NL NL VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES

advertisement
EUROPESE
COMMISSIE
Brussel, 5.6.2013
COM(2013) 341 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE
RAAD
Convergentieverslag 2013 over Letland
(Opgesteld op verzoek van Letland in overeenstemming met artikel 140, lid 1, van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie)
{SWD(2013) 196 final}
NL
NL
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE
RAAD
Convergentieverslag 2013 over Letland
(Opgesteld op verzoek van Letland in overeenstemming met artikel 140, lid 1, van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie)
1.
DOEL VAN HET VERSLAG
Overeenkomstig artikel 140, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (hierna "VWEU" genoemd) moeten de Commissie en de Europese
Centrale Bank (ECB) ten minste om de twee jaar, of op verzoek van een lidstaat met
een derogatie1, aan de Raad verslag uitbrengen over de vooruitgang die door de
lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de
totstandbrenging van een economische en monetaire unie (EMU). De meest recente
convergentieverslagen van de Commissie en de ECB, die betrekking hadden op alle
lidstaten met een derogatie, zijn in mei 2012 goedgekeurd.
Dit verslag is opgesteld in reactie op een verzoek van Letland, dat op 5 maart 2013 is
ingediend. Een meer gedetailleerde beoordeling van de stand van de convergentie in
Letland wordt verstrekt in een technische bijlage bij dit verslag (SWD(2013) 196).
Op de inhoud van de verslagen die door de Commissie en de ECB worden opgesteld,
is artikel 140, lid 1, VWEU van toepassing. In dit artikel is bepaald dat de verslagen
een onderzoek moeten bevatten naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving
van elke lidstaat, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, met
de artikelen 130 en 131 VWEU en met de statuten van het Europees Stelsel van
Centrale Banken en de Europese Centrale Bank (hierna de "ESCB/ECB-statuten"
genoemd). In de verslagen moet ook worden nagegaan of in de betrokken lidstaat een
hoge mate van duurzame convergentie is bereikt aan de hand van de mate waarin aan
de convergentiecriteria (prijsstabiliteit, overheidsfinanciën, wisselkoersstabiliteit en
langetermijnrente) is voldaan. Tevens dient rekening te worden gehouden met
verschillende andere factoren die in de laatste alinea van artikel 140, lid 1, VWEU
worden opgesomd. De vier convergentiecriteria zijn nader uitgewerkt in een aan de
Verdragen gehecht Protocol (Protocol nr. 13 betreffende de convergentiecriteria).
De economische en financiële crisis heeft hiaten in het huidige systeem van
economische governance van de economische en monetaire unie (EMU) blootgelegd
en heeft laten zien dat beter gebruik moet worden gemaakt van de bestaande
instrumenten van het systeem. Het huidige onderzoek vindt plaats in de context van
de hervorming van de governance van de EMU, die de afgelopen drie jaar is
doorgevoerd om een duurzame werking van de EMU te waarborgen. De
convergentiebeoordeling is dan ook afgestemd op de bredere aanpak van het
"Europees semester", dat vroegtijdig en op een geïntegreerde manier kijkt naar de
uitdagingen voor het economisch beleid bij het waarborgen van houdbare
overheidsfinanciën, concurrentievermogen, stabiliteit van de financiële markten en
1
NL
De lidstaten die nog niet aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro hebben voldaan,
worden "lidstaten met een derogatie" genoemd. Denemarken en het Verenigd Koninkrijk hebben vóór
de aanneming van het Verdrag van Maastricht een opt-outclausule bedongen en nemen niet deel aan de
derde fase van de EMU.
2
NL
economische groei. De belangrijkste vernieuwingen op het gebied van de hervorming
van de governance moeten de beoordeling van het convergentieproces van elk van de
lidstaten en de duurzaamheid van dit proces versterken, en omvatten onder andere de
door de hervorming van het stabiliteits- en groeipact in 2011 versterkte
buitensporigtekortprocedure en nieuwe instrumenten op het gebied van het toezicht
op macro-economische onevenwichtigheden. In dit verslag wordt in het bijzonder
rekening gehouden met de evaluatie van het door Letland ingediende geactualiseerde
convergentieprogramma van 20132 en met de bevindingen in het
waarschuwingsmechanismeverslag3, dat past in het kader van de procedure bij
buitensporige macro-economische onevenwichtigheden.
Convergentiecriteria
Het onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving, met inbegrip
van de statuten van de nationale centrale bank, met artikel 130 en met de
nalevingsverplichting uit hoofde van artikel 131 VWEU omvat een beoordeling van
de inachtneming van het verbod op monetaire financiering (artikel 123 VWEU) en
van het verbod op bevoorrechte toegang (artikel 124 VWEU), de consistentie met de
doelstellingen (artikel 127, lid 1, VWEU) en taken (artikel 127, lid 2, VWEU) van
het ESCB en andere aspecten die verband houden met de integratie van de nationale
centrale bank in het ESCB op het ogenblik van de invoering van de euro.
Het criterium inzake prijsstabiliteit is als volgt in artikel 140, lid 1, eerste streepje,
VWEU vastgelegd: "het bereiken van een hoge mate van prijsstabiliteit […] blijkt uit
een inflatiepercentage dat dicht ligt bij dat van ten hoogste de drie lidstaten die op
het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren".
In artikel 1 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria wordt verder bepaald
dat "het […] criterium inzake prijsstabiliteit betekent dat een lidstaat een houdbare
prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een
periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1½ procentpunt hoger ligt
dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het
best presteren. De inflatie wordt gemeten aan de hand van het indexcijfer van de
consumptieprijzen op een vergelijkbare basis, rekening houdend met verschillen in
de nationale definities"4. Het vereiste van duurzaamheid houdt in dat een
bevredigende inflatieontwikkeling vooral toe te schrijven moet zijn aan een passende
ontwikkeling van de inputkosten en van andere factoren die de prijsontwikkeling op
een structurele manier beïnvloeden, veeleer dan dat ze de invloed van tijdelijke
factoren weerspiegelt. Het convergentieonderzoek omvat derhalve een beoordeling
van de factoren die van invloed zijn op de inflatievooruitzichten, en het wordt
aangevuld met een verwijzing naar de meest recente inflatieprognose van de diensten
van de Commissie5. In samenhang hiermee wordt in het verslag eveneens beoordeeld
2
3
4
5
NL
Beschikbaar op
http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/sgp/convergence/programmes/2013_en.ht
m
De Commissie heeft haar eerste waarschuwingsmechanismeverslag gepubliceerd in februari 2012 en
haar tweede (in het kader van de cyclus voor 2013) in november 2012. Op basis van de conclusies van
beide verslagen is niet overgegaan tot een diepgaande evaluatie van Letland in de context van de
procedure bij macro-economische onevenwichtigheden.
Voor de toepassing van het criterium inzake prijsstabiliteit wordt de inflatie gemeten aan de hand van
de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (HICP’s), als omschreven in
Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad.
Alle in dit verslag voorkomende voorspellingen voor de inflatie en andere variabelen zijn ontleend aan
de voorjaarsprognoses 2013 van de diensten van de Commissie. De prognoses van de diensten van de
3
NL
of mag worden verwacht dat het land ook de komende maanden de referentiewaarde
zal halen.
De in april 2013 berekende referentiewaarde voor de inflatie bedroeg 2,7 %, waarbij
Zweden, Letland en Ierland de drie best presterende lidstaten waren6.
Het is raadzaam om landen waarvan de inflatiecijfers niet als een zinvol benchmark
voor andere lidstaten kunnen worden gezien, niet tot de best presterende landen te
rekenen. In het verleden zijn ook in de convergentieverslagen van 2004 en 20107
dergelijke uitbijters gesignaleerd, omdat hun inflatiepercentages sterk van het
gemiddelde voor de eurozone verschilden. In de huidige situatie verdient het
aanbeveling Griekenland van de best presterende landen uit te sluiten omdat
inflatiecijfer en -profiel van het land in ruime mate van het gemiddelde voor de
eurozone afwijken, vooral als gevolg van de ernstige aanpassingsinspanningen die
moeten worden geleverd en de uitzonderlijke situatie waarin de Griekse economie
zich bevindt, alsook omdat de inaanmerkingneming ervan in een onwenselijke
vertekening van de referentiewaarde zou resulteren, wat afbreuk zou doen aan de
eerlijkheid van het criterium8. Griekenland is vervangen door Ierland als een van de
best presterende landen.
Het convergentiecriterium dat op de overheidsfinanciën betrekking heeft, is als
volgt in artikel 140, lid 1, tweede streepje, VWEU vastgelegd: "het houdbare
karakter van de situatie van de overheidsfinanciën: dit blijkt uit een
begrotingssituatie van de overheid zonder een buitensporig tekort als bedoeld in
artikel 126, lid 6". Bovendien is in artikel 2 van het Protocol betreffende de
convergentiecriteria bepaald, dat met dit criterium wordt bedoeld dat "ten aanzien
van de betrokken lidstaat op het tijdstip van het onderzoek geen Raadsbesluit
krachtens artikel 126, lid 6, van het Verdrag is genomen, waarin wordt vastgesteld
dat er in de betrokken lidstaat een buitensporig tekort bestaat". In het kader van de
algehele versterking van de economische governance in de EMU, is de secundaire
wetgeving inzake de overheidsfinanciën in 2011 uitgebreid, onder meer met nieuwe
verordeningen tot wijziging van het stabiliteits- en groeipact9.
6
7
8
9
NL
Commissie zijn gebaseerd op een reeks gemeenschappelijke aannamen met betrekking tot externe
variabelen en op de veronderstelling dat het beleid ongewijzigd blijft (al wordt wel rekening gehouden
met maatregelen waarvan voldoende bijzonderheden bekend zijn). De prognose van de referentiewaarde
is aan grote onzekerheden onderhevig omdat zij wordt berekend op basis van de inflatieprognoses voor
de drie lidstaten waarvan wordt verwacht dat zij tijdens de prognoseperiode de grootste prijsstabiliteit
zullen hebben, hetgeen de mogelijke foutenmarge vergroot.
Voor dit verslag zijn gegevens gebruikt die vóór 16 mei 2013 beschikbaar waren.
Respectievelijk Litouwen en Ierland.
In april 2013 bedroeg de over een periode van twaalf maanden gemeten gemiddelde inflatie in
Griekenland 0,4 % en in de eurozone 2,2 %, waarbij wordt aangenomen dat het verschil tussen beide
ramingen in de komende maanden verder zal toenemen.
Op 13 december 2011 zijn een richtlijn betreffende minimumeisen voor nationale begrotingskaders,
twee nieuwe verordeningen inzake macro-economisch toezicht en drie verordeningen tot wijziging van
het stabiliteits- en groeipact (SGP) van kracht geworden (een van de twee nieuwe verordeningen inzake
macro-economisch toezicht en een van drie verordeningen tot wijziging van het stabiliteits- en groeipact
bevatten nieuwe handhavingsmechanismen voor de eurozonelidstaten). De wijzigingen hebben, naast de
operationalisering van het schuldcriterium in het kader van de buitensporigtekortprocedure, een aantal
belangrijke nieuwe elementen in het stabiliteits- en groeipact ingevoerd, in het bijzonder een
uitgavenbenchmark als aanvulling op de beoordeling van de geboekte vooruitgang bij het halen van de
specifieke budgettaire middellangetermijndoelstelling voor elk land.
4
NL
Het VWEU omschrijft in artikel 140, lid 1, derde streepje, het wisselkoerscriterium
als "de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het
wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, gedurende ten minste
twee jaar, zonder devaluatie ten opzichte van de euro".
In artikel 3 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria is het volgende
bepaald: "Het [...] criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme van
het Europees Monetair Stelsel betekent dat een lidstaat ten minste gedurende de
laatste twee jaren vóór het onderzoek, zonder grote spanningen de normale
fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel
heeft kunnen aanhouden. Met name mag de betrokken lidstaat tijdens die periode de
bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover die van de euro niet op eigen initiatief
hebben gedevalueerd"10.
De relevante periode van twee jaar voor de beoordeling van de wisselkoersstabiliteit
in dit verslag loopt van 17 mei 2011 tot en met 16 mei 2013. Bij de beoordeling van
het criterium inzake wisselkoersstabiliteit houdt de Commissie rekening met
ontwikkelingen in de aanvullende indicatoren, zoals ontwikkelingen met betrekking
tot de deviezenreserves en de korte rente, alsmede met de rol van beleidsmaatregelen,
met inbegrip van interventies op de valutamarkt, bij het handhaven van de
wisselkoersstabiliteit. Waar zulks relevant is, wordt in de analyse ook rekening
gehouden met het effect van externe officiële financieringsregelingen, en met name
met de omvang daarvan, het bedrag en de aard van de steunbetalingen en eventuele
gestelde beleidsvoorwaarden.
Artikel 140, lid 1, vierde streepje, VWEU schrijft voor dat "de duurzaamheid van de
door de lidstaat die onder een derogatie valt, bereikte convergentie en van zijn
deelneming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, […]
tot uitdrukking [moet komen] in het niveau van de rentevoet voor de lange termijn".
In artikel 4 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria wordt voorts bepaald
dat het "criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet betekent
dat een lidstaat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een
gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan
2 procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het
gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De rentevoet wordt gemeten op basis
van langlopende staatsobligaties of vergelijkbare waardepapieren, rekening
houdend met verschillen in de nationale definities."
De in april 2013 berekende referentiewaarde voor de rentevoet bedroeg 5,5 %. De
referentiewaarde is daarom gebaseerd op de langetermijnrente in Zweden, Letland en
Ierland11.
In het Convergentieverslag 2012 was de langetermijnrente van Ierland, een van de
drie best presterende lidstaten op het gebied van prijsstabiliteit, niet in de berekening
van de referentiewaarde voor het criterium inzake de convergentie van de
langetermijnrente opgenomen omdat zijn overheidsobligatiemarkt toen ernstig was
verstoord. De langetermijnrente van Ierland is sindsdien echter veel dichter in de
10
11
NL
Bij de beoordeling van de naleving van het wisselkoerscriterium onderzoekt de Commissie of de
wisselkoers dicht bij de WKM II-spilkoers is gebleven en kan er eventueel ook met de redenen voor een
appreciatie rekening worden gehouden, in overeenstemming met de Common Statement on Acceding
Countries and ERM2 (aangenomen op de informele zitting van de Raad (Ecofin) van 5 april 2003 te
Athene).
De referentiewaarde voor april 2013 is berekend als het gewone gemiddelde van de gemiddelde
langetermijnrente in Zweden (1,6 %), Letland (3,8 %) en Ierland (5,1 %).
5
NL
buurt van die van andere lidstaten van de eurozone komen te liggen en de toegang
van Ierland tot de obligatiemarkt is veel verbeterd, wat laat vermoeden dat de
langetermijnrente van Ierland wederom een zinvol benchmark is geworden.
In artikel 140, lid 1, VWEU wordt tevens voorgeschreven dat ook andere factoren
moeten worden onderzocht die relevant zijn voor de economische integratie en
convergentie. Deze andere factoren omvatten de integratie van de financiële en de
productmarkten, de ontwikkeling van de lopende rekening van de betalingsbalans en
de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product en andere prijsindicatoren.
Laatstgenoemde indicatoren worden onderzocht in het kader van de beoordeling van
de prijsstabiliteit. De aanvullende factoren zijn belangrijke indicatoren die aangeven
of de integratie van een lidstaat in de eurozone zonder problemen verloopt en die een
breder inzicht in de duurzaamheid van de convergentie verschaffen.
2.
VERENIGBAARHEID VAN DE WETGEVING
In het convergentieverslag 2012 werd bij de beoordeling van de juridische
convergentie geconcludeerd dat de wetgeving van Letland, en met name de wet op
de Latvijas Banka (Bank van Letland, BvL), niet volledig verenigbaar was met de
nalevingsverplichting uit hoofde van artikel 131 VWEU. De onverenigbaarheden
betroffen vooral de onafhankelijkheid van de centrale bank, het verbod op monetaire
financiering en de integratie van de centrale bank in het ESCB op het ogenblik van
de invoering van de euro, wat betreft de taken van het ESCB als neergelegd in
artikel 127, lid 2, VWEU en artikel 3 van de ESCB/ECB-statuten.
Naar aanleiding van de beoordeling in het convergentieverslag van 2012 heeft de
regering van Letland, in samenwerking met Latvijas Banka, wijzigingen in de wet op
de BvL opgesteld, die het parlement van Letland op 10 januari 2013 heeft
aangenomen. De wet op de Bank van Letland, als gewijzigd, is volledig verenigbaar
met de artikelen 130 en 131 VWEU.
3.
PRIJSSTABILITEIT
In Letland lag de over een periode van twaalf maanden gemeten gemiddelde inflatie
op het moment van de vorige convergentiebeoordeling in 2012 boven de
referentiewaarde. In de periode van twaalf maanden tot en met april 2013 bedroeg
het gemiddelde inflatiepercentage in Letland 1,3 %, waarmee het ver onder de
referentiewaarde van 2,7 % lag. Het inflatieniveau zal in de komende maanden naar
verwachting onder de referentiewaarde blijven.
Nadat de HICP-inflatie op jaarbasis in 2008 een piek bereikte van 15,3 %, leidden
een aanzienlijke aanpassing van de nominale lonen en een correctie van de
invoerprijzen tot een periode van negatieve nominale inflatie in 2009 en 2010. Toen
de cyclus omsloeg en een stijgende tendens van de mondiale grondstoffenprijzen
inzette, trok de gemiddelde inflatie aan van -1,2 % in 2010 tot 4,2 % in 2011, mede
onder invloed van verhogingen van de indirecte belastingen. Naarmate deze tijdelijke
effecten wegebden, ging de inflatie een gematigder ontwikkeling vertonen en liep zij
terug tot 2,3 % in 2012. In april 2013 was de inflatie op jaarbasis afgenomen tot
-0,4 %.
Volgens de voorjaarsprognoses 2013 van de diensten van de Commissie zal de
jaarlijkse HICP-inflatie in 2013 naar verwachting op gemiddeld 1,4 % uitkomen,
onder meer wegens dalende energieprijzen en een verlaging van het normale btw-
NL
6
NL
tarief met 1 procentpunt vanaf juli 2012. Aangenomen wordt dat de jaarlijkse HICPinflatie in 2014 zal versnellen tot gemiddeld 2,1 % tegen de achtergrond van een
aantrekkende binnenlandse vraag en de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt. Het
prijspeil in Letland (ongeveer 71 % van het gemiddelde van de eurozone in 2011)
geeft aan dat er ruimte is voor verdere prijsconvergentie op lange termijn.
Duurzame convergentie houdt in dat de inachtneming van de referentiewaarde het
gevolg is van achterliggende fundamentele economische ontwikkelingen veeleer dan
van tijdelijke factoren. In het geval van Letland heeft de btw-verlaging van juli 2012
bijgedragen tot het huidige lage peil van de over een periode van twaalf maanden
gemeten gemiddelde inflatie. De analyse van de achterliggende fundamentele
economische ontwikkelingen en het feit dat de referentiewaarde ruimschoots is
gehaald, ondersteunen een positief oordeel wat het voldoen aan het criterium inzake
prijsstabiliteit betreft.
Voor de inflatievooruitzichten op middellange termijn zal het met name belangrijk
zijn dat de lonen in eenzelfde tempo stijgen als de productiviteit, wat op zijn beurt
vooral zal afhangen van een flexibel blijvende arbeidsmarkt. Vooruitblikkend is het
van essentieel belang dat de duurzame convergentie niet in het gedrang wordt
gebracht doordat er zich opnieuw een kredietgedreven expansie van de binnenlandse
vraag en een daarmee gepaard gaande stijging van de activaprijzen – met name op de
huizenmarkt – voordoet. De kans dat een dergelijk scenario werkelijkheid wordt, is
klein als gevolg van de beleidsreactie van Letland op de crisis van 2008-2009, terwijl
evenmin wordt verwacht dat de combinatie van factoren die in het verleden de
krachtige kredietexpansie hebben veroorzaakt (ingehouden kredietvraag, versnelde
financiële verdieping en integratie, snelle krimp van de risicospread), in de
voorzienbare toekomst wederom zal voorkomen. Om de prijsstabiliteit op
middellange termijn te handhaven, zal het er op aankomen te zorgen voor een beter
bedrijfsklimaat, vorderingen te maken bij het aantrekken van nieuwe investeringen,
de resterende knelpunten op de arbeidsmarkt aan te pakken en een concurrerende
prijsvorming op de productmarkten te garanderen. De prijsontwikkeling zal ook
afhankelijk zijn van de handhaving van een prudent begrotingsbeleid, met inbegrip
van een voorzichtig loonbeleid in de publieke sector, teneinde ervoor te zorgen dat
de binnenlandse vraag in overeenstemming blijft met de fundamentele economische
ontwikkelingen en ertoe bij te dragen de inflatieverwachtingen te verankeren.
Letland voldoet aan het criterium inzake prijsstabiliteit.
Grafiek 1:Letland - Inflatiecriterium sinds 2007
(procent, voortschrijdend gemiddelde over 12 maanden)
16
12
8
4
0
-4
jan-07
jan-08
jan-09
Letland
jan-10
jan-11
jan-12
jan-13
Referentiewaarde
Noot: De punten stemmen overeen met de verwachte referentiewaarde en
de gemiddelde inflatie over 12 maanden in het land in december 2013.
Bronnen: Eurostat, voorjaarsprognoses 2013 van de diensten van de
NL
7
NL
4.
OVERHEIDSFINANCIËN
Ten aanzien van Letland geldt momenteel een Raadsbesluit betreffende het bestaan
van een buitensporig tekort (beschikking van de Raad van 7 juli 2009). De Raad
heeft Letland aanbevolen het buitensporige tekort uiterlijk in 2012 te verhelpen. Het
overheidstekort in Letland kwam in 2010 uit op 8,1 % van het bbp, maar nam in
2012 af tot 1,2 % van het bbp, met name dankzij een aanzienlijke consolidatieinspanning. Volgens de voorjaarsprognoses 2013 van de diensten van de Commissie
zal het begrotingstekort bij ongewijzigd beleid in 2013 op 1,2 % van het bbp en in
2014 op 0,9 % van het bbp uitkomen. De bruto overheidsschuld liep in 2012 terug tot
40,7 % van het bbp en zal naar verwachting verder dalen tot 40,1 % van het bbp
tegen eind 2014.
In maart 2012 heeft Letland het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in
de EMU ondertekend en in mei 2012 is de desbetreffende bekrachtigingswet
aangenomen door het parlement. Dit komt neer op een additionele toezegging om
een op stabiliteit gericht en houdbaar begrotingsbeleid te voeren. Bovendien heeft het
parlement in januari 2013 in laatste lezing de wet op de begrotingsdiscipline
goedgekeurd. De wet voert het beginsel van het nastreven van een
begrotingsdoelstelling over de gehele cyclus in (waarbij een structureel tekort van
0,5 % van het bbp als benchmark wordt gehanteerd) en zal een kader voor een op
regels gebaseerd begrotingsbeleid tot stand brengen, met name door procyclische
uitgavenverhogingen te beperken. De wet bevat ook bepalingen tot oprichting (op
1 januari 2014) van een onafhankelijke begrotingsraad, die toezicht zal houden op de
inachtneming van het samenstel van begrotingsregels. Een onverkorte
tenuitvoerlegging van de wet op de begrotingsdiscipline zal van cruciaal belang zijn
om de risico's tegen te gaan die verbonden zijn aan de druk om het begrotingsbeleid
te versoepelen na de succesvolle uitvoering van het aanpassingsprogramma.
Gezien deze ontwikkelingen en de voorjaarsprognoses 2013 van de diensten van de
Commissie is de Commissie van mening dat het buitensporige tekort is gecorrigeerd
dankzij een geloofwaardige en duurzame verlaging van het begrotingstekort tot
minder dan 3 % van het bbp in 2012, de door de Raad aanbevolen termijn. De
Commissie heeft de Raad daarom aanbevolen de beschikking betreffende het bestaan
van een buitensporig tekort in Letland in te trekken (SEC(2013) XYZ).
Indien de Raad besluit de beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig
tekort in Letland in te trekken, voldoet het land aan het criterium inzake de
overheidsfinanciën.
Grafiek 2: Letland - Begrotingssaldo en schuld van de overheid
(percentage van het bbp)
-12
60
omgekeerde schaal
-10
50
-8
40
-6
30
-4
20
-2
10
0
0
2007
2008
Overheidssaldo (ls)
2009
2010
2011
2012
2013(*) 2014(*)
Conjunctuurgezuiverd saldo (ls)
Brutoschuld (rs)
(*) Voorjaarsprognoses 2013 van de diensten van de Commissie.
Bron: Eurostat, diensten van de Commissie.
NL
8
NL
5.
WISSELKOERSSTABILITEIT
De Letse lats neemt sinds 2 mei 2005 deel aan WKM II, d.w.z. langer dan acht jaar
op het moment dat dit verslag is goedgekeurd. Bij de toetreding tot het WKM II heeft
Letland er zich eenzijdig toe verbonden de lats binnen een fluctuatiemarge van ±1 %
van de spilkoers te houden. Tijdens de beide jaren voorafgaand aan deze beoordeling
week de wisselkoers van de lats niet meer dan ±1 % van de spilkoers af en hebben er
zich geen spanningen voorgedaan. De wisselkoers van de lats bewoog zich meestal
aan de sterke kant van de unilaterale band doordat de Letse Schatkist haar
omvangrijke internationale valutareserves op de markt converteerde. Eind 2012 en
begin 2013 zakte de wisselkoers van de lats in de richting van het midden van de
band omdat de Schatkist haar aanbod van vreemde valuta's terugschroefde en de
markt een toetreding tot de euro verwachtte. Andere indicatoren, zoals de
ontwikkeling van de internationale valutareserves en de korte rente, wijzen niet op
druk op de wisselkoers. De laatste uitbetalingen door het IMF en de EU uit hoofde
van het financiële bijstandsprogramma vonden plaats in respectievelijk augustus en
oktober 2010. In juni 2011 keerde Letland met succes terug op de internationale
obligatiemarkt met een emissie van schuldpapier in USD, gevolgd door verdere
transacties, wat wijst op een goede markttoegang.
Letland voldoet aan het wisselkoerscriterium.
6.
LANGETERMIJNRENTE
In de periode van twaalf maanden tot en met april 2013 bedroeg de gemiddelde
langetermijnrente in Letland 3,8 %, waarmee zij onder de referentiewaarde van
5,5 % bleef. De gemiddelde langetermijnrente van Letland had tijdens de
beoordeling van de convergentie van 2012 als referentiewaarde gefungeerd (5,8 %)
en is sindsdien geleidelijk verder teruggelopen. Het langerenteverschil tussen Letland
en de eurozone voor benchmarkobligaties is in 2010 sterk verkleind, doordat het
vertrouwen in de koppeling van de wisselkoers zich herstelde, de consolidatie van de
begroting vruchten afwierp, en de conversie van de middelen van het
bijstandsprogramma voldoende liquiditeiten in lats opleverde. Na een onderbreking
in 2011 heeft de verkleining van het renteverschil zich in 2012 voortgezet naarmate
het marktvertrouwen in Letland verder verbeterde. De Schatkist is teruggekeerd op
de binnenlandse markt voor obligaties met een looptijd van 10 jaar door in de eerste
helft van 2011 tot diverse kleinere emissies over te gaan. In 2012 heeft de Schatkist
een nieuwe reeks benchmarkobligaties op 10 jaar uitgegeven, zij het voor slechts een
beperkt bedrag, omdat zij kon bogen op een gunstige liquiditeitspositie, die ten dele
toe te schrijven was aan haar succesvolle emissies van in USD luidend schuldpapier.
Letland voldoet aan het criterium inzake de convergentie van de langetermijnrente.
7.
ANDERE FACTOREN
Tevens is onderzoek gedaan naar andere factoren, zoals onder meer de
betalingsbalansontwikkelingen en de integratie van de financiële, arbeids- en
productmarkten. Het saldo op de externe rekening sloeg in 2008-2009 om van grote
tekorten tijdens de jaren van hoogconjunctuur in een overschot van ongeveer 11 %
van het bbp in 2009, dat terugliep tot ongeveer 1 % van het bbp in 2012. Het
handelstekort is scherp gedaald in vergelijking met 2008, maar is sinds 2010
enigszins verslechterd als gevolg van het herstel. Na in 2009-2010 een significante
correctie te hebben vertoond, is de reële effectieve wisselkoers vrijwel ongewijzigd
NL
9
NL
gebleven en bleef Letland verder aan exportmarktaandeel winnen. De
inkomensrekening is in 2009 omgeslagen in een overschot als gevolg van de
omvangrijke voorzieningen voor verliezen op leningen welke zijn getroffen door
banken die in buitenlandse handen zijn. In 2011 liet zij echter wederom een tekort
zien omdat de meeste banken weer winstgevend werden. Het BDI-saldo is geleidelijk
verbeterd in vergelijking met 2009, maar is in 2012 enigszins afgenomen. Het
bijstandspakket van de EU en het IMF ter ondersteuning van de betalingsbalans, dat
eind 2008 aan Letland werd verleend, is in januari 2012 met succes afgerond.
Letland heeft in totaal ongeveer 4,5 miljard EUR geleend van het totaalbedrag van
7,5 miljard EUR dat in het kader van het bijstandsprogramma beschikbaar was
gesteld. Letland heeft vertrouwen in zijn beleid en zijn herwonnen markttoegang en
heeft derhalve niet om een vervolgprogramma gevraagd. In december 2012 heeft
Letland zijn met het programma samenhangende verplichtingen jegens het IMF
volledig terugbetaald, terwijl de aan de Europese Commissie verschuldigde bedragen
tussen 2014 en 2025 opeisbaar zullen worden.
De Letse economie is sterk geïntegreerd in de EU-economie door handels- en BDIbetrekkingen, terwijl de arbeidsmarkt blijk heeft gegeven van een grote mobiliteit
binnen de EU-markt en een aanzienlijke flexibiliteit, ook al is er sprake van een hoge
structurele werkloosheid. Geselecteerde indicatoren voor het ondernemingsklimaat
wijzen erop dat de prestaties van Letland min of meer in de lijn liggen van het
gemiddelde van de lidstaten van de eurozone. De Letse financiële sector is sterk in
het financiële stelsel van de EU geïntegreerd, voornamelijk doordat het bankstelsel
voor een groot deel in buitenlandse handen is. In de context van het internationale
financiële bijstandsprogramma is het financiële toezicht sterk aangescherpt. De
samenwerking met de toezichthouders van het land van herkomst is verder
geïntensiveerd.
Letland heeft een lange traditie van het verlenen van diensten aan niet-ingezeten
bankcliënten, vooral bedrijven uit GOS-landen, en geniet daarbij diverse
concurrentievoordelen. Het toezicht op het niet-ingezeten bankbedrijf brengt extra
uitdagingen met zich mee, onder meer wegens het grensoverschrijdende karakter van
transacties. De nationale toezichthoudende autoriteit heeft diverse maatregelen
genomen ter verkleining van de specifieke risico's die aan deze bedrijfsactiviteit
verbonden zijn; banken met een niet-ingezeten bedrijfsmodel dienen een hoog
percentage liquide activa aan te houden en zijn aan extra kapitaalvereisten
onderworpen. In de toekomst zal het van groot belang zijn de risico's voor de
financiële stabiliteit nauwlettend in het oog te houden, klaar te staan om indien nodig
verdere toezichtmaatregelen te treffen, en de antiwitwasvoorschriften vastberaden ten
uitvoer te leggen.
***
In het licht van haar beoordeling van de verenigbaarheid van de wetgeving en van de
mate waarin aan de convergentiecriteria is voldaan, alsook rekening houdend met
andere factoren en op voorwaarde dat de Raad haar aanbeveling tot stopzetting van
de buitensporigtekortprocedure opvolgt, is de Commissie van mening dat Letland
voldoet aan de voorwaarden voor de aanneming van de euro.
NL
10
NL
Download