de apixabanspiegel door naproxen. 52 Het bloedingsrisico kan toenemen. De dabigatranspiegel stijgt door P-gp-remmers. Na staken van de P-gp-remmer daalt de spiegel weer. 36 53 De werking van dabigatran kan afnemen. De dabigatranspiegel daalt door rifampicine en waarschijnlijk ook door andere P-gp- inductoren. 54 Het bloedingsrisico kan toenemen. Bovendien stijgt de dabigatranspiegel door ticagrelor, maar deze stijging is gering; dosisverlaging dabigatran is niet nodig. 55 Daclatasvir en ledipasvir remmen het metabolisme van dabigatran of digoxine, hierdoor kan de toxiciteit toenemen. Ledipasvir wordt uitsluitend gegeven in een combinatiepreparaat met sofosbuvir (Harvoni). 56 Rilpivirine remt het metabolisme van dit middel. 57 Telaprevir remt het metabolisme van dit middel. 58 Telaprevir remt het metabolisme van dit middel, hierdoor kan de toxiciteit toenemen. 59 Cobicistat remt het metabolisme van dit middel. Cobicistat wordt gebruikt als booster van onder andere elvitegravir en darunavir. 60 Het metabolisme van dit middel wordt geremd door 3D. 3D staat voor dasabuvir in combinatie met Viekirax (een combinatiepreparaat met ombitasvir en paritaprevir, geboost met ritonavir). 61 Ritonavir remt het metabolisme van dit middel. 62 Ritonavir remt het metabolisme van dit middel. 63 Lopinavir remt het metabolisme van dit middel. De interactie geldt voor het combinatiepreparaat Kaletra (lopinavir met lage dosis ritonavir). 64 Lopinavir remt het metabolisme van dit middel. De interactie geldt voor het combinatiepreparaat Kaletra (lopinavir met lage dosis ritonavir). 65 De werking van rivaroxaban kan afnemen, longembolie is gemeld bij combinatie met rifampicine. De rivaroxabanspiegel daalt door rifampicine en waarschijnlijk ook door andere inductoren. 66 Het bloedingsrisico kan toenemen. De rivaroxabanspiegel stijgt door CYP3A4-remmers. Na staken van de remmer daalt de spiegel weer. 67 Boceprevir remt het metabolisme van dit middel. 68 Simeprevir remt het metabolisme van dit middel, hierdoor kan de toxiciteit toenemen. 69 Efavirenz kan de effectiviteit van het andere middel verminderen. Daarnaast kunnen ketoconazol en voriconazol de spiegel van efavirenz verhogen. 70 Etravirine kan de effectiviteit van het andere middel verminderen. 71 Nevirapine kan de effectiviteit van het andere middel verminderen. Daarnaast kunnen ketoconazol en voriconazol de spiegel van nevirapine verhogen. 72 De werking van apixaban kan afnemen. De apixabanspiegel daalt door rifampicine en waarschijnlijk ook door andere inductoren. 73 Het bloedingsrisico kan toenemen. De apixabanspiegel stijgt door ketoconazol of diltiazem. Na staken van ketoconazol of diltiazem daalt de spiegel weer. Polyfarmacie Gebaseerd op de ROCKET-AF trial is gekeken naar polyfarmacie, 5101 patiënten (36%, gemiddelde leeftijd: 71 (64-77) jaar) gebruikten 0-4 medicijnen, 7298 patiënten (51%, gemiddelde leeftijd: 73 (6678) jaar) gebruikten 5-9 medicijnen en 1865 patiënten (13%, gemiddelde leeftijd: 75 (68-79) jaar) ≥10 medicijnen. Polyfarmacie is niet geassocieerd met een hoger risico op beroerte of embolie (niet gerelateerd aan het centrale zenuwstelsel) aHR 1,02 (95% BI 0,76-1,38) voor het gebruik ≥10 medicijnen vergeleken met het gebruik van 0-4 medicijnen. Polyfarmacie is wel geassocieerd met een hoger risico voor het gecombineerde eindpunt beroerte, embolie (niet gerelateerd aan het centrale zenuwstelsel), vasculaire sterfte of myocard infarct voor het gebruik ≥10 medicijnen vergeleken met het gebruik van 0-4 medicijnen(aHR 1,41 95% BI 1,18-1,68). Polyfarmacie is ook geassocieerd met een verhoogd risico op 37 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt klinisch relevante niet ernstige en ernstige bloedingen voor het gebruik ≥10 medicijnen vergeleken met het gebruik van 0-4 medicijnen (aHR 1,47 95% BI 1,31-1,65).39 Conclusie van Ephor Acenocoumarol, fenprocoumon en warfarine hebben een vergelijkbaar interactiepotentieel, er is een zeer groot aantal interacties met diverse middelen (interactie >40 middelen). Voor de NOACs apixaban, dabigatran en rivaroxaban zijn in vergelijking met de VKAs minder klinisch relevante interacties (interactie > 10 middelen). Van edoxaban zijn nog geen gegevens beschikbaar, daarom is dit niet vermeld in de tabel. Er is overlap in de interacties van VKAs en NOACs voor bijvoorbeeld voor NSAIDs, ketoconazol, efavirenz en fluconazol. 5.2.3 Belangrijke contra-indicaties Voor de bepaling van de relevantie van een contra-indicatie, is de KNMP Kennisbank geraadpleegd (kennisbank.knmp.nl).38 Wanneer een contra-indicatie in de kennisbank is opgenomen met ja, er is een contra-indicatie, en ja er moet een actie volgen, is de contra-indicatie als klinisch relevant beschouwd. Edoxaban is niet in de tabel opgenomen, omdat hierbij nog geen gegevens beschikbaar waren. In tabel 5 zijn de KNMP-kennisbank contra-indicaties “Ja/Ja” vermeld: Tabel 5 - Overzicht van de contra-indicaties bij VKAs en NOACs Contra-indicaties Acenocoumarol Fenprocoumon Warfarine Dabigatran Rivaroxaban Apixaban 1 Stollingsstoornis CVA 2 (hersenbloeding) X X X X X X X X X X X X 3 Dialyse hemodialyse X X X X X 4 Dialyse peritoneaal X X X X X 5 Ulcus pepticum X X X X X 6 Porfyrie X X X X X 7 Hypertensie X X X X X X X 1 Antitrombotica kunnen bij patiënten met een stollingsstoornis het risico op bloedingscomplicaties verhogen. 2 Antitrombotica kunnen het risico op een hersenbloeding verhogen. 3 Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie. 4 Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie. 5 Antistollingsmiddelen verlengen de stollingstijd waardoor een bloeding bij een bloedend ulcus moeilijk te stoppen is. 6 Er is onvoldoende onderbouwing voor de veiligheid van dit geneesmiddel bij porfyrie. 7 Antitrombotica kunnen het risico op intracraniale bloedingen vergroten. Hypertensie verhoogt dit risico ook. Samen kan dit risico extra verhoogd zijn. Het is daarom van belang dat de bloeddruk goed onder controle is. 38 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Conclusie van Ephor De contra-indicaties voor acenocoumarol, fenprocoumon en NOACs zijn gelijk aan elkaar. De meeste contra-indicaties zijn te relateren aan het bloedingsrisico dat verhoogd kan zijn bij het gebruik door antistollingsmiddelen. 5.2.4 Farmacokinetiek Voor informatie over de farmacokinetiek zijn de SPCs van de desbetreffende middelen geraadpleegd.40-46 Er is een verschil in plasmahalfwaardetijden tussen de verschillende VKAs en NOACs. De kortste halfwaardetijd hebben rivaroxaban (ongeveer 7 - 11 uur), acenocoumarol (8-11 uur) en edoxaban (ongeveer 10 tot 14 uur), gevolgd door dabigatran (12-14 uur) en apixaban (ongeveer 12 uur). Warfarine heeft een plasma halfwaardetijd van rond de 40 uur. Fenprocoumon heeft de langste plasma halfwaardetijd van ongeveer 160 uur. Acenocoumarol, fenprocoumon en warfarine worden voornamelijk door de nieren uitgescheiden; gevolgd door dabigatran (ongeveer 85% via urine, 6% via feces), rivaroxaban (ongeveer 50% via nier, 50% via feces), edoxaban (ongeveer 35% via nier, resterende klaring via het metabolisme en gal-/intestinale uitscheiding). Apixaban wordt voornamelijk uitgescheiden via de feces en voor ongeveer 27% via renale excretie. Bij patiënten met milde tot matige nierinsufficiëntie nierinsufficiëntie (creatinineklaring 30-50 ml/min) is het niet nodig om de dosering van acenocoumarol aan te passen. Het gebruik van acenocoumarol of fenprocoumon bij patiënten met een ernstige nierinsufficiëntie nierinsufficiëntie (creatinineklaring 15 - 29 ml/min) is gecontra-indiceerd. Bij warfarine moet de INR bij een verminderde nierfunctie vaker worden gecontroleerd. Voor alle NOACs is bij een eerste uitgifte het van belang om de nierfunctie te bepalen. Er zijn doseringsaanpassingen nodig bij (ernstig) verminderde nierfunctie. Vitamine K-antagonisten hebben een smalle therapeutische breedte. Er is een beperkt gebied van INR-waarden, waarbij het risico op het krijgen van een trombo-embolie en aan de andere kant het risico van het optreden van een bloeding het laagst is. NOACs hebben een vergelijkbare therapeutische breedte. In een meta-analyse zijn 4 klinische trials geïncludeerd, waarbij onderzocht is wat het risico op bloedingen is bij matig tot ernstig nierfalen. Het risico op beroerte/ systemische embolie was groter bij mensen met nierfalen (glomerulaire filtratie ratio mild nierfalen: 50 tot 80 ml/min, ernstig nierfalen: <50 ml/min), in vergelijking met geen nierfalen. Het gebruik van NOACs in vergelijking met warfarine is bij mild en ernstig nierfalen geassocieerd met een gereduceerd risico op beroerte/systemische embolie (respectievelijk RR 0,75 95% BI 0,66-0,85 en RR 0,80 95% BI 0,68-0,94) en ernstige bloedingen (RR 0,87 95% BI 0,79-0,95 en RR 0,80 95% BI 0,71- 0,91).47 Conclusie van Ephor De plasmahalfwaardetijden verschillen tussen de verschillende VKAs en NOACs. De NOACs worden voornamelijk door de nieren uitgescheiden, maar ook via een uitscheiding door nieren, feces of metabolisme en gal-/intestinaal. Fenprocoumon heeft een lange plasmahalfwaardetijd (160 uur), gevolgd door warfarine (40 uur). De plasmahalfwaardetijd van acenocoumarol (8-11u) en warfarine (40u) wordt beïnvloed door CYP2C9. Dit CYP-enzym is betrokken bij de metabolisering in de lever, bij patiënten met een CYP2C9 variant kan dit van invloed zijn op de halfwaardetijd. De halfwaardetijd van dabigatran (na herhaalde dosering: 12-14u), apixaban (12u), rivaroxaban (11-13u) en edoxaban (10-14u) zijn min of meer vergelijkbaar. 39 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt De halfwaardetijd van acenocoumarol, apixaban, dabigatran, rivaroxaban, edoxaban en warfarine is afhankelijkheid van de nierfunctie. Nierinsufficiëntie heeft nauwelijks invloed op de halfwaardetijd van fenprocoumon. Op basis van de SPC en KNMP Kennisbank zijn de doseringsaanpassingen bij nierfalen weergegeven: De SPC vermeldt voor acenocoumarol en fenprocoumon bij patiënten met milde tot matige nierinsufficiëntie dat het niet nodig de dosering aan te passen. Het gebruik bij een ernstige nierinsufficiëntie is gecontra-indiceerd. KNMP Kennisbank: Acenocoumarol en fenprocoumon: bij een creatinineklaring 10 - 30 ml/min: overweeg een aanpassing van de startdosering. De SPC vermeldt voor apixaban een doseringsaanpassing bij nierfalen (creatinineklaring 15-29 ml/min). KNMP Kennisbank: Apixaban: Profylaxe van VTE: geen doseringsaanpassing. DVT en PE: geen doseringsaanpassing. AF: bij een creatinineklaring 10 - 30 ml/min: aanpassing van de dosering nodig. De SPC vermeldt voor dabigatran een doseringsaanpassing bij patiënten met een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30-50 ml/min). KNMP Kennisbank: Dabigatran: Profylaxe van VTE: creatinineklaring 30-50 ml/min: een doseringsaanpassing nodig, bij een creatinineklaring <30 ml/min is het gecontra-indiceerd. VTE: creatinineklaring 30-50 ml/min: geen doseringsaanpassing, bij een creatinineklaring <30 ml/min is het gecontra-indiceerd. AF: creatinineklaring 30-50 ml/min: geen doseringsaanpassing, bij een creatinineklaring <30 ml/min is het gecontra-indiceerd. De SPC vermeldt voor edoxaban een doseringsaanpassing bij matig ernstige of ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15 - 50 ml/min). KNMP Kennisbank: Edoxaban: een doseringsaanpassing nodig bij matig ernstige of ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15 - 50 ml/min), bij een creatinineklaring <15 ml/min) is het gecontra-indiceerd. De SPC vermeldt voor rivaroxaban dat voorzichtigheid is geboden bij creatinineklaring 15 - 29 ml/min. Het gebruik wordt niet aanbevolen bij patiënten met creatinineklaring < 15 ml/min. KNMP Kennisbank: Rivaroxaban: Profylaxe van VTE: bij een creatinineklaring 10 - 30 ml/min is aanpassing van de dosering nodig. DVT en PE: geen doseringsaanpassing. AF: geen doseringsaanpassing nodig bij creatinineklaring 10 - 50 ml/min. VKAs en NOACs hebben beide een smalle therapeutische breedte. 5.2.5 Farmacodynamiek Voor informatie over de farmacodynamiek zijn de SPCs van de desbetreffende middelen geraadpleegd. 40-46 A. Receptorbindingsprofiel Er zijn geen aanwijzingen dat VKAs of NOACs affiniteit hebben voor receptoren die aanleiding geven tot anticholinerge- of orthostatische effecten. Bij het gebruik van dabigatran is moeheid een van de meest gemelde bijwerkingen bij ouderen. B. Invloed op motoriek VKAs en NOACs hebben invloed op de bloedstolling. Dit zorgt voor een verhoogd risico in het optreden van bloedingen, waardoor duizeligheid kan optreden. De kans op een duizeling is echter klein, tenzij het een forse bloeding is. C. Invloed op cognitie Vitamine K zou invloed kunnen hebben op de hersenen, maar acenocoumarol en warfarine hebben geen aangetoond invloed op cognitie van patiënten. Bij acenocoumarol kan vaak (1–10%) een bloeding 40 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt optreden. Bij het gebruik van fenprocoumon is de meest voorkomende bloeding (frequentie: niet bekend) een bloeding in de hersenen. NOACs hebben soms (0,1-1%) of zelden (<0,1%) als bijwerking een bloeding in de hersenen. Deze bijwerkingen kunnen theoretisch invloed hebben op aantasting van de cognitie van de kwetsbare oudere patiënt. Conclusie Ephor VKAs en NOACs zouden beide door hun invloed op de bloedstolling en het bijbehorende bijwerkingsprofiel invloed kunnen hebben op de motoriek en cognitie. Relevante verschillen zijn niet aangetoond met betrekking tot het farmacodynamische profiel. 5.3 Ervaring Voor informatie over de ervaring zijn de SPCs van de desbetreffende middelen geraadpleegd. 40-46 De VKAs acenocoumarol, fenprocoumon en warfarine zijn al lange tijd op de markt. Sinds de jaren 55 van de vorige eeuw is acenocoumarol geregistreerd, fenprocoumon is sinds 1953 en warfarine is sinds 1950 in de handel (internationaal). Doordat deze middelen al lange tijd op de markt zijn, is er veel ervaring met de effectiviteit en veiligheid van deze middelen opgedaan. Antidota zijn beschikbaar, zoals vitamineK of intraveneus protrombinecomplex. NOACs zijn geregistreerd sinds 2008, zodat minder praktijkervaring beschikbaar is met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid van deze middelen. Apixaban, edoxaban en rivaroxaban (lijken te) reageren op protrombinecomplex. Dabigatran is moeilijker te couperen, omdat het aangrijpt op trombine.48 Voor dabigatran is echter recent een specifiek antidotum, idarucizumab, geregistreerd. Voor apixaban, rivaroxaban en edoxaban ontbreken specifieke antidota, maar deze zijn anno 2016 wel in ontwikkeling. Conclusie van Ephor Er is een groot verschil in ervaring tussen VKAs en NOACs. Voor VKAs in vergelijking met NOACs is meer ervaring met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid van de middelen aanwezig. Voor VKAs en NOACs zijn antidota beschikbaar bij ernstige, levensbedreigende bloedingen in de vorm van vierstollingsconcentraat. Voor VKAs is ook fytomenadion (vitamine k) een mogelijk antidotum, maar dit begint pas te werken na 5 uur. Van de NOACs is alleen voor dabigatran een specifiek antidotum geregistreerd. 5.4 Gebruiksgemak Voor informatie over gebruiksgemak zijn de SPCs van de desbetreffende middelen geraadpleegd. 40-46 Acenocoumarol en fenprocoumon zijn beschikbaar in tabletten. Bij slikproblemen kunnen deze worden fijngemaakt of ingenomen met voedsel.De dosering is eenmaal daags (na een opstart fase waarin meerdere doseringen per dag toegediend moeten worden). Apixaban en rivaroxaban zijn beschikbaar in tabletten die fijn gemalen kunnen worden. Voor apixaban is de dosering tweemaal daags, voor rivaroxaban eenmaal daags. Dabigatran is beschikbaar in capsules die niet fijn gemalen kunnen worden. Daarnaast zijn de capsules groot, wat het doorslikken bemoeilijkt. Bij slikproblemen kunnen technieken, zoals met het hoofd voorover doorslikken en/of inname met voedsel mogelijk helpen. Bij dabigatran wordt aangegeven dat dit moet worden bewaard in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen vocht. Dit betekent dat dit middel dus niet in blisterverpakking/baxter systeem geleverd kan worden. De dosering is voor ouderen tweemaal daags. De dosering is voor ouderen tweemaal daags. 41 VKAs en NOACs - Geneesmiddelbeoordeling voor de (kwetsbare) oude patiënt Edoxaban is beschikbaar in tabletten, of deze fijn gemalen kunnen worden is niet bekend. De dosering is eenmaal daags. Warfarine is beschikbaar als tablet of als orale suspensie. De dosering is eenmaal daags. Bij het gebruik van VKAs zoals acenocoumarol, fenprocoumon en warfarine, is een opstartfase nodig, waarna een dagelijkse dosering voldoet. Daarbij is frequent monitorbezoek bij de trombosedienst van belang om de waarden goed te monitoren. De patiënt moet nauwkeurig ingesteld worden op de juiste INR-waarden om het middel effectief en veilig te laten zijn. Door de opkomst van zelfmonitoring (zelf meten en/of doseren) kan de patiënt zelfstandiger functioneren. De trombosedienst kan daarbij een rol spelen in het stimuleren van therapietrouw. Vergeleken met VKA’s ontbreekt voor NOACs de noodzaak van routinematige controles bij de trombosedienst. Conclusie van Ephor Bij het gebruik van VKAs is een eenmaal daagse dosering (na een opstartfase met meerdere doseringen) noodzakelijk. Bij NOACs zijn onderlinge verschillen in de dagelijkse doseringen aanwezig. Voor rivaroxaban en edoxaban is de dosering eenmaal daags, voor apixaban en dabigatran is de dosering tweemaal daags. Een goede therapietrouw kan bij tweemaal per dag doseren moeilijker haalbaar zijn. Ouder dan 65 jaar zijn is geassocieerd met verminderde therapietrouw, oudere patiënten kunnen daarom extra aanmoediging nodig hebben om therapietrouw te zijn en blijven.49 Patiënten die anticoagulantia gebruiken vertonen echter vaak een goede therapietrouw, omdat ze bewust zijn van de ernst van de indicatie. De waardering van patiënten voor VKAs en NOACs is voor ‘therapietrouw’ vergelijkbaar. 50 Voor patiënten met slikproblemen kan het een probleem zijn als een capsule of tablet niet fijn gemalen kan worden. Acenocoumarol, fenprocoumon en dabigatran kunnen worden fijn gemalen. De capsules van dabigatran zijn groot, wat het doorslikken kan bemoeilijken. Er is een verschil tussen VKAs en NOACs in de noodzaak van routinematige controles bij de trombosedienst voor VKAs. NOACs onderscheiden zich omdat er geen controle door middel van laboratoriumbezoek nodig is voor wat betreft de instelling en de behandeling. 9 Referenties 1. Geschiedenis en ontwikkelingen in de antistolling – website: www.trombosedienst-leiden.nl 2. Ufer M. Comparative Pharmacokinetics of Vitamin K Antagonists Warfarin, Phenprocoumon and Acenocoumarol. Clin Pharmacokinet 2005;44(12): 1227-46. 3. Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling 2.0 (LSKA): beschikbaar via de website: http://www.knmp.nl/patientenzorg/samenwerking/landelijke-standaard-keten-antistolling-2-0-lska 4. Van Strien AM, Keijsers CJPW, Schouten HJ. Factor Xa remmers en directe trombine remmers (nieuwe orale anticoagulantia, NOAC) bij kwetsbare ouderen? Aug. 2013. 5. Farmacotherapeutisch kompas: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl 6. Oudega R, Van Weert H, Stoffers HEJH. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (Eerste herziening): Huisarts Wet 2015;58(1):26-35. 7. Sardar P, Chatterjee S, Chaudhari S. New Oral Anticoagulants in Elderly Adults: Evidence from a Meta-Analysis of Randomized Trials. 2014; 62:857–864. 8. Sharma M, Cornelius VR, Patel JP. Efficacy and Harms of Direct Oral Anticoagulants in the Elderly for Stroke Prevention in Atrial Fibrillation and Secondary Prevention of Venous Thromboembolism. Circulation. 2015;132:194-204. 42 9. Brouwers JRBJ, Hendriks JML, Jukema GJ. Patiëntrelevantie en Validatieprocedure. Het patiёntenperspectief op antistollingsbehandeling van diep veneuze trombose en longembolie (VTE). Rapport 2013-10. ISBN 9789491526039 10. Veiga F, Escribá A, Maluenda MP. Low molecular weight heparin (enoxaparin) versus oral anticoagulant therapy (acenocoumarol) in the long-term treatment of deep venous thrombosis in the elderly: a randomized trial. Thromb Haemost. 2000;84(4):559-64. 11. Geldhof V, Vandenbriele C, Verhamme P, Vanassche T. Venous thromboembolism in the elderly: efficacy and safety of non-VKA oral anticoagulants. Thrombosis Journal 2014;12:21. 12. Avgil-Tsadok M, Jackevicius CA, Essebag V. Dabigatran use in elderly patients with atrial fibrillation. Thromb Haemost 2015; 115(1):152-60. 13. Wolowacz SE, Roskell NS, Plumb JM, Clemens A, Noack H, Robinson PA, Dolan G, Brenkel IJ. Economic evaluation of dabigatran etexilate for the prevention of venous thromboembolism in patients aged over 75 years or with moderate renal impairment undergoing total knee or hip replacement. Blood Coagulation, Fibrinolysis and Cellular Haemostasis. Thromb Haemost. 2010;103(2):360-71. 14. Dahl OE, Kurth AA, Rosencher N, Noack H, Clemens A, Eriksson BI. Thromboprophylaxis with dabigatran etexilate in patients over seventy-five years of age with moderate renal impairment undergoing or knee replacement. Int Orthop. 2012;36(4):741–748. 15. Saimovici JM, La Valle RA, Zunino S, Silveira M, Waisman GD. Dabigatran etexilate use among older adults in a home-care system after hip or knee replacement surgery. Rev Esp Geriatr Gerontol. 2013;48(3):115–117. 16. Pathak R, Giri S, Karmacharya P, Aryal MR, Poudel DR, Ghimire S, Jehangir A, Shaikh B, Rettew A, Donato AA. Meta-analysis on efficacy and safety of new oral anticoagulants for venous thromboembolism prophylaxis in elderly elective postarthroplasty patients. Blood Coagul Fibrinolysis. 2015;26(8):934-9. 17. Kumana CR, Cheung BM, Siu DC, Tse HF, Lauder IJ. Non Vitamin K Oral Anticoagulants versus Warfarin for Patients with Atrial Fibrillation: Absolute Benefit and Harm Assessments yield Novel Insights. Cardiovasc Ther. 2016 (Epub ahead of print). 18. Van Geloven F, Wittebol P, Sixma JJ. Comparison of postoperative coumarin, dextran 40 and subcutaneous heparin in the prevention of postoperative deep vein thrombosis. Acta Med Scand 1977;202:367-72 19. Hamulyák K, Lensing AW, van der Meer J. Subcutaneous low-molecular weight heparin or oral anticoagulants for the prevention of deep-vein thrombosis in elective hip and knee replacement? Fraxiparine Oral Anticoagulant Study Group. Thromb Haemost. 1995;74(6):1428-31. 20. Gadisseur AP, van der Meer FJ, Adriaansen HJ, et al. Therapeutic quality control of oral anticoagulant therapy comparing the short-acting acenocoumarol and the long-acting phenprocoumon. Br J Haematol 2002. 117;4:940-6. 21. Zylla MM, Pohlmeiera M, Hess A. Prevalence of Intracardiac Thrombi Under Phenprocoumon, Direct Oral Anticoagulants (Dabigatran and Rivaroxaban), and Bridging Therapy in Patients With Atrial Fibrillation and Flutter. The American Journal of Cardiology. 2015; 115(5):635–640. 22. Petersen P, Boysen G, Godtfredsen J. Placebo-controlled, randomised trial of warfarin and aspirin for prevention of thromboembolic complications in chronic atrial fibrillation: The Copenhagen AFASAK Study. Lancet 1989. 8631; 333:175–179. 23. The Boston area anticoagulation trial for atrial fibrillation investigators. The Effect of low-dose warfarin on the risk of stroke in patients with nonrheumatic atrial fibrillation. N. Engl. J. Med. 1990; 323:1505-11. 24. Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Investigators. Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Study. Circulation 1991;84(2)527-539 43 25. Van Valkenhoef G, Tervonen T, Zwinkels T. ADDIS: A decision support system for evidence-based medicine. Decision Support Systems 2013; 55:459–475. 26. GVS-rapport 15/13. Edoxaban (Lixiana®) bij veneuze trombo-embolie. 8 september 2015. https://www.zorginstituutnederland.nl/binaries/content/documents/zinlwww/documenten/publicaties/geneesmiddelbeoordelingen/2015/1509-edoxaban-lixiana-tromboembolie/edoxaban+(Lixiana).pdf 27. Van der Meer F, Rosendaal FR, Vandenbroucke JP. Bleeding complications in oral anticoagulant therapy. An analysis of risk factors. Arch Intern Med. 1993 Jul 12;153(13):1557-62. 28. Hamulyák K, Lensing AW, van der Meer J. Subcutaneous low-molecular weight heparin or oral anticoagulants for the prevention of deep-vein thrombosis in elective hip and knee replacement? Fraxiparine Oral Anticoagulant Study Group. Thromb Haemost. 1995;74(6):1428-31. 29. Laszlo M, Gyõzõ D, Vendrey R. Oral Anticoagulant Therapy and Bleeding Events with Vitamin K Antagonists in Patients with Atrial Fibrillation in a Hungarian County Hospital. Med Sci Monit. 2015;21: 518-525. 30. Goodman SG, Wojdyla DM, Piccini JP. Factors Associated With Major Bleeding Events Insights From the ROCKET AF Trial (Rivaroxaban Once-daily Oral Direct Factor Xa Inhibition Compared with Vitamin K Antagonism for Prevention of Stroke and Embolism Trial in Atrial Fibrillation). Journal of the American College of Cardiology. 2014; 63:9. 31. Chang H.Y, Zhou M, Tang W. Risk of gastrointestinal bleeding associated with oral anticoagulants: population based retrospective cohort study. BMJ 2015;350:1585. 32. Abraham N.S, Singh S, Alexander C. Comparative risk of gastrointestinal bleeding with dabigatran, rivaroxaban, and warfarin: population based cohort study. BMJ 2015;350:1857. 33. He Y, Wong IC, Li X, Anand S, Leung WK, Sui CW, Chan EW. The association between Non-vitamin K antagonist oral anticoagulants and gastrointestinal bleeding: a meta-analysis of observational studies. Br J Clin Pharmacol. 2016 (Epub ahead of print). 34. Graham D.J, Reichman M.E, Wernecke M. Cardiovascular, Bleeding, and Mortality Risks in Elderly Medicare Patients Treated With Dabigatran or Warfarin for Nonvalvular Atrial Fibrillation. Circulation. 2015;131:157-164 35. Samenvatting Medische Jaarverslagen 2014 Federatie van Nederlandse trombosediensten. HJ Adriaansen, A de bruijn-Wentink. Website: http://www.fnt.nl/media/docs/FNT_Samenvatting_Medisch_JV_2014.pdf 36. Chen EYH, Diug B, Bell JS, Mc Namara KP, Dooley MJ, Kirkpatrick CM, McNeil JJ, Caughey GE Ilomäki J. Spontaneously reported haemorrhagic adverse events associated with rivaroxaban and dabigatran in Australia. Therapeutic Advances in Drug Safety. 2016;7:1:4–10. 37. Al-Khalili F, Lindström C, Benson L. The safety and persistence of non-vitamin-K-antagonist oral anticoagulants in atrial fibrillation patients treated in a well structured atrial fibrillation clinic. Curr Med Res Opin. 2016:10:1-7. [Epub ahead of print] 38. Kennisbank KNMP: http://kennisbank.knmp.nl. 39. Piccini JP, Hellkamp AS, Washam JB, Becker RC, Breithardt G, Berkowitz SD, Halperin JL, Hankey GJ, Hacke W, Mahaffey KW, Nessel CC, Singer DE, Fox KA, Patel MR. Polypharmacy and the Efficacy and Safety of Rivaroxaban Versus Warfarin in the Prevention of Stroke in Patients With Nonvalvular Atrial Fibrillation. Circulation. 2016;133(4):352-60. 40. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl – SPC Acenocoumarol – RVG 04464, 50674, 113318. 41. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl – SPC Eliquis 2,5 mg/5 mg filmomhulde tabletten - EU/1/11/691/001-015 – Datum van goedkeuring 18 mei 2011. 44 42. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl – SPC Pradaxa 75 mg, 110 mg, 150 mg - EU/1/08/442/009-019 - Datum van goedkeuring 17 januari 2013. 43. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl – SPC Lixiana 15 mg/30 mg/60 mg - EU/1/15/993/001-028. 44. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl –SPC Fenprocoumon 3 mg - RVG 03819, 21068. 45. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl - SPC Xarelto 2,5 mg/10 mg/ 15 mg filmomhulde tabletten - EU/1/08/472/025-035 – Datum van goedkeuring 30 september 2008. 46. Engelse SPCs via website http://www.medicines.org.uk/emc - Warfarin 0.5 mg, 1 mg, 3 mg, 5 mg Tablets, Warfarin Sodium 1mg/1ml Oral Suspension - PL 12762/0017, PL 10972/0034-036, PL 00427/0156. 47. Del-Carpio Munoz F, Gharacholou SM, Munger TM, Friedman PA, Asirvatham SJ, Packer DL, Noseworthy PA. Meta-Analysis of Renal Function on the Safety and Efficacy of Novel Oral Anticoagulants for Atrial Fibrillation. Am J Cardiol. 2016;117(1):69-75. 48. Eerenberg ES, Kamphuisen PW, Sijpkens MK. Reversal of rivaroxaban and dabigatran by prothrombin complex concentrate: a randomized, placebo-controlled, crossover study in healthy subjects. Circulation. 2011;124(14):1573-9. 49. De Schryver ELLM, Van Gijn J, Kappelle LJ, Koudstaal PJ, Algra A. Non-adherence to aspirin or oral anticoagulants in secondary prevention after ischaemic stroke. J Neurol (2005) 252 : 1316–1321. 50. Brouwers JRBJ, Hendriks J, Van Laarhoven H, Jukema GJ, Pronke MH. Patiëntenperspectief in de beoordeling van direct werkende orale anticoagulantia bij atriumfibrilleren en veneuze tromboembolie.2015; 9: A1533. 51. Kato ET, Giugliano RP, Ruff CT, Koretsune Y, Yamashita T, Kiss RG, Lanz H. Efficacy and Safety of Edoxaban in Elderly Patients With Atrial Fibrillation in the ENGAGE AF–TIMI 48 Trial. J Am Heart Assoc. 2016;5:5. 52. Yao, X., Abraham, N. S., Sangaralingham, L. R., Bellolio, M. F., McBane, R. D., Shah, N. D., & Noseworthy, P. A. (2016). Effectiveness and Safety of Dabigatran, Rivaroxaban, and Apixaban Versus Warfarin in Nonvalvular Atrial Fibrillation. J Am Heart Assoc, 5(6), e003725. 53. Larsen, T. B., Skjøth, F., Nielsen, P. B., Kjældgaard, J. N., & Lip, G. Y. (2016). Comparative effectiveness and safety of non-vitamin K antagonist oral anticoagulants and warfarin in patients with atrial fibrillation: propensity weighted nationwide cohort study. BMJ, 353, i3189. 54. Blin P, Dureau-Pournin C, Regis Lassalle R, Abouelfath A, Droz-Perroteau C, Moore N. A population database study of outcomes associated with vitamin K antagonists in atrial fibrillation before DOAC. Br J Clin Pharmacol 2015; 81:3:569–578. 45 Beoordelingsmodel – belangrijke criteria voor de (kwetsbare) oude patiënt Bijlage I – beoordelingsmodel Beoordelingsmodel - Belangrijke criteria voor de kwetsbare oude patiënt Werkzaamheid/ effectiviteit Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie bij de kwetsbare oude patiënt? Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie in de algemene populatie Wat is de number needed to treat bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? Wat is de time until benefit bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? (alleen van toepassing bij geneesmiddelen die ter preventie worden voorgeschreven) Veiligheid Wat zijn de belangrijkste relevante bijwerkingen bij kwetsbare ouderen? Waar mogelijk worden deze vertaald naar incidentiecijfer of number needed to harm. Welke belangrijke geneesmiddelinteracties zijn te verwachten die bij kwetsbare ouderen extra risico’s opleveren? (o.a. is het geneesmiddel een inductor, remmer of substraat van CYPenzymsystemen) Zijn er belangrijke contra-indicaties? Farmacokinetische beoordeling Geeft een eventuele aanwezige lange halfwaardetijd aanleiding tot accumulatie? Is de eliminatie van het geneesmiddel afhankelijk van de nierfunctie? Heeft het geneesmiddel een smalle therapeutische breedte? Farmacodynamische beoordeling Heeft het geneesmiddel anticholinerge effecten? (binding aan muscarinereceptor) Heeft het geneesmiddel sedatieve effecten? (o.a. binding aan histaminereceptor) Heeft het geneesmiddel orthostatische effecten? (o.a. binding aan α-receptor) Heeft het geneesmiddel invloed op de valneiging en/of motorische functies? (o.a. binding aan D2- receptor; achteruitgang mobiliteit, valrisico en fractuurincidentie) Heeft het geneesmiddel cardiovasculaire bijwerkingen? Heeft het geneesmiddel invloed op de hemostase? (bloedingsrisico) Heeft het geneesmiddel invloed op de cognitie? Heeft het geneesmiddel invloed op de voedselinname? (remming hongergevoel, smaakverandering, maagbezwaren) Ervaring Is het geneesmiddel geregistreerd voor de gekozen hoofdindicatie? Welk advies voor toepassing bij kwetsbare oude patiënten wordt binnen professionele behandelrichtlijnen gegeven? Wat is de ervaring met het geneesmiddel bij kwetsbare oude patiënten? Gebruiksgemak Doseringsfrequentie Toedieningsvorm 46 Schematische weergave geneesmiddelen eigenschappen Bijlage II – schematische weergave geneesmiddeleneigenschappen Acenocoumarol (referentie) Fenprocoumon Warfarine Apixaban Dabigatran Edoxaban Rivaroxaban = = = = = = = = = = = = = = N.B. zie NNT dabigatran en rivaroxaban 21 (AF) tov. placebo 13-53 (DVT/PE) en 50-83 (AF) tov warfarine 7-250 voor 110 mg (AF) tov warfarine 7 tov. fenprocoumon 42 (DVT/PE), 143 (AF) tov. warfarine 71 (DVT/PE) en 125 (AF) tov. warfarine 7 tov. fenprocoumon Veiligheid, bijwerkingen – bloedingen* = antidotum beschikbaar = antidotum beschikbaar = antidotum beschikbaar = = antidotum beschikbaar = = Number needed to harm ( x patiënten behandelen om 1 ernstige of klinisch relevante bloeding minder te laten optreden tov. van het genoemde middel) N.B. N.B. 20 (AF) tov placebo 48 (AF) tov warfarine 167 (AF) tov warfarine 38 (DVT-PE), 63 (AF), 21 (AF) tov warfarine 30, 46, 167 (DVTPE) tov. warfarine Interactiepotentieel - - - + + + + Contra-indicaties 0 0 0 0 0 0 0 8-11 uur 160 uur 40 uur 12 uur SPC: Ja Bij 15-29 ml/min doseringsaanpassing Niet aanbevolen bij ≤ 15 ml/min. KNMP: AF: Bij 10-30 ml/min doseringsaanpas sing 12-14 uur 10-14 uur 7-11 uur SPC: Ja Bij 30-50 ml/min doseringsaanpassin g. KNMP+ SPC: ≤ 1030 ml/min. SPC + KNMP: Ja Bij 15-50 ml/min doseringsaanpassing SPC: Ja Voorzichtig zijn bij 15 - 29 ml/min Niet aanbevolen bij ≤ 15 ml/min. KNMP: VTE:10 - 30 ml/min Evidence effectiviteit in geriatrische populatie Evidence effectiviteit in algemene populatie Number needed to treat (x patiënten behandelen om 1 event minder te krijgen tov. van het genoemde middel) Halfwaardetijd SPC +KNMP: Ja : ≤ 10-30 ml/min SPC+KNMP: Ja KNMP: ≤ 10-30 ml/min SPC: Ja KNMP: N.B. Smalle therapeutische breedte Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Anticholinerge effecten 0 0 0 0 0 0 0 Sedatieve effecten 0 0 0 0 0 0 0 Orthostatische effecten Valneiging / storing in de motoriek 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Bloedingsrisico 0 0 0 0 0 0 0 Effecten op cognitie 0 0 0 0 0 0 0 Effecten op voedselinname 0 0 0 0 0 0 0 Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja + + nvt. - - - - 1965 T. Fijnmalen: ja 1990 T. Fijnmalen: ja niet in NL T, S. Fijnmalen: ja 2011 T (filmomhuld). Fijnmalen: ja 2008 C (hard). Fijnmalen: nee 2015 T. Fijnmalen: N.B. 2008 T (filmomhuld). Fijnmalen: ja 1 d.d. 1 d.d. 1 d.d. 2 d.d. 2 d.d. 1 d.d. 1 d.d. Eliminatie afhankelijk van nierfunctie@ Registratie op hoofdindicatie aanwezig Advies binnen professionele behandelrichtlijnen Ervaring Toedieningsvorm Doseringsfrequentie 47 = geen verschil NB Niet bekend NVT Niet van toepassing NS Niet significant - negatieve overweging binnen groep 0 Neutraal binnen groep + Positieve overweging binnen groep T Tablet C Capsule S Suspensie * Algemeen antidotum is voor elk middel beschikbaar in de vorm van protrombinecomplex. Specifiek antidotum beschikbaar: wordt vermeld in de tabel. DVT: diep veneuze trombose PE: pulmonale embolie AF: atriumfibrilleren 48 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Bijlage III – Beoordelingsmodellen De kwaliteit van de studies volgens GRADE voor acenocoumarol: laag/erg laag en fenprocoumon: laag/erg laag, bijlage IV, tabel 1.1, 1.9) De kwaliteit van de studies volgens GRADE: apixaban: gemiddeld/laag, dabigatran: gemiddeld/laag, edoxaban: gemiddeld, rivaroxaban: gemiddeld/laag, bijlage IV, tabel 1.3, 1.5, 1.7, 1.11). Acenocoumarol Werkzaamheid/ effectiviteit Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie bij de kwetsbare oude patiënt? Voor de effectiviteit van acenocoumarol zijn er oude studies gedaan waarin acenocoumarol is vergeleken met onder andere heparine. Voor acenocoumarol zijn ook studies geïncludeerd met indicaties anders dan DVT en AF, vanwege het kleine aantal beschikbare studies. Voor de omschrijving van de onderzoeken wordt verwezen naar bijlage V. Aantal ouderen in de onderzoeken De (sub)populatie van oudere patiënten is in de meeste onderzoeken niet specifiek geanalyseerd. Alleen Veiga et al. (2002) hebben specifiek bij de oudere patiënt onderzoek gedaan, van de overige studies is de gemiddelde leeftijd vermeld (indien beschikbaar): Veiga et al., 2000: 100 patiënten ≥ 75 jaar Gadisseur et al., 2002: 456 patiënten, gemiddelde leeftijd (range): acenocoumarol: 64,2 jaar (1994), gemiddelde leeftijd (range): fenprocoumon: 63,8 jaar (19-89). Van Geloven et al., 1977: 154 patiënten, leeftijd niet bekend, alleen abstract beschikbaar. Hamulyák et al., 1995: 517 patiënten, leeftijd niet bekend, alleen abstract beschikbaar. Tabel 1 geeft een overzicht van de studies van acenocoumarol. Onder de kolom ‘indicatie’ is vermeld hoeveel oudere patiënten in de studie zijn geïncludeerd. Er is geen exclusie op basis van leeftijd, comorbiditeit of comedicatie. De kwaliteit van leven bij ouderen is in deze onderzoeken niet bestudeerd. Er is een onderzoek die na toelating op de markt voor acenocoumarol de effectiviteit en veiligheid verder gaat onderzoeken bij ouderen boven de 80 jaar (clinicaltrials.gov). Tabel 1: overzicht van studies die acenocoumarol vergelijken qua effectiviteit Studie Duur Indicatie Behandeling Veiga et al., 2000 1 jaar DVT ongefractioneerde heparine (I.V.) 10 dagen gevolgd door acenocoumarol INR: 2,0-3,0 50 Effectiviteit (aantal events) 6 ongefractioneerde heparine (I.V.) 10 dagen gevolgd door enoxaparine 4000 anti-Xa dd 50 8 100 patiënten ≥ 75 jaar Aantal patiënten OR (95% BI) Definitie effectiviteit RR 0,75 + (0,28-2,03) DVT 49 Gadisseur et al., 2002 2 jaar Indicatie voor orale anticoagulantia therapie. acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 2 fenprocoumon INR 2,5-3,5 228 1 acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 2 fenprocoumon INR 2,5-3,5 228 Geen gegevens acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 7 228 7 74 5 subcutaan heparine 4000 IU 2dd 80 19 acenocoumarol INR: 2,0-3,0 74 2 subcutaan heparine 4000 IU 2dd acenocoumarol INR: 2,0-3,0 80 9 257 50 nadroparine 60 antiXa IU/kg dd 260 43 acenocoumarol INR: 2,0-3,0 342 0 2,01 (0,18-22,45) Tromboembolische complicaties Kan niet worden bepaald Dodelijke tromboembolische complicaties 1,0 (0,34-2,91) Cardiovasculaire sterftecijfers RR 0,28 (0,11-0,72) DVT RR 0,24 (0,05-1,08) PE RR 1,18 (0,81-1,70) DVT RR 0,96 (0,02-48,49) PE 456 patiënten Gemiddelde leeftijd (range) acenocoumarol: 64,2 jaar (19-94) Gemiddelde leeftijd fenprocoumon: 63,8 jaar (19-89) Van Geloven et al., 1977 Niet bekend Preventie van DVT na algemene operatie 154 patiënten (leeftijd: niet bekend*) Hamulyák et al., 1995 10 ± 2 dagen Preventie van DVT na electieve heup- of knieoperatie 517 patiënten (leeftijd: niet bekend*) fenprocoumon INR 2,5-3,5 acenocoumarol INR: 2,0-3,0 nadroparine 60 anti330 Xa IU/kg dd +: RR berekend met ADDIS, vanwege ontbreken van gegevens in onderzoeksartikel *: leeftijd niet bekend, omdat alleen abstract van het onderzoek beschikbaar is DVT: Diep veneuze trombose VTE: Veneuze trombo-embolie PE: pulmonale embolie INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis RR: Risk Ratio 0 50 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Veneuze trombose Veiga et al. (2000) hebben specifiek onderzoek gedaan bij oude patiënten (75 jaar en ouder). Aangetoond is dat acenocoumarol in vergelijking met enoxaparine niet significant effectiever is in de preventie van terugkerend VTE (RR 0,75 95% BI 0,28-2,03). Dit is zichtbaar in de afbeelding, voor de vergelijking met de andere artikelen is de uitkomst in Risk Ratio weergegeven. Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie in de algemene populatie? Veneuze trombose, pulmonale embolie Bij de trombosedienst in Leiden zijn patiënten die acenocoumarol gebruiken (gemiddelde leeftijd: 64,2 (19-94) jaar) vergeleken met patiënten die fenprocoumon gebruiken (gemiddelde leeftijd: 63,8 (19-89) jaar) (Gadisseur et al., 2002). Acenocoumarol en fenprocoumon zijn vergelijkbaar effectief in de preventie van trombo-embolische complicaties met zeer weinig events (OR 2,01 95% BI 0,18-22,45). Ook de cardiovasculaire sterftecijfers zijn vergelijkbaar (OR 1,0 95% BI 0,34-2,91). In een studie bij patiënten die een algemene operatie ondergingen, werden 74 patiënten behandeld met acenocoumarol en 80 patiënten met heparine. Bij het gebruik van acenocoumarol trad iets minder vaak een event van diep veneuze trombose op in vergelijking met patiënten die heparine gebruikten (RR 0,28 95% BI 0,11-0,72). Bij acenocoumarol trad pulmonale embolie minder vaak op vergeleken met heparine (RR 0,24 95% BI 0,05-1,08) (Van Geloven et al., 1977). Door Hamulyák et al. (1995) is bij patiënten die een electieve heup of knievervangingsoperatie ondergingen, preventief acenocoumarol of heparine toegediend. Van de 517 patiënten totaal, kregen 391 patiënten een heup vervangende operatie en 126 patiënten een knieprothese. Acenocoumarol is in vergelijking met nadroparine minstens zo effectief in de preventie van veneuze trombose bij kortdurende behandeling (RR 1,18 95% BI 0,81-1,70). De effectiviteit van acenocoumarol in de preventie van pulmonale embolie is vergelijkbaar met nadroparine, er zijn geen events in beide groepen. Bij patiënten met AF (442 patiënten: dabigatran, 478 patiënten: acenocoumarol) is gedurende 1,5 ± 0,56 jaar, is een observationeel onderzoek gedaan op de eindpunten beroerte/systemische embolie en ernstige bloedingen. Dit betreft de algemene populatie. Het risico op beroerte was iets lager voor dabigatran (0,8%/jaar 95% BI 0,2-2,1) vergeleken met acenocoumarol (1,0%/jaar 95% BI 0,4-2,1) (Korenstra et al., 2016). Wat is de number needed to treat bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? De number needed to treat geeft het aantal patiënten aan dat behandeld moet worden met acenocoumarol ten opzichte van het middel waarmee het vergeleken is om 1 event te voorkomen gedurende de studieperiode. Dit kan alleen worden berekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Er zijn geen studies gevonden die acenocoumarol vergelijken met placebo. Daardoor kan de number needed to treat (NNT) niet worden bepaald. Het aantal events bij de vergelijkende studie tussen acenocoumarol en fenprocoumon is te klein om iets betrouwbaars over de NNT ten opzichte van elkaar te kunnen zeggen. 51 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Wat is de time to benefit bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? (alleen van toepassing bij geneesmiddelen die ter preventie worden voorgeschreven) De time to benefit (TTB) voor acenocoumarol is op basis van de studies niet te bepalen omdat er geen placebo gecontroleerde studies zijn gevonden. Conclusie Ephor - effectiviteit In de onderzoeken naar effectiviteit van acenocoumarol zijn weinig gegevens over de oude patiënten, gevonden. Eén kleine studie toonde een niet significant verschil met enoxaparine in de preventie van VTE bij patiënten ouder dan 75 jaar. In de algemene populatie is acenocoumarol vergelijkbaar effectief met fenprocoumon. Er is geen significant verschil gevonden tussen acenocoumarol en heparine of nadroparine voor de preventie van veneuze trombose of pulmonale embolie. De onderzoeksgroepen zijn klein, evenals het aantal events, wat de betrouwbaarheid van de uitkomsten beïnvloedt. Veiligheid Wat zijn de belangrijkste relevante bijwerkingen bij kwetsbare ouderen? Waar mogelijk worden deze vertaald naar incidentiecijfer of number needed to harm. Tabel 2 toont de vergelijkende studies met acenocoumarol qua veiligheid. Tabel 2: overzicht van studies die acenocoumarol vergelijken qua veiligheid Studie Duur Indicatie Behandeling Veiga et al., 2000 1 jaar DVT ongefractioneerde heparine (I.V.) gevolgd door acenocoumarol INR: 2,0-3,0 100 patiënten ≥ 75 jaar Van der Meer et al., 1993 Gadisseur et al., 2002 1 jaar 2 jaar Indicatie voor orale anticoagulantia therapie bij trombose dienst Leiden. 6814 patiënten Gemiddelde leeftijd: 66 jaar Indicatie voor orale anticoagulantia therapie bij trombose dienst ongefractioneerde heparine (I.V.) gevolgd door enoxaparine 4000 anti-Xa dd acenocoumarol INR 2,5-3,5 Aantal patiënten 50 Bloedingen OR (95% BI) 6 6,68 (0,75-59,27) 50 1 5957 Totaal: 162 Niet bekend Ernstige bloedingen 0,41 (0,20-0,86) Minder ernstige bloedingen fenprocoumon INR 2,5-3,5 857 acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 11 fenprocoumon INR 2,5-3,5 228 25 Definitie bloeding Totaal aan bloedingen 52 Leiden. 456 patiënten 1,21 (0,36-4,02) Ernstige bloedingen 1,00 (0,06-16,21) Dodelijke bloedingen Totaal: 0,58 (0,32-1,06) Totaal aan bloedingen RR 1,54 (0,51-4,68) ) Klinisch relevante bloedingen Niet bekend 1,6 (0,6-4,5) Totaal aan bloedingen 74 1 RR 1,08 (0,07-16,97) Bloedingen subcutaan heparine 80 154 patiënten 4000 IU 2dd (leeftijd: niet bekend – alleen abstract beschikbaar) DVT: Diep veneuze trombose VTE: Veneuze trombo-embolie PE: pulmonale embolie INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis RR: Risk Ratio 1 Gemiddelde leeftijd acenocoumarol: 64,2 (19-94) jaar Gemiddelde leeftijd fenprocoumon: 63,8 (19-89) jaar Hamulyák et al., 1995 Laszlo et al., 2015 Van Geloven et al., 1977 10 ± 2 dage n 1008 ±384 dage n Niet beke nd Preventie van DVT na electieve heupof knieoperatie 517 patiënten (leeftijd: niet bekend – alleen abstract beschikbaar) AF Patiënten: 65 jaar: 54 66-74 jaar: 114 > 74 jaar: 104 Preventie van DVT na algemene operatie acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 6 fenprocoumon INR 2,5-3,5 228 5 acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 1 fenprocoumon INR 2,5-3,5 228 1 acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 Totaal: 19 fenprocoumon INR 2,5-3,5 acenocoumarol INR: 2,0-3,0 228 Totaal: 31 342 8 nadroparine 60 antiXa IU/kg dd 330 5 acenocoumarol INR 2,0-3,0 252 warfarine INR 2,0-3,0 20 acenocoumarol INR: 2,0-3,0 Veneuze trombose, pulmonale embolie In een onderzoek bij ouderen van 75 jaar en ouder, waarbij de onderzoeksgroep klein is, geeft acenocoumarol in vergelijking met enoxaparine geen statisch significant meer bloedingen (Veiga et al, 2000). 53 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Van der Meer et al. (1993) beschrijven een onderzoek bij de trombosedienst in Leiden, waarbij de frequentie van bloedingen is onderzocht. Bij 6814 patiënten traden 1003 bloedingscomplicaties op, waarvan 162 ernstige bloedingen. Het gebruik van acenocoumarol resulteert in minder bloedingen (26% minder in totaal aantal bloedingen en 46% minder ernstige bloedingen) in vergelijking met het gebruik van fenprocoumon. De exacte getallen worden niet weergegeven in het artikel. Gadisseur et al. (2002) tonen aan dat de kans op minder ernstige bloedingen bij het gebruik van acenocoumarol in vergelijking met fenprocoumon kleiner is (OR 0,41 95% BI 0,20-0,86). Het risico op ernstige bloedingen is niet significant verschillend (OR 1,21 95% BI 0,36-4,02) en de kans op dodelijke bloedingen is gelijk aan elkaar. Er is geen statisch significant verschil in bloedingen in een kort lopende studie tussen acenocoumarol en nadroparine (Hamulyák et al., 1995). Laszlo et al. (2015) beschrijven geen statisch significant verschil in bloedingen tussen acenocoumarol en warfarine. Van Geloven et al. (1977) tonen geen verschil in bloedingen aan tussen acenocoumarol en heparine. Bij patiënten met AF (442 patiënten: dabigatran, 478 patiënten: acenocoumarol) is gedurende 1,5 ± 0,56 jaar, is een observationeel onderzoek gedaan op de eindpunten beroerte/systemische embolie en ernstige bloedingen. Dit betreft de algemene populatie. Het risico op beroerte was iets lager voor dabigatran (0,8%/jaar 95% BI 0,2-2,1) vergeleken met acenocoumarol (1,0%/jaar 95% BI 0,4-2,1) (Korenstra et al., 2016). In een cohortstudie op basis van de Franse Database Echantillon Généraliste de Bénéficiaires zijn gedurende 4 jaar gegevens verzameld over patiënten met AF. 57,9% van de patiënten is ≥ 75 jaar (1.272 patiënten). Bij patiënten met AF, traden tijdens VKA gebruik bloedingen op (2,8/100 patiëntjaren 95% BI 2,2-4,3), waaronder cerebrale bloedingen (0,6/100 patiëntjaren 95% BI 0,3-0,8), spijsvertering gerelateerde bloedingen (1,0/100 patiëntjaren 95% BI 0,7-1,3) en overige bloedingen (1,4/100 patiëntjaren 95% BI 1,0-1,7). Wanneer patiënten stopten met VKA, namen de bloedingen af (RR 0,67 95% BI 0,43-1,04), maar was er een toename in sterfte (RR 3,06 95% BI 2,46-3,8) en trombose events (RR 1,75 95% BI 1,14-2,70). (Blin et al., 2015). Number needed to harm De number needed to harm (NNH) geeft het aantal patiënten aan dat moet worden behandeld om 1 schadelijk event te veroorzaken. Dit kan alleen worden brekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. De meeste studies vergelijken acenocoumarol niet met placebo, daardoor kan de number needed to harm (NNH) niet worden bepaald. Alleen door Laszlo et al. (2015) zijn acenocoumarol en warfarine met elkaar vergeleken. Omdat bij deze studie alleen het totaal aantal bloedingen bekend is (68 patiënten kregen een bloeding), maar niet is aangegeven hoeveel van deze patiënten met acenocoumarol of warfarine zijn behandeld, is de NNH niet te bepalen voor deze studie. De NNH voor het totaal aantal bloedingen bij de vergelijkende studie tussen acenocoumarol en fenprocoumon is wel berekend, zie tabel 3. 54 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Tabel 3: Number needed to harm voor acenocoumarol vergeleken met fenprocoumon Studie Behandeling Tijdsduur Gadisseur et al., 2002 acenocoumarol INR 2,5-3,5 2 jaar Aantal patiënten Aantal patiënten totaal aan bloedingen Aantal patiënten geen bloeding 228 19 (8,3%) 209 (91,7%) 228 31 (13,6%) 197 (86,4%) fenprocoumon INR 2,5-3,5 Verschil bloeding bij behandeld/ controle ARR 5,3% Number needed to harm 19 Er moeten 19 patiënten met acenocoumarol behandeld worden gedurende meer dan 2 jaar, om 1 schadelijk event (een bloeding) minder te veroorzaken dan met fenprocoumon (Gadisseur et al., 2002). Lareb Via Lareb ontvingen we informatie over het aantal bijwerkingen bij patiënten van 75 jaar en ouder. Op 14 december 2015 zijn voor acenocoumarol 442 meldingen bij ouderen gemeld, waarvan 201 ernstige meldingen. De eerste melding stamt uit 1986, zie tabel 4. Tabel 4 - totaal aantal meldingen bij Lareb op acenocoumarol Acenocoumarol Aantal meldingen 929 Waarvan ernstige meldingen 358 Aantal meldingen (71 jaar en ouder) 442 Waarvan ernstige meldingen (71 jaar en ouder) 201 Jaar van eerste melding (71 jaar en ouder) 1986 De meeste meldingen van bijwerkingen bij ouderen zijn met betrekking tot een toegenomen INR en geneesmiddelen interacties. Opvallend is het aantal meldingen over haarverlies (25 meldingen). Veel bijwerkingen zijn bloeding gerelateerd, zie tabel 5. Tabel 5 - Lareb meldingen op acenocoumarol bij patiënten van 71 jaar en ouder Bijwerking International normalised ratio (INR) toegenomen Geneesmiddelen interactie Versterkende geneesmiddelen interactie Haarverlies (alopecia) Jeuk (pruritus) Gastro-intestinale bloeding Bloeduitstorting (hematoom) Verlengde protrombine tijd Bloeding (hemorragie) Rectale bloeding Cerebrale bloeding Aantal meldingen (71 jaar en ouder) 76 71 39 25 21 19 18 15 14 13 13 55 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Conclusie Ephor - veiligheid Bij patiënten van 75 jaar en ouder geeft acenocoumarol niet meer bloedingen dan enoxaparine. Voor de algemene populatie geeft acenocoumarol minder kans op minder ernstige bloedingen in vergelijking met fenprocoumon. Voor ernstige bloedingen is er geen verschil. Acenocoumarol is qua veroorzaken van bloedingen vergelijkbaar met warfarine. Er zijn een groot aantal meldingen van bijwerkingen door Lareb ontvangen, waarvan ongeveer de helft bij ouderen. De meeste meldingen bij ouderen zijn met betrekking tot een toegenomen INR en geneesmiddelen interacties. Opvallend is het aantal meldingen over haarverlies (25 meldingen). Veel meldingen zijn bloeding gerelateerd. 56 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Interacties Welke belangrijke geneesmiddelinteracties zijn te verwachten die bij kwetsbare ouderen extra risico’s opleveren? KNMP Kennisbank Geneesmiddelinteracties: Ja/Ja • Cumarines + Cimetidine • Cumarines + Miconazol • Cumarines + Fenytoine • Cumarines + Onclogische middelen (cytostatisch) • Cumarines + (Es)omeprazol • Cumarines + Noscapine • Cumarines + Rifampicine/Rifabutine/Rifaximine • Cumarines + Serotonine-heropnameremmers • Cumarines + Tamoxifen • Cumarines + Erlotinib/Gefitinib/Sorafenib/Dabrafen • Cumarines + Metformine • Cumarines + Enzalutamide • Cumarines + Boceprevir/Telaprevir • Cumarines + Ibrutinib • Cumarines + Thyreomimetica • Cumarines + Vitamine K • Cumarines + HIV-proteaseremmers Efavirenz/Etravirine • Cumarines + Disopyramide • Cumarines + Griseofulvine • Cumarines + Thyreostatica • Cumarines + Salicylaten antitrombotisch (t/m 100 mg) • Cumarines + Fenylbutazon/Piroxicam • Cumarines + Cefamandol • Cumarines + Isoniazide • Cumarines + Fluconazol/Voriconazol • Cumarines + Ritonavir/Nevirapine • Cumarines + Benzbromaron • Cumarines + Hypericum • Cumarines + Rosuvastatine • Cumarines + (Fos)aprepitant • Cumarines + Allopurinol • Cumarines + Amiodaron/Propafenon • Cumarines + Androgenen/Danazol • Cumarines + Antibiotica (ex. Cotrim/Metron/Cefam) • Cumarines + Bosentan • Cumarines + Colestyramine • Cumarines + Cotrimoxazol • Cumarines + Disulfiram • Cumarines + Carbamazepine/Barbituraten • Cumarines + Fibraten • Cumarines + Itraconazol/Ketoconazol • Cumarines + Glucagon 57 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol • • • • • • • Cumarines + Azathioprine Cumarines + Kinidine Cumarines + Metronidazol Cumarines + NSAIDs Cumarines + Salicylaten analgetisch (>100mg) Cumarines + Vitamine K (Enterale voeding) Cumarines + Leflunomide + teriflunomide De SPCs van acenocoumarol (1 mg) vermelden belangrijke geneesmiddeleninteracties bij: Farmacodynamische interacties: Geneesmiddelen die de werking van acenocoumarol beïnvloeden (een bloeding kan ernstiger worden): • Acetylsalicylzuur (in lage dosering) en NSAIDs: kunnen interfereren met het metabolisme en de eiwitbinding van acenocoumarol. Bij minder dan 100 mg acetylsalicylzuur per dag is er een verhoogd bloedingsrisico, maar de INR wordt niet beïnvloed. Meer dan 3 gram acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium kan de INR verhogen. Gelijktijdig gebruik met acenocoumarol wordt daarom niet aanbevolen. • Heparine • Cefalosporines (van de derde generatie): remmen de vitamine K productie in het darmkanaal en remt de K epoxide reductase • Thyroïdhormonen: toename van het metabolisme van de stollingsfactoren (alleen bij de instelfase van belang) • Glucagon: werkt synergistisch door de hepatische synthese van vitamine K gevoelige stollingsfactoren te remmen en door de affiniteit van acenocoumarol met de receptoren te vergroten • Anabole/androgene steroïden (mechanisme onbekend). Geneesmiddelen die de werking van acenocoumarol verminderen: • Thyreostatica: afbraak van vitamine K-afhankelijke stollingsfactoren is verlaagd • Combinatiepreparaten met vitamine K (inclusief enterale voeding met vitamine K): vitamine K is betrokken bij de synthese van diverse stollingsfactoren. Acenocoumarol blokkeert juist deze synthese. Farmacokinetische interacties: Geneesmiddelen die de werking van acenocoumarol versterken: • Remmers van CYP2C9: amiodaron, azol antimycotica (bv. fluconazol, miconazol), statines, SSRI (fluvoxamine, sertraline), trimethoprim, sulfamethoxazol, teniposide. Geneesmiddelen die de werking van acenocoumarol verminderen: • Colestyramine (bindt aan acenocoumarol en vermindert de absorptie en biologische beschikbaarheid); • Middelen die CYP2C9 induceren: barbituraten en rifampicine. Onbekende mechanismen: Aangetoond is dat ook sommige andere geneesmiddelen invloed hebben op de anti-coagulerende werking van acenocoumarol, maar het precieze mechanisme is niet geheel verklaard: • Toename van het anticoagulerende effect: allopurinol, cimetidine, disulfiram, lipidenverlagende geneesmiddelen (clofibraat, bezafibraat, gemfibrozil), rosuvastatine, nicotinezuur en omega-3vetzuren, antibiotica (amoxicilline, fluorchinolonen (ofloxacine), macroliden (bv. erytromycine) en tamoxifen 58 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol • Vermindering van het anticoagulerende effect: chronische inname van alcohol, aminoglutethimide, HIV proteaseremmers (ritonavir) en azathioprine. Interacties met warfarine: • Geneesmiddelen die het anticoagulerende effect van warfarine verminderen (ook met acenocoumarol): Sint Janskruid: inductie van CYP2C9 en CYP3A4.. Effect van acenocoumarol op andere geneesmiddelen: • De serumspiegels van hydantoïnederivaten en enkele orale antidiabetica (bv. tolbutamide en glibenclamide) waren gestegen nadat deze geneesmiddelen gelijktijdig waren toegediend met acenocoumarol. Conclusie Ephor - interacties De werking van acenocoumarol kan worden versterkt of verzwakt door veel verschillende middelen. Het interactiepotentieel is groot. Contra-indicaties Zijn er belangrijke contra-indicaties? KNMP Kennisbank Contra-indicaties: Ja/Ja Stollingsstoornis - Antitrombotica kunnen bij patiënten met een stollingsstoornis het risico op bloedingscomplicaties verhogen Hersenbloeding (CVA) - Antitrombotica kunnen het risico op een hersenbloeding verhogen Hemodialyse - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Dialyse peritoneaal - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Ulcus pepticum - Antistollingsmiddelen verlengen de stollingstijd waardoor een bloeding bij een bloedend ulcus moeilijk te stoppen is Porfyrie - Er is onvoldoende onderbouwing voor de veiligheid van dit geneesmiddel bij porfyrie Hypertensie - Antitrombotica kunnen het risico op intracraniale bloedingen vergroten. Hypertensie verhoogt dit risico ook. Samen kan dit risico extra verhoogd zijn. Het is daarom van belang dat de bloeddruk goed onder controle is De SPCs van acenocoumarol (1 mg) vermelden belangrijke contra-indicaties bij: • Overgevoeligheid voor acenocoumarol of verwante cumarinederivaten of voor een van de hulpstoffen • Wanneer geen controle op de bloedstolling mogelijk is wanneer de patiënt of diens omgeving niet kan worden vertrouwd met betrekking tot het opvolgen van de voorschriften • Gelijktijdig gebruik met nieuwe orale anticoagulantia (NOACs zoals dabigatran, rivaroxaban en apixaban); alleen bij overstappen van NOACs naar acenocoumarol kan kortdurend gelijktijdig gebruik noodzakelijk zijn • Alle vormen van hemofilie en andere vormen van hemorragische diathesen, alsmede bloeddyscrasie • Ernstige leverfunctiestoornissen • Ernstige nierinsufficiëntie • Ulcera of bloedingen in het maagdarmkanaal, in de tractus urogenitalis of het ademhalingsstelsel, alsmede cerebrovasculaire hemorragieën, pericardiale effusie en 59 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol • • • • • • • • endocarditis lenta (subacute bacteriële endocarditis) en andere septische condities. Bloedende tumoren, holtevorming in de longen en afwijkingen in de schedelholte Bestaande intracerebrale bloedingen (cerebrovasculair accident) en bestaande aneurysma Fundusafwijkingen bij hypertensie en diabetes, omdat in deze gevallen een verhoogd risico van corpus-vitreum-bloeding bestaat Ernstige hypertensie, d.w.z. sterk verhoogde diastolische bloeddruk (bijvoorbeeld boven 120 mm Hg) Endocarditis lenta (subacute bacteriële endocarditis) en andere septische condities Recente operaties aan het oog of aan het centraal zenuwstelsel Bloedingen in de tractus urogenitalis Verhoogde fibrinolytische activiteit, die bijvoorbeeld kan optreden na operaties aan de longen, de prostaat, de uterus, enz. Acenocoumarol is ook gecontra-indiceerd bij aandoeningen waarbij de kans op bloeding groter is dan het mogelijke klinische voordeel, bijvoorbeeld: Kort voor of na een operatie aan het centrale zenuwstelsel, alsmede oogoperaties en trauma met uitgebreide weefselschade (Diabetische) retinopathie, met name met neovascularisatie Conclusie Ephor – contra-indicaties Bij het gebruik van acenocoumarol moet rekening worden gehouden met diverse contra-indicaties. De meeste contra-indicaties zijn gerelateerd aan het verhogen van het risico op ernstige bloedingen. Farmacokinetische beoordeling Er is studie naar de farmacokinetiek bij acenocoumarol gedaan, waarbij onbekend is de gegevens van 65 jaar en ouder beschikbaar zijn. Acenocoumarol wordt in de lever gemetaboliseerd tot inactieve metabolieten, voornamelijk door CYPP2C9. Acenocoumarol kan worden beschouwd als een zwakke P-gp substraat. Geeft een eventuele aanwezige lange halfwaardetijd aanleiding tot accumulatie? Acenocoumarol wordt snel geresorbeerd na inname (voor minstens 60%). Na inname van 10 mg zijn maximale plasmaconcentraties van 0,3 ± 0,05 mg/ml bereikt binnen 1 tot 3 uur. Uit een studie blijkt dat de plasmaconcentraties van acenocoumarol, die een bepaald protrombine niveau gaven, hoger zijn bij patiënten boven de 70 jaar dan bij jongere patiënten. De gegeven doses verschilden daarbij niet van elkaar. Na toediening wordt acenocoumarol voor 98,7% aan plasmaproteïnen, voornamelijk albumine, gebonden. Acenocoumarol wordt uit het plasma geëlimineerd met een halfwaardetijd van 8-11 uur. De plasmaklaring na orale toediening is tot 3,65 l/uur. Is de eliminatie van het geneesmiddel afhankelijk van de nierfunctie? Acenocoumarol wordt voornamelijk met de urine uitgescheiden. Er is geen klinisch bewijs voor een verandering in de farmacokinetiek van acenocoumarol bij patiënten met een verminderde nierfunctie. Bij patiënten met milde tot matige nierinsufficiëntie is het niet nodig om de dosering van acenocoumarol aan te passen. Het gebruik van acenocoumarol bij patiënten met een ernstige nierinsufficiëntie is gecontra-indiceerd. 60 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Heeft het geneesmiddel een smalle therapeutische breedte? Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten: Vitamine k-antagonisten hebben een smalle therapeutische breedte. Er is een beperkt gebied van INR-waarden, waarbij het risico op het krijgen van een trombo-embolie en aan de andere kant het risico van het optreden van een bloeding het laagst is. Per indicatie moet de verschillende therapeutische range, de optimale intensiteitsgrens, worden vastgesteld bij de patiënt. Wanneer de INR-waarde boven de therapeutische range ligt, dan is de behandeling minder effectief of zelfs onveilig omdat het risico op een bloeding is verhoogd. Wanneer een INR-waarde onder de therapeutische range ligt, dan is de behandeling minder of niet effectief en is het risico op een trombo-embolie verhoogd. CBO richtlijn Diep veneuze trombose: VKA-behandeling wordt gekenmerkt door een smalle therapeutische breedte. Er is een klein verschil in INR-waarden tussen het voorkómen van recidief van VTE en het optreden van bloedingen. Conclusie Ephor – Farmacokinetiek Acenocoumarol heeft een gemiddelde halfwaardetijd. Voor patiënten met een verminderde nierfunctie zijn geen doseringsaanpassingen nodig, maar bij ernstig nierfalen is acenocoumarol gecontra-indiceerd. Acenocoumarol heeft een smalle therapeutische breedte. Farmacodynamische neveneffecten beoordeling Heeft het geneesmiddel anticholinerge effecten? (binding aan muscarinereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel sedatieve effecten? (o.a. binding aan histaminereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel orthostatische effecten? (o.a. binding aan α-receptor) Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de valneiging en/of motorische functies? (o.a. binding aan D2receptor; achteruitgang mobiliteit, valrisico en fractuurincidentie) Duizeligheid kan optreden als gevolg van een bloeding. Op theoretische gronden zou hierdoor het valrisico kunnen worden verhoogd. Heeft het geneesmiddel cardiovasculaire bijwerkingen? Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de hemostase? (bloedingsrisico) Bloeding in verschillende organen is een vaak (1- 10%) voorkomende bijwerking geassocieerd met acenocoumarol. Zeer zelden (<0,01%) wordt vasculitis gemeld. Heeft het geneesmiddel invloed op de cognitie? Vitamine K zou invloed kunnen hebben op de hersenen. Bij volwassenen is een associatie gevonden tussen toegenomen serum concentraties van vitamine K1 (fyllochinon) en betere episodische geheugenprestaties. Omdat VKAs de actieve vorm van vitamine K1 afbreken, is er mogelijk een verband 61 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol tussen VKAs en cognitieve stoornissen volgens Annweiler et al (2015). De kwaliteit van deze studie is echter onvoldoende om enige conclusie te trekken. Heeft het geneesmiddel invloed op de voedselinname? (remming hongergevoel, smaakverandering, maagbezwaren) Zelden (<0,1%) zijn verlies van eetlust of het optreden van misselijkheid en braken gemeld. Acenocoumarol kan met of zonder voedsel worden ingenomen. Vanuit de literatuur is bekend dat voedsel geen interactie op de absorptie van de actieve stof heeft. Conclusie Ephor – Farmacodynamische neveneffecten Acenocoumarol heeft als bijwerking duizeligheid, wat theoretisch het valrisico kan verhogen. Acenocoumarol heeft geen aangetoond invloed op cognitie van patiënten. Er is mogelijk een invloed op de voedselinname door de bijwerkingen. De bloedingen als bijwerking zijn bij de paragraaf ‘veiligheid’ nader beschreven. Ervaring Is het geneesmiddel geregistreerd voor de gekozen hoofdindicatie? Acenocoumarol 1 mg is geregistreerd voor de indicatie: Profylaxe en therapie van trombo-embolische aandoeningen. Welk advies voor toepassing bij kwetsbare oude patiënten wordt binnen professionele behandelrichtlijnen gegeven? Rapport Federatie van Nederlandse Trombosediensten: Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten: Als startdosis wordt een oplaaddosis (dosis die hoger is dan de te verwachte onderhoudsdosis) voor acenocoumarol en warfarine niet aanbevolen, voor fenprocoumon wel. Omdat fenprocoumon een lange halfwaardetijd heeft, duurt het zonder oplaaddosis lang voordat de concentratie is bereikt waarbij de absorptie en eliminatie gelijk zijn aan elkaar. Het is moeilijk aan te geven wanneer een startdosis een oplaaddosis is, omdat bij de start de onderhoudsdosis nog niet bekend is. Bij de hoogte van de start- en vervolgdosering zijn meerdere factoren van belang: Leeftijd en eerste INR-waarde: Hoe ouder een patiënt, hoe lager de start- en onderhoudsdosering van de VKAs gemiddeld moet zijn. De klinische toestand van de patiënt: bij ernstig zieke patiënten, het nuttigen van weinig voedsel (weinig vitamine K), leverziekte of hartfalen (rechts decompensatio) en/of een verhoogd bloedingsrisico, moet een lage startdosering worden voorgeschreven. Polymorfismen VKORC1 en CYP2C9: Een genetische variant van VKORC1 bepaalt voor een deel het verschil in hoogte van de onderhoudsdosering. De aanwezigheid van een variant van CYP2C9 staat in verband met een vertraging in het bereiken van stabiliteit na de start. De combinatie van een variant van VKORC1 én van CYP2C9 heeft instabiliteit en een verhoogd risico op een ernstige bloedingscomplicatie tot gevolg. 62 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Rapport Patiëntrelevantie en Validatieprocedure: Voor Nederland geldt de therapeutische range met een streefgebied INR 2,0-3,5. Dit is verschillend per trombosedienst, alle trombosediensten samen genomen voldoet >70% hier aan. Internationaal geldt een streefgebied met INR 2,0-3,0. In warfarine studies voldoet 60-70% hier aan. Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: De effectiviteit van vitamineK-antagonisten wordt gemeten door middel van de bepaling van de prothrombinetijd (PT). De International Normalised Ratio (INR) is een gestandaardiseerde weergave van de verlenging van de PT en geeft de mate van antistolling aan. Bij een gezond, niet behandeld persoon is de INR 1,0. Bij een INR < 2,0 is geen antitrombotisch effect te verwachten. Komt de INR waarde boven de bovengrens, dan wordt het bloedingsrisico hoger. Komt de INR beneden de ondergrens, dan neemt het risico op trombose sterk toe. Een patiënt wordt ingesteld op een streefwaarde, intensiteit, van de INR waarbij een boven- en een ondergrens (het streefgebied) zijn aangegeven. Bij een ernstige bloeding, acute ingreep of een te hoog antistollingsniveau kan vitamine K worden toegediend. Bij acenocoumarol volstaat in de regel 1-5 mg vitamine K eenmalig oraal. Vanwege de lange halfwaardetijd van fenprocoumon wordt bij fenprocoumon eerder vitamine K gegeven dan bij acenocoumarol. Bij een ernstige bloeding of spoedingreep wordt intraveneus protrombine complex, een transfusie met trombocyten of desmopressine (DDAVP (1-deamino-8-D-arginine vasopressine)) toegepast. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (2015): Het kan bij ouderen bijzonder moeilijk zijn om de beslissing te maken om te starten met anticoagulantia, vanwege een verhoogd bloedingsrisico en een hoog risico op VTE. Er ontbreken modellen waarin de verschillende risicofactoren ten opzichte van elkaar zijn afgewogen. Per patiënt zal moeten worden bepaald of tromboseprofylaxe zal moeten worden toegepast. Voor de initiële behandeling wordt gestart met subcutane laagmoleculairgewichtheparine-injecties (LMWH) en met een vitamine K-antagonist (acenocoumarol of fenprocoumon) voor de lange termijn behandeling. Het voorschrijven van een NOAC wordt vanwege de onbekendheid van de risico’s van deze middelen, omdat ze nog betrekkelijk kort op de markt zijn en er weinig ervaring in de eerste lijn mee is, niet aanbevolen. Bij een duidelijke voorkeur voor NOACs, moet de patiënt (eenmalig) een internist consulteren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (2013): De voorkeur bij atriumfibrilleren wordt gegeven aan vitamine Kantagonisten, vanwege de jarenlange ervaring met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid. Voor NOACs ontbreken de lange termijn gegevens voor effectiviteit en veiligheid, met name bij patiënten met mulitple comorbiditeit. NOACs kunnen worden overwogen bij patiënten die aan alle volgende voorwaarden voldoen: de patiënt is jonger dan 80 jaar, heeft relatief weinig comorbiditeit, een goede nierfunctie (GFR >50 ml/min) en is in staat tot goede therapietrouw. Wat is de ervaring met het geneesmiddel bij kwetsbare oude patiënten? Acenocoumarol is sinds 1956 op de markt in Nederland. Tabel 7 - totaal aantal gebruikers van acenocoumarol (mannen en vrouwen) in 2014 Werkzame stof 65-70 jaar 70-75 jaar Acenocoumarol 42.617 50.591 ≥ 75 jaar 182.447 63 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Conclusie Ephor – Ervaring Acenocoumarol wordt door de richtlijnen geadviseerd als antistollingsmiddel bij ouderen, het is een veelgebruikt antistollingsmiddel door ouderen in Nederland en al lange tijd op de markt. De lange termijn gegevens voor effectiviteit en veiligheid zijn bekend. Er zijn antidota beschikbaar, zoals vitamine-k of intraveneus protrombine complex. Gebruiksgemak Onderzoek naar toediening van acenocoumarol specifiek bij ouderen is niet bestudeerd. Door Fihn et al. (2003) is in een retrospectieve cohortstudie van de algemene populatie gedurende 3 jaar het gebruik van fenprocoumon onderzocht in vergelijking met acenocoumarol op basis van de INR waarden van patiënten. Van de 22178 geïncludeerde patiënten gebruikte 72% acenocoumarol. De INR-waarden van patiënten die fenprocoumon gebruikten, waren vaker binnen de therapeutische grens (50%), dan de INR-waarden van patiënten die acenocoumarol gebruikten (43%) OR 1,32 (95% BI 1,24-1,41). Patiënten die acenocoumarol gebruiken, komen gemiddeld om de 14 dagen een monitor bezoek afleggen bij een trombosedienst. Patiënten die fenprocoumon gebruiken, komen gemiddeld om de 16 dagen langs voor een monitor bezoek. Wanneer acenocoumarol gebruikt wordt, was vaker een doseringsaanpassing (62% van de bezoeken) nodig in vergelijking met fenprocoumon (55% van de bezoeken). De bijsluiter vermeld dat acenocoumarol voorzichtig gebruikt moet worden door ouderen, dat ouderen boven de 65 jaar vaker moeten worden gecontroleerd. Eveneens is er een aangepaste startdosering voor mensen boven de 70 jaar. Studies naar medicatie fouten, zoals fouten in de dosering van acenocoumarol, werden niet gevonden. Er is een case report gevonden met betrekking tot overdosering van acenocoumarol met dodelijke afloop. Dit betrof een 79 jarige vrouw, die per ongelijk 12 mg acenocoumarol gedurende 5 dagen innam (normale onderhoudsdosering: 1-8 mg/dag op geleide van de prothrombinetijd) (Prystupa et al., 2007). Doseringsfrequentie 1 keer per dag, iedere dag op hetzelfde tijdstip (dus met tussenpozen van 24 uur). De in te nemen dosis kan echter per dag verschillen. Tabel 8: Gebruiksgemak van acenocoumarol vergeleken met rivaroxaban en VKAs rivaroxaban acenocoumarol fenprocoumon Toedieningswijze Oraal Oraal Oraal Toedieningsfrequentie Dosering enoxaparine Injectie (s.c) 1x/dag 1x/dag 1x/dag 1x of 2x/dag 20 mg op basis van INR op basis van INR 1,5 (1x) of 1 mg/kg (2x) Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten: Patiënten wordt geadviseerd om de dosis VKA rond 18:00u in te nemen. De INR-waarde wordt bij voorkeur bepaald op dag 3 of 4. Toedieningsvorm Tabletten. Fijnmalen: Ja. 64 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Conclusie Ephor – Gebruiksgemak Acenocoumarol is een middel waarbij de patiënt nauwkeurig ingesteld moet worden op de juiste INRwaarden, om effectief en veilig te zijn. Frequent monitorbezoek bij de trombosedienst is hierbij van belang, om de waarden goed te monitoren. De hoeveelheid in te nemen tabletten per dag kan regelmatig wisselen. De tabletten kunnen worden fijngemaakt. Referenties Annweiler C, Ferland G, Barberger-Gateau P. Vitamin K antagonists and cognitive impairment: results from a cross-sectional pilot study among geriatric patients. J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2015;70(1):97101. Blin P, Dureau-Pournin C, Regis Lassalle R, Abouelfath A, Droz-Perroteau C, Moore N. A population database study of outcomes associated with vitamin K antagonists in atrial fibrillation before DOAC. Br J Clin Pharmacol 2015; 81:3:569–578. Brouwers JRBJ, Hendriks JML, Jukema GJ. Patiëntrelevantie en Validatieprocedure. Het patiёntenperspectief op antistollingsbehandeling van diep veneuze trombose en longembolie (VTE). Rapport 2013-10. ISBN 9789491526039. CBO richtlijn Diagnostiek, preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventie van arteriële trombose. 2008. ISBN: 978-90-8523-193-6. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl – SPC Acenocoumarol – RVG 04464, 50674, 113318. European Public Assessment Report (EPAR -12/11/2012– Acenocoumarol) Farmacotherapeutisch Kompas: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl Fihn SD, Gadisseur AP, Pasterkamp E. Comparison of control and stability of oral anticoagulant therapy using acenocoumarol versus phenprocoumon. Thromb Haemost 2003; 90: 260–6 Gadisseur AP, van der Meer FJ, Adriaansen HJ, et al. Therapeutic quality control of oral anticoagulant therapy comparing the short-acting acenocoumarol and the long-acting phenprocoumon. Br J Haematol 2002. 117;4:940-6. Van Geloven F, Wittebol P, Sixma JJ. Comparison of postoperative coumarin, dextran 40 and subcutaneous heparin in the prevention of postoperative deep vein thrombosis. Acta Med Scand 1977;202:367-72 Hamulyák K, Lensing AW, van der Meer J. Subcutaneous low-molecular weight heparin or oral anticoagulants for the prevention of deep-vein thrombosis in elective hip and knee replacement? Fraxiparine Oral Anticoagulant Study Group. Thromb Haemost. 1995;74(6):1428-31. 65 Beoordelingsmodel - Acenocoumarol Kennisbank KNMP: http://kennisbank.knmp.nl Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling 2.0 (LSKA): KNMP website: http://www.knmp.nl/patientenzorg/samenwerking/landelijke-standaard-keten-antistolling-2-0-lska Laszlo M, Gyõzõ D, Vendrey R. Oral Anticoagulant Therapy and Bleeding Events with Vitamin K Antagonists in Patients with Atrial Fibrillation in a Hungarian County Hospital. Med Sci Monit. 2015;21: 518-525. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (Tweede partiële herziening). Huisarts Wet 2013;56(8):392-401. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (Eerste herziening): Oudega R, Van Weert H, Stoffers HEJH, Sival PPE, Schure RI, Delemarre J, Eizenga WH. Huisarts Wet 2015;58(1):26-35. Prystupa A, Biłan A, Styliński R, Ignatowicz A. Haemobilia in the course of acenocoumarol overdosage in patient with cholelithiasis-case report. Przegl Lek. 2007;64(4-5):314-5. Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten. De kunst van het doseren. De ’state-of-the-art’ voor de antistollingsbehandeling met VKA’s in Nederland. Federatie van Nederlandse Trombosediensten. 3e versie, Voorschoten, februari 2014 Van der Meer F, Rosendaal FR, Vandenbroucke JP. Bleeding complications in oral anticoagulant therapy. An analysis of risk factors. Arch Intern Med. 1993 Jul 12;153(13):1557-62. Veiga F, Escribá A, Maluenda MP. Low molecular weight heparin (enoxaparin) versus oral anticoagulant therapy (acenocoumarol) in the long-term treatment of deep venous thrombosis in the elderly: a randomized trial. Thromb Haemost. 2000;84(4):559-64. 66 Beoordelingsmodel - Apixaban Apixaban Werkzaamheid/ effectiviteit Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie bij de kwetsbare oude patiënt? Van apixaban zijn diverse studies beschikbaar die bij patiënten ouder dan 75 jaar zijn uitgevoerd. Voor de omschrijving van de onderzoeken wordt verwezen naar bijlage V. Aantal ouderen in de onderzoeken De (sub)populatie van oudere patiënten is in sommige onderzoeken specifiek geanalyseerd. Per onderzoek is een deel van de patiënten ouder dan 75 jaar: AMPLIFY RCT: 768 patiënten ≥ 75 jaar (Geldhof et al., 2014). AMPLIFY-EXT RCT: 329 patiënten ≥ 75 jaar en 409 patiënten 65-75 jaar. (Sardar et al., 2014). ARISTOTLE RCT: 5495 patiënten >75 jaar en 7164 patiënten 65–75 jaar (Sardar et al., 2014). AVERROES RCT: 1892 patiënten >75 jaar, 2032 patiënten 65–75 jaar (Sardar et al., 2014). ARISTOTLE-J: 68 patiënten ≥ 75 jaar (Sharma et al., 2015). Tabel 1 geeft een overzicht van de studies van apixaban. Onder de kolom ‘indicatie’ is vermeld hoeveel oudere patiënten in de studie zijn geïncludeerd. Er is geen exclusie op basis van leeftijd, comorbiditeit of comedicatie. De kwaliteit van leven bij ouderen is in deze onderzoeken niet bestudeerd. Er zijn diverse onderzoeken die na toelating op de markt voor apixaban de effectiviteit en veiligheid verder gaan onderzoeken (clinicaltrials.gov). Tabel 1: overzicht van studies die apixaban vergelijken qua effectiviteit Studie Duur Indicatie Behandeling Sharma et al., 2015 Geldhof et al., 2014, 6 mnd. acute VTE apixaban 10 mg 2dd: 7 weken, 5 mg 2dd: 6 mnd. 389 Effectiviteit (aantal events) patiënten ≥ 75 jaar 7 subcutaan enoxaparine 1 mg/kg Q12h tot INR ≥2, gevolgd door warfarine dd INR 2,0-3,0 voor 6 mnd. apixaban 5 mg dd of 2,5 mg 2dd 360 13 220 5 warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,0-3,0)/aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. apixaban, 5 mg 2dd 109 11 2743 79 warfarine dd INR: 2,0-3,0 2752 109 749 patiënten ≥ 75 jaar AMPLIFY Sardar et al., 2014 12 mnd. 329 patiënten ≥ 75 jaar 409 patiënten 65-75 jaar AMPLIFY-EXT Sardar et al., 2014 ARISTOTLE acute VTE 1,8 jaar ARISTOTLE : AF en een of meer risico factoren Aantal patiënten ≥ 75 jaar OR (95% BI) Definitie effectiviteit 0,50 (0,21-1,20) Recidief VTE 0,21 (0,07-0,61) Recidief VTE 0,72 (0,54-0,97) Beroerte/SE 67 op beroerte ≥ 18 jaar 5495 patiënten >75 jaar 7164 patiënten 65–75 jaar AVERROES 1,1 jaar apixaban, 5 mg 2dd 909 20 warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,0-3,0)/aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. 983 66 apixaban, 5 mg 2dd Totaal: 3652 Totaal: 99 warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,0-3,0)/aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken.) apixaban, 5 mg 2dd Totaal: 3735 Totaal: 175 2850 79 warfarine dd INR: 2,0-3,0 2828 109 apixaban, 5 mg 2dd 45 0 warfarine dd INR: 2,0-3,0 23 2 Totaal: 2895 Totaal: 79 warfarine dd INR: 2,0-3,0 Totaal: 2851 68 patiënten ≥ 75 jaar DVT: Diep veneuze trombose VTE: Veneuze trombo-embolie AF: atrium fibrilleren SE: Systemische embolie PE: Pulmonale embolie INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis RR: Risk Ratio Totaal: 111 1892 patiënten >75jaar 2032 patiënten 65–75 jaar Samengevoeg d: ARISTOTLE & AVERROES samengevoeg d Sharma et al., 2015 ARISTOTLE AVERROES: paroxismale, of persistente AF ≥ 50 jaar 1,8 jaar ARISTOTLE : AF en een of meer risico factoren op beroerte ≥ 18 jaar 0,31 (0,19-0,52) Totaal: 0,49 (0,22-1,10) 0,71 (0,53-0,95) Beroerte/SE 5746 patiënten >75 jaar 7164 patiënten 65–75 jaar ARISTOTLE-J (fase II studie) Samengevoeg d: ARISTOTLE & ARISTOTLE-J 3 mnd. ARISTOTLE-J : niet-valvulair AF (NVAF) en een of meer risico’s op beroerte ≥ 20 jaar apixaban, 5 mg 2dd 0,05 (0,00-0,95) Totaal: 0,70 (0,52-0,93) 68 Eindpunt recidief VTE* Eindpunt beroerte/systemische embolie# * Omdat Sharma et al. (2015) en Geldhof et al. (2014) dezelfde RCT beschrijven, is de uitkomst van één studie weergegeven. # OR berekening door ADDIS wijkt (iets) af ten opzichte van OR berekening door de onderzoekartikelen. Dit kan komen doordat in de onderzoekartikelen in de berekening van de totale OR per RCT een waarde wordt toegekend in hoeverre de OR meetelt tov. het totaal (Sardar et al., 2014). Dit beïnvloed de uitkomst van de berekende totale OR. Veneuze trombose Voor de effectiviteit van apixaban in de preventie van veneuze trombose bij patiënten met veneuze trombo-embolie, is door Sharma et al. (2015) en Geldhof et al. (2014) met behulp van de AMPLIFY-trial gegevens een subgroep analyse bij patiënten van 75 jaar en ouder gedaan. Op basis van de AMPLIFY-trial kan worden aangetoond dat apixaban niet inferieur is ten opzichte van warfarine bij de oudere patiënt in de preventie van recidieve veneuze trombose (OR 0,49 95% BI 0,19-1,24). 69 Beoordelingsmodel - Apixaban Apixaban is bij ouderen niet inferieur in de preventie van veneuze trombose vergeleken met het referentiemiddel (0,21 95% BI 0,07-0,61) (Sardar et al., 2014). In dit onderzoek zijn de gegevens van de ARISTOTLE- en AVERROES-trial samengevoegd. In de ARISTOTLE-trial is als referentiemiddel warfarine 2,0 mg (aangepast tot een INR van 2,5 met streefgebied: 2,0-3,0) gebruikt. In de AVERROES-trial is als referentiemiddel aspirine (81-324 mg dagelijkse dosis) gebruikt. Dit bemoeilijkt de interpretatie van deze samengevoegde gegevens. Beroerte/systemische embolie Op basis van de gegevens van de ARISTOTLE- en AVERROES-trial, toont (Sardar et al., 2014) aan dat het risico op een beroerte of systemische embolie bij oudere patiënten die apixaban gebruiken, gelijk is aan conventionele therapie (OR 0,49 95% BI 0,22-1,10). Ter preventie van trombo-embolieën bij atriumfibrilleren bij ouderen (75 jaar en ouder) geeft apixaban in vergelijking met warfarine voor een significante vermindering (OR 0,70 95% BI 0,52-0,93) op het optreden van beroerte of systemische embolie (Sharma et al., 2015). In deze vergelijking worden de ARISTOTLE- en ARISTOTLE-J-trial samengevoegd. De ARISTOTLE-trial is een fase III onderzoek van gemiddeld 21,6 maanden, terwijl de ARISTOTLE-J-trial een fase II trial van 3 maanden is. De onderzochte patiëntengroep en de gebeurtenissen in deze trial zijn klein (apixaban: 45 patiënten, 0 patiënten met beroerte/SE versus controle: 23 patiënten, 2 patiënten met beroerte/SE), wat het statistisch onderscheidingsvermogen beperkt. Het samenvoegen van de uitkomsten van een fase II en fase III trial zorgt ervoor dat de betrouwbaarheid van de totale uitkomst over de effectiviteit voor oudere patiënten wordt beïnvloed. Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie in de algemene populatie? SPC Apixaban: De werkzaamheid van apixaban ter preventie van beroerte en systemische embolie bij volwassen patiënten met niet-valvulair atriumfibrilleren (nvAF) en een of meer additionele risicofactoren zoals: voorafgaande beroerte of TIA (transiënte ischemische aanval), leeftijd ≥ 75 jaar, hypertensie, diabetes mellitus, symptomatisch hartfalen (NYHA klasse ≥ II) is in klinische programma’s aangetoond: ARISTOTLE: apixaban versus warfarine Gedurende 20 maanden werden 18.201 patiënten (gemiddelde leeftijd 69,1 jaar, range: 62-77 jaar) blootgesteld aan 5 mg of 2,5 mg apixaban tweemaal daags. De controle groep kreeg warfarine toegediend (INR 2,0-3,0). In deze studie bereikte apixaban statistisch significant superioriteit vergeleken met warfarine in de preventie van beroerte of systemische embolie (HR 0,79 95%BI 0,66-0,95). AVERROES: apixaban versus acetylsalicylzuur Gedurende 14 maanden werden 5.598 patiënten (gemiddelde leeftijd 69,9 jaar, range: 60-79,9 jaar) blootgesteld aan 5 mg of 2,5 mg apixaban tweemaal daags. De controle groep kreeg acetylsalicylzuur toegediend, eenmaal daags 81 mg, 162 mg, 243 mg of 324 mg. In deze studie bereikte apixaban statistisch significant superioriteit vergeleken met acetylsalicylzuur in de preventie van beroerte of systemische embolie (HR 0,45 95% BI 0,32-0,62). AMPLIFY: apixaban versus enoxaparine/warfarine In deze studie zijn 5.395 patiënten (gemiddelde leeftijd 56,9 jaar, range: 40,9-72,9 jaar) blootgesteld aan apixaban 5 mg tweemaal daags gedurende 6 maanden, of aan enoxaparine 1 mg/kg tweemaal daags subcutaan, gedurende minstens 5 dagen (tot INR ≥ 2) en warfarine (INR 2,0-3,0) oraal gedurende 6 maanden. 70 Beoordelingsmodel - Apixaban Apixaban is non-inferieur aan enoxaparine/warfarine voor recidief symptomatische VTE (nietfatale DVT of niet-fatale PE) of VTE gerelateerde sterfte (RR 0,84 95% BI 0,60-1,18). AMPLIFY-EXT: apixaban versus warfarine/aspirine In deze studie zijn 2.482 patiënten (gemiddelde leeftijd 56,7 jaar, range: 41,4-72,1 jaar) blootgesteld aan 2,5 mg of 5 mg apixaban tweemaal daags oraal, of als controle: warfarine/ aspirine gedurende 12 maanden na afronden van 6 tot 12 maanden van initiële behandeling met anticoagulantia. Apixaban is in beide doseringen: 2,5 mg tweemaal daags (RR 0,24 95% BI 0,15-0,40) en 5 mg tweemaal daags (RR 0,19 95% BI 0,11-0,33) statistisch superieur aan de controle in het primaire eindpunt van symptomatische, recidief VTE (niet-fatale DVT of niet-fatale PE) of overlijden. College voor zorgverzekeringen rapport - GVS-rapport 13/05 apixaban: Apixaban heeft een gelijke therapeutische waarde als dabigatran bij de preventie van beroerte of systemische embolie bij volwassen patiënten met niet-valvulair atriumfibrilleren met één of meer risicofactoren. Apixaban kan als onderling vervangbaar worden beschouwd met dabigatran en rivaroxaban. Wat is de number needed to treat bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? De number needed to treat geeft het aantal patiënten aan dat behandeld moet worden met apixaban ten opzichte van het middel waarmee het vergeleken is om 1 event te voorkomen gedurende de studieperiode. Dit kan alleen worden berekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Tabel 2: overzicht van studies naar apixaban en number needed to treat Studie Indicatie Behandeling Tijdsduur Aantal patiënten ≥ 75 jaar Aantal patiënten ≥ 75 jaar ziek Aantal patiënten ≥ 75 jaar niet ziek Geldhof et al., 2014 DVT of PE apixaban 10 mg 2dd: 7 weken, 5 mg 2dd: 6 mnd. 12 mnd. 389 7 (1,7%) 382 (98,3%) 360 13 (3,6%) 347 (96,4%) 220 5 (2,3%) 215 (97,7%) 109 11 (10,1%) 98 (89,9%) Sharma et al., 2015 Sardar et al., 2014 DVT of PE subcutaan enoxaparine 1 mg/kg Q12h tot INR ≥2, gevolgd door warfarine dd INR 2,0-3,0 voor 6 mnd. apixaban 5 mg dd of 2,5 mg 2dd controle: warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,0-3,0) /aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. 1,8 jaar Verschil ziekte bij behandeld / controle ARR 1,9% Number needed to treat 7,8% 13 53 71 Sardar et al., 2014 Sharma et al., 2015 AF apixaban, 5 mg 2dd AF controle: warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,0-3,0) /aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken.) apixaban, 5 mg 2dd warfarine dd INR: 2,03,0 1,8 jaar 1,8 jaar 3652 99 (2,7%) 3553 (97,2%) 3735 175 (4,7%) 3560 (95,3%) 2895 79 (2,7%) 2816 (97,3%) 2851 111 (3,9%) 2% 50 1,2% 83 2704 (96,1%) DVT: Diep veneuze trombose AF: Atrium fibrilleren PE: pulmonale embolie INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis ARR: Absolute Risco Reductie Veneuze trombose Er moeten 53 patiënten met apixaban behandeld worden gedurende 12 maanden, om 1 event meer te voorkomen dan met enoxaparine/warfarine (Geldhof et al., 2014 en Sharma et al., 2015) Er moeten 13 patiënten behandeld worden met apixaban gedurende 1,8 jaar, om 1 event meer te voorkomen dan met warfarine of aspirine (Sardar et al., 2014) Beroerte/systemische embolie Er moeten 50 patiënten behandeld worden met apixaban gedurende 1,8 jaar, om 1 event meer te voorkomen dan met warfarine of aspirine (Sardar et al., 2014). Er moeten 83 patiënten behandeld worden met apixaban gedurende 1,8 jaar, om 1 event meer te voorkomen dan met warfarine (Sharma et al., 2015). Wat is de time to benefit bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? (alleen van toepassing bij geneesmiddelen die ter preventie worden voorgeschreven) De time to benefit voor apixaban is bij ouderen lastig te bepalen, omdat er verschillende referentiemiddelen zijn gebruikt in de studies (warfarine/ aspirine), maar geen placebo. Voor veneuze trombose is de time to benefit 12 maanden of minder. De time to benefit voor de preventie van beroerte/ systemische embolie kan al bij ongeveer 1 jaar worden bereikt. De kortste studieduur die effect liet zien is 1,1 jaar. Conclusie Ephor - effectiviteit Apixaban is niet inferieur voor patiënten van 75 jaar in ouder in de preventie van veneuze trombose en beroerte/systemische embolie, in vergelijking met de controle (enoxaparine/ warfarine/ aspirine). Er zijn weinig studiedata die apixaban alleen vergelijken met warfarine. De vergelijking van apixaban met gecombineerde middelen of verschillende middelen, waaronder aspirine, toevoeging van data uit een fase II trial, de kleine onderzoeksgroepen en het lage aantal events beïnvloeden de betrouwbaarheid van de uitkomsten. De number needed to treat getallen om 1 event extra met apixaban, in vergelijking tot de andere middelen, te voorkomen zijn hoog. 72 Beoordelingsmodel - Apixaban Veiligheid Wat zijn de belangrijkste relevante bijwerkingen bij kwetsbare ouderen? Waar mogelijk worden deze vertaald naar incidentiecijfer of number needed to harm. Tabel 3 toont de vergelijkende studies met apixaban qua veiligheid. Tabel 3 – overzicht van RCTs die apixaban vergeleken hebben qua veiligheid – ernstige bloedingen Studie Indicatie Duur Behandeling Sharma et al., 2015 Geldhof et al., 2014 AMPLIFY: acute VTE ≥ 18 jaar 6 mnd. apixaban, 10 mg 2dd voor 7 weken, daarna 5mg 2dd voor 6 mnd. 398 Aantal bloedingen bij patiënten ≥ 75 jaar 4 enoxaparin 5 dagen, gevolgd door warfarine INR 2,0-3,0 voor 6 mnd. 370 16 apixaban, 5 mg 2dd 2836 151 warfarine dd INR: 2,03,0 2819 224 apixaban, 10 mg 2dd voor 7 weken, daarna 5mg 2dd voor 6 mnd. Totaal: 3234 Totaal: 155 warfarine dd INR: 2,03,0 apixaban, 5 mg 2dd Totaal: 3189 Totaal: 240 2542 151 warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,0-3,0) /aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. 2393 224 apixaban, 5 mg 2dd 909 26 warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,0-3,0) /aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. 983 24 Totaal: 3451 Totaal: 177 AMPLIFY ARISTOTLE 768 patiënten ≥ 75 jaar ARISTOTLE : AF en een of meer risico factoren op beroerte ≥ 18 jaar AMPLIFY & ARISTOTLE samengevoe gd Indicatie VTE en AF Sardar et al., 2014 ARISTOTLE : AF en een of meer risico factoren op beroerte ≥ 18 jaar ARISTOTLE AVERROES 4935 patiënten >75 jaar 7164 patiënten 65–75 jaar AVERROES: paroxismale, of persistente AF ≥ 50 jaar ARISTOTLE & 1892 patiënten >75jaar 2032 patiënten 1,8 jaar 1,8 jaar 1,1 jaar apixaban, 5 mg 2dd Aantal patiënten ≥ 75 jaar OR (95% BI) Definitie bloedingen 0,27 (0,11-0,66) Ernstige bloedingen 0,65 (0,53-0,81) Totaal: 0,63 (0,51-0,77) 0,61 (0,49-0,76) Ernstige of klinisch relevante bloedingen 1,18 (0,67-2,06 Totaal: 0,80 73 AVERROES samengevoe gd 65–75 jaar (0,43-1,51) warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,0-3,0) /aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. Totaal: 3376 Totaal: 248 VTE: Veneuze trombo-embolie AF: atrium fibrilleren SE: Systemische embolie INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis Veneuze trombose Bij de behandeling van oudere patiënten met atriumfibrilleren verminderde apixaban significant het risico op ernstige bloedingen in vergelijking met warfarine bij patiënten van 75 jaar en ouder in de AMPLIFY RCT (Geldhof et al., 2014, Sharma et al., 2015). Bij de samenvoeging van AMPLIFY en ARISTOTLE komen bij het gebruik van apixaban in vergelijking met warfarine ook minder bloedingen voor (OR: 0,63 95% BI 0,51-0,77) (Sharma et al., 2015). Beroerte of systemische embolie Voor de preventie van beroerte of systemische embolie bij ouderen van 75 jaar en ouder is het risico op ernstige bloedingen of klinisch relevante bloedingen bij het gebruik van apixaban niet groter in vergelijking met conventionele therapie (OR 0,80 95% BI 0,43-1,51) (Sardar et al., 2014). Diverse bloedingen Door Sharma et al. (2015) zijn op basis van gegevens uit klinische trials de kans op diverse bloedingen die voorkomen bij patiënten van 75 jaar en ouder in vergelijking met de totale populatie beschreven. Deze onderzoeken staan niet in de tabel, maar zijn hieronder per soort bloeding beschreven: Gastro-intestinale bloedingen: In een cohortstudie in de praktijk is apixaban is geassocieerd met een statistische significant verlaagd risico op een gastro-intestinale bloeding (HR 0,51 95% BI 0,37-0,70) in vergelijking met warfarine (Yao et al., 2016). Intracraniale bloeding: Bij ouderen is er een significante vermindering in risico op intracraniale bloed ingen voor apixaban (OR 0,38 95% BI 0,24–0,59) in vergelijking met warfarine (Sharma et al., 2015). In een cohortstudie in de praktijk is apixaban is geassocieerd met een statistische significant verlaagd risico op intracraniale bloeding volgens Yao et al. (2016) (HR 0,24 95% BI 0,12-0,50) en Larsen et al. (2016) (HR 0,72 95% BI 0,40-1,30), in vergelijking met warfarine. Ernstige en klinisch relevante bloedingen: voor ouderen is het risico significant verminderd voor apixaban op ernstige 0,63 (0,51-0,77) en klinisch relevante bloedingen (OR 0,64 95% BI 0,54-0,76) in vergelijking met warfarine (Sharma et al., 2015). Dodelijke bloedingen: Voor ouderen is het risico op dodelijke bloedingen niet significant verschillend voor apixaban in vergelijking met warfarine (OR 0,80 95% BI 0,22-2,94) (Sharma et al., 2015). Number needed to harm De number needed to harm (NNH) geeft het aantal patiënten aan dat moet worden behandeld om 1 schadelijk event te veroorzaken. Hiervoor zijn alleen de studies geïncludeerd, die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. 74 Beoordelingsmodel - Apixaban De meeste studies vergelijken apixaban niet met placebo, daardoor kan de number needed to harm (NNH) niet worden bepaald. Alleen Sardar et al. (2014) heeft apixaban met warfarine/aspirine vergeleken, zodat hiervoor de NNH is berekend, zie tabel 4. Tabel 4: Number needed to harm voor apixaban vergeleken met warfarine Studie Behandeling Tijdsduur ≥ 75 jaar Sardar et al., 2014 apixaban, 5 mg 2dd 1,8 jaar Indicatie AF warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,0-3,0) /aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. Aantal patiënten 3451 Aantal patiënten bloeding ≥ 75 jaar 177 (5,2%) Aantal patiënten geen bloeding ≥ 75 jaar 3274 (94,8%) 3376 248 (7,3%) 3128 (92,7%) Verschil bloeding bij behandeld/ controle ARR 2,1% Number needed to harm 48 Er moeten 48 patiënten met apixaban behandeld worden gedurende meer dan 1,8 jaar, om 1 schadelijk event (ernstige of klinisch relevante bloedingen) minder te veroorzaken dan met warfarine/aspirine (Sardar et al., 2014). Veiligheid in de algemene populatie SPC Apixaban: De veiligheid van apixaban ter preventie van beroerte en systemische embolie bij volwassen patiënten met niet-valvulair atriumfibrilleren (nvAF) en een of meer additionele risicofactoren zoals: voorafgaande beroerte of TIA (transiënte ischemische aanval), leeftijd ≥ 75 jaar, hypertensie, diabetes mellitus, symptomatisch hartfalen (NYHA klasse ≥ II) is in twee klinische programma’s aangetoond: ARISTOTLE: apixaban versus warfarine Gedurende 20 maanden werden 18.201 patiënten (gemiddelde leeftijd 69,1 jaar) blootgesteld aan 5 mg of 2,5 mg apixaban tweemaal daags. De controle groep kreeg warfarine toegediend (INR 2,0-3,0). In deze studie bereikte apixaban statistisch significant superioriteit vergeleken met warfarine in de preventie van ernstige bloedingen (HR 0,69 95% BI 0,60-0,80) en overlijden (HR 0,89 95% BI 0,80-1,00). AVERROES: apixaban versus acetylsalicylzuur Gedurende 14 maanden werden 5.598 patiënten (gemiddelde leeftijd 69,9 jaar) blootgesteld aan 5 mg of 2,5 mg apixaban tweemaal daags. De controle groep kreeg acetylsalicylzuur toegediend, eenmaal daags 81 mg, 162 mg, 243 mg of 324 mg. Er was geen statistisch significant verschil in de incidentie van ernstige bloedingen (HR 1,54 95% BI 0,96-2,45) tussen apixaban en acetylsalicylzuuracetylsalicylzuur. AMPLIFY: apixaban versus enoxaparine/warfarine In deze studie zijn 5.395 patiënten (gemiddelde leeftijd 56,9 jaar) blootgesteld aan apixaban 5 mg tweemaal daags gedurende 6 maanden, of aan enoxaparine 1 mg/kg tweemaal daags subcutaan, gedurende minstens 5 dagen (tot INR ≥ 2) en warfarine (INR 2,0-3,0) oraal gedurende 6 maanden. Apixaban is statistisch superieur aan enoxaparine/warfarine in de preventie van ernstige bloedingen (RR 0,31, 95% BI 0,17-0,55). 75 Beoordelingsmodel - Apixaban AMPLIFY-EXT: apixaban versus warfarine/aspirine In deze studie zijn 2.482 patiënten (gemiddelde leeftijd 56,7 jaar) blootgesteld aan 2,5 mg of 5 mg apixaban tweemaal daags oraal, of als controle: warfarine/ aspirine gedurende 12 maanden na afronden van 6 tot 12 maanden van initiële behandeling met anticoagulantia. Apixaban is in beide doseringen: 2,5 mg tweemaal daags (RR 0,49 95% BI 0,09-2,64) en 5 mg tweemaal daags (RR 0,25 95% BI 0,03-2,24) niet statistisch verschillend van de placebo. Lareb Via Lareb ontvingen we informatie over het aantal bijwerkingen bij patiënten van 75 jaar en ouder. Op 14 december 2015 zijn voor apixaban 45 meldingen bij ouderen gemeld, waarvan 13 ernstige meldingen. De eerste melding stamt uit 2013. Tabel 5 - totaal aantal meldingen bij Lareb op apixaban Apixaban Aantal meldingen 85 Waarvan ernstige meldingen 29 Aantal meldingen (71 jaar en ouder) 45 Waarvan ernstige meldingen (71 jaar en ouder) 13 2013 Jaar van eerste melding (71 jaar en ouder) Geneesmiddeleninteractie en neusbloeding zijn bij ouderen het meest gemeld als bijwerking. Tabel 6 - Lareb meldingen op apixaban bij patiënten van 71 jaar en ouder Bijwerking Geneesmiddeleninteractie Neusbloeding (epistaxis) Aantal meldingen (71 jaar en ouder) 4 3 Conclusie Ephor - veiligheid Apixaban is voor patiënten van 75 jaar en ouder minstens zo veilig in vergelijking met de controle (warfarine/ aspirine, enoxaparine) en geeft mogelijk minder ernstige bloedingen. Deze gegevens zijn op basis van data van klinische trials. De vraag is of dit in de dagelijkse praktijk ook zo is. Bij Lareb zijn meldingen ontvangen van bijwerkingen bij apixaban, waarvan ongeveer de helft bij ouderen is gemeld. De meest gemelde bijwerking bij ouderen zijn geneesmiddeleninteractie en neusbloeding. 76 Beoordelingsmodel - Apixaban Interacties Welke belangrijke geneesmiddelinteracties zijn te verwachten die bij kwetsbare ouderen extra risico’s opleveren? KNMP Kennisbank Geneesmiddelinteracties: Ja/Ja Apixaban + Inductoren Apixaban + Ketoconazol/Diltiazem NOACs en NSAIDs Telaprevir + gecontraindiceerde middelen Cobicistat + let op middelen Dasabuvir/Viekirax + let op middelen Ritonavir + gecontraindiceerde middelen Lopinavir + gecontraindiceerde middelen Bocepravir + gecontraindiceerde middelen Simeprevir + let op middelen Efavirenz + 'let op effectiviteit middelen' Etravirine + 'let op effectiviteit middelen' Nevirapine + 'let op effectiviteit middelen' De SPCs van apixaban (2,5 mg, 5 mg) vermelden belangrijke geneesmiddelen interacties met: Antistollingsmiddelen, plaatjesaggregatieremmers en NSAID’s: Als gevolg van een verhoogd bloedingsrisico is gelijktijdige behandeling met andere antistollingsmiddelen gecontra-indiceerd. Gelijktijdige toediening van apixaban wordt niet aangeraden met middelen die met ernstige bloedingen worden geassocieerd zoals: trombolytische middelen, GPIIb/IIIareceptorantagonisten, thiënopyridinen (bijv. clopidogrel), dipyridamol, dextran en sulfinpyrazon. Gelijktijdig gebruik met plaatjesaggregatieremmers, verhoogt het risico op bloedingen. Na een operatie wordt het gelijktijdige gebruik van plaatjesaggregatieremmers en apixaban niet aanbevolen. Bij patiënten met atriumfibrilleren en aandoeningen waarbij antistollingsbehandeling met een of meer middelen nodig is, dient een nauwkeurige afweging plaats te vinden van de potentiële voordelen tegen de potentiële risico's voordat deze behandeling gecombineerd wordt met apixaban. Voorzichtigheid is vereist bij de gelijktijdige toediening van apixaban met NSAID’s, waaronder acetylsalicylzuur, bij oudere patiënten vanwege een mogelijk hoger bloedingsrisico. Het gebruik van apixaban wordt niet aangeraden bij patiënten die gelijktijdig systemisch worden behandeld met sterke remmers van zowel CYP3A4 als P-glycoproteine (P-gp), zoals azole antimycotica (bijv. ketoconazol, itraconazol, voriconazol en posaconazol) en hivproteaseremmers (bijv. ritonavir). Bij patiënten die gelijktijdige systemische behandeling met sterke inductoren van zowel CYP3A4 als P-gp krijgen, zijn de volgende aanbevelingen van toepassing: - voor de preventie van VTE bij electieve heup of knievervangingsoperatie, voor de preventie van beroerte en systemische embolie bij patiënten met NVAF en voor de preventie van herhaalde DVT en PE dient apixaban met voorzichtigheid te worden gebruikt; - voor de behandeling van DVT en PE dient apixaban niet te worden gebruikt omdat de werkzaamheid verminderd kan zijn. Van werkzame bestanddelen die niet worden beschouwd als sterke remmers van zowel CYP3A4 77 Beoordelingsmodel - Apixaban als Pgp, (bijv. diltiazem, naproxen, amiodaron, verapamil, kinedine), wordt verwacht dat ze de plasmaconcentraties van apixaban in mindere mate verhogen. Er is geen dosisaanpassing voor apixaban nodig bij gelijktijdige toediening met minder krachtige remmers van CYP3A4 en/of P-gp. Gelijktijdige toediening van apixaban met rifampicine, een sterke inductor van zowel CYP3A4 als Pgp, leidde tot een afname van ongeveer 54% en 42% in respectievelijk de gemiddelde AUC en de gemiddelde Cmax van apixaban. Het gelijktijdige gebruik van apixaban met andere sterke CYP3A4- en P-gp-inductoren (bijv. fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital of sint-janskruid) kan ook leiden tot verlaagde plasmaconcentraties van apixaban. Er is geen dosisaanpassing voor apixaban nodig tijdens gelijktijdige behandeling met dergelijke middelen. Actieve kool: Het toedienen van actieve kool vermindert de blootstelling aan apixaban Conclusie Ephor - interacties De werking van apixaban kan worden versterkt of verzwakt door verschillende middelen. Het interactiepotentieel is middelgroot. Contra-indicaties Zijn er belangrijke contra-indicaties? KNMP Kennisbank Contra-indicaties: Ja/Ja Stollingsstoornis - Antithrombotica kunnen bij patiënten met een stollingsstoornis het risico op bloedingscomplicaties verhogen Hersenbloeding (CVA) - Antithrombotica kunnen het risico op een hersenbloeding verhogen Hemodialyse - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Dialyse peritoneaal - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Ulcus pepticum - Antistollingsmiddelen verlengen de stollingstijd waardoor een bloeding bij een bloedend ulcus moeilijk te stoppen is Porfyrie - Er is onvoldoende onderbouwing voor de veiligheid van dit geneesmiddel bij porfyrie Hypertensie - Antithrombotica kunnen het risico op intracraniale bloedingen vergroten. Hypertensie verhoogt dit risico ook. Samen kan dit risico extra verhoogd zijn. Het is daarom van belang dat de bloeddruk goed onder controle is De SPCs van apixaban (2,5 mg en 5 mg) vermelden belangrijke contra-indicaties bij: Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de hulpstoffen Actieve klinisch significante bloedingen Leverziekte die gepaard gaat met coagulopathie en een klinisch relevant bloedingsrisico Laesie of aandoening indien beschouwd als een verhoogde risicofactor voor ernstige bloedingen. Hieronder kunnen huidige of recente gastro-intestinale ulceratie, aanwezigheid van maligne neoplasmata met een hoog risico op bloedingen, recent letsel aan hersenen of ruggenmerg, recente operatie aan hersenen, ruggenmerg of ogen, recente intracraniale bloeding, aanwezigheid van of verdenking van oesofageale varices, arterioveneuze malformaties, vasculaire aneurysma's of ernstige vasculaire afwijkingen in de hersenen of in het ruggenmerg vallen 78 Beoordelingsmodel - Apixaban Gelijktijdige behandeling met andere antistollingsmiddelen, zoals ongefractioneerde heparine, laag moleculair gewicht heparine (enoxaparine, dalteparine etc.), heparinederivaten (fondaparinux etc.), orale antistollingsmiddelen (warfarine, rivaroxaban, dabigatran etc.), behalve in het specifieke geval van veranderen van anticoagulans of indien ongefractioneerde heparine wordt gegeven in doses die nodig zijn om een centraal veneuze of arteriële katheter open te houden. Conclusie Ephor – contra-indicaties Bij het gebruik van apixaban moet rekening worden gehouden met diverse contra-indicaties. Farmacokinetische beoordeling Studies naar de farmacokinetiek bij enkelvoudige dosering zijn beschikbaar voor apixaban, waarbij gegevens van de subpopulatie van 65 jaar en ouder geanalyseerd zijn. Apixaban wordt niet uitgebreid gemetaboliseerd in de mens. Apixaban induceert of remt niet cytochroom P450 (CYP) enzymen en interfereert ook niet met het transport van P-gp substraten. Geeft een eventuele aanwezige lange halfwaardetijd aanleiding tot accumulatie? Apixaban wordt snel geabsorbeerd, waarbij de maximale concentraties binnen 3 tot 4 uur na tabletinname voorkomen. Apixaban bindt voor ongeveer 87% aan plasma-eiwit. Apixaban heeft een totale klaring van ongeveer 3,3 l/uur en een halfwaardetijd van ongeveer 12 uur. Is de eliminatie van het geneesmiddel afhankelijk van de nierfunctie? Voor alle NOACs is bij een eerste uitgifte het van belang om de nierfunctie te bepalen. Er zijn doseringsaanpassingen nodig bij (ernstig) verminderde nierfunctie. Van de bij mensen toegediende dosis apixaban werd ongeveer 25% teruggevonden als metabolieten, waarbij het merendeel werd teruggevonden in de feces. Ongeveer 27% van de totale klaring van apixaban is terug te voeren op renale excretie. Er is geen dosisaanpassing nodig bij patiënten met lichte of matige nierinsufficiëntie. Beperkte klinische gegevens bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 15 – 29 ml/min) toont aan dat apixaban plasmaconcentraties zijn verhoogd bij deze patiënten. Dit kan leiden tot een verhoogd bloedingsrisico. Bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 15-29 ml/min) zijn de volgende aanbevelingen van toepassing: - voor de preventie van VTE bij electieve knie- of heupvervangingsoperatie, voor de behandeling van DVT, behandeling van PE en preventie van herhaalde DVT en PE, dient apixaban met voorzichtigheid te worden gebruikt; - voor de preventie van beroerte en systemische embolie bij patiënten met NVAF dienen patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 15-29 ml/min) de lagere dosis apixaban 2,5 mg tweemaal daags te krijgen. Patiënten met serumcreatinine ≥ 1,5 mg/dl (133 micromol/l, in combinatie met een leeftijd ≥ 80 jaar of een lichaamsgewicht ≤ 60 kg, dienen ook de lagere dosis apixaban 2,5 mg tweemaal daags te krijgen. Omdat er geen klinische ervaring is bij patiënten met een creatinineklaring < 15 ml/min of bij patiënten die dialyse ondergaan, wordt apixaban niet aangeraden bij deze patiënten. 79 Beoordelingsmodel - Apixaban Heeft het geneesmiddel een smalle therapeutische breedte? Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: NOACs hebben een smalle therapeutische breedte. Conclusie Ephor – Farmacokinetiek Apixaban heeft een gemiddelde halfwaardetijd. Voor patiënten met een lichte of matig verminderde nierfunctie zijn geen doseringsaanpassingen nodig, maar dit is wel nodig bij een ernstig verminderde nierfunctie. Apixaban heeft een grotere therapeutische breedte dan vitamine k-antagonisten. Farmacodynamische neveneffecten beoordeling Heeft het geneesmiddel anticholinerge effecten? (binding aan muscarinereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel sedatieve effecten? (o.a. binding aan histaminereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel orthostatische effecten? (o.a. binding aan α-receptor) Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de valneiging en/of motorische functies? (o.a. binding aan D2receptor; achteruitgang mobiliteit, valrisico en fractuurincidentie) Duizeligheid kan optreden als gevolg van een bloeding. Op theoretische gronden zou hierdoor het valrisico kunnen worden verhoogd. Heeft het geneesmiddel cardiovasculaire bijwerkingen? Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de hemostase? (bloedingsrisico) Een hogere leeftijd kan gepaard gaan met een verhoogd bloedingsrisico. Toediening van apixaban dient te worden stopgezet als ernstige bloeding optreedt. Er is geen antidotum beschikbaar. Wanneer apixaban wordt gebruikt ter voorkoming van trombo-embolieën zijn de meest (0,1-10%) voorkomende bijwerkingen anemie (lage aantallen rode bloedcellen), bloedingen, kneuzingen (blauwe plekken). Bij gebruik ter voorkoming van beroertes of systemische embolie zijn de meest voorkomende bijwerkingen neusbloedingen, kneuzingen, bloed in de urine, blauwe plekken en bloedingen, met name in darmen ogen, endeldarm en tandvlees. Wanneer apixaban wordt gebruikt voor de behandeling van diepe veneuze trombose en longembolie en preventie van een herhaald optreden van diepe veneuze trombose en longembolie, zijn de meest voorkomende bijwerkingen bloedingen, blauwe plekken, kneuzingen, neusbloedingen, bloedingen in darm, endeldarm of tandvlees en bloed in de urine. Apixaban mag niet worden gebruikt bij patiënten die actieve bloedingen hebben of een leveraandoening die tot problemen met de bloedstolling en een verhoogd risico op bloedingen leidt. 80 Beoordelingsmodel - Apixaban Apixaban mag ook niet worden gebruikt bij patiënten met aandoeningen die een risico op ernstige bloeding inhouden, zoals een darmzweer, of door patiënten die met andere antistollingsgeneesmiddelen worden behandeld, behalve in specifieke omstandigheden. Heeft het geneesmiddel invloed op de cognitie? Soms (0,1-1%) of zelden (<0,1%) kan een bloeding in de hersenen optreden. Heeft het geneesmiddel invloed op de voedselinname? (remming hongergevoel, smaakverandering, maagbezwaren) Wanneer apixaban wordt gebruikt ter voorkoming van trombo-embolieën, was een vaak (0,1-10%) voorkomende bijwerking misselijkheid. Inname met voedsel heeft geen effect op de AUC of Cmax van apixaban 10 mg. Apixaban kan daarom met en zonder voedsel worden ingenomen. Conclusie Ephor – Farmacodynamische neveneffecten Apixaban heeft als bijwerking duizeligheid, wat theoretisch het valrisico kan verhogen. Apixaban heeft als vaak voorkomende bijwerking misselijkheid, wat invloed kan hebben op de voedselinname. De bloedingen als bijwerking zijn bij veiligheid nader beschreven. Ervaring Is het geneesmiddel geregistreerd voor de gekozen hoofdindicatie? Apixaban 2,5 mg en 5 mg zijn beide geregistreerd voor de indicaties: Preventie van beroerte en systemische embolie bij volwassen patiënten met niet-valvulair atriumfibrilleren (nvAF), met een of meer risicofactoren, zoals een eerdere beroerte of transiënte ischemische aanval (TIA); leeftijd ≥ 75 jaar; hypertensie; diabetes mellitus; symptomatisch hartfalen (NYHA klasse ≥ II). Behandeling van diepveneuze trombose (DVT) en pulmonaire embolie (PE) en preventie van herhaalde DVT en PE bij volwassenen. Apixaban 2,5 mg is geregistreerd voor de indicatie: Preventie van veneuze trombo-embolische voorvallen (VTE) bij volwassen patiënten die een electieve heup- of knievervangingsoperatie hebben ondergaan. Welk advies voor toepassing bij kwetsbare oude patiënten wordt binnen professionele behandelrichtlijnen gegeven? Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: NOACs hebben een smalle therapeutische breedte. De zorg rondom de patiënten die een NOAC gebruiken, komt overeen met de zorg voor patiënten die VKA gebruiken. Een verschil is dat bij een NOAC het klinische effect niet meer routinematig gecontroleerd hoeft te worden, hierdoor vervalt de rol van de trombosedienst in de ketenzorg. De NOACs worden in vaste doseringen voorgeschreven, zodat INR-controles niet meer nodig zijn. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (2015): Het kan bij ouderen bijzonder moeilijk zijn om de beslissing te maken om te starten met anticoagulantia, vanwege een verhoogd bloedingsrisico en een hoog risico op VTE. Er ontbreken modellen waarin de verschillende risicofactoren ten opzichte van elkaar zijn afgewogen. Per patiënt zal moeten worden bepaald of tromboseprofylaxe zal moeten worden toegepast. 81 Beoordelingsmodel - Apixaban Voor de initiële behandeling wordt gestart met subcutane laagmoleculairgewichtheparine-injecties (LMWH) en met een vitamine K-antagonist (acenocoumarol of fenprocoumon) voor de lange termijn behandeling. Het voorschrijven van een NOAC wordt vanwege de onbekendheid van de risico’s van deze middelen, omdat ze nog betrekkelijk kort op de markt zijn en er weinig ervaring in de eerste lijn mee is, niet aanbevolen. Bij een duidelijke voorkeur voor NOACs, moet de patiënt (eenmalig) een internist consulteren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (2013): De voorkeur bij atriumfibrilleren wordt gegeven aan vitamine Kantagonisten, vanwege de jarenlange ervaring met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid. Voor NOACs ontbreken de lange termijn gegevens voor effectiviteit en veiligheid, met name bij patiënten met mulitple comorbiditeit. NOACs kunnen worden overwogen bij patiënten die aan alle volgende voorwaarden voldoen: de patiënt is jonger dan 80 jaar, heeft relatief weinig comorbiditeit, een goede nierfunctie (GFR >50 ml/min) en is in staat tot goede therapietrouw. Wat is de ervaring met het geneesmiddel bij kwetsbare oude patiënten? Apixaban is sinds 18 mei 2011 internationaal op de markt. Tabel 7 - totaal aantal gebruikers van apixaban (mannen en vrouwen) in 2014 Werkzame stof 65-70 jaar 70-75 jaar ≥ 75 jaar 959 1.623 Apixaban 1.095 Conclusie Ephor – Ervaring Apixaban is recent op de markt, zodat de effecten en bijwerkingen op de lange termijn nog niet bekend zijn. Daarnaast ontbreekt een specifiek antidotum. Dit middel wordt daarom nog niet geadviseerd door de richtlijnen. Gebruiksgemak Zorg instituut Nederland rapport – Apixaban: Een voordeel van apixaban ten opzichte van de LMWH’s en fondaparinux is de orale toedieningsvorm. Ten opzichte van de vitamine K-antagonisten is een voordeel een gunstiger interactieprofiel en het niet noodzakelijk zijn van laboratoriumcontroles. Nadelen zijn het ontbreken van een specifiek antidotum. De beperkte ervaring zorgt ervoor dat de effecten en bijwerkingen op de lange termijn nog niet zijn vastgesteld. Doseringsfrequentie Tabel 8 - dosering van apixaban per indicatie Apixaban Doseringsschema Behandeling van DVT of PE Preventie van herhaalde DVT en/of PE na afronden van 6 maanden behandeling van DVT of PE 10 mg tweemaal daags gedurende de eerste 7 dagen gevolgd door 5 mg tweemaal daags 2,5 mg tweemaal daags Maximale dagelijkse dosering 20 mg 10 mg 5 mg 82 Beoordelingsmodel - Apixaban De duur van de totale behandeling dient per individu te worden bepaald na zorgvuldig afwegen van het behandelvoordeel tegen het risico op bloedingen. Onderzoek naar toediening van apixaban bij ouderen is nog niet bestudeerd. De bijsluiter vermeld voor ouderen dat toediening van apixaban met aspirine een verhoogd risico op bloedingen kan veroorzaken en dat voor patiënten van 80 jaar en ouder een aangepaste dosering van toepassing is. Studies naar medicatie fouten, zoals fouten in de dosering van apixaban, werden niet gevonden. Toedieningsvorm Tabletten (filmomhuld). Fijnmalen: ja Conclusie Ephor – gebruiksgemak Apixaban is oraal toe te dienen. Vergeleken met vitamine K-antagonisten is er een tweemaal daagse vaste dosering en ontbreekt de noodzaak van routinematige controles bij de trombosedienst. Apixaban mag fijngemalen worden. Referenties College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl – SPC Eliquis 2,5 mg/5 mg filmomhulde tabletten - EU/1/11/691/001-015 – Datum van goedkeuring 18 mei 2011 College voor zorgverzekeringen rapport – GVS-rapport 13/05 apixaban (Eliquis®) Graaf van der M. datum: 4 februari 2013. European Public Assessment Report (EPAR) – Apixaban - Eliquis - EMA/439534/2014 EMEA/H/C/002148 - laatst bijgewerkt in 09-2014. Farmacotherapeutisch Kompas: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl Geldhof V, Vandenbriele C, Verhamme P, Vanassche T. Venous thromboembolism in the elderly: efficacy and safety of non-VKA oral anticoagulants. Thrombosis Journal 2014;12:21. Kennisbank KNMP: http://kennisbank.knmp.nl Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling 2.0 (LSKA): KNMP website: http://www.knmp.nl/patientenzorg/samenwerking/landelijke-standaard-keten-antistolling-2-0-lska Leidraad begeleide introductie nieuwe orale antistollingsmiddelen - Werkgroep NOACs van de wetenschappelijke verenigingen en Orde van Medisch Specialisten. 9 november 2012. website: http://www.demedischspecialist.nl/nieuws/leidraad-voor-zorgvuldige-introductie-nieuweantistollingsmiddelen Larsen, T. B., Skjøth, F., Nielsen, P. B., Kjældgaard, J. N., & Lip, G. Y. (2016). Comparative effectiveness and safety of non-vitamin K antagonist oral anticoagulants and warfarin in patients with atrial fibrillation: propensity weighted nationwide cohort study. BMJ, 353, i3189. 83 Beoordelingsmodel - Apixaban NHG-Standaard Atriumfibrilleren (Tweede partiële herziening). Huisarts Wet 2013;56(8):392-401. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (Eerste herziening): Oudega R, Van Weert H, Stoffers HEJH, Sival PPE, Schure RI, Delemarre J, Eizenga WH. Huisarts Wet 2015;58(1):26-35. Sardar P, Chatterjee S, Chaudhari S, Lip GYH. New Oral Anticoagulants in Elderly Adults: Evidence from a Meta-Analysis of Randomized Trials. 2014; 62:857–864. Sharma M, Cornelius VR., Patel JP., Davies JG., Molokhia M. Efficacy and Harms of Direct Oral Anticoagulants in the Elderly for Stroke Prevention in Atrial Fibrillation and Secondary Prevention of Venous Thromboembolism. Circulation. 2015;132:194-204. Yao, X., Abraham, N. S., Sangaralingham, L. R., Bellolio, M. F., McBane, R. D., Shah, N. D., & Noseworthy, P. A. (2016). Effectiveness and Safety of Dabigatran, Rivaroxaban, and Apixaban Versus Warfarin in Nonvalvular Atrial Fibrillation. J Am Heart Assoc, 5(6), e003725. Zorg instituut Nederland rapport Apixaban: Farmacotherapeutisch rapport apixaban (Eliquis®) bij de indicatie preventie van beroerte of systemische embolie bij patiënten met nietvalvulair atriumfibrilleren (nvAF) met één of meer risicofactoren. Graaff van der M. Vastgesteld in de CG-vergadering van 04 februari 2013 84 Beoordelingsmodel - Dabigatran Dabigatran Werkzaamheid/ effectiviteit Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie bij de kwetsbare oude patiënt? Voor dabigatran zijn diverse studies beschikbaar die bij patiënten ouder dan 75 jaar zijn uitgevoerd. Voor de omschrijving van de onderzoeken wordt verwezen naar bijlage V. Aantal ouderen in de onderzoeken De (sub)populatie van oudere patiënten is in sommige onderzoeken specifiek geanalyseerd. Per onderzoek is een deel van de patiënten ouder dan 75 jaar: RE-COVER I&II RCTs: 259 patiënten ≥ 75 jaar (Geldhof et al., 2014) REMEDY RCT: 259 patiënten > 75 jaar en 591 patiënten 65-75 jaar (Sardar et al., 2014) RE-LY RCT: 7188 patiënten > 75 jaar (Sharma et al., 2015) Tabel 1 geeft een overzicht van de studies van dabigatran. Onder de kolom ‘indicatie’ is vermeld hoeveel oudere patiënten in de studie zijn geïncludeerd. Er is geen exclusie op basis van leeftijd, comorbiditeit of comedicatie. De kwaliteit van leven bij ouderen is in deze onderzoeken niet bestudeerd. Er zijn een paar onderzoeken die na toelating op de markt voor dabigatran de effectiviteit en veiligheid verder gaan onderzoeken (clinicaltrials.gov). Tabel 1: overzicht van studies die dabigatran vergelijken qua effectiviteit Studie Duur Indicatie Behandeling Sharma et al., 2015 Geldhof et al., 2014 6 mnd. Acuut symptomatisch proximaal DVT of PE dabigatran 110 mg/150 mg 2dd 253 Effectiviteit (aantal events) patiënten ≥ 75 jaar 3 warfarine dd INR: 2,0-3,0 276 5 dabigatran 150 mg 2dd 140 0 259 patiënten > 75 jaar 591 patiënten 65-75 jaar warfarine dd INR: 2,0-3,0 119 0 Knievervangings operatie dabigatran, 150 mg dd 104 43 enoxaparine 40 mg sc.injectie 99 40 dabigatran, 150 mg dd 113 6 Recover studies (gepooled) Sardar et al., 2014 6 mnd. 97 dagen. VTE RE-MODEL RE-NOVATE OR (95% BI) Definitie effectiviteit 0,66 (0,16- 2,66) Recidief VTE Niet te bepalen Recidief VTE RR 1,02 (0,73-1,42) VTE totaal en alle oorzaken voor sterfte 529 patiënten ≥ 75 jaar REMEDY Wolowacz et al., 2010 Aantal patiënten ≥ 75 jaar 3 mnd. Heupvervanging soperatie RR 0,34 (0,14-0,82) 85 Patiënten > 75 jaar Sardar et al., 2014 2 jaar Non-valvulair AF 7188 patiënten > 75 jaar RE-LY Sharma et al., 2015 RE-LY 2 jaar AF 7188 patiënten > 75 jaar enoxaparine 40 mg sc.injectie dabigatran, 110 mg 2dd/ 150 mg 2dd 114 18 4828 156 warfarine dd INR: 2,0-3,0 dabigatran, 150 mg 2dd 2360 101 2466 69 warfarine dd INR: 2,0-3,0 2423 101 dabigatran 110 mg 2dd 2349 87 2423 101 0,75 (0,58-0,96) Beroerte/ SE 0,66 (0,49-0,90) Beroerte/ SE 0,88 (0,63-1,02) warfarine dd INR: 2,0-3,0 VTE: Veneuze trombo-embolie SE: systemische embolie INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis RR: Risk Ratio Eindpunt recidief VTE – dabigatran 110 mg/150 mg 2dd* Eindpunt beroerte/ systemische embolie – dabigatran 110 mg/150 mg 2dd 86 Eindpunt beroerte/ systemische embolie – dabigatran 150 mg 2dd Eindpunt beroerte/ systemische embolie – dabigatran 110 mg 2dd * Omdat Sharma et al. (2015) en Geldhof et al. (2014) dezelfde RCT beschrijven, is de uitkomst van één studie weergegeven. De OR berekend met ADDIS kan iets afwijken tov. de berekende OR uit het onderzoeksartikel. 87 Beoordelingsmodel - Dabigatran Veneuze trombose Voor dabigatran zijn door Sharma et al. (2015) en Geldhof et al. (2014) subgroep analyses gedaan voor de patiënten van 75 jaar en ouder, waarbij geen significant verschil in effectiviteit werd aangetoond (OR 0,66 95% BI 0,16-2,66). Het statistisch onderscheidingsvermogen werd beperkt door het kleine aantal van acht veneuze trombose events in deze subgroep. Bij de subgroep analyse is de heparine startfase geëxcludeerd, wat de evaluatie van de veiligheid van dabigatran bij ouderen beperkt. Volgens de studie van Sardar et al. (2014) is de effectiviteit van dabigatran (110 mg en 150 mg) vergelijkbaar met warfarine, vanwege het ontbreken van VTE-events in beide groepen. Het gebruik van dabigatran (150 mg) is voor patiënten ouder dan 75 jaar bij een totale knievervangingsoperatie (RR 1,02 95% BI 0,73-1,42) en heupvervangingsoperatie (RR 0,34 95% BI 0,140,82) niet inferieur in vergelijking met enoxaparine (Wolowacz et al., 2010). Beroerte of systemische embolie Dabigatran blijkt volgens Sardar et al. (2014) effectiever in de preventie van beroerte of systemische embolie bij ouderen, in vergelijking met conventionele therapie (OR 0,75 95% BI 0,58-0,96). Voor ouderen van 75 jaar en ouder is een significante afname op het risico van beroerte of systemische embolie aangetoond voor de hoge dosering met dabigatran 150 mg (OR: 0,66 95% BI 0,49-0,90). (Sharma et al., 2015). Voor de lagere dosering van 110 mg, die bij ouderen wordt geadviseerd, werd geen statisch significant verschil gevonden. Tabel 2 bevat een overzicht van de retrospectieve studie van dabigatran. Tabel 2: overzicht van retrospectieve studie die dabigatran vergelijken qua effectiviteit Studie Duur Indicatie Behandeling Dahl et al., 2012 28-35 dage n Orthopedische patiënten dabigatran 150 mg dd dabigatran gemiddelde leeftijd: 78,4±3,7 jaar 271 patiënten > 75 jaar: Aantal patiënten ≥ 75 jaar 213 Effectiviteit (aantal events) patiënten ≥ 75 jaar 10 208 12 76 4 80 4 76 1 80 0 OR (95% BI) Definitie effectiviteit 0,81 (0,36-1,84) VTE 1,06 (0,25-4,43) DVT enoxaparine 40 mg enoxaparine: gemiddelde leeftijd: 78,0±3,9 jaar 292 patiënten > 75 jaar Saimovici et al., 2013 90 dage n Heup of knie operatie Gemiddelde leeftijd 74 (5) jaar dabigatran 150 mg dd enoxaparine 40 mg dabigatran 150 mg dd Kan niet worden bepaald. PE enoxaparine 40 mg 88 AvgilTsadok et al., 2015 24 mnd. Indicatie AF dabigatran 110 9548 Populatie studie op basis mg/150 mg 2dd van provinciale ziekenhuis database (Maintenance warfarine dd 32930 et Exploitation des Données INR: 2,0-3,0 pour l’Étude de la Clientèle Hospitalière– Med-Echo) en de provinciale arts/recepten database (la Régie de l’assurance maladie du Quebec (RAMQ)) 42478 patiënten ≥ 75 jaar INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: tweemaal dagelijkse dosis HR: Hazard Ratio Niet bekend HR 1,05 (0,93-1,19) Beroerte Veneuze trombose In een retrospectieve cohort studie bij orthopedische patiënten, is het gebruik van dabigatran 150 mg (dagelijkse dosis) voor patiënten ouder dan 75 jaar even effectief als enoxaparine (OR 0,81 95% BI 0,361,84) (Dahl et al., 2012). Dabigatran is een effectieve keuze voor DVT profylaxe bij ouderen die na een heup- of knie operatie thuiszorg in een klinische setting ontvingen (OR: 1,06 95% BI 0,25-4,43) (Saimovici et al., 2013). Beroerte of systemische embolie Door Avgil-Tsadok et al. (2015) is een cohort studie naar het voorkomen van beroerte en bloedingen uitgevoerd bij oudere patiënten die dabigatran gebruikten (ter preventie van beroerte of systemische embolie) in vergelijking met patiënten die warfarine gebruikten. Bij ouderen verschilt het risico op een beroerte niet significant tussen het gebruik van dabigatran (150 mg en 110 mg) of het gebruik van warfarine. (HR 1,05 95% BI:0,93-1,19). Graham et al. (2015) tonen bij ouderen aan (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen) dat het risico op een ischemische beroerte niet significant verschillend is voor dabigatran in vergelijking met warfarine. Bij patiënten van 75–84 jaar is het risico voor mannen (HR 0,98 95% BI 0,64– 1,51) en voor vrouwen (HR 0,89 95% BI 0,64–1,26). Voor de oudere patiënten van ≥85 jaar is het risico voor mannen niet significant verschillend (HR 0,89 95% BI 0,41–1,90) maar voor vrouwen wel (HR 0,60 95% BI 0,40–0,91). Voor vrouwen van 85 jaar en ouder die dabigatran gebruiken is het risico op een ischemische beroerte kleiner in vergelijking met mannen van dezelfde leeftijd en in vergelijking met mannen/vrouwen in de leeftijd van 75-84 jaar. Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie in de algemene populatie? SPC Dabigatran: Er zijn twee grote klinische onderzoeken geweest naar de effectiviteit van dabigatran in de preventie van VTE. Dit betrof patiënten die een electieve grote orthopedische operatie (knie- of heupvervangende operatie) ondergingen. Eindpunt voor deze onderzoeken was totaal aantal VTE (inclusief pulmonale embolie, proximale en distale VTE symptomatisch en asymptomatisch) en mortaliteit door alle oorzaken. RE-MODEL: Knievervangende operatie bij 2076 patiënten > 65 jaar, met een behandelingsduur van 6-10 dagen. Patiënten kregen 75 of 110 mg dabigatran binnen 1-4 uur na de operatie toegediend, en vervolgens dagelijks 150 mg of 220 mg. Of patiënten kregen enoxaparine 40 mg toegediend op de dag van de operatie en vervolgens dagelijks na de operatie. 89 Beoordelingsmodel - Dabigatran De analyse van de belangrijkste aantal VTE en VTE-gerelateerde mortaliteit voor dabigatran in vergelijking met enoxaparine toont aan: dabigatran 220 mg: RR 0,78 (95% BI 0,48-1,27) en voor dabigatran 150 mg: RR 1,09 (0,70-1,70). RE-NOVATE: Heup vervangende operatie bij 3494 patiënten > 65 jaar, met een behandelingsduur van 28-35 dagen. Patiënten kregen 75 of 110 mg dabigatran binnen 1-4 uur na de operatie toegediend, en vervolgens dagelijks 150 mg of 220 mg. Of patiënten kregen enoxaparine 40 mg toegediend op de dag van de operatie en vervolgens dagelijks na de operatie. De analyse van de belangrijkste aantal VTE en VTE-gerelateerde mortaliteit voor dabigatran in vergelijking met enoxaparine toont aan: dabigatran 220 mg: RR 0,73 (95% BI 0,36-1,47) en voor dabigatran 150 mg: RR 1,08 (0,58-2,01). Zorg instituut Nederland rapport – Beoordeling uitbreiding indicatie dabigatran bij VTE: Dabigatran heeft een therapeutische meerwaarde ten opzichte van de standaardtherapie (laagmoleculair gewicht heparine gedurende 5 dagen en vervolgens vitamine K-antagonisten). Dit betreft uitsluitend volwassenen van achttien jaar en ouder bij de behandeling van onder andere nonvalvulair atriumfibrilleren met één of meer risicofactoren en de behandeling van diep veneuze trombose (DVT) en pulmonale embolie (PE) en de preventie van recidief DVT en PE. Wat is de number needed to treat bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? De number needed to treat geeft het aantal patiënten aan dat behandeld moet worden met dabigatran ten opzichte van het middel waarmee het vergeleken is om 1 event meer te voorkomen gedurende de studieperiode. Dit kan alleen worden berekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Tabel 3: overzicht van studies naar dabigatran en number needed to treat Studie Indicatie Behandeling Tijdsduur Sardar et al., 2014 VTE dabigatran, 150 mg 2dd 6 mnd. Sardar et al., 2014 Sharma et al., 2015 AF AF Aantal patiënten ≥ 75 jaar Aantal patiënten ≥ 75 jaar ziek Aantal patiënten ≥ 75 jaar niet ziek 140 0 (0%) 140 (100%) 119 0 (0%) 119 (100%) 4828 415 (8,6%) 4413 (91,4%) 2360 532 (22,5%) 1828 (77,5%) 2466 69 (2,8%) 2397 (97,2%) warfarine dd INR: 2,0-3,0 2423 101 (4,1%) 2322 (95,8%) dabigatran, 110 mg 2349 87 (3,7%) 2262 (96,3%) warfarine dd INR: 2,0-3,0 Dabigatran, 110 mg 2dd/ 150 mg 2dd warfarine dd INR: 2,0-3,0 dabigatran, 150 mg 2dd 2 jaar 6 mnd. Verschil ziekte bij behandel /controle ARR Niet te bepalen Number needed to treat 13,9% 7 1,3% 77 0,4% 250 Niet te bepalen 90 2dd warfarine dd INR: 2423 101 (4,1%) 2,0-3,0 VTE: Veneuze trombo-embolie AF: Atrium fibrilleren INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis 2322 (95,8%) Veneuze trombose Wanneer patiënten behandeld worden gedurende 60 dagen, is er geen verschil tussen behandelde patiënten versus de controle. (Sardar et al., 2014) Beroerte/systemische embolie Er moeten 7 patiënten behandeld worden gedurende 2 jaar, om 1 event meer te voorkomen. (Sardar et al., 2014) Hoge dosering: Er moeten 77 patiënten behandeld worden gedurende 6 maanden, om 1 event meer te voorkomen. Lage dosering: Er moeten 250 patiënten behandeld worden gedurende 6 maanden, om 1 event meer te voorkomen (Sharma et al., 2015). Wat is de time to benefit bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? (alleen van toepassing bij geneesmiddelen die ter preventie worden voorgeschreven) Voor de preventie van veneuze trombose is de time to benefit voor dabigatran 6 maanden, omdat op dat tijdstip er voor beide onderzoeksgroepen geen events meer optreden. In de preventie van beroerte en systemische embolie, is de time to benefit rond de 2 jaar of langer. Conclusie Ephor – effectiviteit Dabigatran is niet inferieur in vergelijking met warfarine voor de preventie van veneuze trombose. In de preventie van beroerte of systemische embolie lijkt er voor dabigatran in vergelijking met warfarine een trend richting effectievere preventie te zijn. Voor de hoge dosering met dabigatran 150 mg tweemaal daags is een significante afname op het risico van beroerte of systemische embolie aangetoond. Voor de lagere dosering van 110 mg tweemaal daags, die bij ouderen wordt geadviseerd, werd geen statisch significant verschil gevonden. De gegevens zijn afkomstig uit klinische onderzoeken. Een retrospectieve studie toont geen verschil in effectiviteit aan tussen dabigatran 110 mg en 150 mg tweemaal daagse dosering in vergelijking met warfarine. De number needed to treat getallen om 1 event extra met dabigatran, in vergelijking tot warfarine, te voorkomen zijn hoog. 91 Beoordelingsmodel - Dabigatran Veiligheid Wat zijn de belangrijkste relevante bijwerkingen bij kwetsbare ouderen? Waar mogelijk worden deze vertaald naar incidentiecijfer of number needed to harm. Tabel 4– overzicht van RCTs die dabigatran vergeleken heeft qua veiligheid – ernstige bloedingen Studie Duur Indicatie Behandeling Geldhof et al., 2014 6 mnd. Acuut symptomatisc h proximaal DVT of PE Dabigatran, 150 mg 2dd RECOVER I&II 259 patiënten ≥ 75 jaar Sharma et al., 2015 6 mnd. – 2 jaar gepoolde RECOVER studies Re-LY (high dose) RECOVER: Acuut symptomatisc h proximaal DVT of PE 259 patiënten ≥ 75 jaar RE-LY: AF 7188 patiënten > 75 jaar Samengevoegd: Gepoolde RECOVER studies & RE-LY (hoge dosering) RE-LY (lage dosering) Wolowacz et al., 2010 RE-MODEL 97 dagen. Knievervangin gsoperatie Aantal patiënten ≥ 75 jaar 231 Bloedingen bij patiënten ≥ 75 jaar 8 warfarine dd INR: 2,0-3,0 262 10 dabigatran, 150 mg 2dd 231 22 warfarine dd INR: 2,0-3,0 262 33 dabigatran, 150 mg 2dd 231 8 warfarine dd INR: 2,0-3,0 262 10 dabigatran, 150 mg 2dd 2145 227 warfarine dd INR: 2,0-3,0 2088 188 dabigatran, 150 mg 2dd Totaal: 2376 Totaal: 235 warfarine dd INR: 2,0-3,0 Totaal: 2350 Totaal: 191 dabigatran, 110 mg 2dd 2026 187 warfarine dd INR: 2,0-3,0 dabigatran, 150 mg dd 2088 188 134 2 enoxaparine 40 mg sc.injectie 149 3 OR (95% BI) Definitie bloedingen RR: 0,91 (0,37-2,19) Ernstige bloedingen RR: 0,76 (0,47-1,25) Ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen Ernstige bloedingen 0,90 (0,35-2,23) 1,20 (0,98-1,46) Totaal: 1,18 (0,97-1,44) 1,03 (0,83-1,27) RR 0,74 (0,13-4,37) Ernstige bloeding 92 RE-NOVATE 3 mnd. Heupvervangi ngsoperatie Knievervangin gsoperatie Heupvervangi ngsoperatie RE-LY 148 2 157 6 dabigatran, 150 mg dd 132 22 enoxaparine 40 mg sc.injectie 146 28 dabigatran, 150 mg dd 146 18 enoxaparine 40 mg sc.injectie dabigatran, 150/110 mg 2dd 151 22 4828 450 RR 0,35 (0,07-1,72) enoxaparine 40 mg sc.injectie Patiënten > 75 jaar Sardar et al., 2014 dabigatran, 150 mg dd 2 jaar AF 7188 patiënten > 75 jaar warfarine dd INR: 2360 2,0-3,0 VKA: Vitamine k-antagonist met INR streefwaarde 2,5 (range 2,0-3,0) RR: Risk Ratio INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkste dosis 206 RR 0,87 (0,52– 1,44) Minder ernstige bloeding RR 0,85 (0,47– 1,51) 1,07 (0,90-1,28) Ernstige of klinisch relevante bloedingen Veneuze trombose Een oudere patiënt heeft een opmerkelijk hoger risico op bloedingen, ongeacht het gebruik van dabigatran of warfarine. Hoewel dabigatran geassocieerd is met een verminderd risico op ernstige bloedingen, is dit in de subgroep van oudere patiënten niet aangetoond (Geldhof et al., 2014). Dabigatran gebruikt door ouderen ter preventie van beroerte of systemische embolie verminderd niet de kans op ernstige bloedingen (RR 0,91 95% BI 0,37-2,19) of op ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen (RR 0,76 95% BI 0,47-1,25). Sharma et al. (2015) toont aan dat voor dabigatran 150 mg bij ouderen een niet significant hoger risico op ernstige bloedingen in vergelijking met warfarine aanwezig is (OR 1,18 95% BI 0,97-1,44 p=0,10). Dit betreft een vergelijking van de gepoolde RECOVER I&II en RE-LY (hoge dosering) studies. Het risico op bloedingen is echter gelijk (OR 1,03 95% BI 0,83-1,27) in de vergelijking van dabigatran 110 mg met warfarine. Dabigatran is voor patiënten ouder dan 75 jaar bij een totale knievervangingsoperatie voor een ernstige bloeding (RR 0,74 95% BI 0,13-4,37) of minder ernstige bloeding (RR 0,87 95% BI 0,52-1,44) niet inferieur in vergelijking met enoxaparine. Dabigatran is in vergelijking met enoxaparine bij een totale heupvervangingsoperatie voor een ernstige bloeding (RR 0,35 95% BI 0,07-1,72) of minder ernstige bloeding (RR 0,85 95% BI 0,47-1,51) niet inferieur in vergelijking met enoxaparine (Wolowacz et al., 2010). 93 Beoordelingsmodel - Dabigatran Beroerte of systemische embolie Het risico op ernstige bloedingen of klinisch relevante bloedingen bij ouderen die dabigatran gebruiken te preventie van beroerte of systemische embolie vergeleken met ouderen die een conventionele therapie gebruiken (OR 1,07 95% BI 0,90-1,28), is volgens Sardar et al. (2014) gelijk aan elkaar. Tabel 5 - overzicht van retrospectieve studies die dabigatran vergeleken qua veiligheid –bloedingen Studie Duur Indicatie Behandeling Dahl et al., 2012 28-35 dage n Orthopedische patiënten dabigatran, 150 mg dd dabigatran gemiddelde leeftijd: 78,4±3,7 jaar 271 patiënten > 75 jaar: enoxaparine 40 mg Aantal patiënten 300 Bloedingen Events per 100 patiënt jaren (95%BI) 24 332 31 76 0 80 1 76 0 80 0 1899 Niet bekend OR (95% BI) Definitie bloedingen 0,86 (0,51-1,43) Ernstige bloeding en craniale bloeding enoxaparine: gemiddelde leeftijd: 78,0±3,9 jaar 292 patiënten > 75 jaar Saimovici et al., 2013 90 dage n Heup of knie operatie Gemiddelde leeftijd 74 (5) jaar dabigatran, 150 mg dd 24 mnd. Indicatie AF Populatie studie op basis van provinciale ziekenhuis database (Maintenance et Exploitation des Données pour l’Étude de la Clientèle Hospitalière– MedEcho) en de provinciale arts/recepten database (la Régie de l’assurance maladie du Quebec (RAMQ)) 42478 patiënten ≥ 75 Ernstige bloeding Kan niet worden bepaald. Sterfte enoxaparine 40 mg dabigatran, 150 mg dd AvgilTsadok et al., 2015 Kan niet worden bepaald. enoxaparine 40 mg dabigatran 150 mg dd HR 0,93 (0,79-1,10) dabigatran 110 mg dd 7649 HR 0,94 (0,86-1,01) Totaal: dabigatran 110 mg/150 mg dd Totaal: 9548 Totaal: HR 0,94 (0,86-1,01) warfarine dd INR: 2,0-3,0 32930 Niet bekend dabigatran 150 mg dd 1899 HR 0,79 (0,50-1,25) Bloedingen Intracraniale bloedingen 94 jaar dabigatran 110 mg dd 7649 Totaal: dabigatran 110 mg/150 mg dd Totaal: 9548 warfarine dd INR: 2,0-3,0 32930 dabigatran 150 mg dd 1899 dabigatran 110 mg dd 7649 Totaal: dabigatran 110 mg/150 mg dd Totaal: 9548 warfarine dd INR: 2,0-3,0 Chang et al., 2015 17 mnd. Onderzoek op basis van de Amerikaanse Database IMS Health LifeLink Health Plan Claims Database. HR 0,55 (0,42-0,73) Totaal: HR 0,60 (0,47-0,76) Niet bekend HR 1,35 (1,01-1,82) Gastrointestinale bloedingen HR 1,31 (0,13-1,51) Totaal: HR 1,30 (1,14-1,50) 32930 dabigatran 110 mg/150 mg dd 1607 Niet bekend warfarine dd INR: 2,0-3,0 8869 dabigatran 110 mg/150 mg dd 7846 2,29 (1,88-2,79) warfarine dd INR: 2,0-3,0 22787 2,87 (2,41-3,41) dabigatran 110 mg/150 mg dd 7846 1,42 (1,11-1,83) warfarine dd INR: 2,0-3,0 22787 1,81 (1,45-2,25) Niet bekend aHR* 1,07 (0,75-1,53) Gastrointestinale bloeding 18853 patiënten 55-64 jaar 10764 patiënten ≥ 65 jaar Abraham et al., 2015 37 mnd. dabigatran Gemiddelde leeftijd 62,0 jaar warfarine gemiddelde leeftijd 57,4 jaar Patiënten die dabigatran, rivaroxaban of warfarine hebben voorgeschreven gekregen en zijn vermeld in de Amerikaanse database (Optum Labs Data Warehouse) aHR 0,79 (0,61-1,03) Totaal GI bloedingen aHR 0,78 (0,56-1,09) Bovenste GI bloedingen 95 dabigatran Gemiddelde leeftijd 67 jaar warfarine Gemiddelde leeftijd 72,2 jaar dabigatran 110 mg/150 mg dd 7846 0,86 (0,63- 1,19) warfarine dd INR: 2,0-3,0 22787 1,06 (0,80- 1,41) aHR 0,81 (0,53-1,24) Onderste GI bloedingen 10755 patiënten 65-74 jaar 12263 patiënten ≥ 76 jaar AF: atrium fibrilleren GI: Gastro-intestinaal *aHR: adjusted Hazard Ratio: gerapporteerde ramingen van de mulitvariable cox proportinal hazard regressie analyse. Ernstige bloedingen In een retrospectieve cohort studie bij orthopedische patiënten, is voor gebruik van dabigatran 150 mg (dagelijkse dosis) voor patiënten ouder dan 75 jaar even een trend richting minder ernstige bloedingen en craniale bloeding in vergelijking met enoxaparine (OR 0,86 95% BI 0,51-1,43) (Dahl et al., 2012). Dabigatran is een veilige keuze in het voorkomen van ernstige bloedingen bij ouderen die na een heupof knie operatie thuiszorg in een klinische setting ontvingen, er traden nagenoeg geen events op in beide groepen (OR: kan niet worden bepaald) (Saimovici et al., 2013). Gastro-intestinale bloedingen Bij patiënten met atrium fibrilleren zijn diverse retrospectieve cohort studies uitgevoerd naar de veiligheid van dabigatran in vergelijking met warfarine. Bij oudere patiënten die dabigatran gebruiken (150 mg) is het risico op gastro-intestinale bloedingen significant verhoogt in vergelijking met warfarine (OR 1,78 95% BI 1,35-2,35). Ditzelfde geldt ook voor dabigatran 110 mg in vergelijking met warfarine (OR 1,40 95% BI 1,04-1,90) (Sharma et al., 2015). Deze gegevens zijn echter gebaseerd op 1 studie, wat de betrouwbaarheid van de uitkomst beïnvloed. Dabigatran is geassocieerd met een hoger risico op het optreden van gastro-intestinale bloedingen (HR: 1,30 95% BI 1,14-1,50) in vergelijking met warfarine. (Avgil-Tsadok et al., 2015). Graham et al. (2015) tonen vergelijkbare uitkomsten aan voor bloedingen bij ouderen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. Het risico op ernstige gastro-intestinale bloedingen is groter bij het gebruik van dabigatran in vergelijking met warfarine, met name bij vrouwen ouder dan 85 jaar (HR 2,18 95% BI 1,61–2,97). Het risico is voor mannen 75–84 jaar (HR 1,02 95% BI 0,79–1,31). Dit risico is iets lager dan voor vrouwen van 75-84 jaar (HR 1,50 95% BI 1,20–1,88). Bij oudere mannen ≥85 jaar is het risico (HR 1,55 95% BI 1,04–2,32) lager dan voor vrouwen van ≥85 jaar (HR 2,18 95% BI 1,61–2,97). Het aantal gastro-intestinale bloedingen bij gebruikers van dabigatran was het hoogst (aHR 1,07 95% BI 0,75-1,53) in vergelijking met gebruikers van rivaroxaban of warfarine (Chang et al. 2015). Dit verschil was niet statisch significant. Abraham et al. (2015) tonen aan dat het risico op gastro-intestinale bloedingen bij patiënten met atriumfibrilleren vergelijkbaar is voor dabigatran versus warfarine (aHR 0,79 95% BI 0,61-1,03). Van deze gastro-intestinale bloedingen was het risico op bloedingen in het bovenste deel van het gastrointestinale stelsel (aHR 0,78 95% BI 0,56-1,09) vergelijkbaar met het risico op bloedingen in het onderste deel van het gastro-intestinale stelsel (aHR 0,81 95% BI 0,53-1,24). In een cohortstudie in de praktijk tonen Yao et al. (2016) een niet statistische significant hoger risico op een gastro-intestinale bloeding (HR 1,03 95% BI 0,84-1,26) in vergelijking met warfarine. 96 Beoordelingsmodel - Dabigatran Intracraniale bloeding Sharma et al. (2015) tonen voor ouderen aan dat er een significante vermindering is in risico op intracraniale bloedingen voor dabigatran 150 mg (OR 0,43 95% BI 0,26–0,72; P=0,001) en dabigatran 110 mg (OR 0,36 95% BI 0,22–0,61; P=0,0001) in vergelijking met warfarine. Vergelijkbaar is de conclusie van Avgil-Tsadok et al. (2015): Dabigatran is geassocieerd met een lager risico op intracraniale bloedingen (HR: 0,60 95% BI 0,47-0,76). Graham et al. (2014) tonen ook een lager risico op intracraniale bloedingen, zowel bij mannen als vrouwen in de leeftijd van 75 jaar en ouder, waarbij het risico voor vrouwen van 85 jaar en ouder het laagst is (HR 0,26 95% BI 0,12–0,56). Het risico is voor mannen van 75-84 jaar (HR 0,27 95% BI 0,14–0,50) en voor vrouwen (HR 0,59 95% BI 0,35–0,98). Voor de oudere patiënt ≥85 jaar is het risico voor mannen (HR 0,51 95% BI 0,18–1,48) en voor vrouwen (HR 0,26 95% BI 0,12–0,56). In een cohortstudie in de praktijk is dabigatran geassocieerd met een statistische significant verlaagd risico op intracraniale bloeding (HR 0,36 95% BI 0,23-0,56) (Larsen et al., 2016). Klinisch relevante bloedingen Voor ouderen is het risico op klinisch relevante bloedingen niet significant verschillend voor dabigatran 150 mg 2dd (OR 0,71 95% BI 0,41-1,29) en dabigatran 110 mg 2dd (OR 1,10 95% BI 0,82-1,48) in vergelijking met warfarine (Sharma et al., 2015). Dodelijke bloedingen Voor ouderen is het risico op dodelijke bloedingen niet significant verschillend voor dabigatran 150 mg 2dd (OR 0,92 95% BI 0,46-1,82) en dabigatran 110 mg 2dd (OR 0,73 95% BI 0,35-1,51) in vergelijking met warfarine (Sharma et al., 2015). De data voor deze uitkomsten zijn gelimiteerd door het lage aantal van dodelijke bloedingen tijdens de studie. Dabigatran wordt in vergelijking met warfarine bij ouderen geassocieerd met een gereduceerd risico op sterfte door bloeding. (Graham et al., 2015), met uitzondering van vrouwen ouder dan 85 jaar, waarbij het risico hoger is (HR 1,24 95% BI 0,96–1,60). Het risico is voor mannen 75–84 jaar (HR 0,73 95% BI 0,58–0,92) en voor vrouwen (HR 0,82 95% BI 0,65–1,03). Voor de oudere patiënt is het risico voor mannen ≥85 jaar (HR 0,92 95% BI 0,64–1,33) en voor vrouwen (HR 1,24 95% BI 0,96–1,60). Number needed to harm De number needed to harm (NNH) geeft het aantal patiënten aan dat moet worden behandeld om 1 schadelijk event te veroorzaken. Hiervoor zijn alleen de studies geïncludeerd, die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden, waarbij vergeleken is met warfarine. Omdat de aantallen bloedingen niet bij elke studie beschikbaar waren, kon hiervoor de NNH ook niet berekend worden. Alleen voor Sardar et al. (2014) kon de NNH worden berekend, zie tabel 5. 97 Beoordelingsmodel - Dabigatran Tabel 6: Number needed to harm voor dabigatran vergeleken met warfarine Studie Behandeling Tijdsduur Sardar et al., 2014 dabigatran, 150/110 mg 2dd 2 jaar warfarine dd INR: 2,0-3,0 Aantal patiënten ≥ 75 jaar Aantal patiënten bloeding ≥ 75 jaar Aantal patiënten geen bloeding ≥ 75 jaar 4828 450 (9,3%) 4378 (90,7%) 2360 206 (8,7%) 2154 (91,3%) Verschil bloeding bij behandeld/ controle ARR 0,6% Number needed to harm 167 Indicatie AF AF: Atrium fibrilleren INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis Er moeten 167 patiënten met dabigatran behandeld worden gedurende meer dan 2 jaar, om 1 schadelijk event (een bloeding) meer te veroorzaken dan met warfarine (Sardar et al., 2014). Antidotum Het antidotum voor dabigatran, idarucizumab, is een monoklonaal antilichaam dat specifiek bindt aan dabigatran en de stollingsactiviteit tegen gaat. De werkzaamheid is op basis van twee onderzoeken aangetoond. In een fase I -onderzoek werden 47 gezonde vrijwilligers (18-45 jaar) behandeld met dabigatran (220 mg 2dd gedurende 3 dagen) en vervolgens met idarucizumab (1,2,4 gram of 5+2,5 gram I.V.) of een placebo. Het effect van dabigatran werd voor 74% geremd met de laagste dosering en voor 98% met de hoogste dosering. Gemelde bijwerkingen waren huidreactie- of irritatie (4 maal), duizeligheid (3 maal), asthenie (2 maal) en obstipatie (2 maal) (Glund et al., 2015). Bij patiënten (gemiddelde leeftijd 75,6 jaar) met ernstige bloedingen (51 patiënten) en patiënten die een acute chirurgische ingreep moesten ondergaan (39 patiënten) werd idarucizumab I.V. toegediend (5 gram). Bij 68 patiënten was het effect volledig reversibel binnen enkele minuten. Bij 22 patiënten kon het eindpunt niet worden berekend vanwege een normale stollingstest bij aanvang van het onderzoek. Er overleden in beide groepen negen patiënten. Vijf maal werd een trombose gemeld (diep veneuze trombose en longembolie) en er waren 21 meldingen van ernstige bijwerkingen, zoals delier, gastrointestinale bloedingen en postoperatieve wondinfectie (Pollack et al., 2015). Lareb Via Lareb ontvingen we informatie over het aantal bijwerkingen bij patiënten van 75 jaar en ouder. Op 14 december 2015 zijn voor dabigatran 213 meldingen door ouderen gemeld, waarvan 99 ernstige meldingen. De eerste melding stamt uit 2009. Tabel 7 – totaal aantal meldingen bij Lareb over dabigatran Dabigatran Aantal meldingen 446 Waarvan ernstige meldingen 237 Aantal meldingen (71 jaar en ouder) 213 Waarvan ernstige meldingen (71 jaar en ouder) 99 Jaar van eerste melding (71 jaar en ouder) 2009 98 Beoordelingsmodel - Dabigatran Buikpijn, moeheid en bloeding zijn het meest gemeld bij ouderen als bijwerking. Veel bijwerkingen zijn bloeding gerelateerd. Tabel 8 - Lareb meldingen op dabigatran bij patiënten van 71 jaar en ouder Bijwerking Buikpijn Moeheid Bloeding (hemorragie) Bloed in de urine (hematurie) Verstoring in spijsvertering (dyspepsie) Diarree Gastro-intestinale bloeding Rectale bloeding Transient ischemische attack (TIA) Cerebrovasculair accident (CVA) Duizeligheid Bloedarmoede (anemie) Bloeduitstorting (hematoom) Kortademigheid (dyspnoe) Aantal 14 10 8 8 7 7 7 7 6 6 6 6 6 6 Conclusie Ephor - veiligheid Dabigatran is op basis van gegevens van klinische trials en retrospectieve onderzoeken, voor patiënten van 75 jaar en ouder minstens zo veilig in vergelijking met warfarine. Er lijkt voor ouderen die dabigatran gebruiken een trend richting een groter risico op gastro-intestinale bloedingen en een trend richting een kleiner risico op het optreden van intracraniale bloedingen te zijn. Bij Lareb zijn meldingen ontvangen van bijwerkingen bij dabigatran, waarvan ongeveer de helft bij ouderen is gemeld. Van het aantal meldingen bij ouderen, is minder dan de helft een ernstige melding. Buikpijn, moeheid en bloeding zijn het meest gemeld bij ouderen als bijwerking. Veel bijwerkingen zijn bloeding gerelateerd. Interacties Welke belangrijke geneesmiddelinteracties zijn te verwachten die bij kwetsbare ouderen extra risico’s opleveren? KNMP Kennisbank Geneesmiddelinteracties: Ja/Ja Dabigatran + P-GP remmers Dabigatran + P-GP inducatoren Dabigatran + Ticagrelor Dabigatran/Digoxine + Daclatasvir/Ledipasvir Dabigatran/Digoxine + Rilpivirine NOACs en NSAIDs Telaprevir + let op middelen Cobicistat + let op middelen Dasabuvir/Viekirax + let op middelen Ritanovir + let op middelen Lopinavir + let op middelen 99 Beoordelingsmodel - Dabigatran De SPCs van dabigatran (75 mg, 110 mg en 150 mg) vermelden belangrijke geneesmiddelen interacties met: Anticoagulantia: Er is weinig tot geen ervaring in combinatie behandelingen met middelen die de kans op bloeding kunnen verhogen zoals heparines met een laag moleculair gewicht (LMWH), vitamine K-antagonisten, rivaroxaban of andere orale anticoagulantia. Acetylsalicylzuur: gelijktijdige toediening van acetylsalicylzuur en 150 mg dabigatran etexilaat tweemaal per dag kan het risico op bloeden verhogen. NSAID’s: Er is geen relatie met een verhoogd bloedingsrisico op het gebruik van NSAIDs in combinatie met dabigatran. Bij chronisch gebruik verhoogden ze het risico op bloedingen, daarom wordt het aanbevolen om nauwkeurig te controleren op symptomen die op een bloeding wijzen. Cytochroom-P450-enzymen: Dabigatran etexilaat en dabigatran worden niet gemetaboliseerd door het cytochroom-P450-systeem en hebben geen effect in vitro op menselijke cytochroomP450-enzymen. Hieraan gerelateerde interacties tussen geneesmiddelen worden daarom niet verwacht bij dabigatran. P-glycoproteïneremmers: Gelijktijdige toediening van P-glycoproteïneremmers (zoals amiodaron, verapamil, kinidine, ketoconazol, dronedarone, claritromycine en ticagrelor) zal mogelijk leiden tot verhoogde plasmaspiegels van dabigatran. Bij toediening van dabigatran met sterke Pglycoproteïneremmers is nauwgezet medisch toezicht (met aandacht voor verschijnselen van bloeding of anemie) vereist. Nauwgezet medisch toezicht wordt aanbevolen wanneer dabigatran etexilaat wordt gecombineerd met amiodaron, kinidine, verapamil of claritromycine. Met name bij het optreden van bloedingen en bij patiënten met een licht tot matig verminderde nierfunctie. Gelijktijdig gebruikt van dabigatran met tacrolimus wordt niet aanbevolen en voorzichtigheid is geboden wanneer dabigatran wordt toegediend met posaconazol. P-glycoproteïne-inductoren: Wanneer dabigatran gelijktijdige wordt gebruikt met Pglycoproteïne-inductoren (zoals rifampicine, sint-janskruid (Hypericum Perforatum), carbamazepine of fenytoïne) wordt verwacht dat dit zal leiden tot verlaagde spiegels van dabigatran. Dit dient daarom vermeden te worden. Proteaseremmers, waaronder ritonavir en combinaties hiervan met andere proteaseremmers beïnvloeden P-glycoproteïne (zowel remming als inductie). Deze middelen zijn niet onderzocht en gelijktijdige behandeling van dabigatran met deze middelen wordt daarom niet aanbevolen. P-glycoproteïnesubstraat: Digoxine gelijktijdig toegediend met dabigatran zorgde niet voor klinische relevante veranderingen in de blootstelling aan dabigatran. SSRI’s en SNRI’s: Het gebruik van SSRI’s en SNRI’s verhoogde het bloedingsrisico. pH van de maag: Pantoprazol en andere protonpompremmers (PPI) in combinatie met dabigatran, lijken de werkzaamheid van dabigatran niet te verminderen. Ranitidine in combinatie met dabigatran had geen klinisch relevant effect op de mate waarin dabigatran werd geabsorbeerd. Conclusie Ephor - interacties De werking van dabigatran kan worden versterkt of verzwakt door veel verschillende middelen. Er dient dus rekening te worden gehouden met een aantal interacties door verschillende middelen. 100 Beoordelingsmodel - Dabigatran Contra-indicaties Zijn er belangrijke contra-indicaties? KNMP Kennisbank Contra-indicaties: Ja/Ja Stollingsstoornis - Antithrombotica kunnen bij patiënten met een stollingsstoornis het risico op bloedingscomplicaties verhogen Hersenbloeding (CVA) - Antithrombotica kunnen het risico op een hersenbloeding verhogen Hemodialyse - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Dialyse peritoneaal - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Ulcus pepticum - Antistollingsmiddelen verlengen de stollingstijd waardoor een bloeding bij een bloedend ulcus moeilijk te stoppen is Porfyrie - Er is onvoldoende onderbouwing voor de veiligheid van dit geneesmiddel bij porfyrie Hypertensie - Antithrombotica kunnen het risico op intracraniale bloedingen vergroten. Hypertensie verhoogt dit risico ook. Samen kan dit risico extra verhoogd zijn. Het is daarom van belang dat de bloeddruk goed onder controle is De SPCs van dabigatran (75 mg, 110 mg en 150 mg) vermelden contra-indicaties bij: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor een van de hulpstoffen Patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie (CrCL < 30 ml/min) Actieve, klinisch significante bloedingen Laesie of aandoening die als een significante risicofactor voor majeure bloedingen wordt beschouwd. Hiertoe kunnen behoren: bestaande of recente gastro-intestinale ulceratie, aanwezigheid van maligne neoplasmata met een hoog risico op bloedingen, recent letsel aan hersenen of ruggenmerg, recente operatie van hersenen, ruggenmerg of ogen, recente intracraniale bloeding, bekende of vermoede oesofagusvarices, arterioveneuze malformaties, vasculaire aneurysma’s of ernstige intraspinale of intracerebrale vaatafwijkingen Gelijktijdige behandeling met andere anticoagulantia zoals bv. ongefractioneerde heparine (UFH), laag moleculair gewicht heparines (enoxaparine, dalteparine enz.), heparinederivaten (fondaparinux enz.), orale anticoagulantia (warfarine, rivaroxaban, apixaban enz.), behalve onder specifieke omstandigheden van het omschakelen van antistollingsbehandeling of wanneer UFH wordt gegeven in een dosis om een centraal veneuze of een arteriële katheter doorgankelijk te houden Verminderde werking van de lever of leveraandoening die naar verwachting invloed heeft op de overleving Gelijktijdige behandeling met systemisch ketoconazol, ciclosporine, itraconazol en dronedarone Patiënten met een kunsthartklep bij wie antistollingsbehandeling vereist is Conclusie Ephor – contra-indicaties Bij het gebruik van dabigatran moet rekening worden gehouden met diverse contra-indicaties. 101 Beoordelingsmodel - Dabigatran Farmacokinetische beoordeling Studies naar de farmacokinetiek van dabigatran zijn beschikbaar, waarbij specifiek onderzoek is gedaan bij proefpersonen van 75 jaar en ouder. Dabigatran wordt niet gemetaboliseerd door CYP450, maar is wel een substraat voor P-gp. Geeft een eventuele aanwezige lange halfwaardetijd aanleiding tot accumulatie? Dabigatran etexilaat wordt als pro-drug omgezet in plasma en de lever omgezet in het werkzame dabigatran. De halfwaardetijd van dabigatran is 12-14 uur. Plasmaspiegels van dabigatran vertoonden een bi-exponentiële afname met een gemiddelde eindhalfwaardetijd van 11 uur bij gezonde oudere proefpersonen. Na meerdere doses werd een eindhalfwaardetijd van ongeveer 12-14 uur waargenomen. De halfwaardetijd was onafhankelijk van de dosis. De halfwaardetijd wordt langer als de nierfunctie verstoord is. Is de eliminatie van het geneesmiddel afhankelijk van de nierfunctie? Dabigatran wordt voornamelijk onveranderd met de urine uitgescheiden. Het metabolisme en de uitscheiding van dabigatran is onderzocht na toediening van een enkelvoudige intraveneuze dosis radioactief gemerkt dabigatran bij gezonde mannelijke proefpersonen. Na een intraveneuze dosis werd de radioactiviteit afkomstig van dabigatran voornamelijk uitgescheiden via de urine (85%). Via de feces werd 6% van de toegediende dosis uitgescheiden. Bij dabigatran is het vereist om de nierfunctie voor eerste uitgifte te bepalen, om eventuele ernstige nierinsufficiëntie uit te sluiten. Dabigatran is gecontra-indiceerd bij ernstig verminderde nierfunctie. Doseringsaanpassingen zijn nodig bij verminderde nierfunctie. In fase I-studies is de blootstelling (AUC) aan dabigatran na orale toediening van dabigatran ongeveer 2,7 keer groter bij een matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring tussen 30 – 50 ml/min) dan bij mensen zonder nierinsufficiëntie. Bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 10 – 30 ml/min), was de blootstelling (AUC) aan dabigatran ongeveer 6 keer hoger en de halfwaardetijd ongeveer 2 keer langer dan bij mensen zonder nierinsufficiëntie. Heeft het geneesmiddel een smalle therapeutische breedte? Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: NOACs hebben een smalle therapeutische breedte. Conclusie Ephor – Farmacokinetiek Dabigatran heeft een gemiddelde halfwaardetijd. Bij het gebruik van dabigatran is het vereist om de nierfunctie voor eerste uitgifte te bepalen, om eventuele ernstige nierinsufficiëntie uit te sluiten. Doseringsaanpassingen zijn nodig bij een (ernstig) verminderde nierfunctie. Dabigatran heeft een grotere therapeutische breedte dan vitamine k-antagonisten. Farmacodynamische neveneffecten beoordeling Heeft het geneesmiddel anticholinerge effecten? (binding aan muscarinereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel sedatieve effecten? (o.a. binding aan histaminereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel orthostatische effecten? (o.a. binding aan α-receptor) Nee 102 Beoordelingsmodel - Dabigatran Heeft het geneesmiddel invloed op de valneiging en/of motorische functies? (o.a. binding aan D2receptor; achteruitgang mobiliteit, valrisico en fractuurincidentie) Duizeligheid kan optreden als gevolg van een bloeding. Op theoretische gronden zou hierdoor het valrisico kunnen worden verhoogd. Heeft het geneesmiddel cardiovasculaire bijwerkingen? Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de hemostase? (bloedingsrisico) De meest (1-10%) voorkomende bijwerking van dabigatran is bloeding. Het middel mag niet worden gebruikt bij patiënten die een significante bloeding hebben of lijden aan een aandoening die een significant risico op een ernstige bloeding met zich meebrengt. Om een zo veilig mogelijk gebruik te waarborgen, is een risicobeheerplan opgesteld. Naast de SPC en de bijsluiter is een informatie pakket verstrekt aan artsen en krijgen patiënten een waarschuwingskaart met de belangrijkste veiligheidsinformatie. In deze informatie staat aangegeven welke factoren de kans op bloedingen verhogen: Leeftijd ≥ 75 jaar Aangeboren of opgelopen stollingsaandoeningen Trombocytopenie of een afwijking in de functie van bloedplaatjes Recent biopt, groot trauma Bacteriële endocarditis Oesofagitis, gastritis of gastro-oesofageale reflux Heeft het geneesmiddel invloed op de cognitie? Soms (0,1-1%) of zelden (<0,1%) kan een bloeding in de hersenen optreden. Heeft het geneesmiddel invloed op de voedselinname? (remming hongergevoel, smaakverandering, maagbezwaren) Misselijkheid en braken kunnen soms (0,1-1%) optreden, zelden (<0,1%) is er spraken van de bijwerking buikpijn of dyspepsie. Dabigatran kan met of zonder voedsel worden ingenomen. Voedsel heeft geen invloed op de biologische beschikbaarheid van dabigatran etexilaat maar vertraagt het moment waarop de piekplasmaconcentratie wordt bereikt met 2 uur. Conclusie Ephor – Farmacodynamische neveneffecten Dabigatran heeft als bijwerking duizeligheid, wat theoretisch het valrisico kan verhogen. Dabigatran heeft invloed op de hemostase, als ernstige bijwerkingen zijn diverse bloedingen gemeld. Er is mogelijk een invloed op de voedselinname door de bijwerkingen 103 Beoordelingsmodel - Dabigatran Ervaring Is het geneesmiddel geregistreerd voor de gekozen hoofdindicatie? Dabigatran 75 mg en 110 mg zijn geregistreerd voor de indicatie: Primaire preventie van veneuze trombo-embolische aandoeningen bij volwassen patiënten die electief een totale heupvervangende operatie of een totale knievervangende operatie hebben ondergaan. Dabigatran 110 mg en 150 mg zijn geregistreerd voor de indicaties: Preventie van cerebrovasculair accident (CVA) en systemische embolie bij volwassen patiënten met nonvalvulair atriumfibrilleren (NVAF) met één of meer risicofactoren, zoals CVA of TIA (transient ischaemic attack) in de anamnese, leeftijd 75 jaar en ouder, hartfalen (New York Heart Association (NYHA) klasse ≥ 2), diabetes mellitus, hypertensie. Behandeling van diepveneuze trombose (DVT) en longembolie (PE) en preventie van recidiverende DVT en PE bij volwassenen. Welk advies voor toepassing bij kwetsbare oude patiënten wordt binnen professionele behandelrichtlijnen gegeven? Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: NOACs hebben een smalle therapeutische breedte. De zorg rondom de patiënten die een NOAC gebruiken, komt overeen met de zorg voor patiënten die VKA gebruiken. Een verschil is dat bij een NOAC het klinische effect niet meer routinematig gecontroleerd hoeft te worden, hierdoor vervalt de rol van de trombosedienst in de ketenzorg. De NOACs worden in vaste doseringen voorgeschreven, zodat INR-controles niet meer nodig zijn. Voor de nieuwe anticoagulantia, de directe trombineremmer dabigatran en factor- Xa-remmer rivaroxaban zijn geen antidota beschikbaar. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (2015): Het kan bij ouderen bijzonder moeilijk zijn om de beslissing te maken om te starten met anticoagulantia, vanwege een verhoogd bloedingsrisico en een hoog risico op VTE. Er ontbreken modellen waarin de verschillende risicofactoren ten opzichte van elkaar zijn afgewogen. Per patiënt zal moeten worden bepaald of tromboseprofylaxe zal moeten worden toegepast. Voor de initiële behandeling wordt gestart met subcutane laagmoleculairgewichtheparine-injecties (LMWH) en met een vitamine K-antagonist (acenocoumarol of fenprocoumon) voor de lange termijn behandeling. Het voorschrijven van een NOAC wordt vanwege de onbekendheid van de risico’s van deze middelen, omdat ze nog betrekkelijk kort op de markt zijn en er weinig ervaring in de eerste lijn mee is, niet aanbevolen. Bij een duidelijke voorkeur voor NOACs, moet de patiënt (eenmalig) een internist consulteren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (2013): De voorkeur bij atriumfibrilleren wordt gegeven aan vitamine Kantagonisten, vanwege de jarenlange ervaring met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid. Voor NOACs ontbreken de lange termijn gegevens voor effectiviteit en veiligheid, met name bij patiënten met mulitple comorbiditeit. NOACs kunnen worden overwogen bij patiënten die aan alle volgende voorwaarden voldoen: de patiënt is jonger dan 80 jaar, heeft relatief weinig comorbiditeit, een goede nierfunctie (GFR >50 ml/min) en is in staat tot goede therapietrouw. 104 Beoordelingsmodel - Dabigatran Wat is de ervaring met het geneesmiddel bij kwetsbare oude patiënten? Dabigatran is sinds 18 maart 2008 internationaal op de markt. Het antidotum voor dabigatran (idarucizumab) heeft sinds 25 september 2015 Europees een positief advies ontvangen voor de verlening van een handelsvergunning, maar tijdens het schrijven van dit rapport is het nog niet in Nederland geregistreerd. Tabel 9 - totaal aantal gebruikers van dabigatran (mannen en vrouwen) in 2014 Werkzame stof Dabigatran 65-70 jaar 70-75 jaar ≥ 75 jaar 3.754 3.885 6.803 Conclusie Ephor – Ervaring Dabigatran is recent op de markt in Nederland, zodat de effecten en bijwerkingen op de lange termijn nog niet bekend zijn. Dit middel wordt daarom nog niet geadviseerd door de richtlijnen. Er is recent een specifiek antidotum voor dabigatran geregistreerd. Gebruiksgemak Onderzoek naar toediening van dabigatran bij ouderen is nog niet bestudeerd. De capsules zijn echter groot, waardoor ze moeilijk zijn om door te slikken. De bijsluiter vermeld voor ouderen van ≥ 75 jaar dat extra voorzichtigheid in acht moet worden genomen bij het gebruik van dit middel, en dat een de aanbevolen dosering van toepassing is, zoals hieronder vermeld. Studies naar medicatie fouten, zoals fouten in de dosering van dabigatran, werden niet gevonden. Doseringsfrequentie De aanbevolen dosering dabigatran in de preventie van VTE bij orthopedische chirurgie is eenmaal daags 220 mg (2 capsules van 110 mg). Er is weinig klinische ervaring bij oudere patiënten (> 75 jaar). Oudere patiënten moeten met voorzichtigheid worden behandeld. De aanbevolen dosis is 150 mg per dag (2 capsules van 75 mg). De aanbevolen dosering ter preventie van CVA en systemische embolie bij atriumfibrilleren is 150 mg tweemaal daags. Voor ouderen ≥ 80 jaar is de aanbevolen dosering 110 mg tweemaal daags. De aanbevolen dosering bij de behandeling van DVT en PE en ter preventie van recidiverende DVT en PE is 150 mg tweemaal daags na behandeling met een parenteraal anticoagulans gedurende ten minste 5 dagen. Voor ouderen ≥ 80 jaar is de aanbevolen dosering 110 mg tweemaal daags. Dabigatran is beschikbaar in capsules die niet fijn gemaald kunnen worden. Daarnaast zijn de capsules groot, wat het doorslikken bemoeilijkt. De capsules moeten in hun geheel met water worden doorgeslikt. De capsule mag niet worden geopend, omdat dit het risico op bloedingen kan verhogen. Bij dabigatran wordt aangegeven dat dit moet worden bewaard in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen vocht. Dit betekent dat dit middel dus niet in blisterverpakking/baxter systeem geleverd kan worden. De dosering is voor ouderen tweemaal daags. Toedieningsvorm Capsules (hard), Fijnmalen: Nee. 105 Beoordelingsmodel - Dabigatran Conclusie Ephor – gebruiksgemak Dabigatran is oraal toe te dienen. Vergeleken met vitamine k-antagonisten ontbreekt de noodzaak van routinematige controles bij de trombosedienst. De capsules kunnen niet fijngemalen worden en zijn groot, wat het dooslikken bemoeilijkt. Referenties Abraham N.S, Singh S, Alexander C. Comparative risk of gastrointestinal bleeding with dabigatran, rivaroxaban, and warfarin: population based cohort study. BMJ 2015;350:h1857 Avgil-Tsadok M, Jackevicius CA, Essebag V. Dabigatran use in elderly patients with atrial fibrillation. Thromb Haemost 2015; 115(1):152-60. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl – SPC Pradaxa 75 mg, 110 mg, 150 mg - EU/1/08/442/009-019 - Datum van goedkeuring 17 januari 2013 Chang H.Y, Zhou M, Tang W. Risk of gastrointestinal bleeding associated with oral anticoagulants: population based retrospective cohort study. BMJ 2015;350:h1585 European Public Assessment Report (EPAR) – Pradaxa - dabigatran-etexilaat - EMA/47517/2015 EMEA/H/C/000829 Farmacotherapeutisch Kompas: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl Geldhof V, Vandenbriele C, Verhamme P, Vanassche T. Venous thromboembolism in the elderly: efficacy and safety of non-VKA oral anticoagulants. Thrombosis Journal 2014;12:21. Glund S, Stangier J, Schmohl M. Safety, tolerability, and efficacy of idarucizumab for the reversal of the anticoagulant effect of dabigatran in healthy male volunteers: a randomised, placebo-controlled, doubleblind phase 1 trial. Lancet. 2015;386:680-690. Graham D.J, Reichman M.E, Wernecke M. Cardiovascular, Bleeding, and Mortality Risks in Elderly Medicare Patients Treated With Dabigatran or Warfarin for Nonvalvular Atrial Fibrillation. Circulation. 2015;131:157-164 Kennisbank KNMP: http://kennisbank.knmp.nl Larsen, T. B., Skjøth, F., Nielsen, P. B., Kjældgaard, J. N., & Lip, G. Y. (2016). Comparative effectiveness and safety of non-vitamin K antagonist oral anticoagulants and warfarin in patients with atrial fibrillation: propensity weighted nationwide cohort study. BMJ, 353, i3189. Leidraad begeleide introductie nieuwe orale antistollingsmiddelen - Werkgroep NOACs van de wetenschappelijke verenigingen en Orde van Medisch Specialisten. 9 november 2012. website: http://www.demedischspecialist.nl/nieuws/leidraad-voor-zorgvuldige-introductie-nieuweantistollingsmiddelen NHG-Standaard Atriumfibrilleren (Tweede partiële herziening). Huisarts Wet 2013;56(8):392-401. 106 Beoordelingsmodel - Dabigatran NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (Eerste herziening): Oudega R, Van Weert H, Stoffers HEJH, Sival PPE, Schure RI, Delemarre J, Eizenga WH. Huisarts Wet 2015;58(1):26-35. Pollack CV, Reilly PA, Eikelboom J. Idarucizumab for dabigatran reversal. N Engl J Med. 2015;373(6):511520. Sardar P, Chatterjee S, Chaudhari S, Lip GYH. New Oral Anticoagulants in Elderly Adults: Evidence from a Meta-Analysis of Randomized Trials. 2014; 62:857–864. Sharma M, Cornelius VR., Patel JP., Davies JG., Molokhia M. Efficacy and Harms of Direct Oral Anticoagulants in the Elderly for Stroke Prevention in Atrial Fibrillation and Secondary Prevention of Venous Thromboembolism. Circulation. 2015;132:194-204. Yao, X., Abraham, N. S., Sangaralingham, L. R., Bellolio, M. F., McBane, R. D., Shah, N. D., & Noseworthy, P. A. (2016). Effectiveness and Safety of Dabigatran, Rivaroxaban, and Apixaban Versus Warfarin in Nonvalvular Atrial Fibrillation. J Am Heart Assoc, 5(6), e003725. Zorg instituut Nederland rapport Dabigatran: Farmacotherapeutisch rapport dabigatran (Pradaxa®) bij de behandeling van diepveneuze trombose DVT en longembolie (PE) bij volwassenen. Linden van der MW, Pasman P. Datum: 29 mei 2015 107 Beoordelingsmodel - Edoxaban Edoxaban Werkzaamheid/ effectiviteit Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie bij de kwetsbare oude patiënt? Van edoxaban zijn diverse studies beschikbaar die bij patiënten ouder dan 75 jaar zijn uitgevoerd. Voor de omschrijving van de onderzoeken wordt verwezen naar bijlage V. Aantal ouderen in de onderzoeken De (sub)populatie van oudere patiënten is in sommige onderzoeken specifiek geanalyseerd. Per onderzoek is een deel van de patiënten ouder dan 75 jaar: HOKUSAI RCT: 1004 patiënten ≥ 75 jaar (Geldhof et al., 2014 Sharma et al., 2015). ENGAGE-AF-Timi 48 RCT: 21105 patiënten, gemiddelde leeftijd: 72 jaar (64-78) (Sharma et al., 2015). Tabel 1 geeft een overzicht van de studies van edoxaban. Onder de kolom ‘indicatie’ is vermeld hoeveel oudere patiënten in de studie zijn geïncludeerd. Er is geen exclusie op basis van leeftijd, comorbiditeit of comedicatie. De kwaliteit van leven bij ouderen is in deze onderzoeken niet bestudeerd. Er zijn diverse onderzoeken die na toelating op de markt voor edoxaban de effectiviteit en veiligheid verder gaan onderzoeken (clinicaltrials.gov). Tabel 1: overzicht van RCT die edoxaban vergelijken qua effectiviteit Studie Indicatie Duur Behandeling Sharma et al., 2015 Geldhof et al., 2014 Acuut symptomatisch proximaal DVT of PE 3-12 mnd. edoxaban 60 mg dd 560 Effectiviteit (aantal events) ≥ 75 jaar 14 544 27 HOKUSAI 1004 patiënten ≥ 75 jaar AF 21105 patiënten Gemiddelde leeftijd: 72 jaar (64-78) heparine 1 mg/kg 2dd of 1.5 mg/kg/ warfarine 0,5 mg, 1 mg, 2,5 mg, 5 mg edoxaban, 30 mg dd 2806 184 warfarine dd INR 2,0-3,0 2820 166 edoxaban, 60 mg dd 2848 138 2820 Niet bekend 166 Niet bekend Sharma et al., 2015 ENGAGEAF-Timi 48 Kato et al., 2016 AF Subgroep analyse 8474 patiënten ≥ 75 jaar 2,8 jaar 2,8 jaar warfarine dd INR 2,0-3,0 edoxaban, 60 mg dd warfarine dd INR 2,0-3,0 Aantal patiënten ≥ 75 jaar OR (95% BI) Definitie effectiviteit 0,50 (0,27-0,94) Recidief VTE 1,12 (0,90-1,39) Beroerte /SE 0,81 (0,65-1,03) HR 0,83 (0,66– 1,04) Beroerte /SE ENGAGEAF-Timi 48 DVT: Diep veneuze trombose PE: Pulmonale embolie AF: Atrium fibrilleren SE: Systemische embolie INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis 108 RR Risk Ratio Eindpunt recidief VTE – edoxaban 60 mg* Eindpunt beroerte/ systemische embolie – edoxaban 30 mg Eindpunt beroerte/ systemische embolie – edoxaban 60 mg * Omdat Sharma et al. (2015) en Geldhof et al. (2014) dezelfde RCT beschrijven, is de uitkomst van één studie weergegeven. De OR berekend met ADDIS kan iets afwijken tov. de berekende OR uit het onderzoeksartikel. 109 Beoordelingsmodel - Edoxaban Veneuze trombose Bij patiënten met atriumfibrilleren die edoxaban gebruiken in vergelijking met patiënten die vitamine Kantagonisten gebruiken, toont een subgroep analyse van patiënten van 75 jaar en ouder door Sharma et al. (2015) en Geldhof et al. (2014) een significante vermindering van recidief veneuze trombose (0,50, 95% BI 0,27-0,94). Beroerte of systemische embolie Edoxaban is niet inferieur ten opzichte van warfarine bij de oudere patiënt in de preventie van beroerte of systemische embolie (edoxaban 30 mg: OR 1,12 95% BI 0,90-1,39; edoxaban 60 mg OR 0,81 95% BI 0,65-1,03) (Sharma et al., 2015). In een subgroepanalyse bij ouderen ≥ 75 jaar kwam bij het gebruik van edoxaban of warfarine beroerte/systemsiche embolie min of meer vergelijkbaar voor (hogere dosis HR 0,83 95% BI 0,66-1,04) (Kato et al., 2016). Bij het hogere dosis regime kregen patiënten met een matige nierfunctiestoornis (CrCl van≤ 50 mL/min met Cockcroft-Gault formule), een gewicht ≤ 60 kg en sterke PgP-remmers een dosis van 30 mg in plaats van 60 mg. Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie in de algemene populatie? SPC Edoxaban: De effectiviteit en veiligheid van edoxaban is geëvalueerd in twee onderzoeken Hokusai: 8.292 patiënten met VTE werden gedurende 3, 6 of 12 maanden behandeld met heparine (enoxaparine of niet-gefractioneerde heparine) gevolgd door eenmaal daags edoxaban 60 mg of met het vergelijkende middel warfarine. Aangetoond is dat edoxaban niet-inferieur is in vergelijking met warfarine in de preventie van recidief VTE (HR 0,89 95% BI 0,70-1,13). ENGAGE AF-TIMI 48: gedurende 2,5 jaar (mediane onderzoeks follow up: 2,8 jaar) werden 21.105 patiënten met nvAF blootgesteld aan edoxaban 30 mg of 60 mg of met het vergelijkende middel warfarine. Edoxaban 60 mg is niet-inferieur in vergelijking met warfarine (HR 0,79 97,5% BI 0,63-0,99) in de preventie van beroerte en systemische embolie. Wat is de number needed to treat bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? De number needed to treat geeft het aantal patiënten aan dat behandeld moet worden met edoxaban ten opzichte van het middel waarmee het vergeleken is om 1 event te voorkomen gedurende de studieperiode. Dit kan alleen worden berekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Tabel 2: overzicht van studies naar edoxaban en number needed to treat Studie Indicatie Behandeling Tijdsduur Aantal patiënten ≥ 75 jaar Aantal patiënten ≥ 75 jaar ziek Aantal patiënten ≥ 75 jaar niet ziek Geldhof et al., 2014 Sharma et al., 2015 DVT of PE edoxaban 60 mg dd 3, 6 of 12 mnd. 560 14 (2,5%) 546 (97,5%) 544 27 (4,9%) 517 (95,1%) Sharma et AF heparine 1 mg/kg 2dd of 1.5 mg/kg/ warfarine 0,5 mg, 1 mg, 2,5 mg, 5 mg edoxaban, 30 mg dd 2806 184 (6,5%) 2622 (93,5%) 2,8 jaar Verschil ziekte bij behandeld/ controle ARR 2,4% Number needed to treat 0,7% 143 42 110 al., 2015 warfarine INR 2,0-3,0 2820 166 (5,8%) 2654 (94,2%) edoxaban, 60 mg dd 2848 138 (4,8%) 2710 (95,2%) warfarine INR 2,0-3,0 2820 166 (5,8%) DVT: Diep veneuze trombose PE: Pulmonale embolie AF: Atrium fibrilleren INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis 2654 (94,2%) 1% 100 Veneuze trombose Er moeten 42 patiënten behandeld worden met edoxaban gedurende 3, 6 of 12 maanden, om 1 event meer te voorkomen dan een behandeling met warfarine (Geldhof et al., 2014, Sharma et al., 2015). Beroerte/systemische embolie Edoxaban 30 mg: er moeten 143 patiënten behandeld worden met edoxaban gedurende 2,8 jaar, om 1 event minder te voorkomen dan een behandeling met warfarine Edoxaban 60 mg: er moeten 100 patiënten behandeld worden met edoxaban gedurende 2,8 jaar, om 1 event meer te voorkomen dan een behandeling met warfarine (Sharma et al., 2015). Wat is de time to benefit bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? (alleen van toepassing bij geneesmiddelen die ter preventie worden voorgeschreven) De time until benefit voor edoxaban is bij ouderen lastig te bepalen, omdat warfarine als controle middel is gebruikt in de studies maar geen placebo. In de preventie van trombo-embolieën, is de time to benefit voor edoxaban 24 maanden of korter. Conclusie Ephor - effectiviteit Edoxaban is niet-inferieur ten opzichte van warfarine in de preventie van veneuze en systemische embolie. Edoxaban is minstens zo effectief in de vergelijking met warfarine bij de oudere patiënt in de preventie van beroerte of systemische embolie. De number needed to treat getallen om 1 event extra met edoxaban, in vergelijking tot warfarine, te voorkomen zijn hoog. Veiligheid Wat zijn de belangrijkste relevante bijwerkingen bij kwetsbare ouderen? Waar mogelijk worden deze vertaald naar incidentiecijfer of number needed to harm. Tabel 3 toont de vergelijkende studies met edoxaban qua veiligheid bij patiënten ouder dan 75 jaar. Tabel 3 – overzicht van RCTs die edoxaban vergeleken hebben qua veiligheid – bloedingen Studie Indicatie Duur Behandeling Geldhof et al., 2014 Acuut symptomatisch proximaal DVT of PE 3-12 mnd. edoxaban, 60 mg dd/ 30 mg dd 560 Bloedingen (aantal events) ≥ 75 jaar 70 warfarine INR 2,0-3,0 544 82 HOKUSAI Aantal patiënten ≥ 75 jaar OR (95% BI) Definitie bloedingen RR: 0,83 (0,621,12) Ernstige en klinisch relevante minder 111 Sharma et al., 2015 Engage-AFTimi Kato et al., 2016 ENGAGE-AFTimi 48 8292 patiënten 1004 patiënten ≥ 75 jaar AF 21105 patiënten Gemiddelde leeftijd: 72 jaar (64-78) AF Subgroep analyse 8474 patiënten ≥ 75 jaar ernstige bloedingen 2,8 jaar 2,8 jaar edoxaban 60 mg dd 2848 214 warfarine INR 2,0-3,0 2820 257 edoxaban 30 mg dd 2806 121 2820 Niet bekend 257 Niet bekend warfarine INR 2,0-3,0 edoxaban, 60 mg dd warfarine dd INR 2,03,0 edoxaban, 30 mg dd warfarine dd INR 2,03,0 0,81 (0,670,98) 0,46 (0,380,57) HR 0,83 (0,700,99) Ernstige bloedingen Ernstige bloedingen HR 0,47 (0,380,58) DVT: Diep veneuze trombose PE: Pulmonale embolie AF: Atrium fibrilleren INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis Veneuze trombose Edoxaban toont bij patiënten van 75 jaar en ouder in vergelijking met het gebruik van warfarine een vergelijkbaar veiligheidsprofiel (RR 0,83 95% BI 0,62-1,12) in de preventie van ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen bij patiënten met veneuze trombo-embolie (Geldhof et al., 2014). Beroerte of systemische embolie Voor het gebruik van edoxaban in vergelijking met warfarine bij ouderen ter preventie van beroerte of systemische embolie is een significante afname in risico op ernstige bloedingen (edoxaban 60 mg: OR 0,81 95% CI: 0,67-0,98 en edoxaban 30 mg: OR 0,46 95% CI: 0,38-0,57) (Sharma et al., 2015). In een subgroepanalyse bij ouderen ≥ 75 jaar, werd aangetoond dat ernstige bloedingen significant minder voor kwamen bij het gebruik van edoxaban in vergelijking met warfarine (hogere dosis HR 0,83 95% BI 0,70-0,99, lagere dosis HR 0,47 95% BI 0,38-0,58) (Kato et al., 2016). Bij het hogere dosis regime kregen patiënten met een matige nierfunctiestoornis (CrCl van ≤ 50 mL/min met Cockcroft-Gault formule), een gewicht ≤ 60 kg en sterke PgP-remmers een dosis van 30 mg in plaats van 60 mg. Diverse bloedingen Door Sharma et al. (2015) zijn op basis van gegevens uit klinische trials de kans op diverse bloedingen die voorkomen bij patiënten van 75 jaar en ouder in vergelijking met de totale populatie beschreven. Deze onderzoeken staan niet in de tabel, maar zijn hieronder per soort bloeding beschreven: Gastro-intestinale bloedingen: Bij het gebruik van edoxaban in vergelijking met warfarine treden significant bij ouderen ≥ 75 jaar vaker GI-bloedingen op bij de hogere dosis (HR 1,32 95% BI 1,011,72), maar niet voor de lagere dosis (HR 0,72 95% BI 0,53-0,98) (Kato et al., 2016). De analyse bij patiënten van 85 jaar of ouder laat voor de 30 mg dosis een significante afname zien van gastrointestinale bloedingen (HR 0,31 95% BI 0,15-0,87). Intracraniale bloeding: Voor edoxaban in vergelijking met warfarine is het risico op intracraniale bloedingen significant verminderd voor oudere patiënten hogere dosis (HR 0,40 95% BI 0,260,62, lagere dosis HR 0,31 95% BI 0,19-0,49) (Kato et al., 2016). 112 Beoordelingsmodel - Edoxaban Klinisch relevante bloedingen: Voor ouderen is het risico op klinisch relevante bloedingen niet significant verschillend (OR 0,80 95% BI 0,57-1,13) voor edoxaban 60 mg in vergelijking met warfarine (Sharma et al., 2015). Dodelijke bloedingen: Voor edoxaban in vergelijking met warfarine is er een significant kleiner risico (hogere dosis HR 0,46 95% BI 0,25-0,84, lagere dosis HR 0,38 95% BI 0,20-0,73) op het optreden van dodelijke bloedingen bij ouderen ≥ 75 jaar (Kato et al., 2016). De analyse bij patiënten van 85 jaar of ouder laat voor de 30 mg dosis een significante afname zien van ernstige bloedingen (HR 0,36 95% BI 0,20-0,64). Number needed to harm De number needed to harm (NNH) geeft het aantal patiënten aan dat moet worden behandeld om 1 schadelijk event te veroorzaken. Hiervoor zijn alleen de studies geïncludeerd, die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Tabel 4: Number needed to harm voor edoxaban vergeleken met warfarine Studie Behandeling Tijdsduur Geldhof et al., 2014 edoxaban, 60 mg dd/ 30 mg dd 8,2 mnd. Indicatie DVT of PE Sharma et al., 2015 warfarine INR 2,0-3,0 Indicatie AF Aantal patiënten bloeding ≥ 75 jaar Aantal patiënten geen bloeding ≥ 75 jaar 560 70 (12,5%) 490 (87,5%) 544 82 (15,1%) 462 (84,9%) 2848 214 (7,5%) 2634 (92,5%) warfarine INR 2,0-3,0 2820 257 (9,1%) 2563 (90,9%) edoxaban 30 mg dd 2806 121 (4,3%) 2685 (95,7%) warfarine INR 2,0-3,0 2820 257 (9,1%) 2563 (90,9%) edoxaban 60 mg dd 2,8 jaar Aantal patiënten ≥ 75 jaar Verschil bloeding bij behandeld/ controle ARR 2,6% Number needed to harm 1,6 % 63 4,8 % 21 38 Er moeten 38 patiënten met edoxaban (30 mg en 60 mg) behandeld worden gedurende meer dan 8,2 maanden, om 1 schadelijk event (ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloeding) minder te veroorzaken dan met warfarine (Geldhof et al., 2014). Er moeten 63 patiënten met edoxaban (60 mg) behandeld worden gedurende meer dan 2,8 maanden, om 1 schadelijk event (ernstige bloeding) minder te veroorzaken dan met warfarine (Sharma et al., 2015). Er moeten 21 patiënten met edoxaban (30 mg) behandeld worden gedurende meer dan 2,8 jaar, om 1 schadelijk event (ernstige bloeding) minder te veroorzaken dan met warfarine (Sharma et al., 2015). Lareb Bij Lareb zijn nog geen meldingen ontvangen van bijwerkingen bij ouderen bij het gebruik van edoxaban. 113 Beoordelingsmodel - Edoxaban Conclusie Ephor - veiligheid In de trials is edoxaban voor patiënten van 75 jaar en ouder minstens zo veilig in vergelijking met warfarine. Het aantal ernstige bloedingen is significant minder in vergelijking van vooral de lage dosis van edoxaban ten opzichte van warfarine. Er ontbreekt (nog) belangrijk onderzoek in de dagelijkse praktijk met betrekking tot het risico op diverse soorten bloedingen bij ouderen van 75 jaar en ouder. Ook ontbreken de meldingen van bijwerkingen bij ouderen bij het Lareb nog. Interacties Welke belangrijke geneesmiddelinteracties zijn te verwachten die bij kwetsbare ouderen extra risico’s opleveren? De KNMP Kennisbank vermeld tijdens het schrijven van dit rapport nog geen geneesmiddelinteracties voor edoxaban. De SPCs van edoxaban (15 mg, 30 mg, 60 mg) vermelden belangrijke geneesmiddelen interacties met: Antistollingsmiddelen, antibloedplaatjesmiddelen en NSAIDs: gelijktijdig gebruik van edoxaban met geneesmiddelen die van invloed zijn op hemostase, kan het risico op bloeding verhogen. Dit betreft acetylsalicylzuur (ASA), P2Y12-bloedplaatjesremmers, andere antitrombotica, fibrinolytische therapie en chronische niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID's). In verband met een mogelijk hoger risico op bloedingen dient men voorzichtig te zijn met de gelijktijdige toediening van edoxaban met ASA bij oudere patiënten. Edoxaban kan gelijktijdig met ASA in lage dosis (≤ 100 mg/dag) worden toegediend. Gelijktijdige toediening van hogere doses dan 100 mg ASA dient uitsluitend onder medisch toezicht te worden uitgevoerd. Gelijktijdige chronische gebruik van ASA in een hoge dosis (325 mg) met edoxaban wordt niet aangeraden. Gelijktijdig gebruik van thienopyridines (bijv. clopidogrel) resulteerde in verhoogde klinisch relevante bloeding. Er is erg weinig ervaring met het gebruik van edoxaban met duale antibloedplaatjestherapie of fibrinolytica. Chronisch gebruik van NSAID's met edoxaban wordt niet aangeraden. Gelijktijdige toediening van naproxen en edoxaban verhoogde de bloedingstijd in relatie tot ieder geneesmiddel op zich. In klinische onderzoeken resulteerde gelijktijdige toediening van NSAID's in verhoogde klinisch relevante bloeding. P-gp-remmers: edoxaban is een substraat voor de effluxtransporter P-gp. In farmacokinetische onderzoeken resulteerde gelijktijdige toediening van edoxaban met de P-gp-remmers: ciclosporine, dronedarone, erytromycine, ketoconazol, kinidine of verapamil in verhoogde plasmaconcentraties van edoxaban. Bij gelijktijdig gebruik van edoxaban met ciclosporine, dronedarone, erytromycine of ketoconazol is dosisverlaging tot eenmaal daags 30 mg nodig. Bij gelijktijdig gebruik van edoxaban met kinidine, verapamil of amiodaron is verlaging van de dosis op basis van klinische gegevens niet nodig. Het gebruik van edoxaban met andere P-gp-remmers, inclusief HIV-proteaseremmers, is niet onderzocht., P-gp-inductoren: gelijktijdige toediening van edoxaban met de P-gp-inductor rifampicine leidde tot een afname van de gemiddelde AUC-waarde voor edoxaban en een kortere halfwaardetijd, met mogelijke afname van de farmacodynamische effecten ervan. Gelijktijdige gebruik van edoxaban met andere P-gp-inductoren (bijv. fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital of sint- 114 janskruid) kan leiden tot lagere plasmaconcentraties van edoxaban. Bij gelijktijdige toediening met P-gp-inductoren moet edoxaban voorzichtig worden gebruikt. Beoordelingsmodel - Edoxaban P-gp-substraten: wanneer edoxaban wordt toegediend met digoxine is een dosisaanpassing niet nodig. Edoxaban heeft invloed wanneer het gelijktijdig wordt toegediend met digoxine, het verhoogde de Cmax met 28%; de AUC werd niet beïnvloed. Edoxaban had geen effect op de Cmax en AUC van kinidine. Edoxaban verlaagde de Cmax (14%) en AUC (16%) van gelijktijdig toegediend verapamil. Conclusie Ephor – interacties De werking van edoxaban kan worden versterkt of verzwakt door verschillende middelen. Er is een middel groot interactie potentieel. Contra-indicaties Zijn er belangrijke contra-indicaties? KNMP Kennisbank Contra-indicaties: Ja/Ja Stollingsstoornis - Antithrombotica kunnen bij patiënten met een stollingsstoornis het risico op bloedingscomplicaties verhogen Hersenbloeding (CVA) - Antithrombotica kunnen het risico op een hersenbloeding verhogen Hemodialyse - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Dialyse peritoneaal - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Ulcus pepticum - Antistollingsmiddelen verlengen de stollingstijd waardoor een bloeding bij een bloedend ulcus moeilijk te stoppen is Porfyrie - Er is onvoldoende onderbouwing voor de veiligheid van dit geneesmiddel bij porfyrie Hypertensie - Antithrombotica kunnen het risico op intracraniale bloedingen vergroten. Hypertensie verhoogt dit risico ook. Samen kan dit risico extra verhoogd zijn. Het is daarom van belang dat de bloeddruk goed onder controle is De SPCs van edoxaban (15 mg, 30 mg, 60 mg) vermelden belangrijke contra-indicaties bij: • Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de hulpstoffen • Klinisch significante actieve bloeding. • Leverziekte die gepaard gaat met coagulopathie en een klinisch relevant risico op bloedingen. • Letsel of een aandoening, die beschouwd wordt als een significant risico op een ernstige bloeding. Hierbij kan het gaan om huidige of recente zweervorming in het maagdarmkanaal, aanwezigheid van maligne neoplasmata met een hoog bloedingsrisico, recent hersen- of spinaal letsel, recente hersenoperatie of een spinale of oftalmologische operatie, recente intracraniale bloeding, bekende of vermoede slokdarmspataders, arterioveneuze malformaties, vasculaire aneurysmata of ernstige intraspinale of intracerebrale vaatafwijkingen. • Ernstige hypertensie die niet onder controle is. • Gelijktijdige behandeling met andere antistollingsmiddelen zoals niet-gefractioneerde heparine (UFH), laagmoleculairgewichtheparines (enoxaparine, dalteparine, enz.), heparinederivaten (fondaparinux, enz.), orale antistollingsmiddelen (warfarine, dabigatran etexilaat, rivaroxaban, 115 apixaban, enz.) wordt niet aanbevolen tenzij in het specifieke geval dat er van oraal antistollingsmiddel wordt gewisseld of als UFH wordt gegeven in een dosis die Beoordelingsmodel - Edoxaban nodig is om een centrale veneuze of arteriële katheter open te houden Conclusie Ephor – contra indicaties Bij het gebruik van edoxaban moet rekening worden gehouden met diverse contra-indicaties. Farmacokinetische beoordeling Studies naar de farmacokinetiek bij edoxaban zijn beschikbaar, waarbij leeftijd geen klinisch significant effect had. Edoxaban wordt gemetaboliseerd via hydrolyse, conjugatie of oxidatie door CYP 3A4/5. Edoxaban is een substraat voor P-gp. Geeft een eventuele aanwezige lange halfwaardetijd aanleiding tot accumulatie? Edoxaban heeft een halfwaardetijd van ongeveer 10 tot 14 uur. Er is geen klinisch relevante accumulatie van edoxaban (accumulatieverhouding 1,14) bij een eenmaal daagse dosering. Is de eliminatie van het geneesmiddel afhankelijk van de nierfunctie? Edoxaban wordt renaal geklaard (35%), waarbij het metabolisme en de gal-/intestinale uitscheiding de resterende klaring verzorgen. Voordat behandeling met edoxaban wordt ingesteld moet de nierfunctie worden beoordeeld. Bij patiënten met lichte nierfunctiestoornis (CrCL > 50 - 80 ml/min) is de aanbevolen dosis eenmaal daags 60 mg. Bij patiënten met matig ernstige tot ernstige nierfunctiestoornis (CrCL 15 - 50 ml/min) is de aanbevolen dosis eenmaal daags 30 mg. Het gebruik van edoxaban wordt niet aangeraden voor patiënten met terminale nierziekte (ESRD) (CrCL < 15 ml/min) of dialysepatiënten. Heeft het geneesmiddel een smalle therapeutische breedte? Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: NOACs hebben een smalle therapeutische breedte. Conclusie Ephor – Farmacokinetiek Edoxaban heeft een gemiddelde halfwaardetijd. De dosis van edoxaban hoeft op basis van de leeftijd bij normale of licht verminderde nierfunctie niet te worden aangepast. Bij een matige nierfunctiestoornis is een aanpassing in de aanbevolen dosering nodig. Bij een ernstig verminderde nierfunctie wordt het afgeraden om edoxaban te gebruiken. Farmacodynamische neveneffecten beoordeling Heeft het geneesmiddel anticholinerge effecten? (binding aan muscarinereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel sedatieve effecten? (o.a. binding aan histaminereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel orthostatische effecten? (o.a. binding aan α-receptor) Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de valneiging en/of motorische functies? (o.a. binding aan D2- 116 receptor; achteruitgang mobiliteit, valrisico en fractuurincidentie) Beoordelingsmodel - Edoxaban Duizeligheid kan optreden als gevolg van een bloeding. Op theoretische gronden zou hierdoor het valrisico kunnen worden verhoogd. Heeft het geneesmiddel cardiovasculaire bijwerkingen? Zelden (<0,1%) is als bijwerking pericardhemorragie waargenomen. Edoxaban is niet bestudeerd bij patiënten met mechanische hartkleppen, bij patiënten tijdens de eerste 3 maanden na implantatie van een bioprothetische hartklep, met of zonder atriumfibrilleren, of bij patiënten met matig ernstige tot ernstige mitralisstenose. Bij deze patiënten wordt het gebruik van edoxaban daarom niet aangeraden. Heeft het geneesmiddel invloed op de hemostase? (bloedingsrisico) Edoxaban verhoogt het risico op bloeding en kan ernstige, mogelijk fatale bloeding veroorzaken. Bij patiënten met een verhoogd risico op bloeding dient edoxaban met voorzichtigheid te worden gebruikt en gestaakt als ernstige bloedingen optreden. In de klinische onderzoeken werden bloedingen van slijmvliezen (bijv. epistaxis, gastro-intestinaal, urogenitaal) en anemie vaker gezien tijdens langdurige behandeling met edoxaban in vergelijking met behandeling met VKA. De bijwerkingen die het vaakst voorkwamen in ENGAGE AF-TIMI 48 en in HokusaiVTE en gerelateerd werden aan bloeding door edoxaban 60 mg waren cutane wekedelen bloeding (maximaal 5,9%) en bloedneus (maximaal 4,7%), terwijl vaginale bloeding (9,0%) de vaakst voorkomende aan bloeding gerelateerde bijwerking was bij Hokusai-VTE alleen. Ouderen hebben een verhoogd risico op bloedingen. Na aanvang van de behandeling moeten ze nauwgezet worden gecontroleerd op klachten en symptomen van complicaties veroorzaakt door bloedingen en anemie. Bij elke onverklaarbare daling in hemoglobine of bloeddruk moet gezocht worden naar een bloedingslocatie. Een specifiek antistollingsonderdrukkend middel voor edoxaban is niet beschikbaar. Heeft het geneesmiddel invloed op de cognitie? Soms (0,1-1%) kan een bloeding in de hersenen optreden. Heeft het geneesmiddel invloed op de voedselinname? (remming hongergevoel, smaakverandering, maagbezwaren) Misselijkheid is een vaak (0,1-10%) voorkomende bijwerking. Edoxaban kan met of zonder voedsel worden ingenomen. Voedsel verhoogt piekblootstelling in verschillende mate, maar heeft een minimaal effect op totale blootstelling. Edoxaban wordt voornamelijk geabsorbeerd in het bovenste deel van het maagdarmkanaal. Geneesmiddelen of aandoeningen die de maaglediging of de darmmotiliteit verhogen kunnen hierdoor de desintegratie en absorptie van edoxaban verlagen. Conclusie Ephor – Farmacodynamische neveneffecten Edoxaban heeft invloed op de hemostase, als ernstige bijwerkingen zijn diverse bloedingen gemeld. Er is mogelijk een invloed op de voedselinname door de bijwerkingen. Er is geen antidotum voor edoxaban. 117 Beoordelingsmodel - Edoxaban Ervaring Is het geneesmiddel geregistreerd voor de gekozen hoofdindicatie? Edoxaban 15 mg, 30 mg en 60 mg zijn geregistreerd voor de indicaties: Preventie van beroerte en systemische embolie bij volwassen patiënten met niet-valvulair atriumfibrilleren (nvAF) met een of meer risicofactoren, zoals congestief hartfalen, hypertensie, leeftijd ≥ 75 jaar, diabetes mellitus, eerdere beroerte of transiënte ischemische aanval (TIA). Behandeling van diepveneuze trombose (DVT) en pulmonaire embolie (PE), en preventie van herhaalde DVT en PE bij volwassenen. Welk advies voor toepassing bij kwetsbare oude patiënten wordt binnen professionele behandelrichtlijnen gegeven? Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: NOACs hebben een smalle therapeutische breedte. De zorg rondom de patiënten die een NOAC gebruiken, komt overeen met de zorg voor patiënten die VKA gebruiken. Een verschil is dat bij een NOAC het klinische effect niet meer routinematig gecontroleerd hoeft te worden, hierdoor vervalt de rol van de trombosedienst in de ketenzorg. De NOACs worden in vaste doseringen voorgeschreven, zodat INR-controles niet meer nodig zijn. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (2015): Het kan bij ouderen bijzonder moeilijk zijn om de beslissing te maken om te starten met anticoagulantia, vanwege een verhoogd bloedingsrisico en een hoog risico op VTE. Er ontbreken modellen waarin de verschillende risicofactoren ten opzichte van elkaar zijn afgewogen. Per patiënt zal moeten worden bepaald of tromboseprofylaxe zal moeten worden toegepast. Voor de initiële behandeling wordt gestart met subcutane laagmoleculairgewichtheparine-injecties (LMWH) en met een vitamine K-antagonist (acenocoumarol of fenprocoumon) voor de lange termijn behandeling. Het voorschrijven van een NOAC wordt vanwege de onbekendheid van de risico’s van deze middelen, omdat ze nog betrekkelijk kort op de markt zijn en er weinig ervaring in de eerste lijn mee is, niet aanbevolen. Bij een duidelijke voorkeur voor NOACs, moet de patiënt (eenmalig) een internist consulteren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (2013): De voorkeur bij atriumfibrilleren wordt gegeven aan vitamine Kantagonisten, vanwege de jarenlange ervaring met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid. Voor NOACs ontbreken de lange termijn gegevens voor effectiviteit en veiligheid, met name bij patiënten met mulitple comorbiditeit. NOACs kunnen worden overwogen bij patiënten die aan alle volgende voorwaarden voldoen: de patiënt is jonger dan 80 jaar, heeft relatief weinig comorbiditeit, een goede nierfunctie (GFR >50 ml/min) en is in staat tot goede therapietrouw. Wat is de ervaring met het geneesmiddel bij kwetsbare oude patiënten? Edoxaban is sinds 19 juni 2015 internationaal op de markt. Het aantal gebruikers in 2014 via het GIB en het aantal bijwerkingen gemeld via Lareb kan daarom niet worden weergegeven. Conclusie Ephor – Ervaring 118 Edoxaban is zeer recent op de markt, zodat de effecten en bijwerkingen op de lange termijn nog niet bekend zijn. Daarbij ontbreekt een specifiek antidotum. Dit middel wordt daarom nog niet geadviseerd door de richtlijnen. Beoordelingsmodel - Edoxaban Gebruiksgemak Onderzoek naar toediening van edoxaban bij ouderen is nog niet bestudeerd. De bijsluiter vermeld voor ouderen dat bij de toediening van edoxaban geen dosisverlaging is vereist. Edoxaban moet voorzichtig worden gebruikt in combinatie met acetylsalicylzuur bij ouderen. Studies naar medicatie fouten, zoals fouten in de dosering van edoxaban, werden niet gevonden. Doseringsfrequentie De aanbevolen dosering edoxaban is eenmaal daags 60 mg en 30 mg bij een of meer klinische factoren, zie tabel 4. Tabel 5: Samenvattende leidraad voor de dosering van edoxaban bij nvAF en VTE (DVT en PE) Aanbevolen dosis eenmaal daags 60 mg Dosisaanbeveling voor patiënten met een of meer van de volgende klinische factoren Nierfunctiestoornis Matig ernstige of ernstige (CrCL eenmaal daags 30 mg 15 - 50 ml/min) Laag lichaamsgewicht ≤ 60 kg eenmaal daags 30 mg P-gp-remmers Ciclosporine, dronedarone, erytromycine, eenmaal daags 30 mg ketoconazol Toedieningsvorm Tabletten (filmomhuld). Fijnmalen: niet beschreven. Conclusie Ephor – Gebruiksgemak Edoxaban is oraal toe te dienen. Een voordeel is de eenmaal daagse dosering met een vaste dosis. Vergeleken met vitamine K-antagonisten ontbreekt de noodzaak van routinematige controles bij de trombosedienst. Referenties College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl – SPC Lixiana 15 mg/30 mg/60 mg - EU/1/15/993/001-028 Kato, E.T., Giugliano, R.P., Ruff, C.T., Koretsune, Y., Yamashita, T., Kiss, R. G., Lanz, H. (2016). Efficacy and Safety of Edoxaban in Elderly Patients With Atrial Fibrillation in the ENGAGE AF–TIMI 48 Trial. J Am Heart Association. 2016; 5:5 Kennisbank KNMP: http://kennisbank.knmp.nl Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling 2.0 (LSKA): KNMP website: http://www.knmp.nl/patientenzorg/samenwerking/landelijke-standaard-keten-antistolling-2-0-lska NHG-Standaard Atriumfibrilleren (Tweede partiële herziening). Huisarts Wet 2013;56(8):392-401. 119 NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (Eerste herziening): Oudega R, Van Weert H, Stoffers HEJH, Sival PPE, Schure RI, Delemarre J, Eizenga WH. Huisarts Wet 2015;58(1):26-35. Geldhof V, Vandenbriele C, Verhamme P, Vanassche T. Venous thromboembolism in the elderly: efficacy and safety of non-VKA oral anticoagulants. Thrombosis Journal 2014;12:21. Sharma M, Cornelius VR., Patel JP., Davies JG., Molokhia M. Efficacy and Harms of Direct Oral Anticoagulants in the Elderly for Stroke Prevention in Atrial Fibrillation and Secondary Prevention of Venous Thromboembolism. Circulation. 2015;132:194-204. 120 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon Fenprocoumon Werkzaamheid/ effectiviteit Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie bij de kwetsbare oude patiënt? Voor de effectiviteit van fenprocoumon zijn weinig studies beschikbaar gedaan. Er zijn geen studies specifiek bij oudere patiënten. Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie in de algemene populatie? Een vergelijkende studie van fenprocoumon met acenocoumarol is beschreven in dit rapport, vanwege het kleine aantal beschikbare studies. Voor de omschrijving van het onderzoek wordt verwezen naar bijlage V. Aantal ouderen in de onderzoeken De (sub)populatie van oudere patiënten is in het onderzoek niet specifiek geanalyseerd, wel is de gemiddelde leeftijd beschikbaar: Zylla et al., 2015: Gemiddelde leeftijd (range) fenprocoumon: 73 jaar (64-78), dabigatran: 68 jaar (59-74) en rivaroxaban: 72 jaar (64-78). Gadisseur et al., 2002: 456 patiënten, gemiddelde leeftijd (range): acenocoumarol: 64,2 jaar (1994), fenprocoumon: 63,8 jaar (19-89). Tabel 1 geeft een overzicht van de studie van fenprocoumon. Onder de kolom ‘indicatie’ is vermeld hoeveel oudere patiënten in de studie zijn geïncludeerd. Er is geen exclusie op basis van leeftijd, comorbiditeit of comedicatie. De kwaliteit van leven bij ouderen is in dit onderzoek niet bestudeerd. Er zijn geen onderzoeken die na toelating op de markt voor fenprocoumon de effectiviteit en veiligheid verder gaan onderzoeken (clinicaltrials.gov). Tabel 1: overzicht van studies die fenprocoumon vergelijken qua effectiviteit Studie Duur Indicatie Behandeling Zylla et al., 2015 2 jaar AF Fenprocoumon INR INR ≥ 2 180 Effectiviteit (aantal events) 32 dabigatran 110 mg 2dd/ 150 mg 2dd/75 mg 2dd 79 3 rivaroxaban 20 mg dd/ 15 mg dd 10 mg dd 122 Gemiddelde leeftijd fenprocoumon: 73 jaar (64-78) Gemiddelde leeftijd dabigatran: 68 jaar (59-74) Aantal patiënten 5 OR (95% BI) Definitie effectiviteit fenprocoumon versus. Dabigatran*: 5, 48 (1,6218,57) Intracardiale trombus fenprocoumon versus. Rivaroxaban*: 5,06 (1,9013,44) Gemiddelde leeftijd rivaroxaban: 72 jaar (64-78) 121 Gadisseur et al., 2002 2 jaar Indicatie voor orale anticoagulantia therapie. acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 2 fenprocoumon INR 2,53,5 228 1 acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 2 fenprocoumon INR 2,53,5 228 NB. acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 7 0,50 (0,04-5,56) Tromboembolische complicaties Kan niet worden bepaald. Dodelijke tromboembolische complicaties 1,0 (0,34-2,91) Cardiovascul aire sterftecijfers 456 patiënten Gemiddelde leeftijd (range) acenocoumarol: 64,2 jaar (19-94) Gemiddelde leeftijd fenprocoumon: 63,8 jaar (19-89) fenprocoumon INR 2,5228 3,5 INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: tweemaal dagelijkse dosis NB: niet beschikbaar *: OR niet in onderzoekartikel, berekend met ADDIS 7 Veneuze trombose, beroerte/systemische embolie Zylla et al. (2015) vergelijken fenprocoumon met dabigatran en rivaroxaban. Een intracardiale trombus trad vaker op bij patiënten die fenprocoumon gebruikten, dan bij patiënten die dabigatran of rivaroxaban gebruikten. Gadisseur et al. (2002) vergelijken acenocoumarol met fenprocoumon, waarbij gekeken is naar tromboembolische complicaties en sterftecijfers. Er konden geen verschillen worden aangetoond. De onderzochte populatie betreft niet de kwetsbare ouderen en het is ook niet bekend voor welke indicatie de patiënten de geneesmiddelen toegediend kregen. Omdat de gegevens afkomstig zijn van een trombosedienst, lijkt het aannemelijk dat de indicaties ook preventie van diep veneuze trombose en preventie van trombo-embolieën bij atriumfibrilleren omvatten. Wat is de number needed to treat bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? De number needed to treat (NNT) geeft het aantal patiënten aan dat behandeld moet worden met fenprocoumon ten opzichte van het middel waarmee het vergeleken is om 1 event te voorkomen gedurende de studieperiode. Dit kan alleen worden berekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Er is geen statische verschil gevonden ten opzichte van placebo of ten opzichte van acenocoumarol of NOACs bij oude patiënten. Voor Zylla et al. (2015) is vergeleken met dabigatran en rivaroxaban, de NNT is daarom berekend met de beschikbare gegevens, zie tabel 2. 122 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon Tabel 2: overzicht van studie naar fenprocoumon en number needed to treat Studie Indicatie Behandeling Tijdsduur Zylla et al., 2015 AF fenprocoumon INR INR ≥ 2 2 jaar dabigatran 110 mg 2dd/ 150 mg 2dd/75 mg 2dd Aantal patiënten Aantal patiënten ziek Aantal patiënten niet ziek Verschil ziekte bij behandeld / controle ARR Number needed to treat 180 32 (17,7 %) 148 (82,3%) 79 3 (3,8%) 76 (96,2%) 13,9% 7 122 5 (4,1%) 117 (95,9%) 13,6% 7 rivaroxaban 20 mg dd/ 15 mg dd 10 mg dd Intracardiale trombus Er moeten 7 patiënten behandeld worden met fenprocoumon gedurende 2 jaar, om 1 event minder te voorkomen, dan met behandeling van rivaroxaban of dabigatran (Zylla et al., 2015). Wat is de time to benefit bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? (alleen van toepassing bij geneesmiddelen die ter preventie worden voorgeschreven) In de preventie van veneuze trombose en beroerte/systemische embolie, is de time to benefit voor fenprocoumon rond de 2 jaar of korter. Conclusie Ephor - effectiviteit Fenprocoumon is effectief in vergelijking met de acenocoumarol. In het onderzoek naar effectiviteit betreft het niet de oudere patiënt, wat de uitkomsten minder toepasbaar maakt voor dit rapport. Daarbij zijn de onderzoeksgroepen klein, evenals het aantal events, wat de betrouwbaarheid beïnvloed van de uitkomsten. Veiligheid Wat zijn de belangrijkste relevante bijwerkingen bij kwetsbare ouderen? Waar mogelijk worden deze vertaald naar incidentiecijfer of number needed to harm. Tabel 3 toont de vergelijkende studies van fenprocoumon naar bijwerkingen. Tabel 3: overzicht van studies die fenprocoumon vergelijken qua veiligheid Studie Duur Indicatie Behandeling Aantal patiënten Van der Meer et al., 1993 1 jaar Indicatie voor orale anticoagulantia therapie bij trombose dienst Leiden. 6814 patiënten Gemiddelde leeftijd: 66 jaar acenocoumarol INR 2,5-3,5 5957 fenprocoumon INR 2,5-3,5 857 Bloedingen (aantal events) Totaal: 162 OR (95% BI) Definitie bloeding Niet bekend Ernstige bloedingen 123 Gadisseur et al., 2002 2 jaar Indicatie voor orale anticoagulantia therapie. 456 patiënten Gemiddelde leeftijd (range) acenocoumarol: 64,2 jaar (19-94) Gemiddelde leeftijd fenprocoumon: 63,8 jaar (19-89) acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 11 fenprocoumon INR 2,5-3,5 228 25 acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 6 fenprocoumon INR 2,5-3,5 228 5 acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 1 fenprocoumon INR 2,5-3,5 228 1 acenocoumarol INR 2,5-3,5 228 Totaal: 19 fenprocoumon 228 INR 2,5-3,5 INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 0,41 (0,20-0,86) 1,21 (0,36-4,02) Minder ernstige bloedingen Ernstige bloedingen 1,00 (0,06-16,21) Dodelijke bloedingen 0,58 (0,32-1,06) Totaal aan bloedingen Totaal: 31 Veneuze trombose, beroerte/systemische embolie Van der Meer et al. (1993) beschrijven een onderzoek bij de trombosedienst in Leiden, waarbij de frequentie van bloedingen is onderzocht. Bij 6814 patiënten traden 1003 bloedingscomplicaties op, waarvan 162 ernstige bloedingen. Het gebruik van fenprocoumon resulteert in meer bloedingen in vergelijking met het gebruik van acenocoumarol. De exacte getallen zijn niet beschikbaar. Gadisseur et al. (2002) hebben het risico op bloedingen onderzocht voor acenocoumarol en fenprocoumon. Bij het gebruik van acenocoumarol is de kans op minder ernstige bloedingen kleiner (OR 0,41 95% BI 0,20-0,86). Het risico op ernstige bloedingen is vergelijkbaar (OR 1,21 95% BI 0,36-4,02) en de kans op dodelijke bloedingen is gelijk aan elkaar. In totaal is bij het gebruik van acenocoumarol een verlaagde kans op in het totaal aan bloedingen (OR 0,58 95% BI 0,32-1,06) in vergelijking met fenprocoumon. Number needed to harm De number needed to harm (NNH) geeft het aantal patiënten aan dat moet worden behandeld om 1 schadelijk event te veroorzaken. Hiervoor zijn alleen de studies geïncludeerd, die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Voor fenprocoumon zijn deze studies niet beschikbaar. De NNH voor het totaal aantal bloedingen bij de vergelijkende studie tussen acenocoumarol en fenprocoumon is wel berekend, zie tabel 4. 124 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon Tabel 4: Number needed to harm voor fenprocoumon vergeleken met acenocoumarol Studie Behandeling Tijdsduur Gadisseur et al., 2002 Fenprocoumon INR 2,5-3,5 2 jaar Indicatie voor orale anticoagulantia therapie. acenocoumarol INR 2,5-3,5 Aantal patiënten Aantal patiënten bloeding Aantal patiënten geen bloeding 228 31 (13,6%) 197 (86,4%) 228 19 (8,3%) 209 (91,7%) Verschil bloeding bij behandeld/ controle ARR 5,3% Number needed to harm 19 Er moeten 19 patiënten met fenprocoumon behandeld worden gedurende meer dan 2 jaar, om 1 schadelijk event (een bloeding) meer te veroorzaken dan met acenocoumarol (Gadisseur et al., 2002). Lareb Via Lareb ontvingen we informatie over het aantal bijwerkingen bij patiënten van 75 jaar en ouder. Op 14 december 2015 zijn voor fenprocoumon 126 meldingen bij ouderen gemeld, waarvan 65 ernstige meldingen. De eerste melding stamt uit 1994. Tabel 5- totaal aantal meldingen bij Lareb op fenprocoumon Fenprocoumon Aantal meldingen 337 Waarvan ernstige meldingen 134 Aantal meldingen (71 jaar en ouder) 126 Waarvan ernstige meldingen (71 jaar en ouder) 65 Jaar van eerste melding (71 jaar en ouder) 1994 Een toegenomen INR is het meest gemeld bij ouderen, gevolgd door geneesmiddelen interactie en een versterkende geneesmiddelen interactie. Opvallend is de bijwerking over haarverlies. Veel bijwerkingen zijn bloeding gerelateerd. Tabel 6 - Lareb meldingen op fenprocoumon bij patiënten van 71 jaar en ouder Bijwerking International normalised ratio (INR) toegenomen Aantal 23 Geneesmiddelen interactie Versterkende geneesmiddelen interactie Haarverlies (alopecia) International normalised ratio (INR) afgenomen Gastro-intestinale bloeding Geneesmiddelen interactie inhiberend Coagulatie tijd verlengd Therapeutische response onverwacht Bloeduitstorting (hematoom) Jeuk (pruritus) Bloeding (hemorragie) 17 9 8 7 6 6 5 5 4 4 4 125 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon Conclusie Ephor - veiligheid Fenprocoumon is minstens zo veilig in vergelijking met de acenocoumarol. Voor de algemene populatie geeft fenprocoumon meer kans op minder ernstige bloedingen in vergelijking met acenocoumarol. Voor ernstige bloedingen is er geen verschil. Er zijn meldingen door Lareb ontvangen voor bijwerkingen bij fenprocoumon, waarvan minder dan de helft bij ouderen is gerapporteerd. Van het aantal meldingen bij ouderen, is ongeveer de helft een ernstige melding. Een toegenomen INR is het meest gemeld bij ouderen, gevolgd door geneesmiddelen interactie en een versterkende geneesmiddelen interactie. Opvallend is de bijwerking over haarverlies. Interacties Welke belangrijke geneesmiddelinteracties zijn te verwachten die bij kwetsbare ouderen extra risico’s opleveren? KNMP Kennisbank Geneesmiddelinteracties: Ja/Ja • Cumarines + Miconazol • Cumarines + Fenytoine • Cumarines + Onclogische middelen (cytostatisch) • Cumarines + (Es)omeprazol • Cumarines + Noscapine • Cumarines + Rifampicine/Rifabutine/Rifaximine • Cumarines + Serotonine-heropnameremmers • Cumarines + Tamoxifen • Cumarines + Erlotinib/Gefitinib/Sorafenib/Dabrafen • Cumarines + Metformine • Cumarines + Enzalutamide • Cumarines + Boceprevir/Telaprevir • Cumarines + Ibrutinib • Cumarines + Thyreomimetica • Cumarines + Vitamine K • Cumarines + HIV-proteaseremmers Efavirenz/Etravirine • Cumarines + Disopyramide • Cumarines + Griseofulvine • Cumarines + Thyreostatica • Cumarines + Salicylaten antitrombotisch (t/m 100 mg) • Cumarines + Fenylbutazon/Piroxicam • Cumarines + Cefamandol • Cumarines + Isoniazide • Cumarines + Fluconazol/Voriconazol • Cumarines + Ritonavir/Nevirapine • Cumarines + Benzbromaron • Cumarines + Hypericum • Cumarines + Rosuvastatine • Cumarines + (Fos)aprepitant • Cumarines + Allopurinol • Cumarines + Amiodaron/Propafenon • Cumarines + Androgenen/Danazol 126 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon • • • • • • • • • • • • • • • • Cumarines + Antibiotica (ex. Cotrim/Metron/Cefam) Cumarines + Bosentan Cumarines + Colestyramine Cumarines + Cotrimoxazol Cumarines + Disulfiram Cumarines + Carbamazepine/Barbituraten Cumarines + Fibraten Cumarines + Itraconazol/Ketoconazol Cumarines + Glucagon Cumarines + Azathioprine Cumarines + Kinidine Cumarines + Metronidazol Cumarines + NSAIDs Cumarines + Salicylaten analgetisch (>100mg) Cumarines + Vitamine K (Enterale voeding) Cumarines + Leflunomide + teriflunomide De SPCs van fenprocoumon 3 mg vermelden belangrijke geneesmiddeleninteracties bij: Geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden: bij gelijktijdig gebruik van fenprocoumon en geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden, kan het risico op een gastro-intestinale bloeding toenemen. Gelijktijdig gebruik met heparine, salicylzuur en de derivaten ervan (zoals acetylsalicylzuur, para-aminosalicylzuur = PAS, diflunisal) en fenylbutazon of andere pyrazolonderivaten (sulfinpyrazon) wordt daarom ten zeerste afgeraden. Geneesmiddelen die de werking van fenprocoumon versterken: allopurinol, anabole steroïden, anabole steroïden, androgene steroïden, anti-arrhytmica (b.v. amiodaron, kinidine), antibiotica (b.v. erythromycine, tetracyclines, neomycine, chlooramfenicol), clofibraat, disulfiram, etacrynezuur, glucagon, histamine H2-receptor antagonisten (cimetidine), imidazolderivaten (b.v. metronidazol en, zelfs bij lokale toediening, miconazol), langwerkende sulfonamiden (met inbegrip van co-trimoxazol), orale antidiabetica, thyreoïdhormoon (inclusief dextrothyroxine), sulfinpyrazon, tricyclische antidepressiva. Bij gelijktijdig gebruik met colestyramine (een anionen uitwisselende polystyreenhars) moet het colestyramine steeds tenminste 4 uur na de inname van fenprocoumon worden toegediend, omdat fenprocoumon anders aan het colestyramine wordt geadsorbeerd (dit laatste is overigens wel toegepast ingeval van overdosering met een fenprocoumon). Aldus toegediend, zou het colestyramine de coumarinewerking overigens op den duur kunnen versterken, doordat het colestyramine vooral bij langdurige behandeling de absorptie van vitamine K tegengaat. Geneesmiddelen die de werking van fenprocoumon verminderen: aminoglutethimide, barbituraten, colestyramine, griseofulvine, rifampicine en thiazidediuretica. Bij gelijktijdig gebruik van fenprocoumon met hydantoïnederivaten kan het serumgehalte van hydantoïne toenemen. Sint Janskruid: Gelijktijdig gebruik van Sint Janskruid (Hypericum perforatum) kan de werkzaamheid van fenprocoumon verminderen als gevolg van (lever)enzyminductie door Sint 127 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon Janskruid. Fytotherapeutica die Sint Janskruid bevatten moeten dus niet in combinatie met Fenprocoumon gebruikt. Het kan nodig zijn dat de dosering van fenprocoumon aangepast moet worden. Bij gelijktijdig gebruik met een niet tot de pyrazolonderivaten behorend niet-steroïde antiflogisticum is het aan te bevelen de protrombinetijd frequenter te bepalen. Effect van fenprocoumon op andere geneesmiddelen: Bij een gelijktijdig gebruik met sulfonylureumderivaten, zoals tolbutamide en chloorpropamide, kan het hypoglykemische effect worden versterkt. Patiënten, die fenprocoumon gebruiken, dienen zich te onthouden van acuut groot alcoholgebruik. Conclusie Ephor - interacties De werking van fenprocoumon kan worden versterkt of verzwakt door veel verschillende middelen. Er dient dus rekening te worden gehouden met een groot aantal interacties door verschillende middelen. Contra-indicaties Zijn er belangrijke contra-indicaties? KNMP Kennisbank Contra-indicaties: Ja/Ja Stollingsstoornis - Antithrombotica kunnen bij patiënten met een stollingsstoornis het risico op bloedingscomplicaties verhogen Hersenbloeding (CVA) - Antithrombotica kunnen het risico op een hersenbloeding verhogen Hemodialyse - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Dialyse peritoneaal - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Ulcus pepticum - Antistollingsmiddelen verlengen de stollingstijd waardoor een bloeding bij een bloedend ulcus moeilijk te stoppen is Porfyrie - Er is onvoldoende onderbouwing voor de veiligheid van dit geneesmiddel bij porfyrie Hypertensie - Antithrombotica kunnen het risico op intracraniale bloedingen vergroten. Hypertensie verhoogt dit risico ook. Samen kan dit risico extra verhoogd zijn. Het is daarom van belang dat de bloeddruk goed onder controle is De SPCs van fenprocoumon 3 mg vermelden belangrijke contra-indicaties bij: Hemorragische diathesen Ernstige leverparenchymbeschadigingen Manifeste nierinsufficiëntie Ulcera in het maag-darmkanaal Endocarditis lenta Na neurochirurgische ingrepen Bij verhoogde fragiliteit van de vaten (b.v. vanwege ernstige hypertensie resp. diabetes met fundusafwijkingen) Wanneer controle op de bloedstolling niet mogelijk is, of wanneer de patiënt of diens omgeving niet kan worden vertrouwd met betrekking tot het opvolgen van de voorschriften Bloedende tumoren, holtevorming in de longen, afwijkingen in de schedelholte 128 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon Intracerebrale bloedingen (cerebrovasculair accident) en aneurysmata Bloedingen in de tractus urogenitalis Overgevoeligheid voor fenprocoumon, voor andere anticoagulantia van het coumarinetype of voor één van de hulpstoffen Congenitale stollingsstoornissen die leiden tot een verhoogde bloedingsneiging. Conclusie Ephor – contra-indicaties Bij het gebruik van fenprocoumon moet rekening worden gehouden met diverse contra-indicaties. De meeste contra-indicaties zijn gerelateerd aan het verhogen van het risico op ernstige bloedingen. Farmacokinetische beoordeling Er is studie naar de farmacokinetiek bij fenprocoumon gedaan, waarbij onbekend is of de gegevens van 65 jaar en ouder beschikbaar zijn. Vrij fenprocoumon wordt in de lever tot vrijwel inactieve metabolieten gehydroxyleerd. Fenprocoumon wordt gemetaboliseerd voornamelijk door CYPP2C9 gemetaboliseerd en kan worden beschouwd als een slecht P-gp substraat. Geeft een eventuele aanwezige lange halfwaardetijd aanleiding tot accumulatie? De plasma-eliminatiehalfwaardetijd van fenprocoumon bedraagt ongeveer 160 uur. Is de eliminatie van het geneesmiddel afhankelijk van de nierfunctie? Vrij fenprocoumon wordt in de lever tot vrijwel inactieve metabolieten gehydroxyleerd; deze worden door de nieren uitgescheiden. Nierinsufficiëntie heeft nauwelijks invloed op de halfwaardetijd. Bij niersufficiëntie mag fenprocoumon niet worden toegepast. Heeft het geneesmiddel een smalle therapeutische breedte? Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten: Vitamine k-antagonisten hebben een smalle therapeutische breedte. Er is een beperkt gebied van INRwaarden, waarbij het risico op het krijgen van een trombo-embolie en aan de andere kant het risico van het optreden van een bloeding het laagst is. Per indicatie moet de verschillende therapeutische range, de optimale intensiteitsgrens, worden vastgesteld bij de patiënt. Wanneer de INR-waarde boven de therapeutische range ligt, dan is de behandeling minder effectief of zelfs onveilig omdat het risico op een bloeding is verhoogd. Wanneer een INR-waarde onder de therapeutische range ligt, dan is de behandeling minder of niet effectief en is het risico op een trombo-embolie verhoogd. CBO richtlijn Diep veneuze trombose: VKA-behandeling wordt gekenmerkt door een smalle therapeutische breedte. Er is een klein verschil in INR-waarden tussen het voorkómen van recidief van VTE en het optreden van bloedingen Conclusie Ephor – Farmacokinetiek Fenprocoumon heeft een lange halfwaardetijd. Voor patiënten met een verminderde nierfunctie zijn geen doseringsaanpassingen nodig, maar bij ernstig nierfalen is fenprocoumon gecontra-indiceerd. Fenprocoumon heeft een smalle therapeutische breedte. Farmacodynamische neveneffecten beoordeling Heeft het geneesmiddel anticholinerge effecten? (binding aan muscarinereceptor) Nee 129 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon Heeft het geneesmiddel sedatieve effecten? (o.a. binding aan histaminereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel orthostatische effecten? (o.a. binding aan α-receptor) Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de valneiging en/of motorische functies? (o.a. binding aan D2receptor; achteruitgang mobiliteit, valrisico en fractuurincidentie) Duizeligheid kan optreden als gevolg van een bloeding. Op theoretische gronden zou hierdoor het valrisico kunnen worden verhoogd. Heeft het geneesmiddel cardiovasculaire bijwerkingen? Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de hemostase? (bloedingsrisico) Vitamine K-antagonisten hebben invloed op de bloedstolling. Bij het gebruik van fenprocoumon kunnen bloedingen van verschillende organen en vooral levensbedreigende bloedingen van het centrale zenuwstelsel en het maagdarmstelsel voorkomen. De meest voorkomende bloedingen vinden plaats in de huid en spieren, de tractus gastro intestinalis (melena), de hersenen, de tractus urogenitalis (macroen microscopische hematurie), de uterus (metrorragie, menorragie), de lever en de galblaas (hematobilie) en het oog. Heeft het geneesmiddel invloed op de cognitie? Tot de meest voorkomende bloeding (frequentie: niet bekend), behoort een bloeding in de hersenen. Heeft het geneesmiddel invloed op de voedselinname? (remming hongergevoel, smaakverandering, maagbezwaren) Misselijkheid is een bijwerking die niet bekend is (kan niet met de beschikbare gegevens worden bepaald). Conclusie Ephor – Farmacodynamische neveneffecten Fenprocoumon heeft als bijwerking duizeligheid, wat theoretisch het valrisico kan verhogen. Fenprocoumon heeft invloed op de hemostase, als ernstige bijwerkingen zijn bloedingen gemeld. Er is mogelijk een invloed op de voedselinname door de bijwerking misselijkheid. Ervaring Is het geneesmiddel geregistreerd voor de gekozen hoofdindicatie? Fenprocoumon 3 mg Profylaxe en therapie van trombo-embolische aandoeningen. Welk advies voor toepassing bij kwetsbare oude patiënten wordt binnen professionele behandelrichtlijnen gegeven? Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten: Als startdosis wordt een oplaaddosis (dosis die hoger is dan de te verwachte onderhoudsdosis) voor acenocoumarol en warfarine 130 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon niet aanbevolen, voor fenprocoumon wel. Omdat fenprocoumon een lange halfwaardetijd heeft, duurt het zonder oplaaddosis lang voordat de concentratie is bereikt waarbij de absorptie en eliminatie gelijk zijn aan elkaar. Het is moeilijk aan te geven wanneer een startdosis een oplaaddosis is, omdat bij de start de onderhoudsdosis nog niet bekend is. Bij de hoogte van de start- en vervolgdosering zijn meerdere factoren van belang: Leeftijd en eerste INR-waarde: Hoe ouder een patiënt, hoe lager de start- en onderhoudsdosering van de VKA’s gemiddeld moet zijn. De klinische toestand van de patiënt: bij ernstig zieke patiënten, het nuttigen van weinig voedsel (weinig vitamine K), leverziekte of hartfalen (rechts decompensatio) en/of een verhoogd bloedingsrisico, moet een lage startdosering worden voorgeschreven. Polymorfismen VKORC1 en CYP2C9: Een genetische variant van VKORC1 bepaalt voor een deel het verschil in hoogte van de onderhoudsdosering. De aanwezigheid van een variant van CYP2C9 staat in verband met een vertraging in het bereiken van stabiliteit na de start. De combinatie van een variant van VKORC1 én van CYP2C9 heeft instabiliteit en een verhoogd risico op een ernstige bloedingscomplicatie tot gevolg. Patiëntrelevantie en Validatieprocedure: Voor Nederland geldt de therapeutische range met een streefgebied INR 2,0-3,5. Dit is verschillend per trombosedienst, alle trombosediensten samen genomen voldoet >70% hier aan. Internationaal geldt een streefgebied met INR 2,0-3,0. In warfarine studies voldoet 60-70% hier aan. Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: De effectiviteit van vitamine k-antagonisten wordt gemeten door middel van de bepaling van de protrombinetijd (PT). De International Normalised Ratio (INR) is een gestandaardiseerde weergave van de verlenging van de PT en geeft de mate van antistolling aan. Bij een gezond, niet behandeld persoon is de INR 1,0. Bij een INR < 2,0 is geen antitrombotisch effect te verwachten. Komt de INR waarde boven de bovengrens, dan wordt het bloedingsrisico hoger. Komt de INR beneden de ondergrens, dan neemt het risico op trombose sterk toe. Een patiënt wordt ingesteld op een streefwaarde, intensiteit, van de INR waarbij een boven- en een ondergrens (het streefgebied) zijn aangegeven. Bij een ernstige bloeding, acute ingreep of een te hoog antistollingsniveau kan vitamine-k worden toegediend. Bij acenocoumarol volstaat in de regel 1-5 mg vitamine K eenmalig oraal. Vanwege de lange halfwaardetijd van fenprocoumon wordt bij fenprocoumon eerder vitamine K gegeven dan bij acenocoumarol. Bij een ernstige bloeding of spoedingreep wordt intraveneus protrombine complex, een transfusie met trombocyten of desmopressine (DDAVP (1-deamino-8-D-arginine vasopressine)) toegepast. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (2015): Het kan bij ouderen bijzonder moeilijk zijn om de beslissing te maken om te starten met anticoagulantia, vanwege een verhoogd bloedingsrisico en een hoog risico op VTE. Er ontbreken modellen waarin de verschillende risicofactoren ten opzichte van elkaar zijn afgewogen. Per patiënt zal moeten worden bepaald of tromboseprofylaxe zal moeten worden toegepast. Voor de initiële behandeling wordt gestart met subcutane laagmoleculairgewichtheparine-injecties (LMWH) en met een vitamine K-antagonist (acenocoumarol of fenprocoumon) voor de lange termijn behandeling. Het voorschrijven van een NOAC wordt vanwege de onbekendheid van de risico’s van deze 131 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon middelen, omdat ze nog betrekkelijk kort op de markt zijn en er weinig ervaring in de eerste lijn mee is, niet aanbevolen. Bij een duidelijke voorkeur voor NOACs, moet de patiënt (eenmalig) een internist consulteren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (2013): De voorkeur bij atriumfibrilleren wordt gegeven aan vitamine Kantagonisten, vanwege de jarenlange ervaring met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid. Voor NOACs ontbreken de lange termijn gegevens voor effectiviteit en veiligheid, met name bij patiënten met mulitple comorbiditeit. NOACs kunnen worden overwogen bij patiënten die aan alle volgende voorwaarden voldoen: de patiënt is jonger dan 80 jaar, heeft relatief weinig comorbiditeit, een goede nierfunctie (GFR >50 ml/min) en is in staat tot goede therapietrouw. Wat is de ervaring met het geneesmiddel bij kwetsbare oude patiënten? Fenprocoumon is sinds 20 mei 1990 op de markt in Nederland. Tabel 7 - totaal aantal gebruikers van apixaban (mannen en vrouwen) in 2014 Werkzame stof 65-70 jaar 70-75 jaar ≥ 75 jaar Fenprocoumon 11.837 13.111 37.930 Conclusie Ephor – Ervaring Fenprocoumon wordt door de richtlijnen geadviseerd als antistollingsmiddel bij ouderen, het is een veelgebruikt antistollingsmiddel door ouderen in Nederland en al lange tijd op de markt. De lange termijn gegevens voor effectiviteit en veiligheid zijn bekend. Er zijn antidota beschikbaar, zoals vitamine-k of intraveneus protrombine complex. Gebruiksgemak Onderzoek naar toediening van fenprocoumon specifiek bij ouderen is niet bestudeerd. Door Fihn et al. (2003) is in een retrospectieve cohortstudie gedurende 3 jaar het gebruik van fenprocoumon onderzocht in vergelijking met acenocoumarol op basis van de INR waarden van patiënten. Van de 22178 geïncludeerde patiënten gebruikte 72% acenocoumarol. De INR-waarden van patiënten die fenprocoumon gebruikten, waren vaker binnen de therapeutische grens (50%), dan de INR-waarden van patiënten die acenocoumarol gebruikten (43%) OR 1,32 95% BI 1,24-1,41). Patiënten die acenocoumarol gebruiken, komen gemiddeld om de 14 dagen een monitor bezoek afleggen bij een trombosedienst. Patiënten die fenprocoumon gebruiken, komen gemiddeld om de 16 dagen langs voor een monitor bezoek. Wanneer acenocoumarol gebruikt wordt, was vaker een doseringsaanpassing (62% van de bezoeken) nodig in vergelijking met fenprocoumon (55% van de bezoeken). De bijsluiter vermeld geen specifieke informatie over het gebruik van fenprocoumon door ouderen. Studies naar medicatie fouten, zoals fouten in de dosering van fenprocoumon, werden niet gevonden. Doseringsfrequentie 1 keer per dag, iedere dag op hetzelfde tijdstip (dus met tussenpozen van 24 uur). De in te nemen dosis kan echter per dag verschillen. De tabletten moeten zonder te kauwen met vloeistof worden ingenomen, ze mogen niet tevoren worden opgelost. 132 Beoordelingsmodel – Fenprocoumon Tabel 8: Gebruiksgemak van fenprocoumon vergeleken met VKAs en rivaroxaban rivaroxaban acenocoumarol fenprocoumon Toedieningswijze Oraal Oraal Oraal Toedieningsfrequentie Dosering enoxaparine Injectie (s.c) 1x/dag 1x/dag 1x/dag 1x of 2x/dag 20 mg op basis van INR op basis van INR 1,5 (1x) of 1 mg/kg (2x) Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten: Patiënten wordt geadviseerd om de dosis VKA rond 18:00u in te nemen. De INR-waarde wordt bij voorkeur bepaald op dag 3 of 4. Toedieningsvorm Tabletten. Fijnmalen: Nee. Conclusie Ephor – Gebruiksgemak Fenprocoumon is een middel waarbij de patiënt nauwkeurig ingesteld moet worden op de juiste INRwaarden, om effectief en veilig te zijn. Frequent monitorbezoek bij de trombosedienst is hierbij van belang, om de waarden goed te monitoren. De tabletten kunnen niet worden fijngemaakt, omdat dit de beschikbaarheid van fenprocoumon beïnvloedt. De dosering van een half tablet kan problemen geven. Referenties Brouwers JRBJ, Hendriks JML, Jukema GJ. Patiëntrelevantie en Validatieprocedure. Het patiёntenperspectief op antistollingsbehandeling van diep veneuze trombose en longembolie (VTE). Rapport 2013-10. ISBN 9789491526039. CBO richtlijn Diagnostiek, preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventie van arteriële trombose. 2008. ISBN: 978-90-8523-193-6. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl –SPC Fenprocoumon 3 mg - RVG 03819, 21068, Farmacotherapeutisch Kompas: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl Kennisbank KNMP: http://kennisbank.knmp.nl Fihn SD, Gadisseur AP, Pasterkamp E. Comparison of control and stability of oral anticoagulant therapy using acenocoumarol versus phenprocoumon. Thromb Haemost 2003; 90: 260–6 Gadisseur AP, van der Meer FJ, Adriaansen HJ, et al.. Therapeutic quality control of oral anticoagulant therapy comparing the short-acting acenocoumarol and the long-acting phenprocoumon. Br J Haematol 2002. 117;4:940-6. Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling 2.0 (LSKA): KNMP website: http://www.knmp.nl/patientenzorg/samenwerking/landelijke-standaard-keten-antistolling-2-0-lska 133 Van der Meer F, Rosendaal FR, Vandenbroucke JP. Bleeding complications in oral anticoagulant therapy. An analysis of risk factors. Arch Intern Med. 1993 Jul 12;153(13):1557-62. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (Tweede partiële herziening). Huisarts Wet 2013;56(8):392-401. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (Eerste herziening): Oudega R, Van Weert H, Stoffers HEJH, Sival PPE, Schure RI, Delemarre J, Eizenga WH. Huisarts Wet 2015;58(1):26-35. Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten. De kunst van het doseren. De ’state-of-the-art’ voor de antistollingsbehandeling met VKA’s in Nederland. Federatie van Nederlandse Trombosediensten. 3e versie, Voorschoten, februari 2014. Zylla MM, Pohlmeiera M, Hess A. Prevalence of Intracardiac Thrombi Under Phenprocoumon, Direct Oral Anticoagulants (Dabigatran and Rivaroxaban), and Bridging Therapy in Patients With Atrial Fibrillation and Flutter. The American Journal of Cardiology. 2015; 115(5):635–640. 134 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Rivaroxaban Werkzaamheid/ effectiviteit Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie bij de kwetsbare oude patiënt? Van rivaroxaban zijn diverse studies beschikbaar die bij patiënten ouder dan 75 jaar zijn uitgevoerd. Voor de omschrijving van de onderzoeken wordt verwezen naar bijlage V. Aantal ouderen in de onderzoeken De (sub)populatie van oudere patiënten is in sommige onderzoeken specifiek geanalyseerd. Per onderzoek is een deel van de patiënten ouder dan 75 jaar: EINSTEIN-PE RCT: 843 patiënten >75 jaar , 1049 patiënten 65–75 jaar (Geldhof et al., 2014, Sharma et al., 2015). EINSTEIN-DVT RCT: 440 patiënten >75 jaar, 753 patiënten 65–75 jaar (Geldhof et al., 2014, Sharma et al., 2015). EINSTEIN-Extension RCT: 188 patiënten >75 jaar 274 patiënten 65–75 jaar (Sardar et al., 2014). MAGELLAN RCT: 2233 patiënten >75 jaar, 1704 patiënten 65–75 jaar (Sardar et al., 2014). ROCKET-AF: 6164 patiënten >75 jaar, egevens patiënten 65-75 jaar: niet beschikbaar (Sardar et al., 2014). Tabel 1 geeft een overzicht van de studies met rivaroxaban. Onder de kolom ‘indicatie’ is vermeld hoeveel oudere patiënten in de studie zijn geïncludeerd. Er is geen exclusie op basis van leeftijd, comorbiditeit of comedicatie. De kwaliteit van leven bij ouderen is in deze onderzoeken niet bestudeerd. Er zijn diverse onderzoeken die na toelating op de markt voor rivaroxaban de effectiviteit en veiligheid verder gaan onderzoeken (clinicaltrials.gov). Tabel 1: overzicht van RCTs die rivaroxaban vergelijken qua effectiviteit Studie Indicatie Duur Behandeling Sharma et al., 2015 Geldhof et al., 2014, EINSTEIN-PE EINSTEIN-PE Acute symptomatisc h PE 843 patiënten >75 jaar 1049 patiënten 65–75 jaar 3-12 mnd rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken gevolgd door rivaroxaban 20 mg 1dd 441 Effectiviteit (aantal events) ≥ 75 jaar 11 enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of acenocoumarol INR 2,0-3,0 402 13 rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken gevolgd door rivaroxaban 20 mg 1dd 215 4 EINSTEINDVT EINSTEIN-DVT Acute proximale DVT 440 patiënten >75 jaar 753 patiënten Aantal patiënten ≥ 75 jaar OR (95% BI) Definitie effectivit eit 0,77 (0,34-1,72) Recidief VTE 0,43 (0,15-1,25) 135 65–75 jaar Samengevo egd (EINSTEIN PE & DVT) Sardar et al., 2014 EINSTEINDVT EINSTEIN-PE EINSTEINExtension MAGELLAN EINSTEIN-DVT Acute proximale DVT 440 patiënten >75 jaar 753 patiënten 65–75 jaar EINSTEIN-PE Acute symptomatisc h PE 843 patiënten >75 jaar 1049 patiënten 65–75 jaar EINSTEINExtension Indicatie DVT of PE 188 patiënten >75 jaar 274 patiënten 65–75 jaar MAGELLAN 2233 patiënten >75 jaar 1704 patiënten 65–75 jaar 3-12 mnd. enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of acenocoumarol INR 2,0-3,0 225 10 rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken gevolgd door rivaroxaban 20 mg 1dd Totaal: 656 Totaal: 15 enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of acenocoumarol INR 2,0-3,0 rivaroxaban 15 mg 2dd 3 weken gevolgd door 20 mg dd Totaal: 627 Totaal: 23 215 4 enoxaparin en warfarine of acenocoumarol INR 2,0-3,0 225 10 rivaroxaban 15 mg 2dd 3 weken gevolgd door 20 mg dd 441 11 enoxaparin en warfarine of acenocoumarol INR 2,0-3,0 402 13 rivaroxaban 20 mg dd 89 1 placebo (unknown) 99 11 rivaroxaban 10 mg dd 1084 60 enoxaparine 40 mg s.c. dd (1 mg = 100 IE) ± 10 dagen en placebo ± 35 dagen 1149 102 rivaroxaban 10 mg /20 mg/ 30 mg dd Totaal: 1829 Totaal: 76 controle: warfarine/acenoco Totaal: 1875 Totaal: 136 Totaal: 0,62 (0,33-1,18) 0,41 (0,13-1,23) Recidief VTE 0,77 (0,34-1,73) 0,09 (0,01-0,72) 0,60 (0,43-0,84) Totaal: 0,55 (0,35-0,87) 136 Sardar et al., 2014 Sharma et al, 2015 ROCKET-AF umarol/ enoxaparine/ placebo rivaroxaban 20 mg dd AF 1,9 3082 6164 jaar patiënten >75 3082 jaar warfarine INR: 2,0Gegevens 3,0 patiënten 6575 jaar: niet beschikbaar VTE: Veneuze trombo-embolie SE: Systemisch embolie INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: tweemaal dagelijkse dosis RR: Risk Ratio HR: Hazard Ratio 125 0,80 (0,63-1,02) Beroerte of SE 154 Eindpunt recidief VTE*# Eindpunt beroerte/ systemsiche embolie * Omdat Sharma et al. (2015) en Geldhof et al. (2014) dezelfde RCT beschrijven, is de uitkomst van één studie weergegeven. # OR berekening door ADDIS wijkt iets af ten opzichte van OR berekening door de onderzoekartikelen. Dit kan komen doordat in de onderzoekartikelen in de berekening van de totale OR per RCT een waarde wordt toegekend in hoeverre de OR meetelt tov het totaal (Sardar et al., 2014). Dit beïnvloed de uitkomst van de berekende totale OR. 137 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Veneuze trombose De gepoolde data uit de EINSTEIN-DVT en –PE trials toont aan dat rivaroxaban niet inferieur is ten opzichte van enoxaparine gevolgd door warfarine bij de oudere patiënt in de preventie van recidive veneuze trombose (OR 0,62 95% BI 0,33-1,18) (Sharma et al., 2015). Dezelfde RCTs zijn beschreven door Geldhof et al. (2014), geen significant verschil tussen rivaroxaban in vergelijking met enoxaparine gevolgd door warfarine voor patiënten van 75 jaar en ouder is aangetoond. Er is geen leeftijdsafhankelijke toename aangetoond voor het terugkeren van een veneuze trombose bij de patiënten die rivaroxaban gebruiken. Rivaroxaban is statisch significant beter (OR 0,55 95% BI 0,35-0,87) ten opzichte van conventionele therapie, inclusief een placebogroep, in de preventie van een beroerte of systemische embolie (Sardar et al., 2014). Dit betreft een pooling van data uit de EINSTEIN-DVT en -PE studie, en ook de gegevens uit de EINSTEIN-Extension en MAGELLAN studie. Door deze pooling, waarin ook een placebogroep vergeleken is, worden de getallen beïnvloed. Beroerte of systemische embolie Rivaroxaban is niet statistisch significant verschillend van conventionele therapie in de preventie van beroerte of systemische embolie bij de behandeling van atriumfibrilleren (OR 0,80 95% BI 0,63-1,02) (Sardar et al., 2014 Sharma et al., 2015). Retrospectieve studie Bij een retrospectief onderzoek naar patiënten met AF werd bij 1204 patiënten, gemiddelde leeftijd: 75 (70-81) jaar, op basis van een register onderzoek gedaan naar het risico op beroerte/TIA/systemische embolie. Intended to treat was het risico hoger (2,3/100 patiëntjaren 95% BI 1,5-2,7) voor het gecombineerde eindpunt beroerte/TIA/systemische embolie dan on-treatment (1,7/100 patiëntjaren 95% BI 1,5-2,7). Bij patiënten die rivaroxaban 15 mg (n= 384) kregen trad vaker een event op (2,7/100 patiëntjaren 95%BI 1,6-4,2) dan bij patiënten die rivaroxaban 20 mg (n=820) kregen (1,25/100 patiëntjaren 95% BI 0,8-1,9) (Hecker et al., 2016). In een onderzoek in de klinische praktijk, behandelduur 21 maanden, is niet specifiek onderscheid gemaakt voor de oudere patiënt. Het risico op VTE was vergelijkbaar voor bij het gebruik van rivaroxaban in vergelijking met heparine/LMWH/ fondaparinux gevolgd door warfarine (HR 0,91 95% BI 0,54-1,54) (Agenot et al., 2016). Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie in de algemene populatie? SPC Rivaroxaban: In drie studies is de effectiviteit en veiligheid van rivaroxaban in vergelijking met warfarine aangetoond. EINSTEIN-PE RCT: 4.832 patiënten met acuut PE werden gedurende 3, 6 of 12 maanden onderzocht, afhankelijk van het klinisch oordeel van de onderzoeker. De eerste 3 weken werd tweemaal daags 15 mg rivaroxaban, gevolgd door eenmaal daags 20 mg rivaroxaban toegediend. Als vergelijkend middel werd enoxaparine gedurende 5 dagen toegediend, gevolgd door VKA INR 2,0-3,0. Rivaroxaban is non-inferieur aan enoxaparine/VKA op basis van het primaire resultaat voor de werkzaamheid (HR 1,12 95% BI 0,75- 1,68). EINSTEIN-DVT RCT: 3.449 patiënten met acute DVT werden gedurende 3, 6 of 12 maanden onderzocht, afhankelijk van het klinisch oordeel van de onderzoeker. De eerste 3 weken werd tweemaal daags 15 mg rivaroxaban, gevolgd door eenmaal daags 20 mg rivaroxaban toegediend. Als vergelijkend middel werd enoxaparine gedurende 5 dagen toegediend, gevolgd door VKA INR 138 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban 2,0-3,0. Rivaroxaban is non-inferieur aan enoxaparine/VKA op basis van het primaire resultaat voor de werkzaamheid. (HR 0,68 95% BI 0,44-1,04). EINSTEIN-PE en DVT gepooled: een gepoolde analyse van de hierboven genoemde RCTs, leverde voor een van te voren bepaald netto klinisch voordeel (primair resultaat voor werkzaamheid plus ernstige bloeding) een vergelijkbare uitkomst op voor (HR 0,77 95%BI 0,61-0,96). EINSTEIN-extension RCT: 1.197 patiënten met DVT of PE werden gedurende 6 tot 12 maanden onderzocht, die eerder al 6-12 maanden een behandeling voor VTE hadden ondergaan. Rivaroxaban 20 mg werd vergeleken met placebo (onbekend). Rivaroxaban is superieur aan placebo op basis van werkzaamheid (HR 0,18 95%BI 0,08-0,39). Halperin et al. (2015) hebben in een secundaire analyse van de ROCKET-AF trial gekeken wat het risico op beroerte en systemische embolie is voor patiënten ouder dan 75 jaar in vergelijking met patiënten jonger dan 75 jaar. Beroerte en systemische embolie komen vaker voor bij patiënten ouder dan 75 jaar. De preventieve werking van rivaroxaban in vergelijking met warfarine komt bij oudere patiënten (HR 0,80; 95% BI 0,63–1,02) overeen met de preventieve werking van rivaroxaban bij jongere patiënten (HR 0,95; 95% BI 0,76–1,19). Zorg instituut Nederland rapport – Herbeoordeling uitbreiding nadere voorwaarden rivaroxaban bij VTE: Rivaroxaban heeft een therapeutische meerwaarde ten opzichte van de standaardtherapie LMWH en VKA (laagmoleculairgewichtheparine en vitamine K-antagonist). Dit betreft uitsluitend volwassenen van achttien jaar en ouder bij de behandeling van onder andere nonvalvulair atriumfibrilleren met één of meer risicofactoren en de behandeling van diep veneuze trombose (DVT) en pulmonale embolie (PE) en de preventie van recidief DVT en PE. Wat is de number needed to treat bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? De number needed to treat geeft het aantal patiënten aan dat behandeld moet worden met rivaroxaban ten opzichte van het middel waarmee het vergeleken is om 1 event te voorkomen gedurende de studieperiode. Dit kan alleen worden berekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Tabel 2: overzicht van studies naar rivaroxaban en number needed to treat Studie Behandeling Tijdsduur Geldhof et al., 2014, Sharma et al., 2015 Sardar et al., 2014 rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken gevolgd door rivaroxaban 20 mg 1dd 3-12 mnd. Indicatie DVT, PE enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of acenocoumarol INR 2,0-3,0 Aantal patiënten ≥ 75 jaar Aantal patiënten ≥ 75 jaar ziek Aantal patiënten ≥ 75 jaar niet ziek 656 15 (2,3%) 641 (97,7%) 627 23 (3,7%) 604 (96,3%) Verschil ziekte bij behandel /controle ARR 1,4% Number needed to treat 71 139 Sardar et al., 2014 rivaroxaban 20 mg dd 1,9 jaar 3082 125 (4,1%) 3957 (95,9%) warfarine dd INR 2,03082 154 (4,9%) Indicatie AF 3,0 INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed 2dd: twee maal dagelijkse dosis ARR: Absolute Risico Reductie 2928 (95,1%) 0,8% 125 Veneuze trombose Er moeten 71 patiënten behandeld worden met rivaroxaban 20 mg gedurende 3 tot 12 maanden, om 1 event meer te voorkomen, dan met behandeling van enoxaparine gevolgd door warfarine of acenocoumarol (Geldhof et al., 2014, Sharma et al., 2015 Sardar et al., 2014). Beroerte/systemische embolie Er moeten 125 patiënten met atriumfibrilleren behandeld worden gedurende 1,9 jaar, om 1 event meer te voorkomen dan met warfarine (Sardar et al., 2014) Wat is de time to benefit bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? (alleen van toepassing bij geneesmiddelen die ter preventie worden voorgeschreven) De time to benefit voor rivaroxaban is in de preventie van veneuze trombose 6 tot 12 maanden. Dit is bepaald op basis van de gegevens uit de EINSTEIN-extension RCT, specifiek ontwikkeld om de benefit-risk ratio te bepalen voor rivaroxaban. In de preventie van beroerte/ systemische embolie is de time to benefit voor rivaroxaban 1,9 jaar. Conclusie Ephor – Effectiviteit Rivaroxaban is niet inferieur voor patiënten van 75 jaar in ouder in de preventie van veneuze trombose en beroerte/systemische embolie, in vergelijking met de controle (enoxaparine/ warfarine/ acenocoumarol/placebo). Het gebruik van verschillende controles (warfarine/enoxaparine/acenocoumarol/placebo) bemoeilijkt een interpretatie van de gegevens. De number needed to treat getallen om 1 event extra met rivaroxaban, in vergelijking tot enoxaparine/VKA, te voorkomen zijn hoog. Veiligheid Wat zijn de belangrijkste relevante bijwerkingen bij kwetsbare ouderen? Waar mogelijk worden deze vertaald naar incidentiecijfer of number needed to harm. Tabel 3 toont de bloedingen als bijwerking van de therapie. Tabel 3 – overzicht van RCTs die rivaroxaban vergeleken heeft qua veiligheid – ernstige bloedingen Studie Duur Indicatie Behandeling Sharma et al., 2015 3-12 mnd. EINSTEIN-DVT Acute proximale DVT 440 patiënten >75 jaar 753 patiënten 65–75 jaar rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken, gevolgd door rivaroxaban 20 mg dd 215 Bloedingen (aantal events) ≥ 75 jaar 3 enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of 223 5 EINSTEINDVT Aantal patiënten ≥ 75 jaar OR (95% BI) Definitie bloedingen 0,62 (0,15-2,25) Ernstige bloedingen 140 acenocoumarol INR 2,03,0 EINSTEIN-PE J-ROCKET-AF ROCKET-AF Samengevoe gd: (EINSTEINDVT EINSTEIN-PE J-ROCKET-AF ROCKET-AF) Geldhof et al., 2014 EINSTEIN-PE & EINSTEINDVT (gepooled) 3-12 mnd. EINSTEIN-PE Acute symptomatisch PE 843 patiënten >75 jaar 1049 patiënten 65–75 jaar rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken, gevolgd door rivaroxaban 20 mg dd 440 5 enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of acenocoumarol INR 2,03,0 401 23 J-ROCKET-AF Indicatie AF Gemiddelde leeftijd 71,1 jaar (34-90) rivaroxaban, 15 mg dd 206 14 207 10 ROCKET-AF Indicatie AF 6164 patiënten >75 jaar Data van patiënten 65-75 jaar niet beschikbaar rivaroxaban 20 mg dd 2688 203 warfarine INR: 2,0-3,0 2702 179 rivaroxaban 15/20 mg dd Totaal: 3234 Totaal: 225 controle: warfarine/ enoxaparine Totaal: 3189 Totaal: 240 rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken, gevolgd door rivaroxaban 20 mg dd 655 8 enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of acenocoumarol INR 2,03,0 624 28 rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken, gevolgd door rivaroxaban 20 mg 1dd 655 77 enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of 625 87 EINSTEIN-PE Acute symptomatisch PE 843 patiënten >75 jaar 1049 patiënten 65–75 jaar EINSTEIN-DVT Acute proximale DVT 440 patiënten >75 jaar 753 patiënten 65–75 jaar 0,24 (0,11-0,51) 1,43 (0,63-3,26) warfarine INR: 2,0-3,0 1,15 (0,93-1,42) Totaal: 1,04 (0,86-1,26) RR: 0,27 (0,130,59) Ernstige bloedingen RR: 0,84 (0,631,12) Ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen 141 Sardar et al., 2014 EINSTEINDVT EINSTEIN-PE EINSTEINExtension MAGELLAN ROCKET-AF Samengevoe gd: EINSTEINDVT EINSTEIN-PE EINSTEINExtension MAGELLAN 3-12 mnd. EINSTEIN-DVT Acute proximale DVT 440 patiënten >75 jaar 753 patiënten 65–75 jaar acenocoumarol INR 2,03,0 rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken, gevolgd door rivaroxaban 20 mg dd 215 19 enoxaparine ≥ 5 dagen en VKA 223 20 EINSTEIN-PE Acute symptomatisch PE 843 patiënten >75 jaar 1049 patiënten 65–75 jaar rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken, gevolgd door rivaroxaban 20 mg dd 440 58 enoxaparine ≥ 5 dagen en VKA 401 67 EINSTEINExtension Indicatie DVT of PE 188 patiënten >75 jaar 274 patiënten 65–75 jaar rivaroxaban 20 mg dd 88 7 placebo (onbekend) 98 3 MAGELLAN 2233 patiënten >75 jaar 1704 patiënten 65–75 jaar rivaroxaban 10 mg dd 1530 75 enoxaparine 40 mg s.c. dd (1 mg = 100 IE) ± 10 dagen en placebo ± 35 dagen 75 29 ROCKET-AF Indicatie AF 6164 patiënten >75 jaar Data van patiënten 65-75 jaar niet beschikbaar rivaroxaban 20 mg dd 3073 82 warfarine INR 2,0-3,0 3077 124 rivaroxaban Totaal: 5346 Totaal: 241 controle: warfarine/acenocoumar ol/ enoxaparine/ placebo Totaal: 5347 Totaal: 243 0,98 (0,51-1,90) Ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen 0,76 (0,52-1,11) 2,74 (0,69-10,93) 2,70 (1,75-4,17) 0,65 (0,49-0,87) Totaal: 1,18 (0,64-2,19) 142 ROCKET-AF Goodman et al., 2014 ROCKET-AF 1,9 jaar AF Gemiddelde leeftijd: 73 jaar (65-78) rivaroxaban 15 mg/ 20 mg dd warfarine INR 2,0-3,0 Totaal aantal patiënten: 6164 223 HR 1,11 (0,92-1,34) Ernstige bloedingen 204 HR 0,80 (0,50-1,28) Intracrania le bloeding DVT: Diep veneuze trombose AF: Atrium fibrilleren PE: Pulmonale embolie 2dd: tweemaal dagelijkse dosis RR: Risk Ratio HR: Hazard Ratio Veneuze trombose Bij het gebruik van rivaroxaban ter preventie van veneuze trombose is het aantal ernstige bloedingen veroorzaakt door rivaroxaban significant minder in vergelijk met enoxaparine gevolgd door een VKA bij de studie naar preventie van pulmonale embolie. In de studie naar preventie van DVT, waarin de zelfde dosering werd gebruikt, werd er echter geen verschil in ernstige bloedingen gevonden (Sharma et al., 2015). De (gepoolde) EINSTEIN-DVT en -PE trials, tonen bij rivaroxaban een significante vermindering in ernstige bloedingen aan (RR 0,27, 95% CI 0,13-0,59) (Geldhof et al., 2014). Beroerte of systemische embolie Het gebruik van rivaroxaban door ouderen van 75 jaar en ouder ter preventie van beroerte of systemische embolie, zorgde niet voor meer ernstige bloedingen of klinisch relevante bloedingen in vergelijking met conventionele therapie (OR 1,18 95% BI 0,64-2,19) (Sardar et al., 2014). Goodman et al. (2014) tonen aan dat het risico op bloedingen toeneemt met de leeftijd, maar dat er geen verschil is tussen het gebruik van rivaroxaban of warfarine in de verschillende leeftijdscategorieën (< 65 jaar, 65-74 en > 75 jaar). Het risico op ernstige bloedingen voor patiënten jonger dan 75 jaar (HR 0,96 95% BI 0,78-1,19) is vergelijkbaar met patiënten van 75 jaar en ouder (HR 1,11 95% BI 0,92-1,34). Het risico op intracraniale bloedingen is statistisch significant lager voor patiënten onder de 75 jaar (HR 0,54 95% BI 0,33-0,89) in vergelijking met patiënten van 75 jaar en ouder (HR 0,80 95% BI 0,50-1,28). Bij een retrospectief onderzoek naar patiënten met AF werd bij 1204 patiënten, gemiddelde leeftijd: 75 (70-81) jaar, op basis van een register onderzoek gedaan naar het risico op beroerte/TIA/systemische embolie. Ernstige bloedingen traden vaker op bij patiënten die rivaroxaban 15 mg kregen in vergelijking met patiënten die rivaroxaban 20 mg kregen (4,5 vs. 2,4/100 patiëntjaren) (Hecker et al., 2016). In een onderzoek in de klinische praktijk, behandelduur 21 maanden, is niet specifiek onderscheid gemaakt voor de oudere patiënt. Rivaroxaban in vergelijking met heparine/LMWH/ fondaparinux gevolgd door warfarine is minstens zo veilig (HR 0,77 95% BI 0,40-1,50) Agenot et al., 2016). Tabel 4 toont retrospectieve studies in de praktijk. 143 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Tabel 4 - overzicht van retrospectieve studies die rivaroxaban vergeleken qua veiligheid –bloedingen Studie Duur Indicatie Behandeling Aantal patiënten Abraham et al., 2015 37 mnd. Patiënten die dabigatran, rivaroxaban of warfarine hebben voorgeschreven gekregen en zijn vermeld in de Amerikaanse database (Optum Labs Data Warehouse) rivaroxaban 15/20 mg dd 5434 warfarine INR 2,03,0 22787 3,06 (2,49-3,77) rivaroxaban 15/20 mg dd 5434 1,83 (1,40-2,39) warfarine INR 2,03,0 22787 1,74 (1,32-2,28 rivaroxaban 15/20 mg dd 5434 1,02 (0,97-1,82) warfarine INR 2,03,0 22787 1,33 (0,97- 1,82) rivaroxaban 15/20 mg dd 288 Niet bekend warfarine INR 2,03,0 8869 10095 patiënten 65-74 jaar 11782 patiënten ≥ 76 jaar rivaroxaban gemiddelde leeftijd 68,4 jaar Chang et al., 2015 17 mnd. warfarine gemiddelde leeftijd 72,2 jaar Onderzoek op basis van de Amerikaanse Database IMS Health LifeLink Health Plan Claims Database. Bloedingen Events per 100 patiënt jaren (95%BI) 2,84 (2,30- 3,52) OR (95% BI) Definitie bloedingen aHR 0,93 (0,69-1,25) Totaal GI bloedingen aHR 1,05 (0,72-1,54) Bovenste GI bloedingen aHR 0,77 (0,48-1,24) Onderste GI bloedingen aHR 0,62 (0,18-2,08) * Gastrointestinale bloeding 18853 patiënten 55-64 jaar 10764 patiënten ≥ 65 jaar rivaroxaban gemiddelde leeftijd 62,0 jaar warfarine gemiddelde leeftijd 57,4 jaar GI: Gastro-intestinaal HR: Hazard Ratio *aHR: adjusted Hazard Ratio: gerapporteerde ramingen van de mulitvariable cox proportinal hazard regressie analyse 144 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Gastro-intestinale bloedingen Abraham et al. (2015) geven aan dat het risico op gastro-intestinale bloedingen bij patiënten met atriumfibrilleren vergelijkbaar is voor rivaroxaban versus warfarine aHR 0,93 (95% BI 0,69-1,25). Het aantal gastro-intestinale bloedingen bij dabigatran gebruikers was het hoogst in vergelijking met rivaroxaban en warfarine (Chang et al. 2015). Dit verschil was niet statisch significant. Diverse bloedingen Door Sharma et al. (2015) zijn op basis van gegevens uit klinische trials de kans op diverse bloedingen die voorkomen bij patiënten van 75 jaar en ouder in vergelijking met de totale populatie beschreven. Deze onderzoeken staan niet in de tabel, maar zijn hieronder per soort bloeding beschreven: In een cohortstudie in de praktijk is rivaroxaban geassocieerd met een significant hoger risico op een gastro-intestinale bloeding (HR 1,21 95% BI 1,02-1,43) in vergelijking met warfarine (Yao et al., 2016). Intracraniale bloeding: Rivaroxaban verminderd niet significant in vergelijking met warfarine (OR 0,77 95% BI 0,48-1,23), het risico op intracraniale bloedingen bij ouderen (Sharma et al., 2015). In een cohortstudie in de praktijk is rivaroxaban geassocieerd met een statistisch significant lager risico op intracraniale bloeding (HR 0,51 95% BI 0,35-0,75) (Larsen et al., 2016). Klinisch relevante bloedingen: Voor klinisch relevante bloedingen bij ouderen, was er geen significant verschil voor rivaroxaban (OR 1,10 95% BI 0,82-1,48) in vergelijking met warfarine (Sharma et al., 2015). Dodelijke bloedingen: Voor ouderen is het risico op dodelijke bloedingen significant minder bij rivaroxaban in vergelijking met warfarine (OR 0,53 95% BI 0,30-0,93) (Sharma et al., 2015). De data voor deze uitkomsten zijn gelimiteerd door het lage aantal van dodelijke bloedingen tijdens de studie. Number needed to harm De number needed to harm (NNH) geeft het aantal patiënten aan dat moet worden behandeld om 1 schadelijk event te veroorzaken. Hiervoor zijn alleen de studies geïncludeerd, die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met warfarine. Voor de studie van Goodman et al. (2014) zijn geen patiëntaantallen per onderzoeksgroep beschikbaar, de NNH kan daarom voor deze studie niet worden berekend. Zie tabel 5. Tabel 5: Number needed to harm voor rivaroxaban vergeleken met warfarine Studie Behandeling Tijdsduur Sharma et al., 2015 rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken, gevolgd door rivaroxaban 20 mg dd 3-12 mnd. Indicatie Indicatie DVT-PE Aantal patiënten ≥ 75 jaar Aantal patiënten bloeding ≥ 75 jaar Aantal patiënten geen bloeding ≥ 75 jaar Totaal: 3234 Totaal: 225 (6,9%) Totaal: 3009 (93,1%) Totaal: 3189 Totaal: 240 (7,5%) Totaal: 2949 (92,4%) Verschil bloeding bij behandeld/ controle ARR 0,6% Number needed to harm 167 (Ernstige bloeding) enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of acenocoumarol INR 2,03,0 145 Geldhof et al., 2014 Indicatie DVT-PE rivaroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken, gevolgd door rivaroxaban 20 mg 1dd 3-12 mnd. 655 8 (1,2%) 647 (98,8%) 624 28 (4,5%) 596 (95,5%) 655 77 (11,7%) 578 (88,2%) 87 (13,9%) 538 (86,1%) Totaal: 5346 Totaal: 241 (4,5%) Totaal: 5105 (95,5%) Totaal: 5347 Totaal: 243 (4,5%) Totaal: 5104 (95,5%) 3,3 % 30 (Ernstige bloeding) 2,2% 46 (Ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloeding) 0% Kan niet worden bepaald enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of acenocoumarol INR 2,03,0 aroxaban 15 mg 2dd voor 3 weken, gevolgd door rivaroxaban 20 mg 1dd enoxaparine ≥ 5 dagen en warfarine of acenocoumarol INR 2,03,0 rivaroxaban Sardar et al., 2014 Indicatie DVT-PE-AF controle: warfarine/ acenocoumarol/ enoxaparine/ placebo DVT: Diep veneuze trombose AF: Atrium fibrilleren PE: Pulmonale embolie 625 3-12 mnd. Er moeten 167 patiënten met rivaroxaban behandeld worden gedurende 3 tot 12 maanden, om 1 schadelijk event (ernstige bloeding) minder te veroorzaken dan met de controle warfarine/ enoxaparine (Sharma et al., 2015). Er moeten 30 patiënten met rivaroxaban behandeld worden gedurende 3 tot 12 maanden, om 1 schadelijk event (ernstige bloeding) minder te veroorzaken dan met de controle warfarine/ enoxaparine (Geldhof et al., 2014). Er moeten 46 patiënten met rivaroxaban behandeld worden gedurende 3 tot 12 maanden, om 1 schadelijk event (ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloeding) minder te veroorzaken dan met de controle warfarine/ enoxaparine (Geldhof et al., 2014). Er is geen verschil tussen rivaroxaban en de controle (warfarine/acenocoumarol/ enoxaparine/ placebo) in het veroorzaken van 1 schadelijk event (ernstige bloeding) meer (Sardar et al., 2014). Lareb Via Lareb ontvingen we informatie over het aantal bijwerkingen bij patiënten van 75 jaar en ouder. Op 14 december 2015 zijn voor rivaroxaban 210 meldingen bij ouderen gemeld, waarvan 105 ernstige meldingen. De eerste melding stamt uit 2009. 146 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Tabel 5 – totaal aantal meldingen bij Lareb op rivaroxaban Rivaroxaban Aantal meldingen 477 Waarvan ernstige meldingen 248 Aantal meldingen (71 jaar en ouder) 210 Waarvan ernstige meldingen (71 jaar en ouder) 105 Jaar van eerste melding (71 jaar en ouder) 2009 Bloeduitstorting (hematoom) is het meest gemeld bij ouderen, gevolgd door neusbloeding en duizeligheid. Veel bijwerkingen zijn bloeding gerelateerd. Tabel 6 - Lareb meldingen op rivaroxaban bij patiënten van 71 jaar en ouder Bijwerking Bloeduitstorting (hematoom) Neusbloeding (epistaxis) Duizeligheid Rectale bloeding Malaise Bloed in de urine (hematurie) Moeheid Bloeding (hemorragie) Diarree Jeuk (pruritus) Cerebrale bloeding Post procedurele bloeding Bloedarmoede (anemie) Hoofdpijn Aantal 13 11 11 10 10 10 9 8 6 6 6 6 6 6 Conclusie Ephor – veiligheid Rivaroxaban is voor patiënten van 75 jaar en ouder minstens zo veilig in vergelijking met conventionele therapie (warfarine/ enoxaparine/ placebo). Bij Lareb zijn meldingen ontvangen van bijwerkingen bij rivaroxaban, waarvan de helft bij ouderen van 71 jaar en ouder. Van het aantal meldingen bij ouderen, is de helft een ernstige bijwerking. Bloeduitstorting (hematoom) is het meest gemeld bij ouderen, gevolgd door neusbloeding en duizeligheid. Interacties Welke belangrijke geneesmiddelinteracties zijn te verwachten die bij kwetsbare ouderen extra risico’s opleveren? KNMP Kennisbank Geneesmiddelinteracties: Ja/Ja Rivaroxaban + Inductoren Rivaroxaban + CYP3A4-remmers/Fluconazol NOACs en NSAIDs Telaprevir + gecontraindiceerde middelen 147 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Cobicistat + let op middelen Dasabuvir/Viekirax + let op middelen Ritonavir + gecontraindiceerde middelen Lopinavir + gecontraindiceerde middelen Bocepravir + gecontraindiceerde middelen Simeprevir + let op middelen Efavirenz + 'let op effectiviteit middelen' Etravirine + 'let op effectiviteit middelen' Nevirapine + 'let op effectiviteit middelen' De SPCs van rivaroxaban (2,5 mg, 10 mg, 15 mg en 20 mg) vermelden belangrijke geneesmiddelen interacties met: CYP3A4- en Pgp-remmers: Niet aanbevolen wordt het gebruikt van azol-antimycotica (zoals ketoconazol, itraconazol, voriconazol en posaconazol) of hiv-proteaseremmers (bijv. ritonavir). Omdat de werkzame bestanddelen van deze middelen sterke remmers zijn van CYP3A4 en Pglycoproteïne (Pgp), kunnen ze de plasmaconcentraties van rivaroxaban in klinisch relevante mate verhogen (gemiddeld met een factor 2,6), wat kan leiden tot een verhoogd risico op bloedingen. Gelijktijdig gebruik met erytromycine of fluconazol is niet klinisch relevant bevonden. Dronedarone moet vermeden worden, vanwege de beperkte beschikbaarheid van klinische gegevens. Anticoagulantia: Gelijktijdig behandelen met andere anticoagulantia verhoogt het risico op bloedingen. NSAID's/trombocytenaggregatieremmers: Bij een gelijktijdige behandeling met NSAID's (inclusief acetylsalicylzuur) en trombocyten-aggregatieremmers is zorgvuldigheid vereist, omdat het voor deze geneesmiddelen kenmerkend is dat zij het risico op bloedingen verhogen. Warfarine: Bij het overschakelen van warfarine (INR 2,0 tot 3,0) op rivaroxaban (20 mg) of van rivaroxaban (20 mg) op warfarine (INR 2,0 tot 3,0), werd de protrombinetijd/INR (Neoplastine) meer dan additief verhoogd (individuele INR-waarden tot 12 kunnen worden waargenomen), terwijl de effecten op APTT, remming van de activiteit van factor Xa en de endogene trombinepotentiaal additief waren. Er is geen farmacokinetische interactie waargenomen tussen warfarine en rivaroxaban. CYP3A4-inductoren: Gelijktijdig gebruik van rivaroxaban met andere sterke CYP3A4-inductoren (bijv. fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital of sint-janskruid (Hypericum perforatum)) kan leiden tot lagere plasmaconcentraties rivaroxaban. Gelijktijdige toediening van sterke CYP3A4inductoren moet worden vermeden, tenzij de patiënt nauwlettend wordt geobserveerd op het optreden van klachten en symptomen van trombose. Conclusie Ephor – interacties De werking van rivaroxaban kan worden versterkt of verzwakt door verschillende middelen. Het interactiepotentieel van rivaroxaban is middelgroot. Contra-indicaties Zijn er belangrijke contra-indicaties? KNMP Kennisbank Contra-indicaties: Ja/Ja 148 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Stollingsstoornis - Antithrombotica kunnen bij patiënten met een stollingsstoornis het risico op bloedingscomplicaties verhogen Hersenbloeding (CVA) - Antithrombotica kunnen het risico op een hersenbloeding verhogen Hemodialyse - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Dialyse peritoneaal - Patiënt ondergaat hemodialyse. De geneesmiddelbewaking op hemodialyse wordt nog niet ondersteund. De kinetiek van dit geneesmiddel wordt beïnvloed door de nierfunctie Ulcus pepticum - Antistollingsmiddelen verlengen de stollingstijd waardoor een bloeding bij een bloedend ulcus moeilijk te stoppen is Porfyrie - Er is onvoldoende onderbouwing voor de veiligheid van dit geneesmiddel bij porfyrie Hypertensie - Antithrombotica kunnen het risico op intracraniale bloedingen vergroten. Hypertensie verhoogt dit risico ook. Samen kan dit risico extra verhoogd zijn. Het is daarom van belang dat de bloeddruk goed onder controle is De SPCs van rivaroxaban (2,5 mg, 10 mg, 15 mg en 20 mg) vermelden contra-indicaties bij: Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de hulpstoffen Actieve klinisch significante bloeding Letsel of een aandoening, die beschouwd wordt als een significant risico op een ernstige bloeding. Het kan dan gaan om huidige of recente zweervorming in het maagdarmkanaal, aanwezigheid van maligne neoplasmata met een hoog bloedingsrisico, recent hersen- of spinaalletsel, recente hersenoperatie of een spinale of oftalmologische operatie, recente intracraniale bloeding, bekende of vermoede slokdarmvarices, arterioveneuze malformaties, vasculaire aneurysmata of ernstige intraspinale of intracerebrale vaatafwijkingen Gelijktijdige behandeling met andere antistollingsmiddelen, zoals niet-gefractioneerde heparine, laagmoleculairgewichtheparines (enoxaparine, dalteparine enz.), heparine derivaten (fondaparinux enz.). Orale antistollingsmiddelen (warfarine, dabigatran etexilaat, apixaban, enz.) worden niet aanbevolen, tenzij in het specifieke geval dat er van antistollingsmiddel wordt gewisseld of als niet-gefractioneerde heparine wordt gegeven in een dosering die nodig is om een centrale veneuze of arteriële katheter open te houden Een leveraandoening die gepaard gaat met coagulopathie en een klinisch relevant bloedingsrisico, waaronder cirrotische patiënten met Child-Pugh B en C Alleen voor rivaroxaban 2,5 mg geldt de volgende contra-indicatie: Gelijktijdige behandeling van ACS met antitrombocytentherapie bij patiënten die eerder een cerebrovasculair accident (CVA) of transient ischaemic attack (TIA) hebben gehad Conclusie Ephor – contra-indicaties Bij het gebruik van rivaroxaban moet rekening worden gehouden met diverse contra-indicaties. Farmacokinetische beoordeling Studies naar de farmacokinetiek zijn beschikbaar voor rivaroxaban, waarbij gegevens van de subpopulatie van 65 jaar en ouder geanalyseerd zijn. Rivaroxaban wordt gemetaboliseerd via CYP3A4, CYP2J2 en CYP-onafhankelijke mechanismen. Rivaroxaban is een substraat is van de P-gp. 149 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Een toegediende dosis rivaroxaban ondergaat voor ongeveer 2/3 een metabolische afbraak, waarvan de helft geëlimineerd wordt via de nieren en de andere helft via de feces. Van de toegediende dosis zal 1/3 deel directe uitscheiden worden als onveranderde werkzame verbinding via de urine, voornamelijk via actieve renale secretie. Geeft een eventuele aanwezige lange halfwaardetijd aanleiding tot accumulatie? Rivaroxaban heeft een gemiddelde halfwaardetijd van ongeveer 7 - 11 uur. Eliminatie van rivaroxaban uit plasma vindt bij oudere mensen plaats met terminale halfwaardetijden van 11 tot 13 uur. Bij patiënten met matig tot ernstig nierfalen kan de halfwaardetijd van rivaroxaban toenemen. Is de eliminatie van het geneesmiddel afhankelijk van de nierfunctie? Er is een stijging van de blootstelling aan rivaroxaban die samenhangt met vermindering van de nierfunctie. Bij patiënten met lichte nierinsufficiëntie (creatinineklaring 50 - 80 ml/min) of matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 30 - 49 ml/min) hoeft de dosering niet aangepast. Bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min) kunnen de plasmaconcentraties van rivaroxaban significant zijn verhoogd (gemiddeld met een factor 1,6), wat kan leiden tot een verhoogd risico op bloedingen. Er zijn geen gegevens bij patiënten met een creatinineklaring < 15 ml/min, het gebruik van rivaroxaban wordt niet aanbevolen bij deze patiënten. Heeft het geneesmiddel een smalle therapeutische breedte? Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: NOACs hebben een smalle therapeutische breedte. Conclusie Ephor – Farmacokinetiek Rivaroxaban heeft een gemiddelde halfwaardetijd. Voor rivaroxaban is bij patiënten met een lichte of matig verminderde nierfunctie geen doseringsaanpassingen nodig. Bij een ernstig verminderde nierfunctie is een doseringsaanpassing wel nodig. Farmacodynamische neveneffecten beoordeling Heeft het geneesmiddel anticholinerge effecten? (binding aan muscarinereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel sedatieve effecten? (o.a. binding aan histaminereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel orthostatische effecten? (o.a. binding aan α-receptor) Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de valneiging en/of motorische functies? (o.a. binding aan D2receptor; achteruitgang mobiliteit, valrisico en fractuurincidentie) Een vaak (0,1-10%) voorkomende bijwerking bij rivaroxaban is duizeligheid. Op theoretische gronden zou hierdoor het valrisico kunnen worden verhoogd. Heeft het geneesmiddel cardiovasculaire bijwerkingen? Een te snelle hartslag (tachycardie) is soms (0,1-1%) waargenomen. 150 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Heeft het geneesmiddel invloed op de hemostase? (bloedingsrisico) Hypotensie en hematoom komen vaak (1-10%) voor bij het gebruik van rivaroxaban. Daarnaast zijn bloedingen na de operatie (incl. bloedarmoede na de operatie en wondbloeding) bij volwassen patiënten die een heup- of knie vervangende operatie ondergaan waargenomen, waarbij rivaroxaban ter preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) werd toegediend. Bloedingen werd het meeste gemeld als bijwerkingen bij patiënten die rivaroxaban kregen. Epistaxis (5,9%) en hemorragie van het maagdarmkanaal (4,2%) werden het meest gemeld. Bij patiënten die werden behandeld met 10 mg rivaroxaban (bij een heup- of knie vervangende operatie) en bij gehospitaliseerde medisch zieke patiënten, kwamen voorvallen van bloedingen bij ongeveer 6,8% en 12,6% van de patiënten voor. Anemie trad bij ongeveer 5,9% en 2,1% van de patiënten op. Bij patiënten die werden behandeld met 2 maal daags 15 mg rivaroxaban, gevolgd door eenmaal daags 20 mg voor de behandeling van DVT of PE, of met eenmaal daags 20 mg voor de preventie van recidief DVT en PE, kwamen bij ongeveer 27,8% van de patiënten voorvallen van bloedingen voor. Anemie trad bij ongeveer 2,2% van de patiënten op. Bij patiënten die werden behandeld voor de preventie van CVA en systemische embolie werden bloedingen van elk type of elke mate van ernst gemeld met een frequentie van 28 per 100 patiëntjaren, en anemie met een frequentie van 2,5 per 100 patiëntjaren. Bij patiënten die werden behandeld voor de preventie van atherotrombotische complicaties na een acuut coronair syndroom (ACS) werden bloedingen van elk type of elke mate van ernst gemeld met een frequentie van 22 per 100 patiëntjaren. Anemie werd gemeld met een frequentie van 1,4 per 100 patiëntjaren. Heeft het geneesmiddel invloed op de cognitie? Soms (0,1-1%) kan een bloeding in de hersenen optreden. Heeft het geneesmiddel invloed op de voedselinname? (remming hongergevoel, smaakverandering, maagbezwaren) Een vaak (0,1-10%) voorkomende bijwerking is abdominale en gastro-intestinale pijn, misselijkheid, braken. Soms (0,1-1%) komt de bijwerking droge mond voor. Conclusie Ephor – Farmacodynamische neveneffecten Bloedingen is de meest gemelde bijwerkingen bij patiënten die rivaroxaban kregen. Een vaak (0,1-10%) voorkomende bijwerking bij rivaroxaban is duizeligheid. Op theoretische gronden zou hierdoor het valrisico kunnen worden verhoogd. Ervaring Is het geneesmiddel geregistreerd voor de gekozen hoofdindicatie? Rivaroxaban 2,5 mg is geregistreerd voor: Rivaroxaban, tegelijkertijd toegediend met óf alleen acetylsalicylzuur (ASA) óf ASA plus clopidogrel of ticlopidine, is geïndiceerd voor gebruik ter preventie van atherotrombotische complicaties bij volwassen patiënten na een acuut coronair syndroom (ACS) met verhoogde cardiale biomarkers. Rivaroxaban 10 mg is geregistreerd voor: Preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) bij volwassen patiënten die electief een heup- of knievervangende operatie ondergaan. 151 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Rivaroxaban 15 mg en 20 mg zijn geregistreerd voor: Preventie van cerebrovasculair accident (CVA) en systemische embolie bij volwassen patiënten met non-valvulair atriumfibrilleren met één of meer risicofactoren, zoals congestief hartfalen, hypertensie, leeftijd ≥ 75 jaar, diabetes mellitus, eerdere CVA of TIA (transient ischaemic attack). Behandeling van diep veneuze trombose (DVT) en pulmonale embolie (PE), en preventie van recidief DVT en PE bij volwassenen (zie rubriek 4.4 voor hemodynamisch instabiele PEpatiënten). Welk advies voor toepassing bij kwetsbare oude patiënten wordt binnen professionele behandelrichtlijnen gegeven? Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling: NOACs hebben een smalle therapeutische breedte. De zorg rondom de patiënten die een NOAC gebruiken, komt overeen met de zorg voor patiënten die VKA gebruiken. Een verschil is dat bij een NOAC het klinische effect niet meer routinematig gecontroleerd hoeft te worden, hierdoor vervalt de rol van de trombosedienst in de ketenzorg. De NOACs worden in vaste doseringen voorgeschreven, zodat INR-controles niet meer nodig zijn. Voor de nieuwe anticoagulantia, de directe trombineremmer dabigatran en factor- Xa-remmer rivaroxaban zijn geen antidota beschikbaar. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (2015): Het kan bij ouderen bijzonder moeilijk zijn om de beslissing te maken om te starten met anticoagulantia, vanwege een verhoogd bloedingsrisico en een hoog risico op VTE. Er ontbreken modellen waarin de verschillende risicofactoren ten opzichte van elkaar zijn afgewogen. Per patiënt zal moeten worden bepaald of tromboseprofylaxe zal moeten worden toegepast. Voor de initiële behandeling wordt gestart met subcutane laagmoleculairgewichtheparine-injecties (LMWH) en met een vitamine K-antagonist (acenocoumarol of fenprocoumon) voor de lange termijn behandeling. Het voorschrijven van een NOAC wordt vanwege de onbekendheid van de risico’s van deze middelen, omdat ze nog betrekkelijk kort op de markt zijn en er weinig ervaring in de eerste lijn mee is, niet aanbevolen. Bij een duidelijke voorkeur voor NOACs, moet de patiënt (eenmalig) een internist consulteren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (2013): De voorkeur bij atriumfibrilleren wordt gegeven aan vitamine Kantagonisten, vanwege de jarenlange ervaring met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid. Voor NOACs ontbreken de lange termijn gegevens voor effectiviteit en veiligheid, met name bij patiënten met mulitple comorbiditeit. NOACs kunnen worden overwogen bij patiënten die aan alle volgende voorwaarden voldoen: de patiënt is jonger dan 80 jaar, heeft relatief weinig comorbiditeit, een goede nierfunctie (GFR >50 ml/min) en is in staat tot goede therapietrouw. Wat is de ervaring met het geneesmiddel bij kwetsbare oude patiënten? Rivaroxaban is sinds 30 september 2008 internationaal op de markt. Tabel 7 - totaal aantal gebruikers van rivaroxaban (mannen en vrouwen) in 2014 Werkzame stof 65-70 jaar 70-75 jaar ≥ 75 jaar 4.061 6.208 Rivaroxaban 4.295 152 Beoordelingsmodel – Rivaroxaban Conclusie Ephor – Ervaring Rivaroxaban is recent op de markt, zodat de effecten en bijwerkingen op de lange termijn nog niet bekend zijn. Daarbij ontbreekt een specifiek antidotum. Dit middel wordt daarom nog niet geadviseerd door de richtlijnen. Gebruiksgemak Onderzoek naar toediening van rivaroxaban bij ouderen is nog niet bestudeerd. De bijsluiter vermeld geen specifieke informatie voor ouderen. Studies naar medicatie fouten, zoals fouten in de dosering van rivaroxaban, werden niet gevonden. Zorg instituut Nederland rapport - Rivaroxaban: Rivaroxaban is vanwege de orale toediening makkelijker in gebruik dan vitamine K-antagonisten. Dosering op basis van de INR zoals bij VKAs verlaagt het gebruikersgemak, maar door de regelmatige INR controles kunnen ze mogelijk wel de therapietrouw verhogen. Doseringsfrequentie Tabel 8: Gebruiksgemak van rivaroxaban vergeleken met VKAs rivaroxaban acenocoumarol fenprocoumon Toedieningswijze Oraal Oraal Oraal Toedieningsfrequentie Dosering enoxaparine Injectie (s.c) 1x dag 1x/dag 1x/dag 1x of 2x/dag 20 mg op basis van INR op basis van INR 1,5 (1x) of 1 mg/kg (2x) Rivaroxaban 2,5 mg en 10 mg tabletten kunnen met of zonder voedsel ingenomen worden. Inname met voedsel heeft geen effect op de AUC of de Cmax van rivaroxaban bij de 2,5 mg en 10 mg dosis. Rivaroxaban 15 mg en 20 mg moeten met voedsel worden ingenomen. Toedieningsvorm Tabletten (filmomhuld). Fijnmalen: ja Conclusie Ephor - gebruiksgemak Rivaroxaban is oraal toe te dienen. Vergeleken met vitamine k-antagonisten ontbreekt de noodzaak van routinematige controles bij de trombosedienst. Referenties Abraham N.S, Singh S, Alexander C. Comparative risk of gastrointestinal bleeding with dabigatran, rivaroxaban, and warfarin: population based cohort study. BMJ 2015;350:h1857 Ageno W, Mantovani LG, Haas S, Kreutz R, Monje D, Schneider J, van Eickels M, Gebel M, Zell E, Turpie AG. Safety and effectiveness of oral rivaroxaban versus standard anticoagulation for the treatment of symptomatic deep-vein thrombosis (XALIA): an international, prospective, non-interventional study. Lancet Haematol. 2016;3(1):e12-21 153 College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. http://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl - SPC Xarelto 2,5 mg/10 mg/ 15 mg filmomhulde tabletten - EU/1/08/472/025-035 – Datum van goedkeuring 30 september 2008 Chang H.Y, Zhou M, Tang W. Risk of gastrointestinal bleeding associated with oral anticoagulants: population based retrospective cohort study. BMJ 2015;350:h1585 European Public Assessment Report (EPAR) -– Xarelto - rivaroxaban - EMA/230698/2013 EMEA/H/C/000944 Farmacotherapeutisch Kompas: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl Geldhof V, Vandenbriele C, Verhamme P, Vanassche T. Venous thromboembolism in the elderly: efficacy and safety of non-VKA oral anticoagulants. Thrombosis Journal 2014;12:21 Goodman SG, Wojdyla DM, Piccini JP. Factors Associated With Major Bleeding Events Insights From the ROCKET AF Trial (Rivaroxaban Once-daily Oral Direct Factor Xa Inhibition Compared with Vitamin K Antagonism for Prevention of Stroke and Embolism Trial in Atrial Fibrillation). Journal of the American College of Cardiology. 2014;63:9 Hecker J, Marten S, Keller L, Helmert S, Michalski F, Werth S, Sahin K, Tittl L, Beyer-Westendorf J. Effectiveness and safety of rivaroxaban therapy in daily-care patients with atrial fibrillation. Results from the Dresden NOAC Registry. Thromb Haemost. 2016;115:5 Kennisbank KNMP: http://kennisbank.knmp.nl Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling 2.0 (LSKA): KNMP website: http://www.knmp.nl/patientenzorg/samenwerking/landelijke-standaard-keten-antistolling-2-0-lska Larsen, T. B., Skjøth, F., Nielsen, P. B., Kjældgaard, J. N., & Lip, G. Y. (2016). Comparative effectiveness and safety of non-vitamin K antagonist oral anticoagulants and warfarin in patients with atrial fibrillation: propensity weighted nationwide cohort study. BMJ, 353, i3189. Leidraad begeleide introductie nieuwe orale antistollingsmiddelen - Werkgroep NOACs van de wetenschappelijke verenigingen en Orde van Medisch Specialisten. 9 november 2012. website: http://www.demedischspecialist.nl/nieuws/leidraad-voor-zorgvuldige-introductie-nieuweantistollingsmiddelen NHG-Standaard Atriumfibrilleren (Tweede partiële herziening). Huisarts Wet 2013;56(8):392-401. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose (Eerste herziening): Oudega R, Van Weert H, Stoffers HEJH, Sival PPE, Schure RI, Delemarre J, Eizenga WH. Huisarts Wet 2015;58(1):26-35. Sardar P, Chatterjee S, Chaudhari S, Lip GYH. New Oral Anticoagulants in Elderly Adults: Evidence from a Meta-Analysis of Randomized Trials. 2014; 62:857–864. 154 Sharma M, Cornelius VR., Patel JP., Davies JG., Molokhia M. Efficacy and Harms of Direct Oral Anticoagulants in the Elderly for Stroke Prevention in Atrial Fibrillation and Secondary Prevention of Venous Thromboembolism. Circulation. 2015;132:194-204. Yao, X., Abraham, N. S., Sangaralingham, L. R., Bellolio, M. F., McBane, R. D., Shah, N. D., & Noseworthy, P. A. (2016). Effectiveness and Safety of Dabigatran, Rivaroxaban, and Apixaban Versus Warfarin in Nonvalvular Atrial Fibrillation. J Am Heart Assoc, 5(6), e003725. Zorg instituut Nederland rapport Rivaroxaban: Farmacotherapeutisch rapport herbeoordeling rivaroxaban (Xarelto®) bij de behandeling van diep veneuze trombose (DVT) en pulmonale embolie (PE), en preventie van recidief DVT en PE bij volwassenen. Linden van der MW. Datum: 25 juni 2015 155 Beoordelingsmodel – Warfarine Warfarine Werkzaamheid/ effectiviteit Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie bij de kwetsbare oude patiënt? Met warfarine zijn diverse studies verricht bij oude patiënten. De recente studies waar warfarine vergeleken is met de NOACs zijn in de rapporten van de NOACs op de voorgaande bladzijden te vinden. Voor de effectiviteit van warfarine zijn oude studies gedaan waarin warfarine is vergeleken met onder andere aspirine. Tabel 1 geeft een overzicht van deze studies van warfarine. Voor de omschrijving van de onderzoeken wordt verwezen naar bijlage V. Aantal ouderen in de onderzoeken De (sub)populatie van oudere patiënten is in de meeste onderzoeken niet specifiek geanalyseerd. Van de studies is de gemiddelde leeftijd vermeld: AFSAK RCT: Gemiddelde leeftijd: 74,2 (38-91) jaar (Petersen et al., 1989). BATAF RCT: 169 patiënten 60-69 jaar, 154 patiënten 70-79 jaar, 32 patiënten ≥ 80 jaar (The Boston area anticoagulation trial for atrial fibrillation investigators, 1990). SPAF RCT: Gemiddelde leeftijd 67 jaar, 23% patiënten ≤ 60 jaar, 56% patiënten 61-75 jaar, 21% patiënten ≥ 76 jaar (Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Study, 1991). Onder de kolom ‘indicatie’ is vermeld hoeveel oudere patiënten in de studie zijn geïncludeerd. Er is geen exclusie op basis van leeftijd, comorbiditeit of comedicatie. De kwaliteit van leven bij ouderen is in deze onderzoeken niet bestudeerd. Er zijn geen onderzoeken die na toelating op de markt voor warfarine de effectiviteit en veiligheid verder gaan (clinicaltrials.gov). Tabel 1: overzicht van studies die warfarine vergelijken qua effectiviteit Studie Duur Indicatie Behandeling Petersen et al., 1989 2 jaar Chronische niet reumatisch AF warfarine dd INR: 2,8-4,2 Gemiddelde leeftijd 72,8 (41-88) jaar 335 Effectiviteit (aantal events) 5 aspirine 75 mg Gemiddelde leeftijd 75,1 (40-91) jaar 336 20 4,18 (1,55-11,29) placebo Gemiddelde leeftijd 74,6 (38-91) jaar warfarine dd INR: 2,0-3,0 Gemiddelde leeftijd 68,5 (±8,5) jaar 336 21 4,40 (1,64-11,83) 212 2 controle (onbekend) Gemiddelde leeftijd 67,5 (±9,3) jaar 208 13 AFASAK The Boston area anticoagulatio n trial for atrial fibrillation investigators, Gemiddelde leeftijd: 74,2 (38-91) jaar 2,2 jaar Chronische of intermitterend AF 169 patiënten 60-69 jaar Aantal patiënten OR (95% BI) 0,24 (0,09-0,65) 0,14 (0,04-0,49) Definitie effectivit eit Beroerte /SE Beroerte /SE 156 1990 154 patiënten 70-79 jaar BATAF Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Study, 1991 SPAF 1,3 jaar 32 patiënten ≥ 80 jaar Niet reumatisch AF Gemiddelde leeftijd 67 jaar warfarine INR 2,0-4,5/ aspirine gecombineerd 210 6 aspirine 325 mg dd 211 18 0,23 (0,12-0,81) Beroerte /SE 23% patiënten ≤ 60 jaar 56% patiënten 61-75 jaar 21% patiënten ≥ 76 jaar AF: Atrium fibrilleren SE: Systemische embolie INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed Beroerte/systemische embolie De effectiviteit van warfarine op het voorkomen van een beroerte of systemische embolie bij atriumfibrilleren in vergelijking placebo, is in onderzocht in de Kopenhaagse ‘Atrial Fibrillation Aspirin and Anticoagulation Study’ (AFASAK). Petersen et al. (1989) tonen aan dat warfarine (OR 0,24 95% BI 0,09-0,65) significant effectiever is in vergelijking met aspirine of placebo. Een andere trial is de ‘Boston Area Anticoagulation Trial in Atrial Fibrillation’ (BATAF), waarbij het risico op beroerte bij atriumfibrilleren is onderzocht. Warfarine is effectief in de preventie van beroerte bij patiënten met atriumfibrilleren (OR 0,14 95% BI 0,04-0,49). De ‘Stroke Prevention in Atrial Fibrillation’ (SPAF) trial laat ook zien dat warfarine effectiever is dan aspirine in het voorkomen van een beroerte en systemische embolie. Omdat in de warfarine onderzoeksgroep patiënten ook aspirine gebruikten, kan het preventieve effect van warfarine op basis van deze gegevens niet worden bepaald. Wat is de mate van evidence voor effectiviteit op harde eindpunten voor de gekozen indicatie in de algemene populatie? In de WARFSA trial (warfarine in vergelijking met aspirine ter preventie van recidief veneuze thromboembolisme) wordt bij patiënten van gemiddeld 62 jaar aangetoond dat met warfarine significant meer VTE’s optreden (Becattini et al., 2012). Pengo et al. (1998) onderzocht lage doseringen warfarine (1,25 mg) versus normale doseringen warfarine (INR 2.0-3.0) bij patiënten ouder dan 60 jaar met atriumfibrilleren. Het aantal ischemische beroertes was hoger bij patiënten die een minidosering ontvingen. De meeste trombo-embolische complicaties ontstonden bij INRs <1,2. Warfarin health and safety guide WHO: De anticoagulerende eigenschappen van warfarine zijn in 1944 ontdekt. Sinds 1948 is dit middel gebruikt ter bestrijding van ratten in de landbouw en de steden. Warfarine wordt ook gebruikt als geneesmiddelen ter behandeling van trombo-embolische ziekten bij mensen. 157 Beoordelingsmodel – Warfarine Wat is de number needed to treat bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? De number needed to treat geeft het aantal patiënten aan dat behandeld moet worden met warfarine ten opzichte van het middel waarmee het vergeleken is om 1 event te voorkomen gedurende de studieperiode. Dit kan alleen worden berekend bij de studies die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden en waarbij vergeleken is met placebo. Tabel 2 toont het aantal patiënten dat met warfarine behandeld moet worden om een beroerte of systemische embolie te voorkomen bij patiënten ouder dan 70 jaar. Tabel 2: overzicht van studies naar warfarine en number needed to treat Studie Behandeling Tijdsduur Petersen et al., 1989 AFASAK warfarine INR: 2,84,2 3 jaar placebo (onbekend) Indicatie AF The Boston area anticoagulation trial for atrial fibrillation investigators, 1990 BATAF Indicatie AF Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Study, 1991 SPAF warfarine INR: 2,03,0. 2,2 jaar controle (onbekend) warfarine INR 2,04,5/ aspirine gecombineerd aspirine 325 mg dd 1,3 jaar Aantal patiënten Aantal patiënten ziek Aantal patiënten niet ziek 335 5 (1,5%) 330 (98,5%) 336 21 (6,3%) 315 (93,7%) 212 2 (0,9%) 210 (99,1%) 208 13 (6,3%) 195 (93,7%) 210 6 (2,9%) 204 (97,1%) 211 18 (8,5%) 193 (91,5%) Verschil ziekte bij behandeld /controle 4,8% Number needed to treat 5,4% 19 5,6% 18 21 Indicatie AF AF: Atrium fibrilleren INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed Beroerte/systemische embolie Warfarine ten opzichte van placebo: Er moeten 21 patiënten behandeld worden met warfarine gedurende maximaal 3 jaar, om 1 event meer te voorkomen vergeleken met placebo (Petersen et al. 1989). Warfarine ten opzichte van controlegroep: Er moeten 19 patiënten behandeld worden met warfarine gedurende maximaal 2,2 jaar, om 1 event meer te voorkomen dan met controle (onbekend) (BATAF RCT). 158 Beoordelingsmodel – Warfarine Warfarine ten opzichte van aspirine: er moeten 18 patiënten behandeld worden met warfarine gedurende maximaal 1,3 jaar, om 1 event meer te voorkomen dan met aspirine (SPAF RCT). Wat is de time to benefit bij toepassing bij de kwetsbare oude patiënt? (alleen van toepassing bij geneesmiddelen die ter preventie worden voorgeschreven) In de preventie van beroerte of systemische embolie is de time to benefit voor warfarine tussen de 1,3 jaar en 3 jaar. Conclusie Ephor - effectiviteit Warfarine is een effectief geneesmiddel bij oude patiënten met atriumfibrilleren in de preventie van beroerte /systemische embolie in vergelijking met de controle (placebo/controle (onbekend)/aspirine). De number needed to treat getallen om 1 event extra met warfarine, in vergelijking tot de andere middelen, te voorkomen zijn relatief laag. Veiligheid Wat zijn de belangrijkste relevante bijwerkingen bij kwetsbare ouderen? Waar mogelijk worden deze vertaald naar incidentiecijfer of number needed to harm. De veiligheidsgegevens uit recente studies waar warfarine vergeleken is met de NOACs zijn in de rapporten van de NOACs op de voorgaande bladzijden te vinden. De onderzoeken naar de veiligheid van warfarine, in andere studies bij oude patiënten zijn weergegeven in tabel 3. Tabel 3: overzicht van RCTs die warfarine vergelijken qua veiligheid Studie Duur Indicatie Behandeling Petersen et al., 1989 3 jaar Chronische niet reumatisch AF warfarine dd INR: 2,8-4,2 Gemiddelde leeftijd 72,8 (41-88) jaar AFASAK Gemiddelde leeftijd: 74,2 (38-91) jaar Aantal patiënten OR (95% BI) Definitie bloeding 335 Bloedingen (aantal events) 4 4,05 0,45-36,56) GI bloeding aspirine 75 mg Gemiddelde leeftijd 75,1 (40-91) jaar 336 1 0,25 (0,03-2,23) placebo Gemiddelde leeftijd 74,6 (38-91) jaar 336 0 warfarine dd INR: 2,8-4,2 Gemiddelde leeftijd 72,8 (41-88) jaar 335 23 3,02 (1,33-6,87) aspirine 75 mg Gemiddelde leeftijd 75,1 (40-91) jaar 336 8 0,33 (0,15-0,75) Totaal aan bloedingen 159 The Boston area anticoagulatio n trial for atrial fibrillation investigators, 1990 2,2 jaar Chronische of intermitterend AF 169 patiënten 60-69 jaar 154 patiënten 70-79 jaar BATAF 32 patiënten ≥ 80 jaar placebo Gemiddelde leeftijd 74,6 (38-91) jaar warfarine dd INR: 2,0-3,0 Gemiddelde leeftijd 68,5 (±8,5) jaar 336 6 0,25 (0,10-0,61) 212 2 1,97 (0,18-22,06) Totaal aantal ernstige bloedingen controle (onbekend) Gemiddelde leeftijd 67,5 (±9,3) jaar 208 1 warfarine dd INR: 2,0-3,0 Gemiddelde leeftijd 68,5 (±8,5) jaar 212 38 1,94 (1,10-3,45) Minder ernstige bloedingen controle (onbekend) Gemiddelde leeftijd 67,5 (±9,3) jaar 208 21 AF: Atrium fibrilleren INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed Beroerte/systemische embolie In de AFASAK trial is warfarine vergeleken met aspirine en een placebo. Het gebruik van warfarine lijkt samen te hangen met een grotere kans op gastro-intestinale bloedingen (OR 4,05 95% BI 0,45-36,56) en totaal aan bloedingen (OR 3,02 95% BI 1,33-6,87) (Petersen et al., 1989). In de ‘Boston Area Anticoagulation Trial in Atrial Fibrillation’ (BATAF) traden vaker ernstige en minder ernstige bloedingen op bij patiënten die warfarine gebruikten, in vergelijking met patiënten uit de controle groep. Lane et al. (2011) tonen bij patiënten met atriumfibrilleren van 75 jaar en ouder, die VKA (warfarine/ acenocoumarol INR 2,0-3,0) gebruiken, of wekelijks 2,5 mg subcutaan idraparinux, dat het risico op klinisch relevante bloedingen significant toeneemt bij het ouder worden (aHR 1,59 95% BI 1,24-2,04) in vergelijking met patiënten van 65-74 jaar (aHR 1,44 95% BI 1,14-1,82). Ditzelfde geldt voor het risico op ernstige bloedingen ≥ 75 jaar (aHR 4,19 95% BI 1,98-8,87) vergeleken met jongere patiënten 65-74 jaar (aHR 2,26 95% BI 1,08-4,71) Number needed to harm De number needed to harm (NNH) geeft het aantal patiënten aan dat moet worden behandeld om 1 schadelijk event te veroorzaken. Hiervoor zijn alleen de studies geïncludeerd, die langer dan 3 maanden hebben geduurd, meer dan 100 patiënten includeerden, en waar vergeleken is met placebo. Zie tabel 4. 160 Beoordelingsmodel – Warfarine Tabel 4: Number needed to harm voor warfarine vergeleken met placebo Studie Behandeling Tijdsduur Petersen et al., 1989 warfarine dd INR: 2,8-4,2 3 jaar 335 23 (6,9%) Indicatie AF The Boston area anticoagulation trial for atrial fibrillation investigators, 1990 BATAF placebo warfarine dd INR: 2,0-3,0 2,2 jaar 336 212 208 controle (onbekend) Aantal patiënten Aantal patiënten bloeding Aantal patiënten geen bloeding Number needed to harm 312 (93,1%) Verschil bloeding bij behandeld/ controle ARR 5,1% 6 (1,8%) 2 (0,9%) 330 (98,2%) 210 (99,1%) 0,4% 250 1 (0,5%) 207 (99,5%) 20 Indicatie AF AF: Atrium fibrilleren INR: Internationale Genormaliseerde Ratio, maat voor de stollingstijd van bloed Er moeten 20 patiënten met warfarine behandeld worden gedurende meer dan 3 jaar, om 1 schadelijk event (totaal aan bloedingen) meer te veroorzaken dan met placebo (Petersen et al., 1989). Er moeten 250 patiënten met warfarine behandeld worden gedurende meer dan 2,2 jaar, om 1 schadelijk event (ernstige bloeding) meer te veroorzaken dan met controle (onbekend) (BATAF trial). Lareb Ondanks dat het middel niet in Nederland is geregistreerd, zijn bij Lareb meldingen ontvangen van bijwerkingen, waarbij niet bekend is welke bijwerkingen bij ouderen zijn gemeld. Door de lage aantallen meldingen voor warfarine is voor dit geneesmiddel geen overzicht van bijwerkingen gemeld bij het Lareb beschikbaar. Tabel 5 - totaal aantal meldingen bij Lareb over warfarine, ontvangen tot en met 1 december 2015 Warfarine Aantal meldingen 12 Waarvan ernstige meldingen 9 Aantal meldingen (71 jaar en ouder) 4 Conclusie Ephor - veiligheid Warfarine geeft in vergelijking met de controle (placebo/ aspirine/ idraparinux) significant meer bloedingen. Er zijn weinig meldingen van bijwerkingen door Lareb ontvangen, omdat dit middel niet in Nederland is geregistreerd. 161 Beoordelingsmodel – Warfarine Interacties Welke belangrijke geneesmiddelinteracties zijn te verwachten die bij kwetsbare ouderen extra risico’s opleveren? KNMP Kennisbank Geneesmiddelinteracties: Ja/Ja • Cumarines + Cimetidine • Cumarines + Miconazol • Cumarines + Fenytoine • Cumarines + Onclogische middelen (cytostatisch) • Cumarines + (Es)omeprazol • Cumarines + Noscapine • Cumarines + Rifampicine/Rifabutine/Rifaximine • Cumarines + Serotonine-heropnameremmers • Cumarines + Tamoxifen • Cumarines + Erlotinib/Gefitinib/Sorafenib/Dabrafen • Cumarines + Metformine • Cumarines + Enzalutamide • Cumarines + Boceprevir/Telaprevir • Cumarines + Ibrutinib • Cumarines + Thyreomimetica • Cumarines + Vitamine K • Cumarines + HIV-proteaseremmers Efavirenz/Etravirine • Cumarines + Disopyramide • Cumarines + Griseofulvine • Cumarines + Thyreostatica • Cumarines + Salicylaten antitrombotisch (t/m 100 mg) • Cumarines + Fenylbutazon/Piroxicam • Cumarines + Cefamandol • Cumarines + Isoniazide • Cumarines + Fluconazol/Voriconazol • Cumarines + Ritonavir/Nevirapine • Cumarines + Benzbromaron • Cumarines + Hypericum • Cumarines + Rosuvastatine • Cumarines + (Fos)aprepitant • Cumarines + Allopurinol • Cumarines + Amiodaron/Propafenon • Cumarines + Androgenen/Danazol • Cumarines + Antibiotica (ex. Cotrim/Metron/Cefam) • Cumarines + Bosentan • Cumarines + Colestyramine • Cumarines + Cotrimoxazol • Cumarines + Disulfiram • Cumarines + Carbamazepine/Barbituraten • Cumarines + Fibraten • Cumarines + Itraconazol/Ketoconazol • Cumarines + Glucagon 162 Beoordelingsmodel – Warfarine • • • • • • • Cumarines + Azathioprine Cumarines + Kinidine Cumarines + Metronidazol Cumarines + NSAIDs Cumarines + Salicylaten analgetisch (>100mg) Cumarines + Vitamine K (Enterale voeding) Cumarines + Leflunomide + teriflunomide De (Engelse) SPCs van warfarine vermelden belangrijke geneesmiddeleninteracties bij: Geneesmiddelen die vermeden moeten worden, of met grote voorzichtigheid worden gebruikt onder toezicht van toegenomen monitoring: Clopidogrel NSAIDs (inclusief aspirine en cox-2 specifieke NSAIDs) Sulfinpyrazone Trombineremmers, zoals bivalirudin, dabigatran Dipyridamol Niet-gefractioneerde heparines en heparinederivaten, LMWH Fondaparinux, rivaroxaban Glycoproteine IIb/IIa receptor antagonisten zoals eptifibatide, tirofiban and abciximab Prostacycline SSRI and SNRI antidepressiva Andere geneesmiddelen die de haemostase, stolling of bloedplaatjes remmen Lage doseringen aspirine gelijktijdig gebruikt met warfarine verhogen het risico op gastro-intestinale bloedingen. Warfarine mag in eerste instantie gegeven worden met heparine bij de eerste trombosebehandeling tot de juiste INR waardes zijn bereikt. Voorbeelden van geneesmiddelen die een versterkende invloed hebben op het effect van warfarine: allopurinol, capecitabine, erlotinib, disulfiram, azole antischimmelmiddelen (zoals ketoconazol, fluconazol enz.), omeprazol, paracetamol (langdurig regulier gebruik), propafenon, amiodaron, tamoxifen, methylphenidate, zafirlukast, fibrates, statines (niet pravastatin; voornamelijk geassocieerd met fluvastatine), erythromycine, sulfamethoxazole, metronidazole Voorbeelden van geneesmiddelen die een remmende invloed hebben op het effect van warfarine: Barbituraten, primidone, carbamazepine, griseofulvine, orale anticonceptiva, rifampicine, azathioprine, fenytoïne Voorbeelden van geneesmiddelen die een wisselend effect hebben: Corticosteroïden, nevirapine, ritonavir Brede spectrum antibiotica kunnen invloed hebben op het effect van warfarine. Kruidenpreparaten die Sint Janskruid bevatten moeten niet gelijktijdig gebruikt worden met warfarine. Veel andere kruidenproducten hebben in theorie een effect op warfarine. Patiënten wordt geadviseerd om kruidenpreparaten en voedingssupplementen te vermijden tijdens het gebruik van warfarine. 163 Beoordelingsmodel – Warfarine Het nuttigen van acute en grote hoeveelheden alcohol kan het metabolisme van warfarine remmen en zorgen voor een toegenomen INR. Chronisch alcohol gebruik kan het metabolisme van warfarine induceren. Gematigd alcoholgebruik kan worden toegestaan. Het gebruik van cranberry sap bij warfarine gebruik kan leiden tot een toegenomen INR en bloedingen. Patiënten wordt geadviseerd geen cranberry producten te gebruiken. Grapefruitsap kan een milde INR verhoging veroorzaken. Lever, broccoli, spruitjes en groene bladgroenten bevatten grote hoeveelheden vitamine K. Plotselinge veranderingen in dieet kunnen invloed hebben op de INR, patiënten worden geadviseerd om medisch advies te zoeken bij grote dieetveranderingen. Conclusie Ephor - interacties De werking van warfarine kan worden versterkt of verzwakt door veel verschillende middelen. Warfarine heeft een groot interactiepotentieel. Contra-indicaties Zijn er belangrijke contra-indicaties? KNMP Kennisbank Contra-indicaties: Ja/Ja Stollingsstoornis - Antithrombotica kunnen bij patiënten met een stollingsstoornis het risico op bloedingscomplicaties verhogen Hersenbloeding (CVA) - Antithrombotica kunnen het risico op een hersenbloeding verhogen Ulcus pepticum - Antistollingsmiddelen verlengen de stollingstijd waardoor een bloeding bij een bloedend ulcus moeilijk te stoppen is Hypertensie - Antithrombotica kunnen het risico op intracraniale bloedingen vergroten. Hypertensie verhoogt dit risico ook. Samen kan dit risico extra verhoogd zijn. Het is daarom van belang dat de bloeddruk goed onder controle is De (Engelse) SPCs van warfarine vermelden belangrijke contra-indicaties bij: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor een van de hulpstoffen Hemorragische beroerte Klinisch significante bloedingen Gebruik binnen 72 uur na een grote operatie met een risico op ernstige bloedingen Gelijktijdig medicijn gebruik waarbij de interacties kunnen leiden tot een significant toegenomen risico op bloedingen De SPC van 1 mg/ 1 ml orale suspensie vermeld daarbij nog dat: Anticoagulantia is gecontra-indiceerd in elke fysieke conditie waarin het risico op bloedingen groter is dan het potentiele klinische voordeel van het anticoagulantia gebruik. Conclusie Ephor – contra-indicaties Bij het gebruik van warfarine moet rekening worden gehouden met diverse contra-indicaties. De meeste contra-indicaties zijn gerelateerd aan het verhogen van het risico op ernstige bloedingen. 164 Beoordelingsmodel – Warfarine Farmacokinetische beoordeling Geeft een eventuele aanwezige lange halfwaardetijd aanleiding tot accumulatie? Warfarine wordt snel geabsorbeerd in de darmen. De plasma halfwaardetijd is rond de 40 uur. Warfarine wordt gemetaboliseerd door de lever, voornamelijk door CYP-enzymen (CYP2C9) tot inactieve metabolieten. Warfarine wordt voornamelijk uitgescheiden door de nieren en in mindere mate via gal. Is de eliminatie van het geneesmiddel afhankelijk van de nierfunctie? Bij nierfalen moet de INR vaker gemonitord worden. Heeft het geneesmiddel een smalle therapeutische breedte? SPC warfarine: Warfarine heeft een smalle therapeutische breedte en er moet voorzichtig worden omgegaan met de daarmee gepaard gaande therapie. Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten: Vitamine k-antagonisten hebben een smalle therapeutische breedte. Er is een beperkt gebied van INRwaarden, waarbij het risico op het krijgen van een trombo-embolie en aan de andere kant het risico van het optreden van een bloeding het laagst is. Per indicatie moet de verschillende therapeutische range, de optimale intensiteitsgrens, worden vastgesteld bij de patiënt. Wanneer de INR-waarde boven de therapeutische range ligt, dan is de behandeling minder effectief of zelfs onveilig omdat het risico op een bloeding is verhoogd. Wanneer een INR-waarde onder de therapeutische range ligt, dan is de behandeling minder of niet effectief en is het risico op een trombo-embolie verhoogd. CBO richtlijn Diep veneuze trombose: VKA-behandeling wordt gekenmerkt door een smalle therapeutische breedte. Er is een klein verschil in INR-waarden tussen het voorkómen van recidief van VTE en het optreden van bloedingen Conclusie Ephor – Farmacokinetiek Warfarine heeft een lange halfwaardetijd. Bij gebruik van warfarine door patiënten met een verminderde nierfunctie moet de INR vaker worden gecontroleerd. Warfarine heeft een smalle therapeutische breedte. Farmacodynamische neveneffecten beoordeling Heeft het geneesmiddel anticholinerge effecten? (binding aan muscarinereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel sedatieve effecten? (o.a. binding aan histaminereceptor) Nee Heeft het geneesmiddel orthostatische effecten? (o.a. binding aan α-receptor) Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de valneiging en/of motorische functies? (o.a. binding aan D2receptor; achteruitgang mobiliteit, valrisico en fractuurincidentie) Duizeligheid kan optreden als gevolg van een bloeding. Op theoretische gronden zou hierdoor het valrisico kunnen worden verhoogd. 165 Beoordelingsmodel – Warfarine Heeft het geneesmiddel cardiovasculaire bijwerkingen? Nee Heeft het geneesmiddel invloed op de hemostase? (bloedingsrisico) De meest frequent gemelde bijwerking bij alle orale anticoagulantia zijn bloedingen. Bijwerkingen van warfarine zijn onder andere cerebrale bloedingen, cerebrale subdurale heamatoma, epitaxis, gastro-intestinale of rectale bloedingen, haematemesis, haematuria. De frequentie van deze bijwerkingen zijn niet vermeld in de Engelse SPC. Voorzichtigheid moet worden betracht wanneer warfarine wordt gegeven aan patiënten met een risico op ernstige bloedingen (gelijktijdig NSAID gebruik, recente ischemische beroerte, bacteriële endocarditis, voorgaande gastro-intestinale bloedingen). Risicofactoren voor bloedingen zijn onder andere: hoge doseringen anticoagulantia (INR>4,0), leeftijd ≥ 65 jaar, hoog variabele INR waarden, voorgeschiedenis van gastro-intestinale bloedingen, hypertensie die niet onder controle is, cerebrovasculaire ziekte, ernstige hartziekte, patiënten met een valrisico, anemie, maligniteit, trauma, nierinsufficiëntie, gebruik met andere geneesmiddelen. Heeft het geneesmiddel invloed op de cognitie? Vitamine K zou invloed kunnen hebben op de hersenen. Bij volwassenen is een associatie gevonden tussen toegenomen serum concentraties van vitamine K1 (fyllochinon) en betere episodische geheugenprestaties. Heeft het geneesmiddel invloed op de voedselinname? (remming hongergevoel, smaakverandering, maagbezwaren) Diarree, misselijkheid en braken zijn bijwerkingen die invloed kunnen hebben op de voedselinname. De frequentie van deze bijwerkingen zijn niet vermeld in de Engelse SPC. Conclusie Ephor – Farmacodynamische neveneffecten Warfarine heeft als bijwerking duizeligheid, wat theoretisch het valrisico kan verhogen. Warfarine heeft invloed op de homeostase, de meest frequent gemelde bijwerkingen zijn bloedingen. Er is mogelijk een invloed op de voedselinname door de bijwerkingen. Ervaring Is het geneesmiddel geregistreerd voor de gekozen hoofdindicatie? Warfarine is niet in Nederland geregistreerd. In het buitenland is warfarine 0,5 mg, 1 mg, 3 mg en 5 mg tabletten geregistreerd voor de indicaties: Profylaxe van systemische embolie bij patiënten met reumatische hart ziekten en atrium fibrilleren. Profylaxe na het plaatsen van prothetische hart kleppen. Profylaxe en behandeling van veneuze trombose en long embolie Voorbijgaande cerebrale ischemische aanvallen (TIAs). In het buitenland is warfarine 1mg/1ml orale oplossing geregistreerd voor de indicaties: Profylaxe van systemische embolie bij patiënten met reumatische hart ziekten en atrium fibrilleren. 166 Beoordelingsmodel – Warfarine Profylaxe na het plaatsen van prothetische hart kleppen. Profylaxe en behandeling van veneuze trombose en long embolie en voor behandeling ter preventie van de uitbreiding van deze condities. Welk advies voor toepassing bij kwetsbare oude patiënten wordt binnen professionele behandelrichtlijnen gegeven? Warfarine is niet in Nederland geregistreerd, en wordt daarom ook niet vermeld binnen de professionele behandelrichtlijnen. Wat is de ervaring met het geneesmiddel bij kwetsbare oude patiënten? Warfarine is niet in Nederland geregistreerd. Conclusie Ephor – Ervaring Warfarine is niet geregistreerd in Nederland. Het wordt daarom niet aanbevolen in de Nederlandse richtlijnen. Het middel is wel langere tijd geregistreerd in het buitenland, zodat de lange termijn gegevens voor effectiviteit en veiligheid bekend zijn. Er zijn antidota beschikbaar, zoals vitamine-k of intraveneus protrombine complex. Gebruiksgemak Doseringsfrequentie Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten: Als startdosis wordt een oplaaddosis (dosis die hoger is dan de te verwachte onderhoudsdosis) voor acenocoumarol en warfarine niet aanbevolen, voor fenprocoumon wel. Bij warfarine wordt een startdosis van ≤ 10 mg op dag 1 niet als een oplaaddosis aangemerkt. Volwassenen en ouderen: de startdosering is normaliter 10 mg per dag gedurende twee dagen, maar dit moet worden afgestemd op de persoonlijke situatie. De protrombine basislijnmeting (PT) moet worden gedaan voordat gestart wordt met warfarine. De dagelijkse onderhoudsdosering is meestal 3 mg tot 9 mg, elke dag genomen op hetzelfde tijdstip. Wanneer de protrombine tijd bovenmatig verlengd is, kan de onderhoudsdosering achterwege blijven. Wanneer de onderhoudsdosering is gestabiliseerd in het therapeutisch bereik, is het zelden nodig om deze te wijzigen. Wanneer er wordt gestart met een standaard dosering moet de INR dagelijks worden bepaald. Zodra de INR is gestabiliseerd in de streefzone, kan de INR met langere tussenpozen worden bepaald. Voor patiënten met een verhoogd bloedingsrisico of ernstige hypertensie, nier- of leverziekte, moet de INR frequenter gecontroleerd worden. Patiënten voor wie naleving moeilijk kan zijn, zouden vaker moeten worden gecontroleerd. Toedieningsvorm Tabletten, orale suspensie. Fijnmalen: Ja Conclusie Ephor – Dosering Warfarine is een middel waarbij de patiënt nauwkeurig ingesteld moet worden op de juiste INRwaarden, om effectief en veilig te zijn. Frequent monitorbezoek bij de trombosedienst is hierbij van belang, om de waarden goed te monitoren. De tabletten kunnen worden fijngemaakt. 167 Beoordelingsmodel – Warfarine Referenties Becattini C, Agnelli G, Schenone A. Aspirin for Preventing the Recurrence of Venous Thromboembolism. The New England Journal of Medicine. 2012;366(21). CBO richtlijn Richtlijn Diagnostiek, preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventie van arteriële trombose. 2008. ISBN: 978-90-8523-193-6. Engelse SPCs via website http://www.medicines.org.uk/emc - Warfarin 0.5 mg, 1 mg, 3 mg, 5 mg Tablets, Warfarin Sodium 1mg/1ml Oral Suspension - PL 12762/0017, PL 10972/0034-036, PL 00427/0156. Lane DA, Kamphuisen PW, Minini P. Bleeding risk in patients with atrial fibrillation: the AMADEUS study. Chest. 2011;140(1):146-55. Pengo V, Zasso A, Barbero F. Effectiveness of fixed minidose warfarin in the prevention of thromboembolism and vascular death in nonrheumatic atrial fibrillation. 1998; 82(4);15: 433–437. Petersen P, Boysen G, Godtfredsen J. Placebo-controlled, randomised trial of warfarin and aspirin for prevention of thromboembolic complications in chronic atrial fibrillation: The Copenhagen AFASAK Study. Lancet 1989. 8631; 333:175–179. Richtlijn, leidraad en informatie voor het doseren van vitamine K-antagonisten. De kunst van het doseren. De ’state-of-the-art’ voor de antistollingsbehandeling met VKA’s in Nederland. Federatie van Nederlandse Trombosediensten. 3e versie, Voorschoten, februari 2014 Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Investigators. Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Study. Circulation 1991;84(2)527-539 The Boston area anticoagulation trial for atrial fibrillation investigators. The Effect of low-dose warfarin on the risk of stroke in patients with nonrheumatic atrial fibrillation. N. Engl. J. Med. 1990; 323:1505-11. Warfarin health and safety guide. IPCS International programme on chemical safety. World Health Organisation, Geneva 1995. Health and safety guide No. 96. ISBN 92 4 151096 X. Website: http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/36906/1/924151096X_eng.pdf?ua=1 168 Kwaliteitsbeoordeling – GRADE en AMSTAR Bijlage IV - Kwaliteitsbeoordeling volgens GRADE en AMSTAR GRADE Met behulp van GRADE (zie ook paragraaf 2.4 Methode van de beoordeling en rapportage) is de kwaliteit van de beschreven eindpunten beoordeeld (Robertson et al., 2015). Als referentiemiddel is gekozen voor de middelen warfarine, acenocoumarol en fenprocoumon gebruikt. Onderzoekartikelen hebben soms ook andere referentiemiddelen gebruikt, zoals enoxaparine, heparine of nadroparine. Deze zijn samen genomen onder de noemer: VKA en specifiek benoemd wanneer dit van toepassing is. Tabel 1.1: kwaliteitsbeoordeling adhv GRADE: vergelijking Acenocoumarol - VKA (referentie) Eindpunt VTE Aantal studies Design Studie limitaties 1 4 studies: Observati Relevant Veiga et al., oneel (-2) 2000 Gadisseur et al., 2002 Van Geloven et al., 1977 Hamulyák et al., 1995 1 PE 2 studies: Observati Relevant Van Geloven et oneel (-2) al., 1977 Hamulyák et al., 1995 Ernstige 2 studies: Observati Niet bloedingen Van der Meer et oneel relevant al., 1993 Gadisseur et al., 2002 1 Klinisch 1 studie: Observati Relevant relevante Hamulyák et al., oneel (-1) bloedingen 1995 Minder 1 studie: Observati Niet ernstige Gadisseur et al., oneel relevant bloedingen 2002 Dodelijke 1 studie: Observati Niet bloedingen Gadisseur et al., oneel relevant 2002 1 Totaal aan 3 studies: Observati Relevant bloedingen Gadisseur et al., oneel (-1) 2002 Veiga et al., 2000 Van Geloven et al., 1977 VTE: veneuze trombo-embolie SE: Systemische embolie Startwaarde RCT: hoge kwaliteit Startwaarde observationeel onderzoek: lage kwaliteit Inconsistentie Indirectheid Onnauwkeurigheid Publicatiebias Kwaliteit X X X X Erg laag X X X X Erg laag Niet relevant Niet relevant Relevant (-1) Niet gedetecteerd Erg laag X X X X Erg laag Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet gedetecteerd Laag Niet relevant Niet relevant Relevant 3,4 (-2) Niet gedetecteerd Erg laag X X Relevant (-1) X Erg laag 2 3 169 1) alleen abstract beschikbaar van onderzoek, zodat onbekend is of de groepen voldoende vergelijkbaar zijn. 2) Voor 1 studie ontbreken de aantallen van patiënten met een event 3) Breed 95% BI, dat zowel de waarde 1 bevat (geen verschil) als een voorkeur voor acenocoumarol als heparine 4) Aantal bijwerkingen ligt ver beneden de grens van 300 x Omdat de kwaliteit volgens GRADE niet verder verlaagd kan worden (ivm studielimitaties reeds 1 punt aftrek gekregen) Tabel 1.2: resultaten: vergelijking Acenocoumarol – VKA (referentie) Eindpunt studies VTE 4 studies: Veiga et al., 2000 Gadisseur et al., 2002 Geloven van et al., 1977 Hamulyák et al., 1995 2 studies: Geloven van et al., 1977 Hamulyák et al., 1995 2 studies: Van der Meer et al., 1993* Gadisseur et al., 2002 1 studie: Hamulyák et al., 1995 PE Ernstige bloedingen Klinisch relevante bloedingen Minder ernstige bloedingen Dodelijke bloedingen bloedingen Aantal patiënten acenocoumarol Aantal patiënten enoxaparine/ fenprocoumon/ heparine/ nadroparine Relatief risico + 95% BI (oddsratio) 63/609 (10,3%) 61/618 (9,9%) 1,05 (0,73-1,53) 5/416 (1,2%) 9/410 (2,2%) 0,54 (0,18-1,63) 6/228 (2,6%) 5/228 (2,2%) 1,21 (0,36-4,02) 8/342 (2,3%) 5/330 (1,5%) 1,56 (0,50-4,82) 1 studie: Gadisseur et al., 2002 11/228 (4,8%) 25/228 (11%) 0,41 (0,20-0,86) 1 studie: Gadisseur et al., 2002 1/228 (0,4%) 1/228 (0,4%) 1,00 (0,06-16,21) 1 studie: Geloven van et al., 1977 1/74 (1,4%) 1/80 (1,3%) 1,08 (0,06-18,02) Absoluut risico + 95% BI 4 meer per 1000 (van 25 minder tot 45 meer) 10 minder per 1000 (van 13 meer tot 18 minder) 4 meer per 1000 (van 14 minder tot 61 meer) 8 meer per 1000 (van 8 minder tot 54 meer) 62 minder per 1000 (van 14 minder to 86 minder) 0 minder per 1000 (van 4 minder to 62 meer) 1 meer per 1000 (van 12 minder to 173 meer) VTE: veneuze trombo-embolie PE: Pulmonale embolie * aantal events bij interventie/ vergelijkingsmiddel waren afwezig in onderzoekartikel, konden daarom niet worden meegenomen in berekening. 170 Kwaliteitsbeoordeling – GRADE en AMSTAR Tabel 1.3: kwaliteitsbeoordeling adhv GRADE: vergelijking Apixaban – VKA/Warfarine (referentie) Eindpunt Aantal studies Design Studie limitatie s Inconsistentie Indirectheid Onnaukeurigheid Publicatiebias Kwaliteit VTE 2 studies: AMPLIFY AMPLIFYEXT 3 studies: ARISTOTLE AVERROES RCT Relevan 1,2 t (-2) Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 4 gedetecteerd Laag RCT Relevan t 2,3 (-2) Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 4 gedetecteerd Laag 2 studies: AMPLIFY ARISTOTLE 2 studies: ARISTOTLE AVERROES RCT Relevan t 1,2 (-2) Relevan 2 t (-1) Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 4 gedetecteerd Laag Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 4 gedetecteerd Gemiddeld Beroerte/ SE Ernstige bloedingen Ernstige of klinisch relevante bloedingen GI bloedingen RCT 5 1 studie: Observa X X X Relevant X Erg laag Yao et al., -tioneel (-1) 2016 5 Intracraniale 2 studies: Observa X X X Relevant X Erg laag bloedingen Yao et al., -tioneel (-1) 2016 Larsen et al., 2016 VTE: veneuze trombo-embolie SE: Systemische embolie Startwaarde RCT: hoge kwaliteit Startwaarde observationeel onderzoek: lage kwaliteit 1) Exclusie (ongepast) gerandomiseerde patiënten, groot aantal patiënten moesten stoppen met de studie vanwege ‘andere redenen’. 2) Resultaten bepaald door middel van een subgroep analyse. Het is niet bekend of de baselinekarakteristieken binnen de subgroep van 75 jaar en ouder vergelijkbaar zijn. 3) Patiënten werden niet geblindeerd voor de interventie (VKA of NOAC). De uitkomsten werden wel blind geëvalueerd. 4) studies zijn gefinancierd door farmaceutische bedrijven, dit zou mogelijk bias kunnen veroorzaken maar is niet aangetoond. 5) Voor studie(s) ontbreken de aantallen van patiënten met een event Tabel 1.4: resultaten: vergelijking Apixaban – VKA/Warfarine (referentie Eindpunt studies VTE 2 studies: AMPLIFY AMPLIFY-EXT 3 studies: ARISTOTLE AVERROES ARISTOTLE-J * (fase II studie) 2 studies: AMPLIFY ARISTOTLE 2 studies: ARISTOTLE AVERROES Beroerte/ SE Ernstige bloedingen Ernstige of klinisch relevante Aantal patiënten apixaban ≥ 75 jaar Aantal patiënten warfarine ≥ 75 jaar Relatief risico + 95% BI (oddsratio) 12/609 (2,0%) 24/469 (5,1%) 0,37 (0,18-0,75) 99/3652 (2,7%) 175/3735 (4,7%) 0,57 (0,44-0,73) 155/3234 (4,8%) 240/3189 (7,5%) 0,62 (0,50-0,76) 177/3451 (5,1%) 248/3376 (7,3%) 0,68 (0,56-0,83) Absoluut risico + 95% BI 32 minder per 1000 (van 12 minder tot 42 minder) 20 minder per 1000 (van 12 minder tot 26 minder) 27 minder per 1000 (van 17 minder tot 36 minder) 22 minder per 1000 (van 12 minder tot 31 minder) 171 bloedingen GI bloedingen 1 studie: Yao et al., 2016 NB NB NB NB Intracraniale 2 studies: Yao et al., 2016 bloedingen Larsen et al., 2016 NB NB NB NB SE: Systemische embolie ARISTOTLE-J (fase II studie)* niet geïncludeerd. NB: niet bepaald * aantal events bij interventie/ vergelijkingsmiddel waren afwezig in onderzoekartikel, konden daarom niet worden meegenomen in berekening. Tabel 1.5: kwaliteitsbeoordeling adhv GRADE: vergelijking Dabigatran – VKA/warfarine (referentie) Eindpunt Aantal studies Design Studie limitaties VTE 5 studies: RE-COVER I RECOVER II REMEDY REMODEL RENOVATE Dahl et al. 2012 Saimovici et al., 2013 2 studies: RE-LY Avgil-Tsadok et al., 2015 5 studies: RE-COVER I RECOVER II RE-LY REMODEL RENOVATE Saimovici et al., 2013 4 studies: RE-COVER I RECOVER II REMODEL RENOVATE RCT/ observa tioneel 1 studie: RE-LY Beroerte/ SE Ernstige bloedingen Ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen Ernstige of klinisch relevante bloedingen GI bloedingen 4 studies: Avgil-Tsadok et al., 2015 Chang et al., 2015 Abraham et al., 2015 Yao et al., 2016 Intracraniale 3 studies: bloedingen Avgil-Tsadok et al., 2015 Dahl et al., 2012 Larsen et al., 2016 VTE: veneuze trombo-embolie Inconsiste ntie Indirectheid Onnauwkeu righeid Publicatiebias Kwaliteit Relevant (-1) Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 4 gedetecteerd Gemiddel d RCT/ observa tioneel Relevant 1 (-1) Niet relevant Relevant (2 1) Niet relevant Niet 4 gedetecteerd Laag RCT/ observa tioneel Relevant (-1) 3 Niet relevant Niet Relevant Niet relevant Niet 4 gedetecteerd Gemiddel d RCT Relevant (-1) 3 Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 4 gedetecteerd Gemiddel d RCT Relevant (-1) 3 Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 4 gedetecteerd Gemiddel d Observa tioneel X X X Relevant (-1) 5 X Erg laag Observa tioneel X X X Relevant (-1) 5 X Erg laag 3 172 SE: Systemische embolie Startwaarde RCT: hoge kwaliteit Startwaarde observationeel onderzoek: lage kwaliteit 1) Patiënten werden niet geblindeerd voor de interventie (VKA of NOAC). De uitkomsten werden wel blind geëvalueerd. 2) Effectiviteit is niet geëvalueerd in de primaire zorg 3) Resultaten bepaald door middel van een subgroep analyse. Het is niet bekend of de baselinekarakteristieken binnen de subgroep van 75 jaar en ouder vergelijkbaar zijn. 4) studies zijn gefinancierd door farmaceutische bedrijven, dit zou mogelijk bias kunnen veroorzaken maar is niet aangetoond. 5) Voor studie(s) ontbreken de aantallen van patiënten met een event x Omdat de kwaliteit volgens GRADE niet verder verlaagd kan worden (ivm studielimitaties reeds 1 punt aftrek gekregen) Tabel1.6: resultaten: vergelijking Dabigatran – VKA/Warfarine (referentie) Eindpunt studies VTE 5 studies: RE-COVER I RECOVER II REMEDY REMODEL RENOVATE Dahl et al. 2012 Saimovici et al., 2013 2 studies: RE-LY Avgil-Tsadok et al., 2015* 3 studies: RE-COVER I RECOVER II RE-LY 5 studies: RE-COVER I RECOVER II REMODEL RENOVATE Saimovici et al., 2013 1 studie: RE-LY Beroerte/ SE Ernstige bloedingen Ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen Ernstige of klinisch relevante bloedingen GI bloedingen Aantal patiënten dabigatran ≥ 75 jaar Aantal patiënten warfarine ≥ 75 jaar Relatief risico + 95% BI (odds-ratio) Absoluut risico + 95% BI 66/899 (7,3%) 79/896 (8,8%) 0,88 (0,66-1,18) 11 minder per 1000 (van 16 meer tot 30 minder) 156/4815 (3,2%) 202/4846 (4,2%) 0,77 (0,62-0,95) 422/4402 (9,6%) 379/4438 (8,5%) 1,14 (0,98-1,31) 66/867 (7,6%) 93/945 (9,8%) 0,66 (0,48-0,90) 450/4828 (9,3%) 206/2360 (8,7%) 1,07 (0,90-1,28) 9 minder per 1000 (van 2 minder tot 15 minder) 11 meer per 1000 (van 2 minder tot 24 meer) 33 minder per 1000 (van 10 minder tot 51 minder) 6 meer per 1000 (van 8 minder tot 22 meer) 4 studies: Avgil-Tsadok et al., 2015 NB NB NB NB Chang et al., 2015 Abraham et al., 2015* Yao et al., 2016* Intracraniale 3 studies bloedingen Avgil-Tsadok et al., 2015* 24/300 (8,0%) 31/322 (9,6%) 0,65 (0,17-2,45) 34 minder per 1000 Dahl et al. 2012 (van 80 minder tot Larsen et al., 2016* 140 meer) VTE: veneuze trombo-embolie SE: Systemische embolie GI: gastro-intestinaal NB: niet bepaald * aantal events bij interventie/ vergelijkingsmiddel waren afwezig in onderzoekartikel, konden daarom niet worden meegenomen in berekening. 173 Kwaliteitsbeoordeling – GRADE en AMSTAR Tabel 1.7: kwaliteitsbeoordeling adhv GRADE: vergelijking Edoxaban – VKA/Warfarine (referentie Eindpunt Aantal studies Design Studie limitaties VTE 1 studie: HOKUSAI 1 studie: ENGAGE-AFTimi 48 1 studie: ENGAGE-AFTimi 48 1 studie: HOKUSAI RCT Beroerte/ SE Ernstige bloedingen RCT RCT Inconsistent ie Indirectheid Onnaukeurigh ed Publicatiebias Kwaliteit Relevant (-1) 1 Relevant (-1) Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 2 gedetecteerd Niet 2 gedetecteerd Gemiddeld 1 Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 2 gedetecteerd Gemiddeld 1 Relevant (-1) Gemiddeld 1 Ernstige en RCT Relevant Niet Niet Niet Niet Gemiddeld 2 klinisch (-1) relevant relevant relevant gedetecteerd relevante minder ernstige bloedingen VTE: veneuze trombo-embolie SE: Systemische embolie Startwaarde RCT: hoge kwaliteit Startwaarde observationeel onderzoek: lage kwaliteit 1) Resultaten bepaald door middel van een subgroep analyse. Het is niet bekend of de baselinekarakteristieken binnen de subgroep van 75 jaar en ouder vergelijkbaar zijn. 2) studies zijn gefinancierd door farmaceutische bedrijven, dit zou mogelijk bias kunnen veroorzaken maar is niet aangetoond. Tabel 1.8: resultaten: vergelijking Edoxaban – VKA/Warfarine (referentie) Eindpunt studies Aantal patiënten Edoxaban ≥ 75 jaar Aantal patiënten warfarine ≥ 75 jaar Relatief risico + 95% BI (oddsratio) Absoluut risico + 95% BI VTE 1 studie: HOKUSAI 14/560 (2,5%) 27/544 (5,0%) 0,49 (0,25-0,95) Beroerte/ SE 1 studie: ENGAGE-AF-Timi 48 322/5654 (5,7%) 332/5640 (5,9%) 25 minder per 1000 (van 2 minder tot 37 minder) 2 minder per 1000 (van 7 meer tot 10 minder) 1 studie: ENGAGE-AF-Timi 48 335/5654 (5,9%) 514/5640 (9,1%) 70/560 (12,5%) 82/544 (15,1%) Ernstige bloedingen Ernstige en 1 studie: klinisch HOKUSAI relevante minder ernstige bloedingen VTE: veneuze trombo-embolie SE: Systemische embolie 0,97 (0,82-1,13) 0,63 (0,54-0,72) 0,80 (0,57-1,14) 32 minder per 1000 (van 24 minder tot 40 minder) 26 minder per 1000 (van 18 meer tot 59 minder) 174 Kwaliteitsbeoordeling – GRADE en AMSTAR Tabel 1.9: kwaliteitsbeoordeling adhv GRADE: vergelijking Fenprocoumon - VKA acenocoumarol (referentie) Eindpunt Aantal studies Design Studie limitaties Inconsistentie Indirectheid Onnauwkeurigheid tromboembolische complicaties 1 studie: Gadisseur et al., 2002 1 studie: Zylla et al., 2015 Observa tioneel X X X Relevant (-1) Observa tioneel X X X Relevant (1) Intracardiale trombus Publicatiebias Kwaliteit 1 X Erg laag 2 X Erg laag 1,3 Ernstige bloedingen 2 studies: Observa X X X Relevant X Erg laag Gadisseur tioneel (-2) et al., 2002 Van der Meer et al., 1993 Minder 1 studie: Observa Niet Niet Niet Niet Niet Laag ernstige Gadisseur tioneel relevant relevant relevant relevant gedetecteerd bloedingen et al., 2002 2 Dodelijke 1 studie: Observa X X X Relevant X Erg laag bloedingen Gadisseur tioneel (-1) et al., 2002 VTE: veneuze trombo-embolie Startwaarde RCT: hoge kwaliteit Startwaarde observationeel onderzoek: lage kwaliteit 1) Aantal bijwerkingen ligt ver beneden de grens van 300 2) Breed 95% BI, dat zowel de waarde 1 bevat (geen verschil) als een voorkeur voor fenprocoumon als acenocoumarol 3) Voor studie(s) ontbreken de aantallen van patiënten met een event x Omdat de kwaliteit volgens GRADE niet verder verlaagd kan worden (ivm studielimitaties reeds 1 punt aftrek gekregen) Tabel 1.10: resultaten: vergelijking Fenprocoumon – VKA acenocoumarol (referentie) Eindpunt studies tromboembolische complicaties 1 studie: Gadisseur et al., 2002 Intracardiale trombus 1 studie: Zylla et al., 2015 Ernstige bloedingen 2 studies: Gadisseur et al., 2002 Van der Meer et al., 1993* 1 studie: Gadisseur et al., Minder ernstige bloedingen Aantal patiënten fenprocoumon Aantal patiënten controle Relatief risico + 95% BI (odds-ratio) Absoluut risico + 95% BI 1/228 (0,4%) 2/228 (0,9%) (versus acenocoumarol) 0,50 (0,04-5,56) 4 minder per 1000 (van 8 minder tot 38 meer) 32/180 (17,8%) 9/201 (4,5%) (versus dabigatran/ rivaroxaban) 4,61 (2,13-9,99) 133 meer per 1000 (van 46 meer tot 274 meer) 5/228 (2,2%) 6/228 (2,6%) 0,83 (0,25-2,77) 4 minder per 1000 (van 20 minder tot 43 meer) 25/228 (11,0%) 11/228 (4,8%) 0,41 (0,20-0,86) 28 minder per 1000 (van 6 minder tot 38 175 2002 minder) 1 studie: 0 minder per 1000 Gadisseur et al., 1/228 (0,4%) 1/228 (0,4%) 1,00 (0,06-16,21 (van 4 minder tot 62 2002 meer) * aantal events bij interventie/ vergelijkingsmiddel waren afwezig in onderzoekartikel, konden daarom niet worden meegenomen in berekening. Dodelijke bloedingen Tabel 1.11: kwaliteitsbeoordeling adhv GRADE: vergelijking Rivaroxaban – VKA/Warfarine (referentie) Eindpunt Aantal studies Design Studie limitaties Inconsistentie Indirectheid Onnauwkeurigheid Publicatiebias Kwaliteit VTE 4 studies: EINSTEIN-DVT EINSTEIN-PE EINSTEINExtension MAGELLAN RCT Relevant 1,2 (-2) Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 3 gedetecteerd Laag Beroerte/ SE Ernstige bloedingen 1 studie: ROCKET-AF 4 studies: EINSTEIN-DVT EINSTEIN-PE J-ROCKET-AF ROCKET-AF RCT Relevant (-1) Relevant 1,2 (-2) Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet 3 gedetecteerd Niet 3 gedetecteerd Gemiddeld RCT 1 Laag Ernstige en klinisch relevante minder ernstige bloedingen 5 studies: RCT Relevant Niet Niet Niet Niet Laag 1,2 3 EINSTEIN-DVT (-2) relevant relevant relevant gedetecteerd EINSTEIN-PE EINSTEINExtension MAGELLAN ROCKET-AF 1 Intracranial 2studies: RCT/ Relevant Niet Niet Niet Niet Laag 3 e bloeding ROCKET-AF Obser(-1) relevant relevant relevant gedetecteerd Larsen et al., vationeel 2016 2 GI 3 studies: ObservatX X X Relevant X Erg laag bloedingen Abraham et ioneel (-1) al., 2015 Chang et al., 2015 Yao et al., 2016 VTE: veneuze trombo-embolie SE: Systemische embolie GI: gastro-intestinaal Startwaarde RCT: hoge kwaliteit Startwaarde observationeel onderzoek: lage kwaliteit 1) Resultaten bepaald door middel van een subgroep analyse. Het is niet bekend of de baselinekarakteristieken binnen de subgroep van 75 jaar en ouder vergelijkbaar zijn. 2) Patiënten werden niet geblindeerd voor de interventie (VKA of NOAC). De uitkomsten werden blind geëvalueerd, zodat invloed op de uitkomsten onwaarschijnlijk is. 3) studies zijn gefinancierd door farmaceutische bedrijven, dit zou mogelijk bias kunnen veroorzaken maar is niet aangetoond. 4) Voor studie(s) ontbreken de aantallen van patiënten met een event 176 Kwaliteitsbeoordeling – GRADE en AMSTAR Tabel 1.12: resultaten: vergelijking Rivaroxaban – VKA (referentie) Eindpunt studies VTE 4 studies: EINSTEIN-DVT EINSTEIN-PE EINSTEIN-Extension MAGELLAN 1 studie: ROCKET-AF Beroerte/ SE Aantal patiënten rivaroxaban ≥ 75 jaar Aantal patiënten warfarine/acenocoum arol/ enoxaparine/ placebo ≥ 75 jaar Relatief risico + 95% BI (oddsratio) 76/1829 (4,2%) 136/1875 (7,3%) 0,55 (0,42-0,74) 125/3082 (4,1%) 154/3082 (5,0%) 0,80 (0,63-1,02) Ernstige bloedingen Absoluut risico + 95% BI 31 minder per 1000 (van 18 minder tot 41 minder) 10 minder per 1000 (van 1 meer tot 18 minder) 6 minder per 1000 (van 8 meer tot 17 minder) 4 studies: EINSTEIN-DVT 225/3234 (7,0%) 240/3189 (7,5%) 0,92 (0,76-1,11) EINSTEIN-PE J-ROCKET-AF ROCKET-AF Ernstige en 5 studies: 0 minder per 1000 klinisch EINSTEIN-DVT 241/5346 (4,5%) 243/5347 (4,5%) 0,99 (0,83-1,19) (van 7 minder tot 8 relevante EINSTEIN-PE meer) minder EINSTEIN-Extension ernstige MAGELLAN bloedingen ROCKET-AF Intracraniale 2 studies: bloeding ROCKET-AF NB NB NB NB Larsen et al., 2016 GI bloedingen 3 studies: Abraham et al., 2015 NB NB NB NB Chang et al., 2015* Yao et al., 2016* SE: Systemische embolie GI: gastro-intestinaal 1) Resultaten bepaald door middel van een subgroep analyse. Het is niet bekend of de baselinekarakteristieken binnen de subgroep van 75 jaar en ouder vergelijkbaar zijn. * aantal events bij interventie/ vergelijkingsmiddel waren afwezig in onderzoekartikel, konden daarom niet worden meegenomen in berekening. NB: Niet bepaald Tabel 1.13: kwaliteitsbeoordeling adhv GRADE: vergelijking Warfarine – VKA (referentie) Eindpunt Aantal studies Design Studie limitaties Beroerte/ SE 3 studies: RCT AFASAK BATAF SPAF Ernstige bloedingen Minder ernstige bloedingen 1 studie: BATAF 2 studies: AFSAK BATAF RCT GI bloedingen 1 studie: AFSAK RCT RCT Inconsistentie Indirectheid Onnauwkeurigheid Relevant (-1) Niet relevant Niet relevant Relevant (-1) Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Niet relevant Relevant (-1) 1 Publicatiebias Kwaliteit 3 Niet gedetecteerd Gemiddeld Relevant (-1) 2 Relevant (-1) 2,3 Niet gedetecteerd Niet gedetecteerd Gemiddeld 3 Niet gedetecteerd Gemiddeld Gemiddeld 177 SE: Systemische embolie Startwaarde RCT: hoge kwaliteit Startwaarde observationeel onderzoek: lage kwaliteit 1) geen informatie over het aantal uitvallers 2) Breed 95% BI, dat zowel de waarde 1 bevat (geen verschil) als een voorkeur voor warfarine en VKA (aspirine, placebo, controle) 3) Aantal bijwerkingen ligt ver beneden de grens van 300 Tabel 1.14: resultaten: vergelijking Warfarine - VKA (referentie) Eindpunt studies Beroerte/ SE 3 studies: AFASAK BATAF SPAF Ernstige bloedingen 1 studie: BATAF Minder ernstige bloedingen 2 studies: AFSAK BATAF GI bloedingen 1 studie: AFSAK Aantal patiënten warfarine Aantal patiënten VKA (aspirine, placebo, controle) Relatief risico + 95% BI (oddsratio) 13/757 (1,7%) 52/755 (6,9%) 0,24 (0,13-0,44) 2/212 (0,9%) 1/208 (0,5%) 1,97 (0,18-22,06) 61/547 (11,2%) 27/544 (5,0%) 2,40 (1,50-3,85) 4/335 (1,2%) 0/336 (0,0%) NB Absoluut risico + 95% BI 51 minder per 1000 (van 37 minder tot 59 minder) 5 meer per 1000 (van 4 minder to 91 meer) 62 meer per 1000 (van 23 meer tot 118 meer) NB SE: Systemische embolie GI: gastro-intestinaal NB: Niet bepaald AMSTAR AMSTAR, een methode om de methodologische kwaliteit van systematische reviews te bepalen via een meetinstrument met elf items (Shea et al, 2007). Items zoals status van de publicaties, aanwezigheid van de studie karakteristieken, studie kwaliteit, publicatie bias zijn onderdeel van de elf items die worden beoordeeld in de review. Tabel 2 bevat de kwaliteitsbeoordeling van de geïncludeerde reviews. Tabel 2: kwaliteitsbeoordeling van de geïncludeerde reviews - AMSTAR Review Geneesmiddelen beschreven in review Kwaliteit - AMSTAR Sharma et al, 2015 dabigatran, apixaban 8/11 Sardar et al, 2014 apixaban, dabigatran, rivaroxaban 6/11 Geldhof et al, 2014 apixaban, dabigatran, rivaroxaban, edoxaban 3/11 Notes Deze review gebruikt Risk ratio Referentie Robertson L, Kesteven P, McCaslin JE. Oral direct thrombin inhibitors or oral factor Xa inhibitors for the treatment of deep vein thrombosis (Review). The Cochrane Collaboration. Reprint of a Cochrane review, prepared and maintained by The Cochrane Collaboration and published in The Cochrane Library 2015, Issue 6. Shea BJ, Grimshaw JM, Wells GA. Development of AMSTAR: a measurement tool to assess the methodological quality of systematic reviews. BMC Medical Research Methodology 2007; 7:10. 178 Korte beschrijving onderzoeken Bijlage V - korte beschrijving onderzoeken Tabel 1 - Karakteristieken van de geïncludeerde RCTs Studie Standaard dosering referentieproduct Inclusiecriteria Exclusiecriteria (oa.) Follow-up Aristotle, 2011 apixaban 5 mg 2dd ≥18, jaar NVAF en CHADS2 of ≥1 Exclusie: niet bekend 21,6 mnd * Aristotle-J, 2011 apixaban 5 mg 2dd warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,03,0) /aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. warfarine dd INR: 2,0-3, ≥20, jaar NVAF en CHADS2 of ≥1 3 mnd. Averroes, 2011 apixaban 5 mg 2dd warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,03,0) /aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. paroxismale, of persistente AF Amplify, 2013 apixaban 10 mg 2dd voor 7 dagen, daarna 5 mg 2dd ≥18 jaar en bevestigd VTE Amplifyext, 2013 apixaban 2,5 mg en 5 mg 2dd acute VTE Indicatie voor een lange termijn behandeling met VKA, actieve bloeding of een hoog risico op bloedingen, korte levensverwachting, ongecontroleerde hoge bloeddruk, nier- of leverfalen. 12 mnd. Re-ly, 2009 dabigatran 110 mg of 150 mg 2dd subcutaan enoxaparine 1 mg/kg Q12h tot INR ≥2, gevolgd door warfarine dd INR 2,0-3,0 voor 6 mnd. warfarine 2,0 mg, aangepast tot een INR van 2,5 (streefgebied: 2,03,0) /aspirine 81-324 mg dd, tot 156 weken. warfarine dd INR: 2,0-3,0 Recent cerebraal infarct (inclusie TIA) Verhoogde kans op ernstige/ erfelijke bloedingsneigingen, zoals gedissemineerd intravasculair coagulatie syndroom (DIC), geboren met disfunctionele bloedplaatjes, van Willebrand ziekte (mensen met de ziekte in de familie zijn wel geïncludeerd) Vermoeden op een ernstige/erfelijke bloedstollingsziekte (mensen met de ziekte in de familie zijn wel geïncludeerd) of mensen die een warfarine behandeling nodig hebben. Patiënten met ernstige bloedingen in de afgelopen 6 maanden, of die een hoog risico lopen, met inbegrip van maar niet beperkt tot: - actief peptisch ulcer (maagzweer) - bloedplaatjes <100,000/mm^3 or hemoglobine <10g/dL Gedocumenteerde hemorragische tendens of bloeddyscrasie, Ernstige comorbiditeit met levensverwachting van minder dan een jaar actieve bloeding of hoog risico op ernstige bloeding, korte levensverwachting oncontroleerbare hoge bloeddruk, ernstig nier- of leverfalen ≥18, jaar NVAF en CHADS2 of ≥1 of CAD condities met een verhoogd risico op bloedingen, oorzaken voor reversibele AF ( hartoperatie, PE, onbehandelde hyperthyroïdie, geplande longader ablatie of operatie voor de behandeling 24 mnd. * 1,1 jaar 6 mnd. 179 Studie Standaard dosering referentieproduct Inclusiecriteria Recover I, 2010 dabigatran 150 mg 2dd warfarine dd INR: 2,0-3,0 ≥18 jaar en bevestigd VTE Recover II, 2013 dabigatran 150 mg 2dd warfarine dd INR: 2,0-3,0 ≥18 jaar en bevestigd VTE Re-novate 2007 dabigatran, 150 mg dd enoxaparine 40 mg sc.injectie Primaire, unilaterale, electieve heupvervanging > 18 jaar gewicht ≥ 40 kg Re-model dabigatran, 150 mg dd enoxaparine 40 mg sc.injectie Primaire, unilaterale, electieve knievervangingsope ratie > 18 jaar Remedy, 2013 dabigatran 150 mg 2dd warfarine dd INR: 2,0-3,0 Acute symptomatische DVT PE 3-12 maanden voor de screening, gedocumenteerd door objectieve test Exclusiecriteria (oa.) van AF, ernstig nierfalencreatineklaring < 30 ml/min, deelname in een andere RCT (minder dan 30 dagen geleden), patiënten die door de onderzoeker niet in staat worden geacht om te voldoen aan de follow-up eisen van de studie, een lage levensverwachting hebben. VTE symptomen, die al eerder dan 2 weken voor de inschrijving bij de studie optraden, PE die voldoet aan een van de volgende criteria: hemodynamische instabiliteit, embolectomie (uitgevoerd of geïndiceerd), trombolytische therapie (uitgevoerd of geïndiceerd), (verwacht) gebruik van vena cava filter, patiënten die volgens de onderzoekers worden beschouwd als patiënten met een bovenmatig bloedingsrisico. Persistente VTE symptomen, ernstige PE interventie geindiceerd, gebruik van vena cava filter, patiënten die ongeschikt worden geacht voor opname. Versterkte bloedingsneiging, geschiedenis van acute intracraniale ziekte of hemorragische beroerte, in de afgelopen 3 maanden te maken gehad met: grote chirurgische ingrepen, trauma, ongecontroleerde hypertensie of myocardinfarct. Een gastro-intestinale-, urogenitale of maagbloeding in de afgelopen 6 maanden. Bovenmatig bloedingsrisico, bijvoorbeeld vanwege een geschiedenis van versterkte bloedingsneiging, in de afgelopen 3 maanden te maken gehad met: grote chirurgische ingrepen, trauma, of hemorragische beroerte of een van de volgende intracraniale pathologieën: bloeding, zwelling, gezwel, arterioveneuze malformatie, aneurysma of een klinisch relevante bloeding, maag/duodenale zweer in de afgelopen 6 maanden. Symptomatische DVT of PE bij screening, Patiënten met een bovenmatig risico op bloedingen, verhoogde aspartaataminotransferase of alaninetranminase > 2x ULN, ernstige nierfunctiestoornis (creatineklaring < = 30 ml/min) Follow-up 6 mnd. 6 mnd. 3 mnd. 97 dagen 6 mnd. 180 Studie Standaard dosering referentieproduct Inclusiecriteria Exclusiecriteria (oa.) Follow-up EngageAFTimi 48, 2013 edoxaban 30 mg of 60 mg dd warfarine INR 2,03,0 ≥21 jaar, NVAF en CHADS2 of ≥2 33,6 mnd. * Hokusai, 2013 edoxaban 60 mg dd warfarine INR 2,03,0 ≥18 jaar en bevestigd VTE Rocket-AF, 2011 rivaroxaban 20 mg dd warfarine INR 2,03,0 ≥18, jaar NVAF en CHADS2 of ≥1 of CAD J-Rocket AF, 2011 rivaroxaban 15 mg dd warfarine INR: 2,03,0 Japans, ≥20, jaar NVAF en CHADS2 of ≥2 TIA als gevolg van een andere reversibele ziekte, gematigd of ernstig risico op mitrale stenose, mechanische hartklep of atriale myoxma (niet verwijderd), contraindicatie voor anticoagulantia, hoog risico op bloedingen, een bekende of verwachte erfelijke bloedingsziekte, Trombectomy, invoeging van een cava filter, of gebruik van een fibrinolytisch hulpmiddel ter behandeling van de DVT en/of PE creatine klaring < 30 ml/min, significant leverfalen, patiënten met actieve bloeding of een hoog risico op bloedingen, patiënten met een conditie die door deelname een verhoogd risico zouden kunnen lopen Significante mitrale stenose, transient atrium fibrilleren door een reversibele stoornis, actieve interne bloeding, ernstige beroerte, geschiedenis van intracraniale bloedingen, hemorragische ziekte Significante mitrale stenose, patiënten met een contra-indicatie voor anticoagulantia. EinsteinDVT, 2010 rivaroxaban 15 mg dd voor 21 dagen, daarna 20 mg dd enoxaparin/VKA (warfarine of acenocoumarol) eenmaal daags INR: 2,0-3,0 ≥18 jaar en bevestigd DVT zonder PE 3, 6 of 12 mnd. Einstein-PE, 2012 rivaroxaban 15 mg dd voor 21 dagen, daarna 20 mg dd enoxaparin/VKA (warfarine of acenocoumarol) eenmaal daags INR: 2,0-3,0 ≥18 jaar en bevestigd DVT met of zonder PE Einsteinextension, 2012 rivaroxaban 20 mg dd placebo (onbekend) Bevestigde symptomatische PE of DVT, behandeld voor 6 of 12 maanden met VKA of rivaroxaban Trombectomy, invoeging van een cava filter, of gebruik van een fibrinolytisch hulpmiddel ter behandeling van de DVT en/of PE Een andere indicatie voor VKA dan DVT en/of PE, een eerdere pre-randomisatie behandeling met VKA, die is verlengd van 36 uur tot maximaal 48 uur Trombectomy, invoeging van een cava filter, of gebruik van een fibrinolytisch hulpmiddel ter behandeling van de DVT en/of PE Een andere indicatie voor VKA dan DVT en/of PE, een eerdere pre-randomisatie behandeling met VKA, die is verlengd van 36 uur tot maximaal 48 uur een andere indicatie voor VKA dan DVT en/of PE, Patiënten die een anticoagulatie behandeling voor PE of DVT moeten voortzetten 3-12 mnd. 23,2 mnd. * 30 mnd. 3, 6 of 12 mnd. 3, 6 of 12 mnd. 181 Studie Standaard dosering referentieproduct Inclusiecriteria Exclusiecriteria (oa.) Follow-up Magellan, 2013 rivaroxaban 10 mg dd enoxaparine 40 mg s.c. dd (1 mg = 100 IE) ± 10 dagen en placebo ± 35 dagen leeftijd ≥ 40 jaar, patiënten met een risico op tromboembolische events, in het ziekenhuis opgenomen. 35 dagen Afsak, 1989 warfarine INR 2,8-4,2 aspirine 75 mg Indicatie AF ≥ 18 jaar Bataf, 1990 warfarine dd INR: 1,2-1,5 aspirine Indicatie AF Leeftijd: niet bekend Warfsa, 2012 warfarine INR 2,0-3,0 aspirine 100 mg > 18 jaar 6-8 maanden VKA gebruik INR 2,0-3,0, indicatie proximale diep veneuze trombose en/of longembolie zonder risico factoren. condities die het risico op bloedingen verhogen, inclusie intracraniale hemorragie, condities of ziekten die het risico van patiënten kan verhogen of invloed hebben op de studie uitkomsten, algemene condities waardoor patiënten niet kunnen deelnemen aan de studie AF bij acute ziekte, geplande cardioversie, aanwezigheid van een trombus, linker ventrikel aneurysma, ernstig hartfalen, prothetische hartkleppen, beroerte in de afgelopen 6 maanden, TIA, neurologische conditie voor intracraniale bloeding. trombofilie, een indicatie voor chronisch VKA gebruik anders dan VTE (AF of prothetische hartklep), actieve bloeding of hoog risico voor bloedingen opgetreden binnen 6-18 maanden van VKA gebruik, levensverwachting korter dan 6 maanden, verwachting dat de studiemedicatie voorschriften niet worden nageleefd. chronisch nierfalen, leverfalen, ernstige bloeding in de afgelopen 6 maanden, hartfalen, antiplatelet therapie ≥ 1 week , levensverwachting < 12 maanden, geplande cardioversie, voorgaande cerebrale beroerte, recente myocardiaal infarct, behandeling met barbituraat of carbamazepine. 2 jaar 2,2 jaar 23,9 mnd. * gemiddelde follow-up tijd 182 183